HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515 m.nt. M.J. Borgers.
HR, 06-12-2022, nr. 21/02403
ECLI:NL:HR:2022:1768
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-12-2022
- Zaaknummer
21/02403
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1768, Uitspraak, Hoge Raad, 06‑12‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:919
ECLI:NL:PHR:2022:919, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑10‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1768
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑12‑2022
Inhoudsindicatie
Mishandeling van levensgezel (art. 300.1 jo. 304.1 Sr) en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd (art. 285.1 Sr). Bewijsklacht bedreiging met vuurwapen. Bewijsminimum, art. 342.2 Sv (unus testis). Vindt verklaring van aangeefster voldoende steun in ander bewijsmateriaal? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 21/02402.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/02403
Datum 6 december 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 mei 2021, nummer 21-006479-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2022.
Conclusie 18‑10‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Mishandeling en bedreigingen van levensgezel (art. 300/304 Sr, art. 285 Sr). Middel klaagt dat de bewezenverklaring van de bedreiging met vuurwapen in strijd met art. 342 lid 2 Sv (unus testis, nullus testis) uitsluitend is gebaseerd op de verklaring van de aangeefster. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep. Samenhang met 21/02402.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/02403
Zitting 18 oktober 2022
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte
1. Het cassatieberoep
1.1
De verdachte is bij arrest van 25 mei 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens 1 “mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel” en 2 “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaak 21/02402. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
1.3
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
1.4
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van de bedreiging met een vuurwapen in strijd met art. 342 lid 2 Sv uitsluitend steunt op de verklaring van de aangeefster, zodat de bewezenverklaring niet naar de eisen der wet met redenen is omkleed.
1.5
Alvorens het middel te bespreken, geef ik eerst de bewezenverklaring, de gebezigde bewijsmiddelen, het verweer van de raadsvrouw ten aanzien van het bewijsminimum en de relevante bewijsoverweging van het hof, weer.
2. Bewezenverklaring, bewijsmiddelen, verweer en bewijsoverweging
2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“Feit 1
hij op 14 december 2018 te [plaats], zijn levensgezel, [aangeefster], heeft mishandeld door:
- een doorgeladen vuurwapen in de mond van die [aangeefster] te drukken en
- die [aangeefster] meermalen met vuist en/of vlakke hand in haar gezicht te slaan en
- die [aangeefster] in haar armen te bijten.
Feit 2
hij op 14 december 2018 te [plaats], telkens [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door:
- een doorgeladen vuurwapen in de mond van die [aangeefster] te drukken en
- meermalen tegen die [aangeefster] te zeggen dat hij haar gaat vermoorden en
- die [aangeefster] aan te kijken en met zijn vinger een snijdende beweging langs zijn keel te maken en
- met zijn vingers een vuurwapen uit te beelden en dit denkbeeldige vuurwapen naar zijn slaap te brengen en te richten op die [aangeefster] en net te doen alsof hij de trekker overhaalt.”
2.2
In aanvulling op het arrest zijn de volgende bewijsmiddelen opgenomen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, (als bijlage op pagina’s 26- 28), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven - als verklaring van aangever [aangeefster]:
Ik doe aangifte tegen mijn vriend [verdachte]. Ik heb sinds twee jaar een relatie met [verdachte].
[verdachte] heeft mij vandaag, 14 december 2018, mishandeld.
Vanmorgen lag ik nog in bed omstreeks 08.30 uur. [verdachte] lag naast mij in bed. Ik werd wakker en voelde iets hards onder mijn kussen. Ik tilde het kussen op en zag tot mijn schrik en verbazing een pistool liggen.
Ik zei tegen [verdachte]: “Wat is dit?? Ik wil niet dat dit in mijn huis is. Je moet het weghalen.” Ik heb [verdachte] gezegd dat hij dan ook weg moest gaan.
Ik ben toen uit bed gegaan en ben naar beneden gelopen. [verdachte] kwam achter mij aan gelopen met het pistool in zijn handen.
