Dit zijn de informatieplichten die worden genoemd in artikel 6:230m lid 1, onderdelen a, b, c, e, f, g, h, o en p BW. Artikel 6:193f onder b BW noemt daarnaast artikel 6:230v, leden 1 tot en met 3, 5, alsmede lid 6 eerste zin, en lid 7 van Boek 6 BW.
Rb. Noord-Nederland, 25-10-2022, nr. 8716635 / CV EXPL 20-5415
ECLI:NL:RBNNE:2022:4182
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
25-10-2022
- Zaaknummer
8716635 / CV EXPL 20-5415
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2022:4182, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 25‑10‑2022; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig, Verstek)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:RBNNE:2020:4152
Tussenuitspraak: ECLI:NL:RBNNE:2022:4180
Tussenuitspraak: ECLI:NL:RBNNE:2022:1593
Tussenuitspraak: ECLI:NL:RBNNE:2020:3353
ECLI:NL:RBNNE:2022:4180, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 26‑07‑2022; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig, Verstek, Tussenuitspraak)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:RBNNE:2020:3353
Tussenuitspraak: ECLI:NL:RBNNE:2022:1593
Einduitspraak: ECLI:NL:RBNNE:2022:4182
Tussenuitspraak: ECLI:NL:RBNNE:2020:4152
Tussenuitspraak: ECLI:NL:RBNNE:2022:551
ECLI:NL:RBNNE:2022:1593, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 29‑03‑2022; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig, Prejudicieel verzoek, Verstek)
Prejudiciële vraag aan: ECLI:NL:HR:2022:861
Einduitspraak: ECLI:NL:RBNNE:2022:4182
Einduitspraak: ECLI:NL:RBNNE:2022:4180
ECLI:NL:RBNNE:2022:551, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 01‑03‑2022; (Prejudicieel verzoek)
Einduitspraak: ECLI:NL:RBNNE:2022:4180
ECLI:NL:RBNNE:2020:4152, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 24‑11‑2020; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig, Verstek)
Einduitspraak: ECLI:NL:RBNNE:2022:4182
Einduitspraak: ECLI:NL:RBNNE:2022:4180
ECLI:NL:RBNNE:2020:3353, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 29‑09‑2020; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Prejudicieel verzoek)
Einduitspraak: ECLI:NL:RBNNE:2022:4180
Einduitspraak: ECLI:NL:RBNNE:2022:4182
- Vindplaatsen
Uitspraak 25‑10‑2022
Inhoudsindicatie
Consumentenrecht: informatieplichten bij koop op afstand. Eindvonnis na prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. Eiseres heeft voldoende onderbouwd dat is voldaan aan de precontractuele informatieplichten. Niet gebleken is echter dat de wijze en termijn van levering en het herroepingsrecht op de in artikel 6:230v lid 7 BW voorgeschreven manier aan gedaagde zijn bevestigd. Het niet bevestigen van het herroepingsrecht wordt door de kantonrechter aangemerkt als een voldoende ernstige schending. De Richtlijn sanctiemodel essentiële informatieplichten hanteert als uitgangspunt dat dit leidt tot een vermindering van de hoofdsom met 25%. Eiseres heeft niet beargumenteerd dat die sanctie in dit geval niet passend is. De kantonrechter zal het gefactureerde bedrag dan ook met dat percentage verminderen. Wat betreft de bewoordingen op de bestelknop: de kantonrechter is van oordeel dat het voor gedaagde - uitgaande van de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument - voldoende duidelijk was dat zij met het indrukken van de knop met de woorden "Bestelling plaatsen", aanvaardde dat haar een product zou worden bezorgd waarvoor zij moet betalen. De kantonrechter acht een sanctie wegens (een voldoende ernstige) schending van artikel 6:230v lid 3 BW daarom in dit geval niet op zijn plaats.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 8716635 \ CV EXPL 20-5415
vonnis van de kantonrechter d.d. 25 oktober 2022
inzake
ARVATO FINANCE.NL, handelend onder de naam AFTERPAY,
gevestigd te Heerenveen,
eiseres,
gemachtigde: Bosveld Incasso,
tegen
[A] ,
wonende te [adres] ,
gedaagde,
die niet is verschenen.
Partijen zullen hierna eiseres en gedaagde worden genoemd.
1. Procesverloop
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 juli 2022,
- de akte van eiseres.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
Is voldaan aan de essentiële informatieplichten?
2.1.
In het tussenvonnis van 29 september 2020 heeft de kantonrechter geconstateerd dat
eiseres niet heeft gesteld dat de handelaar, Badplaats B.V., gedaagde voor het sluiten van de overeenkomst op duidelijke en begrijpelijke wijze heeft gewezen op de bijkomende verzendkosten (artikel 6:230m, lid 1 onder e BW) en dat ook niet is vermeld of Badplaats B.V. in die precontractuele fase informatie heeft verstrekt over haar geografische adres (artikel 6:230m, lid 1 onder c BW). Verder is niet duidelijk of alle in artikel 6:230m lid 1 BW opgesomde informatie die niet in de door eiseres verzonden bevestiging is vermeld - zoals de wijze en termijn van levering (artikel 6:230m, lid 1 onder g BW) en het herroepingsrecht (artikel 6:230m, lid 1 onder h BW) - eerder al aan gedaagde is verstrekt op een duurzame gegevensdrager als bedoeld in artikel 6:230v lid 7 BW.
In het vonnis van 26 juli 2022 is eiseres in de gelegenheid gesteld stukken over te leggen waaruit genoegzaam blijkt dat aan die informatieplichten is voldaan. De kantonrechter heeft opgemerkt dat daaruit tevens dient te blijken of uit de bewoordingen op de bestelknop of soortgelijke functie waarmee de gedaagde het aanbod van Badplaats B.V. heeft aanvaard, op niet voor misverstand vatbare wijze blijkt dat haar bestelling een betalingsverplichting zou inhouden.
Tot slot is eiseres verzocht om in haar akte ook in te gaan op de toe te passen sanctie indien één of meer essentiële informatieplichten niet correct zijn nageleefd.
Precontractuele informatie
Bijkomende (verzend)kosten
2.3.
Bij gedaagde is een bedrag van € 19,95 aan verzendkosten in rekening gebracht. Eiseres heeft een schermafbeelding overgelegd waaruit blijkt dat tijdens haar bestelproces, vlak voordat de bestelling wordt geplaatst, een overzicht van de totale kosten wordt gegeven. In dat overzicht wordt een aparte regel opgenomen voor de kosten van "Verzending". Hiermee is voldoende onderbouwd dat aan de informatieplicht van artikel 6:230m lid 1 onder e BW is voldaan.
Geografische adres
2.4.
Eiseres heeft met de overgelegde schermafbeeldingen voldoende onderbouwd dat het geografische adres op de website van Badplaats B.V. is vermeld op onder kopje "Algemene voorwaarden".
Bevestiging informatie op een duurzame gegevensdrager
Wijze en termijn van levering
2.5.
Eiseres heeft - terecht - aangevoerd dat de in artikel 6:230m lid 1 BW genoemde informatie uitsluitend nogmaals in de bevestiging van de overeenkomst hoeft te worden herhaald voor zover de handelaar deze niet al voor het sluiten van de overeenkomst op een duurzame gegevensdrager heeft verstrekt. Zij heeft echter niet aangegeven dat dit met de wijze en termijn van levering het geval is geweest.
