Einde inhoudsopgave
Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba (BPP nr. VII) 2010/3.10
3.10 Het geding na verwijzing
Mr. G.C.C. Lewin, datum 08-01-2010
- Datum
08-01-2010
- Auteur
Mr. G.C.C. Lewin
- JCDI
JCDI:ADS447539:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zo ook: Ras 1988, p. 82.
Conclusie A-G Keus onder 2.20 voor HR 21 februari 2003 (Nassy-Tseng/Curaao II), LiN AF1308 (C).
HR 8 februari 1991 (MadurofRigaud II), NJ 1991, 325 (C), rov. 33.
Blijkens HR 31 oktober 2003 (HabibefAruba III), LJN A10357 (A), rov. 1, gebeurde in die zaak wel allebei; blijkens HR 26 oktober 2007 (Van Toll/Dries II), LiN BA4494 (B), rov. 1, werd in die zaak een memorie na cassatie genomen, waarna een mondelinge behandeling volgde.
HR 8 februari 1991 (MadurofRigaud II), NJ 1991, 325 (C), rov. 33; HR 20 december 2002 (Matos/ Nederlandse Antillen II), NJ 2003, 230 (C), rov. 33.
HR 8 maart 1967 (Commissaris der Koningin/d'Ancona), NJ 1967, 198, m.nt. NJ. Polak (NL).
Conclusie A-G Strikwerda onder 10 voor HR 6 december 1991 (Nahar-Beudeker), rek. nr. 7879, niet gepubliceerd (M); HR 12 mei 1995 (BernabelafMarselia), rek. nr. 8509, R94/11, niet gepubliceerd (C), rov. 3.4.
HR 7 februari 1992 (Liberty/Budget), NJ 1992, 810 m.nt. HJS (C), rov. 33.
HR 28 april 2006 (Lightning Casino/Nederlandse Antillen II), NJ 2006, 283 (M), rov. 33.
HR 26 oktober 2007 (Van Toll/Dries), LJN BA4494 (B), rov. 1.
GHvJNAA 27 januari 2009 (Bloch/Kura Hulanda), LiN BH3072 (C), rov. 2.1.
HR 20 december 2002 (MatosfNederlandse Antillen II), NJ 2003, 230 (C), rov. 3.4.
HR 8 februari 1991 (MadurofRigaud II), NJ 1991, 325 (C), rov. 3.5.
HR 13 september 2002 (Felix/Browne), NJ 2003, 226 (M), rov. 3.5.
Conclusie A-G Keus onder 2.9 voor HR 21 februari 2003 (Nassy-Tseng/Curnao II), LJN AF1308 (C).
HR 28 maart 2008 (gezag na echtscheiding), NJ 2008, 189 (C), rov. 3.6. Vergelijk de conclusie van A-G Langemeijer onder 3.11.
HR 3 februari 1989 (MadurofRigaud), NJ 1989, 364 (C), rov. 33; HR 24 januari 1992 (Bohamaf Techni), NJ 1992, 230 (C), rov. 3.5 en 3.6; HR 13 februari 1998 (Arrindell/Port de Plaisance), NJ 1998, 708, m.nt. PAS (M), rov. 3.4; HR 11 juli 2008 (Restrepo/Thiel), NJ 2008, 401 (A), rov. 3.9.
HR 2 maart 2007 (Orthocur/Cats), LiN AZ4412 (C), rov. 3.5.2.
HR 10 augustus 1984 (Pita/De Windt), NJ 1985, 229 (C), rov. 3.4; HR 20 december 2002 (Lightning Casino/Nederlandse Antillen), NJ 2004, 4, m.nt. JBMV (M), rov. 4.4.6.
HR 10 april 1998 (Offringa/Vinck), NJ 1998, 666, m.nt. WMK (C), rov. 3.8.
HR 27 november 1992 (Felix/Aruba), NJ 1993, 287, m.nt. PvS (A), rov. 3.4.
HR 14 mei 1993 (ArubafPlaya Liquor), NJ 1993, 641, m.nt. MS (A), rov. 3.5, zie ook rov. 3.8.
HR 17 november 2000 (HabibefAruba II), NJ 2001, 261, m.nt. Sch (A), rov. 3.4-3.6.