Ik zag dat [verdachte] een ding uit de onderkant van het pistool haalde. Ik zag toen dat [verdachte] een klein doosje uit zijn zwarte tasje haalde. Ik zag dat er in dit doosje kogels zaten. Deze kogels waren goudkleurig met een bruin dekseltje.
Ik zag dat [verdachte] dat ding vulde met de kogels. Ik zag dat [verdachte] het gevulde magazijn in de onderkant van het pistool drukte. Ik zag toen dat hij de bovenkant van het pistool naar achteren trok en vervolgens weer naar voren liet gaan. Dit was een soort van klikkend geluid. Dat het werd overgehaald zeg maar.
Vervolgens kwam [verdachte] naar mij toe en drukte het pistool in mijn mond. Het pistool zat helemaal achter in mijn keel.
[verdachte] zei dat als ik de politie zou bellen hij mij zou vermoorden. Ik was heel erg bang op dat moment en voelde mij natuurlijk ook heel erg bedreigd. Ik was echt doodsbang op dat moment.
Ik kreeg hierop klappen en stompen van [verdachte]. [verdachte] beet mij in mijn zowel mijn linker- als mijn rechterarm. Ik heb hiervan nog zichtbaar letsel en heb dit reeds aan u laten zien. Ik heb tevens op mijn hele lichaam blauwe plekken ten gevolge van de mishandelingen van [verdachte]. Ik heb deze ook aan laten zien en u heeft hiervan foto’s gemaakt.
Na de klappen en stompen van [verdachte] heb ik kans gezien om mijn moeder te bellen. Ik ben hiervoor op het toilet gaan zitten en heb mij daar opgesloten. Ik was echt heel erg bang dat [verdachte] mij echt dood zou maken. Ik zag aan de manier hoe [verdachte] naar mij keek dat hij de duivel was. Ik dacht echt dat ik er geweest was.
Hij zei ook wederom tegen mij dat hij mij dood zou maken.
Toen stond mijn vader voor de deur. Ik kon snel uit het toilet komen want [verdachte] was naar boven gelopen. Mijn vader kwam binnen. Mijn vader heeft toen [verdachte] gezegd dat hij moest vertrekken met zijn spullen.
Ik ben met mijn vader meegegaan naar de woning van mijn moeder te [plaats]. Toen ik daar nog geen tien minuten was verscheen [verdachte] voor de ramen. Hij begon te schreeuwen dat ik een kankerhoer en kankerwijf was en dat hij mij zou vermoorden. Tevens ging hij met zijn vinger langs zijn keel. Ik zag toen dat hij met zijn rechterhand zijn duim en wijsvinger omhoog deed en deze naar zijn slaap bracht. Vervolgens richtte hij zijn hand weer in mijn richting en keek mij aan terwijl hij met zijn vingers net deed alsof hij de trekker van een pistool overhaalde.
Ik ga mij onder behandeling laten stellen van een dokter. Ik heb pijn in mijn nek en schouder. Verder heb ik erge hoofdpijn. Ik heb ook pijn onder mijn linkeroog.
(Opmerking verbalisant: Ik zie dat het verkleurd en gezwollen is onder het linkeroog van aangeefster. Zie foto’s.)
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, (als bijlage op pagina’s 44-45 van het proces-verbaal, genummerd PL0600-2018436135), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als bevindingen van verbalisanten:
Op 14 december 2018 waren wij belast met de noodhulpsurveillance in [plaats]. Via de meldkamer kregen wij te horen dat [aangeefster] was mishandeld door haar vriend, [verdachte]. Zij zijn beide woonachtig aan de [a-straat 1] te [plaats]. Wij hebben een buurtonderzoek gedaan aan de [a-straat] in [plaats]. Wij hebben gesproken met de bewoner van [a-straat 2], betreft de woning naast [a-straat 1]. De bewoner had gehoord dat er vanmorgen een ruzie bij haar buren, op [a-straat 1], had plaatsgevonden. Zij hoorde aangever [aangeefster] het volgende schreeuwen: “Niet slaan, niet slaan”.