Vraag is of dit een voldoende ernstige schending is die gedeeltelijke vernietiging van de overeenkomst in de vorm van een prijsvermindering rechtvaardigt. Uit de beslissingen van de Hoge Raad volgt dat vermogensschade aan de kant van gedaagde geen vereiste is om te kunnen spreken over een voldoende ernstige schending, maar ook dat niet iedere schending van een essentiële informatieplicht als voldoende ernstig kwalificeert; de rechter die over de feiten oordeelt zal aan de hand van de omstandigheden die in een zaak aan de orde zijn moeten beoordelen of daarvan sprake is. De kantonrechter neigt ertoe die vraag ontkennend te beantwoorden. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de leveringswijze en -termijn tijdens het bestelproces duidelijk zijn aangegeven, zodat gedaagde haar besluit om de overeenkomst met Badplaats B.V. aan te gaan daarop heeft kunnen baseren.
Herroepingsrecht
2.6.
Ten aanzien van het herroepingsrecht heeft eiseres het volgende aangevoerd:
"Gedaagde heeft de algemene voorwaarden, bij dagvaarding in het geding gebracht als link zijn https://www.afterpay.nl/nl/algemeen/betalen-met-afterpay/betalingsvoorwaarden, gedownload. Daarom hoeven deze niet nogmaals bij de bevestiging te worden overhandigd."
De kantonrechter overweegt dat het in dit geval gaat om het wettelijke recht van gedaagde om de overeenkomst met Badplaats B.V. te ontbinden; niet om de betalingsvoorwaarden van eiseres waarin - voor zover de kantonrechter kan nagaan - niet op dat herroepingsrecht wordt gewezen. Dat Badplaats B.V. hierover iets in háár algemene voorwaarden heeft staan en dat gedaagde die algemene voorwaarden tijdens het bestelproces heeft gedownload, is gesteld noch gebleken.
Uit de schermafbeeldingen die eiseres bij haar akte heeft gevoegd blijkt slechts dat op de website van Badplaats B.V. op het herroepingsrecht wordt gewezen. Dat die informatie bij (af)levering van het product is verstrekt, is niet naar voren gebracht. De kantonrechter gaat er dan ook van uit dat deze niet op een duurzame gegevensdrager aan gedaagde is bevestigd.
De kantonrechter acht dit een voldoende ernstige schending van die informatieplicht. Zij neemt daarbij in aanmerking dat het gaat om de voorwaarden, de termijn en de modaliteiten waaronder gedaagde haar recht om de overeenkomst te ontbinden kan uitoefenen. Die informatie is - juist na aankoop - essentieel voor een consument om een weloverwogen besluit te nemen over de vraag of hij het product wil behouden en om zijn eventuele keus om dat niet te doen tijdig en op de juiste manier (kenbaar) te maken. Het is daarom van belang dat die informatie op de in artikel 6:230v lid 7 BW voorgeschreven wijze wordt verstrekt, zodat wat voor de betrokken consument geldt duidelijk tussen partijen vastligt.
Bestelknop
2.7.
Artikel 6:230v lid 3 BW bepaalt dat een handelaar het elektronische bestelproces zo moet inrichten dat de consument een aanbod pas kan aanvaarden als hem op niet voor misverstand vatbare wijze duidelijk is gemaakt dat zijn bestelling een betalingsverplichting inhoudt. De tekst van dat artikel, dat zijn oorsprong vindt in artikel 8 lid 2 van de Richtlijn 2011/83 EU betreffende Consumentenrechten (hierna: de richtlijn), luidt als volgt:
"3. De handelaar richt zijn elektronische bestelproces op zodanige wijze in dat de consument een aanbod niet kan aanvaarden dan nadat hem op niet voor misverstand vatbare wijze duidelijk is gemaakt dat de bestelling een betalingsverplichting inhoudt. Indien de aanvaarding geschiedt door gebruik van een knop of soortgelijke functie, is aan de vorige volzin voldaan indien bij het plaatsen van de bestelling in niet voor misverstand vatbare termen op goed leesbare wijze blijkt dat de aanvaarding een betalingsverplichting voor de consument inhoudt. Een knop of een soortgelijke functie wordt daartoe op goed leesbare wijze aangemerkt met een ondubbelzinnige formulering waaruit blijkt dat het plaatsen van de bestelling een betalingsverplichting jegens de handelaar inhoudt. De enkele zinsnede "bestelling met betalingsverplichting" wordt aangemerkt als een dergelijke ondubbelzinnige verklaring. Een overeenkomst die in strijd met dit lid tot stand komt, is vernietigbaar."
In overweging 39 van de richtlijn is toegelicht dat het van belang is dat de consument het tijdstip kan vaststellen waarop hij de verplichting op zich neemt om de handelaar te betalen. Daarom dient de aandacht van de consument door middel van een ondubbelzinnige formulering specifiek te worden gevestigd op het feit dat het plaatsen van de bestelling de verplichting tot het betalen van de handelaar met zich meebrengt.
2.8.
Als de tekst op de bestelknop niet duidelijk is, geeft de wet aan de consument het recht om de overeenkomst te vernietigen. Dit is gebaseerd op de richtlijnbepaling dat de consument in zo'n geval niet aan de overeenkomst gebonden is. In de memorie van toelichting bij artikel 6:230v lid 3 BW staat dat de bevoegdheid tot vernietiging betekent dat het aan de consument is om te kiezen of hij aan de bestelling gebonden is wanneer de website niet voldoet aan de eisen die dit lid stelt (Implementatiewet richtlijn Consumentenrechten, Kamerstuk 33520, nr.3). Uit deze toelichting en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het HvJEU) en de Hoge Raad, leidt de kantonrechter af dat dit recht niet tegen de wil van de consument kan worden toegepast.
Vernietiging van de overeenkomst heeft niet alleen tot gevolg dat de consument niet hoeft te betalen, maar ook dat hij moet teruggeven wat hij op grond van de overeenkomst heeft ontvangen. Vernietiging zal dus niet altijd in het belang zijn van de consument. De kantonrechter concludeert daarom dat wanneer de consument een product heeft gekregen en gehouden en er geen aanwijzingen zijn dat hij (toch) niet aan de overeenkomst gebonden wil zijn, ambtshalve vernietiging van de hele overeenkomst in een verstekzaak niet aan de orde is.
Dat neemt niet weg dat het gebruik van een ondeugdelijke tekst op de bestelknop ook een schending van een essentiële informatieplicht oplevert. Als die schending voldoende ernstig is, kan de rechter deze ambtshalve sanctioneren met een gedeeltelijke vernietiging van de overeenkomst. De "Richtlijn sanctiemodel essentiële informatieplichten" die de rechtbanken naar aanleiding van de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad hebben opgesteld (hierna: het Sanctiemodel), gaat in dat geval uit van een prijsvermindering van 25%.
2.9.
Artikel 6:230v lid 3 BW vereist niet dat op de knop waarmee de bestelling wordt geplaatst met zoveel woorden de zinsnede "bestelling met betalingsverplichting" staat. Die zinsnede, die letterlijk is overgenomen uit de Nederlandse vertaling van de richtlijn, dient slechts als voorbeeld van een tekst die daaraan in ieder geval voldoet. Andere teksten kunnen ook volstaan, mits ze voldoende duidelijk en ondubbelzinnig zijn. De rechter zal dat dan moeten beoordelen.
