Einde inhoudsopgave
Alle omstandigheden van het geval (O&R nr. 77) 2013/4.9
4.9 Beperking
mr. P.T.J. Wolters, datum 01-03-2013
- Datum
01-03-2013
- Auteur
mr. P.T.J. Wolters
- JCDI
JCDI:ADS299746:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Zie de artt. 3:35, 36 en 61 lid 2 BW. Deze artikelen zijn, gelet op het woord ‘redelijkerwijze’, in § 1.2.3 beschreven preciseringen van de redelijkheid en billijkheid.
HR 14 januari 1983, NJ 1983, 457 (Hazjiani), HR 15 april 1983, NJ 1983, 458 (Hajjout/ IJmah) en HR 28 september 1984, NJ 1985, 246 (Ben Dadi/Mayonna).
Vergelijk Jessurun d’Oliveira 1985, p. 18-19 en Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 134.
HR 12 februari 1999, NJ 1999, 643, Hof Leeuwarden 5 oktober 2010, RAR 2011, 7 (Nivo Noord/X) en HR 20 april 2012, NJ 2012, 263 (A/Bijenkorf). Art. 7:678 lid 1 BW is, gelet op het woord ‘redelijkerwijze’, een in § 1.2.3 beschreven precisering van de redelijkheid en billijkheid.
HR 30 juni 1978, NJ 1978, 685 (Het Algemeen Provinciaal Fries Ziekenfonds/De Boer), HR 20 februari 1987, NJ 1987, 483 (Naarden/Vezeno), HR 2 juni 1995, NJ 1997, 700 (Klaverblad/IZA), HR 2 juni 1995, NJ 1997, 701 (ZAS/SRZ), HR 2 juni 1995, NJ 1997, 702 (Van Keulen/Trias), HR 5 december 1997, NJ 1998, 400 (Terminus/ZAO) en Rb. ’s-Gravenhage 5 december 2012, NJF 2013, 37 (Centrale Zorgverzekeraars Groep/ Manege Pretfort). Art. 6:101 lid 1 BW is, gelet op het woord ‘billijkheid’, een in § 1.2.3 beschreven precisering van de redelijkheid en billijkheid.
Parl. Gesch. Boek 6, p. 449 en 452 (M.v.A. II) en Valk 1993, p. 64. Dit is een in § 1.2.4 beschreven kristallisatie van de redelijkheid en billijkheid. Zie § 1.2.4.
Art. 1:378 lid 1 sub a en c BW.
De artt. 4:109 (1) (a) PECL en II.-7:207 (1) (a) DCFR.
De artt. VI.-3:103 (1) en (2) en 5:301 DCFR en DCFR 2010, p. 3427-3433 en 3692- 3698.
HR 2 juni 1995, NJ 1997, 700 (Klaverblad/IZA), HR 2 juni 1995, NJ 1997, 701 (ZAS/ SRZ), HR 2 juni 1995, NJ 1997, 702 (Van Keulen/Trias) en HR 5 december 1997, NJ 1998, 400 (Terminus/ZAO). Vergelijk ook Parl. Gesch. Boek 6, p. 452 (M.v.A. II) in het kader van art. 6:109 lid 1 BW.
HR 12 februari 1999, NJ 1999, 643 en Hof Leeuwarden 5 oktober 2010, RAR 2011, 7 (Nivo Noord/X).
Vergelijk § 4.2.
§ 6.2.1.
Parl. Gesch. Boek 6, p. 449.
Een partij kan op verschillende manieren beperkt zijn. Een partij kan bijvoorbeeld worden beperkt door een handicap, een ziekte, leeftijd, dronkenschap of analfabetisme. Deze beperkingen verzwakken de partij. De redelijkheid en billijkheid beschermt zwakke partijen. De factor ‘beperking’ beïnvloedt daarom de werking van de redelijkheid en billijkheid.