[…]
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte stamproces-verbaal, (als bijlage op pagina's 2-7 van het proces-verbaal, genummerd PL0600-2018436135), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als bevindingen van verbalisant:
Fotoblad
Van het letsel van aangeefster [aangeefster] zijn ter plaatse en direct daarna op het politiebureau foto’s gemaakt welke zijn verwerkt in een fotoblad.
Zie voor verdere bijzonderheden het bijgevoegde fotoblad.
4. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5o van het Wetboek van Strafvordering, te weten “Fotoblad”, op pagina 31 tot en met 38 van het proces-verbaal.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, (als bijlage op pagina’s 39-40 van het proces-verbaal, genummerd PL0600-2018562332), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van getuige [betrokkene 1] d.d. 18 december 2018:
Mijn dochter [aangeefster] heeft een relatie met [verdachte].
Afgelopen 14 december belde omstreeks 10:15 uur mijn dochter en toen vertelde ze al dat ze ruzie had. Ik had er een slecht gevoel over en ik ging naar haar woning om te kijken of alles goed is. Ik kwam bij haar woning en mijn dochter deed open, ze had zich opgesloten met haar hond op het toilet. Mijn dochter opende de deur en [verdachte] schrok dat ik er stond. Ik zag dat mijn dochter haar ogen blauw had.
Ik heb tegen mijn dochter gezegd dat ze met mij mee moest.
Mijn dochter vroeg aan [verdachte] haar telefoon en haar huissleutels en die wilde hij niet afgeven. Ik zei tegen [verdachte] dat hij de spullen af moest geven aan mijn dochter en dat deed hij.
[verdachte] stond buiten bij de voordeur en we hebben de deur dicht getrokken. Ik heb mijn dochter mee genomen naar mijn woning aan de [b-straat 1] te [plaats].
Mijn dochter begon onderweg hard te huilen en ze vertelde dat [verdachte] een pistool in haar mond had gedrukt. Ze vertelde ook dat [verdachte] haar had geslagen en gebeten.
Wij waren net thuis en toen stond [verdachte] voor de woning bij ons.
[verdachte] bleef voor ons raam staan en maakte een snijbeweging met zijn vinger langs zijn hals. Op het moment dat hij de snijbeweging maakte keek hij in de richting van ons. Ik vertelde [verdachte] dat we de politie al hadden gebeld maar hij was zo brutaal en hij bleef gewoon voor ons raam staan.
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, (als bijlage op pagina’s 41-42 van het proces-verbaal, genummerd PL0600-2018562332), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van getuige [betrokkene 2] d.d. 18 december 2018:
Mijn dochter heeft twee jaar een relatie gehad met [verdachte].
Afgelopen 14 december belde [aangeefster] mij omstreeks 10.30 uur op. Ze huilde en was erg overstuur. Ze zei dat ze ruzie had met [verdachte].
Na ongeveer 45 minuten kwam mijn man terug samen met [aangeefster]. [aangeefster] vertelde dat ze die ochtend een pistool had gevonden onder haar kussen en dat [verdachte] deze had doorgeladen en in haar mond had gedrukt. Ook had [verdachte] haar geslagen en geschopt.
Vervolgens was [aangeefster] zo bang geworden dat ze zich had opgesloten in het toilet. Toen heeft ze mij kunnen bellen.
Ik zag toen [aangeefster] binnen kwam dat haar gezicht blauw en gezwollen was. [aangeefster] liet mij de rest van haar lichaam zien. Ik zag over haar hele lichaam blauwe plekken.
[aangeefster] was heel erg overstuur van alles. Ik heb haar een kalmeringstabletje gegeven om wat kalmer te worden.
Ik denk na ongeveer een kwartier zag ik [verdachte] bij mij voor de deur staan aan de [b-straat 1]. Ik zag [verdachte] voor het raam staan.”