Het HvJEU heeft in zijn arrest van 7 april 2022 (ECLI:EU:C:2022:269, [naam] ) bevestigd dat de handelaar de bestelknop van een andere tekst mag voorzien. Het ging in die zaak om een Duitse consument die via de website www.booking.com hotelkamers had geboekt door een knop met de woorden "Ik ga boeken" en vervolgens - na het invullen van zijn persoonlijke gegevens - "Voltooi boeking" in te drukken en toen hij niet in het hotel verscheen annuleringskosten in rekening gebracht kreeg. De Duitse rechter heeft aan het HvJEU gevraagd (samengevat) of de rechter, om te bepalen of er sprake is van een ondubbelzinnige formulering waaruit blijkt dat het plaatsen van de bestelling een betalingsverplichting inhoudt, rekening moet houden met alle omstandigheden van het bestelproces en met name de opzet ervan, of uitsluitend moet uitgaan van de vermelding op de bestelknop zelf. De verwijzende rechter heeft daarbij opgemerkt dat het woord "boeking” in de Duitse omgangstaal niet noodzakelijkerwijs in verband wordt gebracht met het aangaan van een betalingsverplichting, maar ook vaak wordt gebruikt als synoniem voor een "gratis bestelling vooraf" of "reservering”.
2.10.
Op de schermafbeeldingen die eiseres heeft overgelegd is te zien dat in de laatste fase van het bestelproces van Badplaats B.V. wordt getoond hoeveel er voor de producten die in een winkelmandje zijn gelegd moet worden betaald, dat de klant vervolgens op een knop kan drukken met de tekst "Doorgaan met afrekenen", dat hij daarna op een webpagina komt waarop hij het "Factuuradres" en zijn persoonlijke gegevens moet invullen en moet aanvinken op welke manier hij wil betalen ("Betaalwijze") en dat hij het bestelproces daarna kan afronden met een knop waarop de tekst "Bestelling plaatsen" staat.
2.11.
Vraag is of de tekst "Bestelling plaatsen" aan het door het HvJEU geformuleerde criterium voldoet. Het Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal schrijft het volgende over de betekenis van het woord "bestellen": "(…) 2. iets laten komen dat je wilt kopen of huren: een boek online kopen; een biertje bestellen (…)". Wikipedia geeft als omschrijving: "Bestellen is een opdracht om een goed of dienst te leveren. Een bestelling maakt vaak deel uit van het koopproces na het opstellen van een koopovereenkomst." Op de website www.woorden.org (een online woordenboek voor de Nederlandse taal) wordt de vraag: "Wat betekent bestellen?" als volgt beantwoord: "1. vragen om iets te brengen waarvoor je betaalt." In deze belangrijke informatiebronnen over de betekenis van woorden in de Nederlandse (omgangs)taal, wordt het "bestellen" van een product - anders dan bij de definities van bijvoorbeeld "reserveren", "boeken" en "aanvragen" het geval is - dus steeds in verband gebracht met het ontstaan van een betalingsverplichting. Het is de kantonrechter bekend dat in andere zaken is geoordeeld dat de formulering "Bestelling plaatsen" niet ondubbelzinnig is. Zij heeft zelf echter geen aanwijzingen dat een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende Nederlandse consument dat verband niet steeds legt en zich niet realiseert dat hij op het moment dat hij een knop met de tekst "Bestelling plaatsen" indrukt, aanvaardt dat hem iets bezorgd gaat worden waarvoor hij aan de handelaar (en in dit geval eiseres) een bedrag moet voldoen. Toevoeging van het woord "betalen" zal dat mogelijk extra 'inscherpen', maar van belang is of de gemiddelde consument dat nodig heeft om zich hiervan bewust te zijn en misverstanden daarover te voorkomen.
2.12.
De kantonrechter overweegt verder dat uit de tekst "Bestelling plaatsen" op de bestelknop van Badplaats B.V. in samenhang met de direct rondom die knop zichtbare informatie en het bestelproces dat gedaagde voor het bereiken van die knop heeft moeten doorlopen, voldoende duidelijk blijkt dat door op die bestelknop te drukken een betalingsverplichting wordt aangegaan. Tot het [naam] -arrest werd er ook in de rechtspraak vanuit gegaan dat daarmee aan de vereisten van artikel 6:230v lid 3 BW werd voldaan. Dit past bij uitgangspunt in het Nederlandse recht dat bij uitleg van overeenkomsten alle omstandigheden van het geval in aanmerking moeten worden genomen. Badplaats B.V. heeft er tot voor kort dan ook niet op bedacht hoeven te zijn dat de rest van haar bestelproces (waaronder een knop met de tekst "Doorgaan naar afrekenen" en een functie waarbij de klant moet aanvinken op welke wijze hij wil betalen) bij de beoordeling van de vraag of die informatieplicht is nageleefd buiten beschouwing moet worden gelaten en dat de woorden "Bestelling plaatsen" op de knop waarmee dat bestelproces wordt voltooid dan wellicht ontoereikend zouden zijn. Daarom acht de kantonrechter een prijsvermindering wegens een voldoende ernstige schending van artikel 6:230v lid 3 BW, of deze nu wordt benaderd als remedie voor de consument of als sanctie voor de handelaar, in dit geval niet passend en gerechtvaardigd.
Gedeeltelijke vernietiging door prijsvermindering
2.13.
Uit het voorgaande volgt dat Badplaats B.V. de precontractuele informatieplichten correct heeft nageleefd, maar dat niet is gebleken dat de informatie over de wijze en termijn van levering en het herroepingsrecht aan gedaagde is bevestigd op een vaste gegevensdrager als bedoeld in artikel 6:230v lid 7 BW. Het niet bevestigen van het herroepingsrecht wordt aangemerkt als een voldoende ernstige schending die ambtshalve moet worden gesanctioneerd met een prijsvermindering. Het Sanctiemodel hanteert als uitgangspunt dat het ontbreken van (een deel van) de essentiële informatie in de duurzame gegevensdrager leidt tot een vermindering van de hoofdsom met 25%. Nu eiseres niet stelt en onderbouwt dat en waarom die sanctie in dit geval niet passend kan worden geacht, zal de kantonrechter dat percentage aanhouden. Dat betekent dat van de aan gedaagde gefactureerde koopsom plus verzendkosten (zijnde: € 168,95), € 126,71 zal worden toegewezen.
Wettelijke rente
2.14.
Nu het gefactureerde bedrag met 25% wordt verminderd, zal ook de gevorderde wettelijke rente tot 23 juli 2020 ad € 3,94 met dat percentage worden aangepast. Hiervoor wordt € 2,96 toegewezen. Over de (verminderde) koopprijs plus verzendkosten van € 126,71 zal wettelijke rente worden toegekend vanaf 23 juli 2020.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.15.
De buitengerechtelijke incassokosten ad € 40,00 zijn op de wet gegrond en toewijsbaar.
Proceskosten
2.16.
Gedaagde zal als grotendeels in het ongelijk gestelde partij de proceskosten moeten dragen. Voor salaris gemachtigde wordt 1 punt gerekend.