Ik geef enkele voorbeelden. Verschillende beperkingen beïnvloeden het antwoord op de vraag of vertrouwen gerechtvaardigd is.1 Een werkgever mag bijvoorbeeld minder snel vertrouwen op de opzegging van de arbeidsovereenkomst door een buitenlandse werknemer.2 De beperking bestaat hier uit de taalachterstand die gepaard kan gaan met een andere nationaliteit.3 De factor ‘beperking’ beïnvloedt het antwoord op de vraag of er sprake is van dwingende redenen in de zin van art. 7:678 BW. Relevante beperkingen zijn bijvoorbeeld de leeftijd, ‘simpelheid’ en verbale niet weerbaarheid.4 De jonge leeftijd en het daarbij behorende gebrek aan inzicht van een partij beïnvloeden de toepassing van de billijkheidscorrectie van art. 6:101 lid 1 BW.5 Jonge leeftijd en geestelijke of lichamelijke tekortkomingen kunnen leiden tot de matiging van een schadevergoeding op grond van art. 6:109 lid 1 BW.6
De factor ‘beperking’ speelt ook een rol buiten de redelijkheid en billijkheid. Art. 3:44 lid 4 BW noemt lichtzinnigheid en een abnormale geestestoestand als bijzondere omstandigheden waar misbruik van kan worden gemaakt. Art. 6:164 BW verhindert de toerekening van een onrechtmatige daad aan kinderen onder de veertien jaar. Art. 6:165 lid 1 BW beïnvloedt de toerekening van een als een doen te beschouwen gedraging die onder invloed van een geestelijke of lichamelijke tekortkoming is verricht. Een minderjarige is gedeeltelijk handelingsonb-kwaam.7 Meerderjarigen met een geestelijke stoornis of een gewoonte van drankmisbruik kunnen onder curatele worden gesteld.8
De factor speelt ook een rol in andere rechtsstelsels. De PECL en het DCFR noemen improvident en ignorant als beperkingen waar misbruik van kan worden gemaakt.9 In verschillende rechtsstelsels en het DCFR beïnvloeden minderjarigheid en geestelijke handicaps de aansprakelijkheid voor een onrechtmatige daad.10
De factor ‘beperking’ vertoont een overlap met verschillende factoren. Ik heb de overlap met de factor ‘eerdere gedragingen die niet in overeenstemming zijn met later gedrag’ besproken in § 3.2.2.
Een beperking verzwakt een partij. Andere factoren kunnen deze zwakte een rol geven. Een beperking kan bijvoorbeeld leiden tot een gebrek aan deskundigheid. Uit § 4.4 bleek dat deskundigheid kan bestaan uit algemene ontwikkeling of intelligentie. Een gebrekkige algemene ontwikkeling of een lage intelligentie kan volgen uit beperkingen als minderjarigheid, een geestelijke stoornis en ‘simpelheid’. Deze beperkingen brengen ondeskundigheid met zich. De factoren ‘beperking’ en ‘deskundigheid’ vertonen daarom een overlap. Een beperking kan er ook toe leiden dat de partij minder goed in staat is om haar belangen te behartigen. De factor ‘beperking’ vertoont daarom ook een overlap met de factor ‘mogelijkheden tot belangenbehartiging’.
Een beroep op de achterliggende factoren is directer. De beperkingen beïnvloeden de werking van de redelijkheid en billijkheid omdat ze leiden tot ondeskundigheid of beperkte mogelijkheden tot belangenbehartiging. Deze benadering blijkt ook uit de jurisprudentie. De leeftijd van het kind beïnvloedt de billijkheidscorrectie van art. 6:101 lid 1 BW omdat beperkt inzicht aan de leeftijd is verbonden.11 De gevorderde leeftijd van de werknemer beïnvloedt de gerechtvaardigdheid van een ontslag omdat deze leeftijd leidt tot beperkte kansen op de arbeidsmarkt.12
Een beroep op de factor ‘beperking’ is echter wel duidelijk. Een beperking is meer dan een gebrek aan deskundigheid of beperkte mogelijkheden tot belangenbehartiging. Een beperking suggereert dat de partij geen eigen schuld heeft. Een onervaren partij kan zich inlezen, een zwakbegaafde partij moet met haar beperking leven. Een partij met beperkte kansen op de arbeidsmarkt kan zich bij- of omscholen, de scholingsmogelijkheden van een werknemer die de pensioengerechtigde leeftijd bijna heeft bereikt zijn echter beperkter. Een beroep op de factor ‘beperking’ is veel sprekender en daarom duidelijker. Er gaat een grotere overtuigende kracht van uit. Het versterkt het gewicht van de achterliggende factoren.
De verhouding tussen de factor ‘beperking’ en de factoren ‘deskundigheid’ en ‘mogelijkheden tot belangenbehartiging’ kan niet op één lijn worden gesteld met de verhouding tussen de factor ‘maatschappelijke positie of professionaliteit’ en de factoren waarover deze factor een vermoeden vestigt.13 Een beperking leidt niet in de regel tot ondeskundigheid of beperkte mogelijkheden tot belangenbehartiging. Slechts bepaalde beperkingen leiden hiertoe.
De rol van een beperking verschilt daarnaast van geval tot geval. De jonge leeftijd kan de werking van de redelijkheid en billijkheid beïnvloeden via de factor ‘deskundigheid’. De jonge leeftijd kan de werking van de redelijkheid en billijkheid echter ook beïnvloeden via de factor ‘omvang belang’.14 De redelijkheid en billijkheid kan een schadevergoeding matigen omdat het kind anders voor een belangrijk deel van zijn verdere leven met de schuld zou worden belast.15
De redelijkheid en billijkheid beschermt een partij niet om de enkele reden dat zij een beperking heeft. Deze beperking is pas relevant als zij de rol van een andere factor beïnvloedt. De factor ‘beperking’ speelt geen zelfstandige rol. Toch heeft de factor waarde. Een combinatie van de factor ‘beperking’ en de achterliggende factoren verdient de voorkeur. De achterliggende factor geeft aan hoe de beperking de werking van de redelijkheid en billijkheid beïnvloedt. De factor ‘beperking’ vergroot het gewicht van de achterliggende factor.