2.3
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 mei 2021 heeft de raadsvrouw van de verdachte in haar pleidooi het volgende naar voren gebracht ten aanzien van het bewijsminimum:
“[…] Subsidiair, indien het hof de feiten wel bewezen acht, dient verdachte partieel te worden vrijgesproken op onderdelen van de tenlastegelegde bedreiging. Niet bewezen kan worden verklaard dat hij een vuurwapen heeft gebruikt. Hij kan zijn hand als pistool hebben gebruikt. Het duwen in de mond van een pistool kan niet bewezen worden verklaard. Dan blijft er één verklaring over, want andere getuigen hebben het van horen zeggen. Dit biedt geen objectieve ondersteuning. Er is geen wapen gevonden. Wel patronen, maar die hadden een andere kleur. Ik wijs op pagina 6 van het loopproces-verbaal en op pagina 23 van het verbaal. Ik acht onvoldoende ondersteuning aanwezig voor de mishandeling. Pijn of letsel door het in de mond duwen van een pistool kan niet bewezen worden verklaard, alleen angst.”
2.4
De nadere bewijsoverweging van het hof luidt als volgt:
“Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof gaat uit van de verklaring van aangeefster. Die verklaring vindt voldoende steun in de verklaringen van aangeefsters vader en moeder. Het hof acht die verklaringen authentiek en betrouwbaar.”
3. Bespreking van het middel
3.1
Het middel klaagt dat voor de bedreiging met het vuurwapen onvoldoende steunbewijs is. Derhalve is de bewezenverklaring in strijd met art. 342 Sv gebaseerd op de verklaring van één getuige. In de toelichting op het middel wordt samengevat het volgende aangevoerd:
(i) Het wapen is niet door anderen waargenomen of aangetroffen.
(ii) Het gedrag dat de aangeefster beschrijft, past niet enkel bij de bedreiging met een vuurwapen, maar ook bij de beweerde mishandeling. Hierdoor moet enige extra ondersteuning zijn voor de bewezenverklaring van de bedreiging.
(iii) De verklaringen van de ouders van de aangeefster zijn de auditu-verklaringen die neerkomen op een herhaling van hetgeen de aangeefster aan hen heeft verteld.
(iv) De aanwezigheid van de verdachte later bij de woning van de ouders van de aangeefster kan niet (zonder meer) ter ondersteuning dienen van de bedreiging van de aangeefster met een vuurwapen.
(v) De bedreiging van de aangeefster met een schietgebaar wordt niet ondersteund door de verklaringen van de ouders van de aangeefster en staat in een te ver verwijderd verband tot de bedreiging met een vuurwapen.
(vi) Steunbewijs voor de kern van het verwijt ontbreekt.
3.2
Ik heb mij als eerste afgevraagd of de verdachte wel voldoende belang heeft bij dit middel omdat onder feit 2 naast de bedreiging met het vuurwapen nog drie andere bedreigingen zijn bewezenverklaard, waartegen geen klachten zijn geformuleerd. Het hof heeft echter in zijn strafmotivering in het bijzonder meegewogen dat “het in het zicht van het slachtoffer vullen van het pistoolmagazijn met kogels en doorladen van het wapen en het vervolgens plaatsen van de loop van dat geladen wapen diep in de mond van het slachtoffer vergezeld door de woorden dat zij zou worden vermoord als zij de politie zou bellen, […] er een van de ernstigste soort [is].” Aangenomen kan worden dat deze bedreiging van invloed is geweest op de hoogte van de opgelegde straf. Daarom heeft de verdachte wel belang bij de beantwoording van de vraag of de bewezenverklaring van de bedreiging met het vuurwapen voldoende is gemotiveerd.
3.3
Bij de beoordeling van het middel is het volgende van belang. Op grond van art. 342 lid 2 Sv mag het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.1.Uit de jurisprudentie kan wel worden afgeleid dat het steunbewijs “voldoende steun” moet geven aan de verklaring van de getuige2.en dus op relevante wijze in verband moet staan met de inhoud van de verklaring van de getuige.3.Het steunbewijs mag in beginsel niet afkomstig zijn van dezelfde bron. Zo kan de verklaring van een ander (een de auditu-getuige) aan wie de getuige heeft verteld wat hem of haar is overkomen op zichzelf niet als steunbewijs gelden.4.Wel kunnen persoonlijke waarnemingen die de de auditu-getuige heeft gedaan voldoende steunbewijs opleveren. Ook kunnen eigen waarnemingen van getuigen, die weliswaar niet het kernverwijt bevestigen, binnen de context van de gebeurtenissen voldoende zelfstandig onderscheidend zijn om als objectief gegeven in combinatie met andere omstandigheden een rol van betekenis spelen als steunbewijs naast de verklaring van het slachtoffer.5.Het steunbewijs hoeft niet betrekking te hebben op de ten laste gelegde gedragingen.6.Eveneens is niet vereist dat het steunbewijs rechtstreeks de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde feit bevestigt.7.Daar staat tegenover dat tussen de verklaring van de getuige (aangeefster) en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.8.Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342 lid 2 Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd.9.