3. Beslissing
De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen € 169,67, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 126,71 vanaf 23 juli 2020 tot de dag der algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt gedaagde in de kosten van deze procedure, tot heden aan de zijde van eiseres vastgesteld op:
€ 124,00 aan griffierecht;
€ 107,22 aan dagvaardingskosten;
€ 37,00 als salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. M.E. van Rossum, kantonrechter, en uitgesproken door
de rolrechter ter openbare terechtzitting van 25 oktober 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.
C 779/MER
Uitspraak 26‑07‑2022
Inhoudsindicatie
Consumentenrecht: informatieplichten bij koop op afstand. Tussenvonnis na beslissing Hoge Raad om af te zien van beantwoording aanvullende prejudiciële vragen over sanctionering schending van essentiële (pre)contractuele informatieplichten. Eiseres dient stukken te overleggen waaruit blijkt dat is voldaan aan de in artikel 6:230m lid 1 genoemde informatieplichten die volgens artikel 6:193f aanhef en onder b BW zijn aan te merken als essentieel, op de wijze zoals in artikel 6:230v BW is voorgeschreven. Uit die stukken moet ook blijken of uit de bewoordingen op de bestelknop op niet voor misverstand vatbare wijze blijkt dat de bestelling een betalingsverplichting zou inhouden. Eiseres wordt tot slot verzocht in haar akte in te gaan op de toe te passen sanctie bij schending van één of meer essentiële informatieplichten.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 8716635 \ CV EXPL 20-5415
vonnis van de kantonrechter d.d. 26 juli 2022
inzake
ARVATO FINANCE.NL, handelend onder de naam AFTERPAY,
gevestigd te Heerenveen,
eiseres,
gemachtigde: Bosveld Incasso,
tegen
[A] ,
wonende te [adres] ,
gedaagde,
die niet is verschenen.
Partijen zullen hierna eiseres en gedaagde worden genoemd.
1. Procesverloop
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 maart 2022.
- de beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022 op het verzoek om beantwoording van een aantal aanvullende prejudiciële vragen (ECLI:NL:HR:2022:861).
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
Het antwoord op de prejudiciële vragen
2.1.
De kantonrechter heeft de Hoge Raad prejudiciële vragen gesteld over het onderzoek dat de rechter ambtshalve moet verrichten naar de naleving van de informatieplichten van een handelaar bij (kortgezegd) 'online-verkopen' en over de gevolgen die hij ambtshalve mag of moet verbinden aan zijn constatering dat daaraan niet volledig is voldaan. Nadat de Hoge Raad deze vragen op 12 november 2021 had beantwoord (ECLI:NL:HR:2021:1677) zijn in het tussenvonnis van 29 maart 2022 nog een aantal aanvullende vragen geformuleerd.
2.2.
Op 10 juni 2022 heeft de Hoge Raad beslist dat hij afziet van beantwoording van de aanvullende prejudiciële vragen die de kantonrechter heeft gesteld (ECLI:NL:HR:2022:861). De antwoorden op die vragen liggen aldus de Hoge Raad besloten in de prejudiciële beslissing van 12 november 2021 en de overwegingen die de kantonrechter daaraan in haar tussenvonnis van 1 maart 2022 ten grondslag heeft gelegd, vormen geen aanleiding voor een andere beslissing. De Hoge Raad heeft wel verduidelijkt dat niet alleen sprake is van een voldoende ernstige schending van essentiële informatieplichten als voldoende aannemelijk is dat de gemiddelde consument daardoor financieel nadeel (vermogensschade) lijdt. Verder is overwogen:
- dat de vraag wanneer sprake is van een voldoende ernstige schending van essentiële informatieplichten die ambtshalve moet worden gesanctioneerd met een prijsvermindering zich voor het overige niet leent voor beantwoording in algemene zin;
- dat het aan de rechter die over de feiten oordeelt is om die vraag per zaak of categorie van zaken te beantwoorden aan de hand van de omstandigheden die daarin aan de orde zijn;
- dat de veronderstelling dat het feit dat één of meer essentiële informatieplichten zijn geschonden steeds voldoende is om te spreken over een voldoende ernstige schending en een prijsvermindering toe te passen daarom onjuist is; en
- dat het Sanctiemodel kan bijdragen aan de praktische hanteerbaarheid van de betreffende regels, aan de gelijke behandeling van gelijke gevallen en aan de rechtszekerheid maar dat, zoals ook het Sanctiemodel zelf als uitgangspunt neemt, de rechter die over de feiten oordeelt daarvan kan afwijken als hij de aangewezen sanctie in de gegeven omstandigheden niet doeltreffend, evenredig en afschrikkend acht.
2.3.
In het tussenvonnis van 29 september 2020 heeft de kantonrechter geconstateerd dat
eiseres niet heeft gesteld dat de handelaar, Badplaats B.V., gedaagde voor het sluiten van de overeenkomst op duidelijke en begrijpelijke wijze heeft gewezen op de bijkomende verzendkosten (artikel 6:230m, lid 1 onder e), dat ook niet is vermeld of Badplaats B.V. in die precontractuele fase informatie heeft verstrekt over haar geografische adres (artikel 6:230m, lid 1 onder c). Daarnaast is niet duidelijk of alle in artikel 6:230m lid 1 BW opgesomde informatie die niet in de door eiseres verzonden bevestiging is vermeld - zoals de wijze en termijn van levering (g), het herroepingsrecht (h) - eerder al aan gedaagde is verstrekt op een duurzame gegevensdrager als bedoeld in artikel 6:230v lid 7 BW. De kantonrechter heeft overwogen dat eiseres zich hierover na de beantwoording van de prejudiciële vragen nog uit zou mogen laten.
2.4.
Uit de prejudiciële beslissing van 12 november 2021 die de Hoge Raad heeft gegeven volgt dat de kantonrechter ambtshalve moet onderzoeken of uit de stellingen van eiseres en de overgelegde stukken genoegzaam blijkt dat is voldaan aan de in artikel 6:230m lid 1 BW genoemde informatieplichten die volgens artikel 6:193f aanhef en onder b BW zijn aan te merken als essentieel, op de wijze zoals in artikel 6:230v BW is voorgeschreven.
De kantonrechter zal de zaak verwijzen naar de rol zodat eiseres bij akte stukken kan overleggen waaruit blijkt dat dit het geval is geweest. Correcte naleving van de essentiële precontractuele informatieplichten kan worden onderbouwd met bijvoorbeeld printscreens, belscripts of andere stukken die inzicht geven in de bestelprocedure van Badplaats B.V.
Uit die stukken dient tevens te blijken of uit de bewoordingen op de bestelknop of soortgelijke functie waarmee de gedaagde het aanbod van Badplaats B.V. heeft aanvaard, op niet voor misverstand vatbare wijze blijkt dat haar bestelling een betalingsverplichting zou inhouden.
Eiseres wordt verzocht om in haar akte ook in te gaan op de toe te passen sanctie indien één of meer essentiële informatieplichten niet correct zijn nageleefd.
Verdere gang van zaken
2.5.
In afwachting van de akte van eiseres houdt de kantonrechter iedere verdere beslissing aan.
