Einde inhoudsopgave
Alle omstandigheden van het geval (O&R nr. 77) 2013/4.4
4.4 Deskundigheid
mr. P.T.J. Wolters, datum 01-03-2013
- Datum
01-03-2013
- Auteur
mr. P.T.J. Wolters
- JCDI
JCDI:ADS304531:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Ik behandel het ontbreken van deze kenmerken in § 4.9. Barendrecht & Van den Akker zijn kritisch over de invloed van deze kenmerken. Zie Barendrecht & Van den Akker 1999, p. 154-156.
Vergelijk ook Castermans 1992, p. 87. Zie ook § 4.2.
Zie bijvoorbeeld HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635 (Haviltex), HR 22 mei 1992, NJ 1993, 381 (Van der Graaf/Nieuw Rotterdam Schade), HR 26 juni 1998, NJ 1998, 660 (Van der Klundert/Rabobank) en Barendrecht & Van den Akker 1999, p. 56-57.
HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635 (Haviltex), Hof ’s-Hertogenbosch 22 december 1993, NJ 1994, 668 (Credit Lyonnais Bank/Van Tuyl), HR 26 juni 1998, NJ 1998, 660 (Van der Klundert/Rabobank), Rijken 1983, p. 158, Van Rossum 1991, p. 36, Tjittes 1994, p. 1, Langbroek 1999, p. 426 en § 4.2.
Wessels 1994, p. 12-13, Tjong Tjin Tai 2006, p. 112 en Asser/Tjong Tjin Tai 2009 (7-IV*), nr. 94. Art. 7:401 BW is een in § 1.2.4 beschreven kristallisatie van de redelijkheid en billijkheid. Zie § 1.2.4.
HR 23 mei 1997, NJ 1998, 192 (Rabobank/Everaars), HR 26 juni 1998, NJ 1998, 660 (Van der Klundert/Rabobank), HR 11 juli 2003, NJ 2005, 103 (Van Zuylen/Rabobank), HR 5 juni 2009, NJ 2012, 182 (De Treek/Dexia), HR 5 juni 2009, NJ 2012, 183 (Levob/ Bolle), HR 5 juni 2009, NJ 2012, 184 (GeSp/Aegon), HR 24 december 2010, NJ 2011, 251 (Fortis/Bourgonje), Hof Leeuwarden 7 juni 2011, JOR 2011, 259 (A/ABN Amro) en HR 3 februari 2012, NJ 2012, 95 (Rabobank/X).
Cohen Henriquez 1976, p. 631, Vranken 1989, p. 203, Van Rossum 1991, p. 35 en 38-39, Castermans 1992, p. 93-94, Tjittes 1994, p. 52-53 en 176, Smits 1999, p. 64, Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 232, Jansen 2012a, p. 155 en Jansen 2013, p. 57. Zie ook Barendrecht & Van den Akker 1999, p. 54-58. Barendrecht & Van den Akker relativeren het belang van de deskundigheid. Dwaling is een in § 1.2.4 beschreven kristallisatie van de redelijkheid en billijkheid. Zie § 1.2.4.
Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 487. Dit artikel is, gelet op het woord ‘onredelijk’, een in § 1.2.3 beschreven precisering van de redelijkheid en billijkheid. Het artikel is daarnaast een in § 1.2.4 beschreven kristallisatie van de redelijkheid en billijkheid. Zie Hartkamp 1981, p. 230.
HR 22 mei 1992, NJ 1993, 381 (Van der Graaf/Nieuw Rotterdam Schade). Vergelijk ook Rb. ’s-Gravenhage 6 april 2011, NJF 2011, 212 over de invloed van bijstand van een notaris en een notarisklerk.
HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635 (Haviltex), HR 19 maart 1982, AB 1982, 359 (Duijvestein/Monster), HR 28 april 1989, NJ 1990, 583 (Liszkay), HR 19 januari 2007, NJ 2007, 575 (Meyer Europe/PontMeyer), HR 29 juni 2007, NJ 2007, 576 (Derksen/ Homburg), HR 2 februari 2007, NJ 2008, 104 (NBA Management/Stichting Meerhuysen), Hof Amsterdam 26 juni 2012, NJF 2012, 464 (Bakkum/Putter Project), Hof Amsterdam 17 juli 2012, NJF 2012, 402 (Intergamma/Coface Finanz), Hof Arnhem 28 augustus 2012, NJF 2012, 446 (X/Goed Vast Goed), Tjittes 2005, p. 22, Hartman Kok 2007, p. 163, Tjittes 2007b, p. 420, Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 134, Bakker 2012, p. 69 en Jansen 2012b, p. 21.