HR 13 november 1998 (Postbank/Huijbregts), NJ 1999, 173 (NL), rov. 3.2.
HR 26 oktober 2007 (Bloch/Kura Hulanda), NJ 2008, 282, m.nt. P.A. Stein (C), GHvJNAA 27 januari 2009 (Bloch/Kura Hulanda), LiN BH3072 (C) en GHvJNAA 12 mei 2009 (Bloch/Kura Hulanda), LiN BI4786 (C). Zie rov. 23 van het vonnis van 27 januari 2009.
GHvJNAA 17 december 2004 (AM/Mantout), H 189102, niet gepubliceerd (M), is m.i. onjuist.
Ingevolge art. 9 lid 1 en 2 Cassatieregeling kan de Hoge Raad na vernietiging van een vonnis de zaak naar geen ander rechtscollege verwijzen dan naar het Hof. Deze regeling wijkt af van de regeling in Nederland, waar ingevolge art. 422a RvNL een zaak na cassatie teruggewezen kan worden naar de rechter wiens uitspraak vernietigd is en ingevolge art. 423 RvNL ook naar een andere rechter (dan moet dat wel een hof zijn). Er is in de Nederlandse Antillen en Aruba maar één Hof, daarom is verwijzing naar een andere rechter niet mogelijk gemaakt. Indien in Nederland een zaak wordt teruggewezen naar de rechter wiens uitspraak vernietigd is, kunnen ook rechters die al over de zaak hebben geoordeeld, de zaak verder behandelen. Dat kan uit een oogpunt van proceseconomie wenselijk zijn1 en behoeft, afhankelijk van de stand van het geding en de reden van terugwijzing, geen schijn van vooringenomenheid op te leveren. Ook in geval van terugwijzing door de appelrechter wordt een zaak soms verder behandeld door een rechter die al over de zaak heeft geoordeeld. Art. 9 lid 1 Cassatieregeling bepaalt echter dat het Hof na verwijzing zo veel mogelijk is samengesteld uit andere rechters. Er zijn mij geen gevallen bekend waarin het niet mogelijk was na verwijzing een geheel nieuwe combinatie van rechters samen te stellen.
Indien partijen daarom vragen, moeten zij na verwijzing worden toegelaten de zaak te bepleiten teneinde hun visie te geven op de gevolgen van het arrest van de Hoge Raad voor de verdere behandeling en beslissing van de zaak.2 Het Hof is echter niet verplicht partijen na verwijzing altijd ambtshalve gelegenheid te bieden de zaak te bepleiten.3 In de praktijk is het gebruikelijk geworden dat het Hof partijen na verwijzing ambtshalve in de gelegenheid stelt op de rol van het Hof gelijktijdig een memorie na cassatie te nemen. Desgewenst hebben partijen het recht in plaats daarvan mondeling te pleiten. M.i. hebben zij niet recht op allebei, omdat een memorie na cassatie kan worden gelijkgesteld aan een schriftelijk pleidooi.4 Daarna wijst het Hof vonnis in de nieuwe samenstelling.
De Hoge Raad heeft herhaaldelijk overwogen dat de omvang van de taak van het Hof na verwijzing moet worden bepaald naar de te dezer zake geldende regels van Nederlands recht, voor zover de aard van de Antilliaanse/Arubaanse procedure niet noopt tot afwijking daarvan.5 De Hoge Raad is kennelijk van oordeel dat art. 424 RvNL niet onverkort van overeenkomstige toepassing is. Ik zou anders afleiden uit art. 1 lid 1 Cassatieregeling, dat bepaalt dat de kennisneming door de Hoge Raad van een Antilliaans/Arubaans cassatieberoep overeenkomstige rechtsgevolgen heeft als die van een Nederlands cassatieberoep. Overigens heeft dit verschil m.i. niet veel praktisch belang, want ik meen dat de aard van de Antilliaanse/Arubaanse procedure nauwelijks noopt tot afwijking van art. 424 RvNL. Overeenkomstig art. 424 RvNL moet het Hof de behandeling van de zaak na verwijzing dus voortzetten en beslissen met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad.