3. Beslissing
De kantonrechter:
3.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 23 augustus 2022 voor akte uitlating aan de zijde van eiseres als bedoeld rov. 2.4;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. M.E. van Rossum, kantonrechter, en uitgesproken door
de rolrechter ter openbare terechtzitting van 26 juli 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 779
Uitspraak 29‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Richtlijnen consumentenrechten. Aanvullende prejudiciële vragen over het beoordelen en sanctioneren van de informatieplichten van artikel 6:230m en 6:230v BW bij een op afstand of buiten verkoopruimte gesloten overeenkomst.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 8716635 \ CV EXPL 20-5415
vonnis van de kantonrechter d.d. 29 maart 2022
inzake
ARVATO FINANCE.NL, handelend onder de naam AFTERPAY,
gevestigd te Heerenveen,
eiseres,
gemachtigde: Bosveld Incasso,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [adres] ,
gedaagde,
die niet is verschenen.
Partijen zullen hierna eiseres en gedaagde worden genoemd.
1. Procesverloop
1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 maart 2022;
- de akte uitlating prejudiciële vragen in de zin van artikel 392 lid 2 Rv van eiseres van
15 maart 2022.
1.2.
Vervolgens is wederom vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
De kantonrechter heeft in het hierboven genoemde tussenvonnis van 1 maart 2022 het voornemen uitgesproken om aan de Hoge Raad nog een aantal aanvullende prejudiciële vragen voor te leggen over de gevolgen die de rechter in een verstekzaak ambtshalve moet verbinden aan de constatering dat één of meer essentiële informatieplichten van artikel 6:230m lid 1 BW niet op de juiste wijze zijn nageleefd. De kantonrechter heeft geformuleerd welke vragen zij, mede naar aanleiding van de door de rechtbanken vastgestelde landelijke Richtlijn sanctiemodel essentiële informatieplichten en de EU-Richtlijn 2019/2161 inzake modernisering en handhaving consumentenbescherming die vanaf 28 mei 2022 moet worden toegepast, nog heeft en daarop een toelichting gegeven. De inhoud van het tussenvonnis dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
2.2.
Eiseres is conform artikel 392 lid 2 Rv in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over het voornemen van de kantonrechter om de aanvullende vragen voor te leggen, alsmede over de inhoud van de stellen vragen. Bij akte ter gelegenheid van de rol van 15 maart 2022 heeft eiseres aangegeven dat zij in dat voornemen meegaat, geen opmerkingen heeft over de geformuleerde vragen en evenmin aanvullende vragen wenst toe te voegen.
2.3.
De kantonrechter zal daarom de na te melden aanvullende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad stellen. De griffier zal worden opgedragen om het procesdossier aan de Hoge Raad te zenden, gelijktijdig met dit vonnis.
2.4.
Nadat de antwoorden van de Hoge Raad zijn ontvangen, zal eiseres in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten. In afwachting hiervan zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
3. Beslissing
De kantonrechter:
3.1.
stelt de Hoge Raad de volgende aanvullende vragen:
1. Moet (gedeeltelijke) vernietiging van een (koop)overeenkomst wegens niet-naleving van de essentiële informatieplichten van 6:230m lid 1 BW op de wijze zoals in artikel 6:230v BW is voorgeschreven voortaan, net als bij andere oneerlijke handelspraktijken, plaatsvinden met toepassing van artikel 6:193j lid 3 BW? Indien het antwoord deze vraag bevestigend is, betekent dat dan:
a) dat de rechter de (koop)overeenkomst alleen (gedeeltelijk) moet vernietigen als duidelijk is dat de gedaagde consument door de niet-naleving van een of meer van die informatieplichten daadwerkelijk vermogensschade heeft geleden, althans die (koop)overeenkomst niet voor dezelfde prijs zou zijn aangegaan indien hij de ontbrekende informatie wel (tijdig) zou hebben gehad?
b) dat het in beginsel aan de gedaagde consument is om te stellen dat daarvan sprake is en dat de rechter alleen ambtshalve nader onderzoek moet verrichten en een prijsvermindering moet en mag toepassen indien de zaak daarvoor voldoende aanknopingspunten biedt?
c) dat een prijsvermindering enkel de nadelige gevolgen die de gedaagde consument heeft geleden moet opheffen en geen afschrikkend, punitief karakter mag hebben?
2. Indien het antwoord op vraag 1. ontkennend is en van de wilsvorming en vermogensschade van de gedaagde consument moet worden geabstraheerd, wanneer is dan sprake van een voldoende ernstige schending van essentiële informatieplichten die ambtshalve moet worden gesanctioneerd met een prijsvermindering; is daarvan alleen sprake als voldoende aannemelijk is dat een gemiddelde consument daardoor vermogensschade lijdt of is dat niet vereist?
3. Indien het feit dat één of meer essentiële informatieplichten zijn geschonden steeds voldoende is om te spreken over een voldoende ernstige schending en ambtshalve een prijsvermindering toe te passen, kan de rechter dan als richtsnoer de berekeningsmethode en percentages aanhouden die in het Sanctiemodel zijn geformuleerd of moet de prijsvermindering meer worden afgestemd op het financiële nadeel dat een gemiddelde consument daardoor lijdt?
4. Indien de prijsvermindering meer moet worden afgestemd op het financiële nadeel dat een gemiddelde consument lijdt, hoe moet de rechter een schending van de essentiële informatieplichten die worden genoemd in artikel 6:193f BW dan 'vertalen' in een passend kortingspercentage of -bedrag? Maakt het daarbij nog uit welke informatie ontbreekt, of deze op enig moment alsnog is verstrekt en wat de hoofdsom (of de koopprijs) is?
5. Moet de niet-naleving van artikel 6:230v lid 3 BW, dat voorschrijft dat de consument er voor het plaatsen van zijn bestelling ondubbelzinnig op moet worden gewezen dat hij een betalingsverplichting aangaat, op dezelfde wijze worden gesanctioneerd als de andere essentiële informatieplichten of moet de rechter in die situatie de (koop)overeenkomst ook in een verstekzaak steeds volledig vernietigen?
3.2.
draagt de griffier op het procesdossier aan de Hoge Raad toe te zenden;
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. M.E. van Rossum, kantonrechter, en uitgesproken door
mr. J.E. Biesma ter openbare terechtzitting van 29 maart 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.
Uitspraak 01‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Richtlijn consumentenrechten. Aanvullende prejudiciële vragen over het beoordelen en sanctioneren van de informatieplichten van artikel. 6:230m en 6:230v BW bij een op afstand of buiten verkoopruimte gesloten overeenkomst.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 8716635 / CV EXPL 20-5415
vonnis van de kantonrechter d.d. 1 maart 2022
inzake
ARVATO FINANCE.NL, handelend onder de naam AFTERPAY,
gevestigd te Heerenveen,
eiseres,
gemachtigde: Bosveld Incasso,
tegen
(gedaagde),
wonende te (…),
gedaagde,
die niet is verschenen.
Partijen zullen hierna eiseres en gedaagde worden genoemd.
1. Procesverloop
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de tussenvonnissen van 29 september 2020 en 24 november 2020.
1.2.
Op 12 november 2021 heeft de Hoge Raad antwoord gegeven op de prejudiciële vragen die de kantonrechter heeft gesteld (ECLI:NL:HR:2021:1677).
1.3.
Daarna is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
Het antwoord op de prejudiciële vragen
2.1.