HR 17 december 1976, NJ 1977, 241 (Bunde/Erckens I) en Tjittes 1994, p. 155.
Vergelijk ook HR 17 december 1976, NJ 1977, 241 (Bunde/Erckens I), Vranken 1989, p. 65, Tjittes 1994, p. 156 en 164, Barendrecht & Van den Akker 1999, p. 154 en Valk 2012b, p. 769.
HR 7 mei 1982, NJ 1983, 509 (Van Dijk/Bedaux).
Hof ’s-Hertogenbosch 22 december 1993, NJ 1994, 668 (Credit Lyonnais Bank/Van Tuyl), Hof Amsterdam 6 juni 1996, NJ 1998, 653 (Innovast/X), HR 30 september 1994, NJ 1996, 196 (Nederland/Shell), vooral overweging 3.10.2, HR 4 oktober 1996, NJ 1997, 594 (Van Stiphout/S), Deterink & Prinsen 1996, p. 164, Jansen & Van der Lely 1998, p. 46-47 en Van den Akker 2001, p. 61, 75, 112, 134-135 en 160.
Sieburgh 2000, p. 160-161 en 235-239 en Asser/Hartkamp & Sieburgh 2011 (6-IV*), nr. 124.
Hesselink 1999, p. 262 en 265.
Jansen & Van der Lely 1998, p. 45 en Van den Akker 2001, p. 11, 16-17 en 51.
De artt. 4:109 (1) (a) PECL en II.-7:207 (1) (a) DCFR, PECL 2000, p. 264 en DCFR 2010, p. 511-512. De termen inexperienced en lacking in bargaining skill duiden op ondeskundigheid.
§ 7.2.2.
Zie noot 101.
Vergelijk bijvoorbeeld HR 18 september 1998, NJ 1998, 818 (KPI/Leba).
De sterkte of zwakte van een partij is onder andere afhankelijk van de deskundigheid van deze partij. Deskundigheid brengt een zekere verantwoordelijkheid met zich. De factor ‘deskundigheid’ beïnvloedt daarom de werking van de redelijkheid en billijkheid.
‘Deskundigheid’ is een breed begrip. Iedere vorm van wijsheid, ontwikkeling, ervaring, handigheid of kunde valt onder deskundigheid. Het kan gaan om kennis van een specifiek vakgebied. Het kan echter ook gaan om algemene deskundigheid over ‘het ondernemen’. Zelfs algemene ontwikkeling en intelligentie beïnvloeden de deskundigheid van een partij.1 De factor ‘deskundigheid’ duidt echter wel op kennis met een zekere graad van abstractie. Kennis over een concreet feit valt niet onder deze factor. Ik behandel de invloed van deze kennis in § 4.5. De rol van de factor ‘deskundigheid’ is opnieuw niet afhankelijk van de kwalificatie als (on)deskundig maar van de mate van deskundigheid.2
De deskundigheid van een partij wordt ‘geobjectiveerd’. Niet alleen de werkelijke deskundigheid van de partijen beïnvloedt de werking van de redelijkheid en billijkheid. Ook deskundigheid die van een partij kan worden verwacht, oefent invloed uit.3
De factor ‘maatschappelijke positie of professionaliteit’ beïnvloedt de te verwachten deskundigheid. Van een professionele partij kan meer deskundigheid worden verwacht dan van een particulier.4 Ook andere omstandigheden beïnvloeden de te verwachten deskundigheid. De ‘geobjectiveerde’ deskundigheid is bijvoorbeeld afhankelijk van ervaring, scholing en mentale capaciteiten.