In een onteigeningszaak uit 1967 heeft de Hoge Raad overwogen dat de verwijzingsrechter ook met bewilliging van partijen niet bevoegd is de grenzen te overschrijden die het arrest van de Hoge Raad heeft getrokken .6 Deze overweging wekt bevreemding en moet wellicht als achterhaald worden beschouwd. Partijen mogen in elk geval een zaak schikken op een basis die niet overeenkomt met het arrest van de Hoge Raad. Ik zou menen dat de verwijzingsrechter dan ook bevoegd is om, indien alle partijen daarmee instemmen, de zaak nader te beoordelen op een basis die niet aansluit op de overwegingen van de Hoge Raad.
In beginsel moet de verwijzingsrechter de zaak behandelen in de stand waarin die verkeerde toen de vernietigde uitspraak was gewezen.7 Het staat partijen echter vrij zich te beroepen op na de vernietigde uitspraak gewijzigde feitelijke omstandigheden of feiten die zich nadien hebben voorgedaan, mits daarmee geen beslissingen ter discussie worden gesteld waaraan de verwijzingsrechter is gebonden. Indien sprake is van nieuwe rechtspraak van de Hoge Raad waarmee partijen geen rekening hebben kunnen houden, mogen zij hun stellingen en conclusies daaraan aanpassen8
Voorbeelden:
a. In Lightning Casino/Nederlandse Antillen legde het land bij memorie na cassatie een brief over die zij aanvankelijk had geweigerd over te leggen. Lightning Casino reageerde hierop met de stelling dat de brief niets toevoegde. Het tweede cassatieberoep van Ligtning Casino werd door de Hoge Raad verworpen op grond van de overweging dat Lightning Casino de inhoud van de brief niet gemotiveerd had betwist. Na verwijzing kan het debat over nieuwe feitelijke informatie dus van doorslaggevende betekenis zijn.9
b. In Van Toll/Dries werd na cassatie een eiswijziging toegestaan, alsmede een vordering tot terugbetaling van hetgeen naar aanleiding van een vernietigd vonnis was betaald.10
c. Ook in Bloch/Kura Hulanda werd na cassatie een eiswijziging toegestaan.11
De verwijzingsrechter is, behalve in alimentatiezaken, gebonden aan de in de vernietigde uitspraak gegeven beslissingen die in cassatie niet of tevergeefs zijn bestreden, ook indien die beslissingen betrekking hebben op de openbare orde. Dit laatste is beslist in Matos/Nederlandse Antillen II.12 De in die zaak na verwijzing opnieuw aan de orde gestelde geschilpunten betroffen de mensenrechten en de constitutie van het Koninkrijk. Toch zijn er m.i. wel gevallen denkbaar waarin na cassatie en terugwijzing iets blijkt dat de rechtsorde zo ernstig schokt, dat moet worden teruggekomen van reeds besliste geschilpunten: er blijkt bijvoorbeeld van een voor de civiele zaak relevant volkenrechtelijk misdrijf tegen de menselijkheid. Ook kunnen m.i. na cassatie en verwijzing gronden aangevoerd worden die overeenkomen met de gronden voor herroeping (art. 382) en die, indien zij slagen, ertoe leiden dat de rechter terugkomt van beslissingen waaraan hij anders gebonden zou zijn geweest.