3.4
Hoewel het bewijsminimum van art. 342 lid 2 Sv betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel, moet worden aangenomen dat dit bewijsminimum ook geldt voor een geval als het onderhavige, waarin qua tijd en plaats meerdere afzonderlijke incidenten zijn tenlastegelegd, die door het hof zijn gekwalificeerd als bedreiging, meermalen gepleegd. Dit betekent dat voor alle, onder feit 2 ten laste gelegde bedreigingen, moet zijn voldaan aan het bewijsminimumvoorschrift van art. 342 lid 2 Sv. Het bewijs dat de verdachte de aangeefster heeft bedreigd met een vuurwapen kan dus niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Een andere opvatting zou met zich brengen dat het openbaar ministerie deze bewijsminimumregel eenvoudig kan omzeilen door verschillende op zichzelf staande, doch gelijksoortige incidenten als één feit (meermalen gepleegd) ten laste te leggen.10.
3.5
Tot slot is van belang dat in cassatie niet aan de orde is of het steunbewijs al dan niet overtuigend is. Dat is immers overgelaten aan de waardering van de feitenrechter. Nagegaan wordt slechts of naast de belastende getuigenverklaring iets is dat als steunbewijs kan worden gekwalificeerd. In beginsel hoeft de rechter zijn oordeel dat aan het bewijsminimum is voldaan niet te motiveren, ook niet in het geval er op dit punt verweer is gevoerd. De weerlegging van dat verweer kan immers gevonden worden in de bewijsvoering. Als sprake is van een grensgeval, waarbij dus twijfel is of aan het bewijsminimum wordt voldaan, dan is het wel noodzakelijk dat de rechter aangeeft welke bewijsmiddelen het vereiste steunbewijs opleveren en waarom. In dat geval is een motivering vereist ongeacht de vraag of de verdediging een beroep heeft gedaan op art. 342 lid 2 Sv.11.Maar ook in dat geval wordt de motivering slechts op zijn begrijpelijkheid getoetst.
3.6
Hoe zit het nu in de onderhavige zaak? Het hof heeft zijn oordeel over de vraag of aan het bewijsminimum is voldaan vrij summier gemotiveerd. Dat neemt niet weg dat de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, in samenhang bezien, voldoende steun bieden aan de verklaring van de aangeefster betreffende de bedreiging met een vuurwapen. De verklaring van de buurvrouw van de [a-straat 1] (bewijsmiddel 2) bevestigt dat de aangeefster en de verdachte ruzie hadden. De verklaring van de vader van de aangeefster (bewijsmiddel 5) houdt onder meer in dat hij uit eigen wetenschap verklaart dat de aangeefster haar moeder belde en vertelde dat zij en de verdachte ruzie hadden, hij hierop naar de woning van de aangeefster, alwaar de bedreiging met het vuurwapen had plaatsgevonden, ging, hij de aangeefster en de verdachte daar kort na de bedreiging aantrof en waarnam dat de aangeefster onderweg naar zijn woning hard huilde toen zij hem vertelde dat de verdachte haar met een vuurwapen had bedreigd en haar had mishandeld. De verklaring van de moeder van de aangeefster (bewijsmiddel 6) houdt onder meer in dat zij uit eigen wetenschap verklaart dat de aangeefster haar belde en vertelde dat zij en de verdachte ruzie hadden, haar man en de aangeefster ongeveer 45 minuten later terug waren gekomen en de aangeefster heel erg overstuur was toen zij haar vertelde dat de verdachte haar met een vuurwapen had bedreigd en haar had mishandeld.