De kantonrechter heeft de Hoge Raad prejudiciële vragen gesteld over het onderzoek dat de rechter ambtshalve moet verrichten naar de naleving van de informatieplichten van een handelaar bij (kortgezegd) 'online-verkopen' en over de gevolgen die hij ambtshalve mag of moet verbinden aan zijn constatering dat daaraan niet volledig is voldaan. Gevraagd is onder meer of de rechter in dat laatste geval de koopovereenkomst geheel of gedeeltelijk, door vermindering van de koopprijs, moet vernietigen en zo ja, hoe dan moet worden bepaald welke prijsvermindering passend is. De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam heeft vergelijkbare vragen gesteld over verkoop buiten de verkoopruimte.
Ambtshalve vernietiging
2.2.
De Hoge Raad heeft op de vraag of en zo ja wanneer de koopovereenkomst ambtshalve moet worden vernietigd in zijn arrest van 12 november 2021 geantwoord (samengevat) dat de rechter:
- ambtshalve moet onderzoeken of uit de stellingen van de handelaar en de overgelegde stukken genoegzaam blijkt dat de handelaar heeft voldaan aan de in artikel 6:230m lid 1 BW genoemde informatieplichten die volgens artikel 6:193f aanhef en onder b BW zijn aan te merken als essentieel1.(hierna: de essentiële informatieplichten), op de wijze zoals in artikel 6:230v BW is voorgeschreven (r.o. 3.1.11-3.1.12);
- indien dat niet het geval is, een doeltreffende, evenredige en afschrikkende sanctie moet toepassen (r.o. 3.1.12);
- daarom indien sprake is van een voldoende ernstige schending van een of meer van die essentiële informatieplichten, gehouden kan zijn om de koopovereenkomst op grond van artikel 3:40 lid 2 BW (strijd met een dwingende wetsbepaling) geheel of gedeeltelijk te vernietigen, waarbij gedeeltelijke vernietiging kan bestaan in een vermindering van de verplichtingen, met name de betalingsverplichtingen van de consument (r.o. 3.1.15); en
- indien de consument niet in de procedure is verschenen slechts tot gedeeltelijke vernietiging kan overgaan (r.o. 3.1.18).
Verder is aangegeven dat indien de specifieke sanctie die afdeling 6.5.2b op de niet-naleving van een informatieplicht stelt in de gegeven omstandigheden niet voldoet aan de eis dat deze doeltreffend, evenredig en afschrikkend is, de rechter kan overgaan tot (verdere) vermindering van de verplichtingen van de consument (r.o. 3.1.16).
De Hoge Raad overweegt dat het aan de feitenrechter is om te beoordelen of uit de stellingen van partijen en uit de overgelegde stukken voldoende blijkt dat de handelaar aan zijn essentiële informatieplichten heeft voldaan, dat het de rechter vrij staat om uit in het geding gebrachte algemene informatie over het bestelproces af te leiden dat dit het geval is en dat het aan zijn beleid is overgelaten of hij de eisende partij in de gelegenheid stelt om nadere stukken in het geding te brengen als dat uit de overgelegde stukken niet blijkt (r.o. 3.1.17).
2.3.
De Hoge Raad heeft aangegeven dat het ter bevordering van de praktische hanteerbaarheid van de regels, de rechtseenheid en de rechtszekerheid aanbeveling verdient dat de rechter zich bij toepassing van de sanctie van gedeeltelijke vernietiging richt naar daartoe op te stellen, niet bindende uniforme richtlijnen, waarin bijvoorbeeld percentages of bedragen worden vermeld waarmee de prijs of andere betalingsverplichtingen van de consument worden verminderd bij bepaalde, voldoende ernstige schendingen van een of meer essentiële informatieplichten. Opgemerkt wordt dat dergelijke sancties (hierna ook: prijsverminderingen) in het algemeen doeltreffend, evenredig en afschrikkend moeten zijn en dat de rechter van die uniforme richtlijnen kan afwijken, indien de daarin opgenomen sanctie dat in de gegeven omstandigheden niet is (r.o. 3.1.19).
2.4.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal (hierna: de PG) heeft in zijn conclusie bij de prejudiciële beslissing als sanctiemaatstaf voorgesteld: "het nadeel dat de gemiddelde consument ondervindt indien hij, door gebrekkige informatieverschaffing, een overeenkomst sluit die hij anders niet zou hebben gesloten of, eenmaal gesloten, zou hebben beëindigd met gebruikmaking van het ontbindingsrecht". Dat nadeel kan worden gerelateerd aan de aard en de ernst van de schending van een of meer essentiële informatieplichten en de overige omstandigheden van het geval, een en ander in onderling verband. Dit leidt aldus de PG tot een beperkte prijsvermindering.2.De Hoge Raad heeft zich hierover nog niet uitgesproken.
2.5.
Een schending van de in artikel 6:193f BW genoemde informatieplichten van artikel 6:230m BW kwalificeert (ook) als een 'misleidende omissie' als bedoeld in artikel 6:193d BW en daarmee als een oneerlijke handelspraktijk. Artikel 6:193j lid 3 BW bepaalt dat een overeenkomst die als gevolg van een oneerlijke handelspraktijk tot stand is gekomen, vernietigbaar is.
De landelijke Richtlijn sanctiemodel essentiële informatieplichten
2.6.
De rechtbanken hebben naar aanleiding van de aanbeveling van de Hoge Raad in december 2021 een landelijke richtlijn vastgesteld voor de sanctie van gedeeltelijke vernietiging bij schending van essentiële informatieplichten: de Richtlijn sanctiemodel essentiële informatieplichten3.. Daarin worden percentages genoemd waarmee de gevorderde hoofdsom bij een voldoende ernstige schending van essentiële informatieplichten kan worden verminderd. De tekst van die landelijke richtlijn (hierna: het Sanctiemodel) luidt voor zover van belang, als volgt:
"Er komen twee categorieën van sancties:
Eén tot en met drie voldoende ernstige schendingen van de essentiële informatieplichten worden gesanctioneerd met een vermindering van 25% van de hoofdsom.
Meer dan drie voldoende ernstige schendingen van de essentiële informatieplichten worden gesanctioneerd met een vermindering van 50% van de hoofdsom.
Correcte naleving van de precontractuele informatieplichten moet worden onderbouwd, bijvoorbeeld met printscreens, belscripts of andere stukken, die inzicht geven in de bestelprocedure van de handelaar. Correcte naleving van de contractuele informatieplichten moet worden onderbouwd met een (afschrift van een) duurzame gegevensdrager (e-mailbevestiging, factuur, werkbon of een account dat voldoet aan de voorwaarden als genoemd in rechtsoverweging 3.4 van genoemde beslissing van de Hoge Raad).
Er wordt door de rechter in afwachting van beslissingen van het Hof van Justitie van de Europese Unie (zaak C-536/20 Tiketa) geen acht geslagen op informatie die te vinden is in algemene voorwaarden.4. Informatie mag wel worden vermeld op de website, mits die tijdens het bestelproces op voor de consument in het oog springende wijze is gepresenteerd. (…)
Dit is een landelijke richtlijn. Het is geen richtlijn die de rechters bindt, afwijkingen naar boven of beneden zullen worden gemotiveerd. Relevante jurisprudentie wordt gepubliceerd."