Een beroep op de regel dat de verwijzingsrechter gebonden is aan een beslissing die in de vernietigde uitspraak is gegeven en in cassatie onbestreden is gelaten, kan uiteraard falen bij gebrek aan feitelijke grondslag. In het tweede cassatieberoep in de zaak Maduro/Rigaud werd geklaagd dat het Hof zijn taak als verwijzingsrechter had miskend door te treden in de beoordeling van een bepaalde stelling. De klacht mislukte, aangezien de naar aanleiding van het eerste cassatieberoep vernietigde uitspraak geen beoordeling van die stelling bevatte. Aan een niet gegeven beslissing kan men niet gebonden zijn.13
De regel dat de verwijzingsrechter gebonden is aan in cassatie onbestreden gebleven beslissingen, leed uitzondering in Felix/Browne. Felix ging in principaal hoger beroep. Het Hof legde de omvang hiervan aldus uit dat het niet was gericht tegen het vonnis voor zover gewezen tussen Felix en Browne-Paule. Het Hof verklaarde Browne-Paule om die reden niet-ontvankelijk in het zijnerzijds ingestelde incidentele beroep. De Hoge Raad achtte de klacht over de omvang van het principale hoger beroep gegrond. Verwijzing moest volgen. De vraag was of na verwijzing het incidentele beroep alnog zou moeten worden behandeld. A-G Huydecoper meende van niet, omdat Browne-Paule in cassatie niet was verschenen en het oordeel van het Hof over het incidentele beroep dus niet was bestreden in cassatie. De Hoge Raad oordeelde anders en verwees daarbij naar de eisen van een behoorlijke rechtspleging14
Daarnaast is de verwijzingsrechter gebonden aan hetgeen de Hoge Raad heeft beslist.15 De Hoge Raad geeft vaker geen verwijzingsinstructies16 dan wel.17 De verwijzingsinstructies kunnen impliciet zijn.18 Zij kunnen uitvoerig zijn,19 maar ook kort en krachtig: de zaak moet geheel opnieuw worden beoordeeld.20
De verwijzingsrechter is niet gebonden aan in de vernietigde uitspraak gegeven beslissingen, indien de cassatieklachten daartegen onbehandeld zijn gelaten. Deze regel kan voor de Hoge Raad aanleiding zijn om, indien een cassatieklacht slaagt, andere onbehandeld te laten21 of juist wel te behandelen.22
Enerzijds moet de verwijzingsrechter dus de zaak behandelen in de stand waarin die verkeerde toen de vernietigde uitspraak was gewezen en anderzijds is hij gebonden aan de in de vernietigde uitspraak gegeven beslissingen die in cassatie niet of tevergeefs zijn bestreden en aan de verwijzingsinstructies. Indien hij zijn gebondenheid te ruim uitlegt, leidt dat ertoe dat hij geschilpunten onbesproken laat die hij had moeten bespreken. Dat is een motiveringsgebrek dat tot een tweede cassatie kan leiden.23
Ambtshalve beslissingen die de feitenrechter had mogen geven ten tijde van de vernietigde uitspraak, mag ook de verwijzingsrechter geven, behoudens andersluidende verwijzingsinstructies.24 Ik meen dat de aard van de Antilliaanse/Arubaanse procedure ook hier niet tot afwijking noopt. M.i. zou het echter in verreweg de meeste gevallen in strijd met een goede procesorde zijn als het Hof na verwijzing nog met toepassing van art. 118 een suggestie zou doen voor een nieuwe grondslag van de eis of een nieuw verweer. Partijen mogen die suggestie immers toch niet meer opvolgen.
Voorbeeld:
In Bloch/Kura Hulanda vorderde Bloch een verklaring voor recht dat zij als huurster moest worden aangemerkt. Het Hof oordeelde dat de overeenkomst niet kon worden gekwalificeerd als een huurovereenkomst. Dit oordeel hield in cassatie geen stand. Na vernietiging en terugwijzing wees het Hof een tussenvonnis, waarbij het Kura Hulanda vroeg of zij, gelet op haar stellingen bij conclusie van antwoord, bij pleitnota in hoger beroep en bij memorie na cassatie, een beroep had willen doen op art. 7A:1570 BWNA, dat bepaalt dat de huur van rechtswege vervalt indien de zaak is vergaan. Kura Hulanda kreeg ook de gelegenheid dat beroep verder uit te werken. Deze werkwijze van het Hof komt dicht bij toepassing van art. 118 Rv in het geding na verwijzing.25
Wel kan het Hof na verwijzing nog steeds de zaak buiten de grieven om beoordelen, zolang het maar niet afwijkt van beslissingen waaraan het gebonden is en zolang het de verwijzingsinstructies maar opvolgt.
Het Hof mag m.i. een zaak die de Hoge Raad naar hem heeft teruggewezen, niet verwijzen naar het GEA. Deze Nederlandse jurisprudentiële regel is niet gebaseerd op een bepaald wetsartikel. Het komt mij voor dat die in de Nederlandse Antillen en Aruba van overeenkomstige toepassing moet worden geacht.26