De factor ‘deskundigheid’ beïnvloedt de werking van de redelijkheid en billijkheid. Ik geef enkele voorbeelden. De factor beïnvloedt de omvang van de zorgplicht van een opdrachtnemer.5 Hij beïnvloedt de omvang van zorgplichten ook in andere overeenkomsten. Zowel de deskundigheid van de partij met de zorgplicht als de deskundigheid van haar wederpartij oefent hier invloed op uit.6 De deskundigheid van de partijen beïnvloedt daarnaast de omvang van de mededelings- en onderzoeksplichten bij dwaling.7 Hoe deskundiger de partij, des te groter zijn deze plichten. De deskundigheid van de partijen beïnvloedt ten slotte het antwoord op de vraag of een beding onredelijk bezwarend is in de zin van art. 6:233 sub a BW.8
Een partij kan deskundige bijstand krijgen. Ook deze deskundigheid beïnvloedt de werking van de redelijkheid en billijkheid. Zij kan worden toegerekend aan de bijgestane partij. Een partij met deskundige bijstand dient de inhoud en de gevolgen van een overeenkomst te begrijpen. Dit pleit tegen het beperken van deze gevolgen.9 Zowel deskundigheid als deskundige bijstand beïnvloedt de uitleg van een overeenkomst.10 Deskundige bijstand beïnvloedt daarnaast de uitleg van rechtshandelingen. Hij beïnvloedt het antwoord op de vraag of er sprake is van wilsovereenstemming, en dus van een overeenkomst.11 Deskundige bijstand wordt niet automatisch toegerekend aan de partij. De eventuele toerekening van deze bijstand is afhankelijk de precieze invulling van de deskundige bijstand. Van belang is onder andere of de wederpartij ervan uit mocht gaan dat de deskundige de partij over de relevante punten heeft geïnformeerd.12
Ook een particulier kan deskundig zijn. In het arrest Van Dijk/ Bedaux13 verkocht een particulier een huis met gebreken. Hij was niet op de hoogte van de gebreken en beriep zich op een exoneratieclausule. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte niet was ingegaan op de stelling dat de particuliere verkoper als ingenieur en architect een ernstig verwijt trof.
De factor ‘deskundigheid’ speelt ook een rol buiten de redelijkheid en billijkheid. Zo noemt art. 3:44 lid 4 BW ‘onervarenheid’ als een bijzondere omstandigheid waarvan misbruik kan worden gemaakt. De factor ‘deskundigheid’ speelt daarnaast een rol bij het leerstuk van onrechtmatige daad. Een gedraging van een deskundig persoon is eerder in strijd met de maatschappelijke betamelijkheid14 en eerder toerekenbaar.15
De factor speelt ook een rol in andere rechtsstelsels. De deskundigheid van een partij beïnvloedt het ontstaan en de omvang van mededelingsplichten op grond van de Franse bonne foi.16 De onjuiste mededelingen van een deskundige partij kunnen in het Duitse recht tot aansprakelijkheid leiden. Deze aansprakelijkheid kan zowel op een contractuele als op een delictuele grondslag worden gebaseerd.17 Verschillende rechtsstelsels, de PECL en het DCFR verbinden gevolgen aan misbruik van ondeskundigheid.18
De factor ‘deskundigheid’ vertoont een overlap met verschillende factoren. Ik heb de overlap met de factoren ‘eerdere gedragingen die niet in overeenstemming zijn met later gedrag’, ‘maatschappelijke positie of professionaliteit’ en ‘overheid’ al besproken in de §§ 3.2.2, 4.2 en 4.3. Ik bespreek de overlap met de factor ‘mogelijkheden tot belangenbehartiging’ in § 4.7.
De factor ‘deskundigheid’ vertoont daarnaast een overlap met de factor ‘verschil in deskundigheid’.19 Deze overlap is te vergelijken met de in § 4.2 beschreven overlap tussen de factoren ‘maatschappelijke positie of professionaliteit’ en ‘verschil in maatschappelijke positie of professionaliteit’. Ik verwijs naar § 4.2 voor een uitgebreidere behandeling van deze overlap.
De relatieve deskundigheid beïnvloedt de werking van de redelijkheid en billijkheid. De redelijkheid en billijkheid beschermt zwakke partijen tegen sterke partijen en dwingt de sterke partijen rekening te houden met de zwakkere partijen. De zorgplicht van een deskundige partij is groter als haar wederpartij niet deskundig is. De wederpartij heeft deze zorg minder hard nodig als zij zelf ook deskundig is.
Dit betekent opnieuw niet dat de deskundigheid van één partij geen enkele rol kan spelen. Ik keer terug naar het voorbeeld over de opdracht. Een opdrachtgever mag meer verwachten van een deskundige opdrachtnemer. 20 Dit staat los van zijn eigen deskundigheid.21
Een beroep op de factor ‘deskundigheid’ is duidelijk. Hoe deskundiger de partij, des te strenger zijn de eisen van de redelijkheid en billijkheid. Een beroep op de factor ‘deskundigheid’ verdient echter alleen de voorkeur als de deskundigheid van een partij een zelfstandige rol speelt. De factor ‘verschil in deskundigheid’ verdient de voorkeur als de relatieve deskundigheid de werking van de redelijkheid en billijkheid beïnvloedt.