Uitgangspunt hierbij is dat het niet tijdig, voldoende duidelijk en/of op de juiste wijze verstrekken van de essentiële informatie van artikel 6:230m BW als genoemd in artikel 6:193f BW, in het algemeen een voldoende ernstige schending vormt en tot een prijsvermindering leidt.
Passende sanctie?
2.7.
In de onderhavige zaak is vooralsnog niet gebleken dat de handelaar gedaagde voor het sluiten van de koopovereenkomst alle essentiële informatie heeft verstrekt. Zo is niet helder of gedaagde vooraf is geïnformeerd over diens geografische adres (6:230m lid 1 onder b BW) en de bijkomende verzendkosten (6:230m lid 1 onder e BW) en de stelling dat de andere precontractuele informatieplichten zijn nageleefd, is niet met stukken onderbouwd. Verder staat niet vast of de informatie over de leveringstermijn (6:230m lid 1 onder g BW) en het herroepingsrecht (6:230m lid h BW) is verstrekt op een vaste gegevensdrager als bedoeld in artikel 6:230v lid 7 BW. Eiseres mag zich hierover nog uitlaten, maar indien zij niet deugdelijk (meer) kan onderbouwen dat al die informatie destijds wel tijdig, voldoende duidelijk en op de juiste wijze is gegeven, zou de gevorderde hoofdsom5.volgens het Sanctiemodel met minimaal 25% en mogelijk zelfs 50% moeten worden verminderd.
2.8.
De kantonrechter vraagt zich af of die sanctie passend is. De Hoge Raad heeft overwogen dat sanctionering geboden kan zijn als sprake is van een voldoende ernstige schending van een of meer informatieplichten. Dat laatste begrip is niet nader ingevuld. Een prijsvermindering is in wezen een vorm van schadevergoeding. De vraag rijst daarom of niet pas sprake is van een voldoende ernstige schending als bedoeld door de Hoge Raad, indien voldoende aannemelijk is dat de consument door de schending vermogensschade heeft geleden.6.En of een prijsvermindering niet - meer - op die vermogensschade moet worden afgestemd. Door een vast percentage van de hoofdsom te nemen, wordt daarvan in feite geabstraheerd.
Als de prijsvermindering groter is dan het financiële nadeel dat de consument heeft geleden (en die kans is bij een korting van minimaal 25% niet ondenkbeeldig) krijgt deze in feite een punitief karakter. Dit lijkt te ‘wringen’ met het uitgangspunt van de Europese-wetgever dat sancties ook evenredig moeten zijn. Het past ook minder goed in het Nederlandse (schadevergoeding)recht, dat er op gericht is om een benadeelde partij terug te brengen in de (vermogens)positie die hij zou hebben gehad als zijn wederpartij niet tekort zou zijn geschoten en als hoofdregel kent dat degene die benadeeld is, moet stellen en bewijzen dat tussen de tekortkoming en zijn schade een causaal verband bestaat en hoe groot die schade is.
Daarnaast bestaat bij een hoog kortingspercentage het risico dat de handelaar met een gedeeltelijke vernietiging slechter af is dan hij bij volledige vernietiging zou zijn geweest. De PG denkt daarom aan een prijsvermindering met een bandbreedte tot maximaal 25%.7.
Het is de kantonrechter niet bekend wat de kostprijs of inkoopprijs van het onderhavige product is geweest, maar een prijsvermindering van ten minste 25% zal door veel handelaren worden gevoeld als een forse korting op hun winstmarge en mogelijk zelfs verlies betekenen.
2.9.
De twijfel over de sanctie(maatstaf) wordt mede gevoed door tekst van de EU-Richtlijn 2019/2161, inzake modernisering en handhaving consumentenbescherming die vanaf 28 mei 2022 moet worden toegepast (hierna: de Moderniseringsrichtlijn)8.. De PG heeft geconcludeerd dat die richtlijn direct of indirect (via de regeling voor oneerlijke handelspraktijken) van invloed kan zijn op de sanctionering van de informatieplichten van artikel 6:230m BW.9.De schendingen van essentiële informatieplichten van artikel 6:230m BW vormen als gezegd op grond van artikel 6:193d BW een oneerlijke handelspraktijk. De considerans en de toelichting op de bijbehorende Implementatiewet richtlijn modernisering consumentenbescherming (hierna: de Implementatiewet)10.wekken de indruk dat de Nederlandse wetgever voor ogen heeft dat een (gedeeltelijke) vernietiging van een koopovereenkomst wegens schending van die essentiële informatieplichten voortaan plaatsvindt met toepassing van artikel 6:193j lid 3 BW, dat het daarvoor vereiste causaal verband past binnen het Unierecht en dat een eventuele prijsvermin-dering proportioneel moet zijn en geen punitief karakter mag hebben. Zij licht dit als volgt toe.
De Moderniseringsrichtlijn en de bijbehorende implementatiewet
2.10.1.
De Moderniseringsrichtlijn brengt wijzigingen aan in de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken (hierna: de Richtlijn OHP) en de Richtlijn consumentenrechten (hierna: de Richtlijn CR.11.In het persbericht van de Raad van Europa12.wordt aangegeven dat:
" De overeengekomen tekst zorgt voor:
- -
meer harmonisatie en stroomlijning van sommige van de criteria voor het bepalen van de hoogte van de sancties voor inbreuken op het EU-consumentenrecht;
- -
een recht op individuele verhaalsmogelijkheden voor consumenten als zij het slachtoffer zijn van oneerlijke handelspraktijken zoals agressieve marketing, op voorwaarde dat deze verhaalsmogelijkheden proportioneel en doeltreffend zijn en geen beletsel vormen voor de toepassing van andere verhaalsmogelijkheden voor consumenten bij EU- of nationaal recht. (…)"
2.10.2.
In de Moderniseringsrichtlijn zelf wordt gesproken over 'sancties' en over 'remedies'. Die laatste term wordt gebruikt voor de rechtsmiddelen die individuele consumenten moeten hebben om zich ingeval van een oneerlijke handelspraktijk (wat niet-naleving van de essentiële informatieplichten is) op de handelaar te verhalen. In punt 16 van de considerans wordt hierover het volgende overwogen:
(16) | De lidstaten moeten ervoor zorgen dat er remedies beschikbaar zijn voor consumenten die door oneerlijke handelspraktijken schade hebben geleden, om alle gevolgen van die oneerlijke handelspraktijken teniet te doen. Een duidelijk kader voor individuele remedies zou particuliere handhaving gemakkelijker maken. De consument moet toegang hebben tot schadevergoeding en, in voorkomend geval, prijsvermindering of beëindiging van de overeenkomst, op een manier die evenredig en doeltreffend is. Het moet voor de lidstaten mogelijk blijven om rechten op andere remedies voor consumenten die schade hebben geleden door oneerlijke handelspraktijken, zoals reparatie of vervanging, te handhaven of in te voeren, zodat de gevolgen van dergelijke praktijken volledig kunnen worden weggenomen. Het moet voor de lidstaten mogelijk blijven de voorwaarden te bepalen voor de toepassing en rechtsgevolgen van remedies voor consumenten. In voorkomend geval kan bij het toepassen van remedies rekening worden gehouden met de ernst en aard van de oneerlijke handelspraktijk, de door de consument geleden schade en andere relevante omstandigheden, zoals wangedrag van de handelaar of schending van de overeenkomst. | |
Om dit doel te bereiken wordt in de Richtlijn OHP een nieuwe bepaling opgenomen, artikel
11 bis. Dat artikel luidt als volgt:
Artikel 11 bis
Verhaal
1. Consumenten die door oneerlijke handelspraktijken schade hebben geleden, krijgen toegang tot evenredige en doeltreffende remedies, waaronder vergoeding voor de door hen geleden schade en, indien relevant, een prijsvermindering of de beëindiging van de overeenkomst. De lidstaten mogen de toepassingsvoorwaarden en de rechtsgevolgen van deze remedies bepalen. De lidstaten kunnen in voorkomend geval rekening houden met de ernst en aard van de oneerlijke handelspraktijk, de door de consument geleden schade en andere relevante omstandigheden.