3.7
Ik ben, anders dan de steller van het middel, van mening dat de verklaringen van de ouders van de aangeefster niet uitsluitend betrekking hebben op hetgeen de aangeefster hen heeft verteld, maar ook eigen waarnemingen bevatten die de bewezenverklaring ondersteunen (het aantreffen van de verdachte door de vader in de woning toen hij de aangeefster kwam ophalen) en waarnemingen die betrekking hebben op de emotionele toestand van de aangeefster, die als steunbewijs kunnen gelden.12.
3.8
Daarnaast bevestigen de hierboven in 3.6 weergegeven bewijsmiddelen niet alleen de aanwezigheid van de verdachte ter plaatse en ten tijde van de bedreiging met het vuurwapen, maar ook de concrete context waarin de hem verweten handelingen volgens de aangeefster hebben plaatsgevonden. Voor zover in het middel bedoeld wordt te klagen dat de verklaringen van de ouders van de aangeefster niet raken aan de kern van het verwijt dat de verdachte wordt gemaakt, wordt miskend dat het recht een dergelijke eis niet stelt.13.Ook de opvatting dat ander, onderscheidend steunbewijs voor de bedreiging aanwezig moet zijn als de verklaring van de aangeefster ook reeds als bewijs heeft gediend bij de mishandeling, vindt geen steun in het recht.
3.9
De vraag of de latere bedreiging van de aangeefster bij de woning van haar ouders als steunbewijs voor de eerdere bedreiging met een vuurwapen kan worden gebruikt, kan buiten beschouwing worden gelaten, omdat uit het bestreden arrest niet blijkt dat het hof die latere bedreiging als steunbewijs heeft gebruikt voor de bedreiging met een vuurwapen. Daarnaast is voor de bewezenverklaring van de bedreiging met een vuurwapen, ook zonder de latere bedreiging van de aangeefster bij de woning van haar ouders, voldoende steunbewijs voorhanden.
3.10
Kortom, in het onderhavige geval kan niet worden gezegd dat de tot het bewijs gebezigde verklaring van de aangeefster met betrekking tot de bedreiging met het vuurwapen onvoldoende steun vindt in het overige bewijsmateriaal. Het oordeel van het hof dat is voldaan aan het bewijsminimum van art. 342 lid 2 Sv geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
3.11
Het middel faalt.
4. Conclusie
4.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
4.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑10‑2022
HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3704 en HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7746, NJ 2009/496 m.nt. M.J. Borgers.
G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 848-851.
Vgl. bijv. HR 19 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1247, NJ 2015/489 m.nt. M.J. Borgers.
Vgl. bijv. HR 8 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2483 en HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3638, NJ 2017/39 m.nt. T.M. Schalken.
HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717, NJ 2018/298 m.nt. N. Rozemond.
Vgl. HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BQ6144, NJ 2012/252 m.nt. T.M. Schalken.
HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094, NJ 2010/512 m.nt. M.J. Borgers.
HR 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1594, NJ 2022/32 m.nt. W.H. Vellinga.
Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Bleichrodt onder punt 10 voorafgaand aan HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:957, NJ 2014/328 m.nt. N. Rozemond.
Zie de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Knigge voor HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1890, NJ 2013/279 m.nt. J.M. Reijntjes (ECLI:NL:PHR:2013:BZ1890).
Vgl. HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1117, NJ 2019/23 m.nt. N. Rozemond. Zie over de mogelijkheden en onmogelijkheden van de waarneming van de emotionele gemoedstoestand als steunbewijs de noot van J.M. Reijntjes bij HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1890, NJ 2013/279, de noot van N. Rozemond bij HR 10 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1354, NJ 2014/329 en de noot van M.J. Borgers bij HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1817, NJ 2015/488.
Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Harteveld onder punt 3.10 voorafgaand aan HR 13 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:189, NJ 2018/297 m.nt. N. Rozemond.