2. Deze remedies doen geen afbreuk aan de toepassing van andere remedies die consumenten op grond van het Unierecht of nationale recht ter beschikking staan.
2.11.
Artikel 11 bis van de Richtlijn OHP bepaalt dat individuele remedies de nadelige gevolgen voor consumenten moeten opheffen; niet dat deze ook een afschrikkend, punitief karakter moeten (en mogen) hebben. Dit is in lijn met het hiervoor genoemde persbericht, dat spreekt over proportionele verhaalsmogelijkheden. Dat het vereiste van 'afschrikkendheid' ontbreekt zou een politieke achtergrond hebben; er zouden nog veel lidstaten zijn die zich niet kunnen vinden in de rechtspraak van het HvJ EU inzake ambtshalve toetsing.13.
Verder blijkt uit de tekst dat het nationale recht voorwaarden mag verbinden aan het toepassen van remedies bij oneerlijke handelspraktijken. De kantonrechter veronderstelt dat de causaliteitseis en bewijsregels zoals artikel 6:193j lid 3 BW die kent, als dergelijke toepassingsvoorwaarden kunnen worden gezien en dat de aard en ernst van de oneerlijke handelspraktijk een rol spelen bij de toerekenbaarheid als bedoeld in artikel 6:98 BW.
2.12.
Artikel 11 bis wordt alleen opgenomen in de Richtlijn OHP; niet in de Richtlijn CR. De Richtlijn CR kent wel een algemene handhavingsbepaling in artikel 23 lid 1 (in de richtlijn OHP is dat artikel 11), waarin staat dat lidstaten moeten zorgen voor passende en doeltreffende middelen om de in die richtlijn opgenomen bepalingen te doen naleven.14.Artikel 24 lid 1 van de
Richtlijn CR bepaalt vervolgens dat lidstaten er op toe moeten zien dat inbreuken op krachtens de richtlijn vastgestelde nationale bepalingen worden gesanctioneerd en dat die sancties doeltreffend, evenredig en afschrikkend moeten zijn. De Moderniseringsrichtlijn vult artikel 24 aan met criteria waar lidstaten bij het opleggen van die sancties, in het bijzonder geldboetes, rekening moeten houden. Het artikel luidt na die aanpassing als volgt:
Artikel 24
Sancties
1. De lidstaten stellen de voorschriften vast ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van nationale bepalingen die zijn vastgesteld op grond van deze richtlijn en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat voor het opleggen van sancties waar passend rekening wordt gehouden met de volgende niet-limitatieve en indicatieve criteria:
a) de aard, de ernst, de omvang en de duur van de inbreuk; | b) |
b) door de handelaar genomen maatregelen om de door de consumenten geleden schade te beperken of te verhelpen;
c) eerdere inbreuken van de handelaar;
d) de door de handelaar als gevolg van de inbreuk behaalde financiële voordelen of vermeden verliezen, als daarover relevante informatie beschikbaar is;
e) sancties die in grensoverschrijdende zaken in andere lidstaten aan de handelaar zijn opgelegd voor dezelfde inbreuk, wanneer informatie over dergelijke sancties beschikbaar is via het bij Verordening (EU) 2017/2394 van het Europees Parlement en de Raad (*8) (https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A32019L2161) opgericht mechanisme;
f) andere verzwarende of verzachtende factoren die van toepassing zijn op de omstandigheden van de zaak.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer er overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EU) 2017/2394 sancties moeten worden opgelegd, deze de mogelijkheid omvatten om geldboeten op te leggen door middel van administratieve procedures en/of om juridische procedures te starten voor het opleggen van geldboeten, waarbij het maximumbedrag van zulke geldboeten ten minste 4 % van de jaaromzet van de handelaar in de betrokken lidstaat of lidstaten bedraagt.
4. In situaties waarin overeenkomstig lid 3 een geldboete moet worden opgelegd, maar er geen informatie beschikbaar is over de jaaromzet van de handelaar, introduceert de lidstaat de mogelijkheid om geldboeten op te leggen waarvan het maximumbedrag ten minste 2 miljoen EUR bedraagt. (…)
Artikel 13 van de Richtlijn OHP wordt met dezelfde bepalingen uitgebreid.
2.13.
Uit de tekst van artikel 24 van de Richtlijn CR en de considerans van de Moderniseringsrichtlijn (met name de overwegingen 3 tot en met 16), maakt de kantonrechter op dat de Europese wetgever met dat artikel (evenals met artikel 13 van de Richtlijn OHP) het oog heeft op administratieve/bestuursrechtelijke sancties van toezichthoudende instanties en niet op remedies die in een individuele consumentenzaak kunnen worden toegepast. Ook de memorie van toelichting bij de Implementatiewet duidt hierop. In de transponeringstabel wordt namelijk vermeld dat artikel 24 lid 1 van de Richtlijn CR geen implementatie behoeft omdat dit al is geregeld in de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) en de ACM bij overtreding van de bepalingen in de richtlijn een bestuurlijke boete of last onder dwangsom kan opleggen. Ingeval het een financiële dienst of activiteit betreft, is dat de AFM.15.Er wordt in de toelichting bij dat artikel niet meer16.verwezen naar remedies die de individuele consument ten dienste staan. De kantonrechter leidt hieruit af dat artikel 24 van de Richtlijn CR de civiele rechter in een consumentenzaak geen grondslag (meer) geeft om een - afschrikkende - sanctie op leggen.17.
Het ligt overigens ook niet voor de hand dat de Richtlijn CR aan een schending van de in artikel 6:193f BW genoemde essentiële informatieplichten van artikel 6:230m en 230v BW, een andere, zwaardere, sanctie zou willen koppelen dan de Richtlijn OHP in artikel 11 bis vraagt.
2.14.
De Hoge Raad heeft in zijn antwoord op de prejudiciële vragen aangegeven dat een voldoende ernstige schending van de essentiële informatieplichten kan worden gesanctioneerd met toepassing van artikel 3:40 lid 2 BW (strijd met een dwingende rechtsbepaling die strekt ter bescherming van één partij bij een meerzijdige rechtshandeling). De kantonrechter vraagt zich gelet op voorgaande af in hoeverre dat vanaf het moment dat de Moderniseringsrichtlijn moet worden toegepast ook nog de meest aangewezen rechtsfiguur is. In de memorie van toelichting bij de Implementatiewet wordt over de omzetting van artikel 11 bis van de Richtlijn OHP in de transponeringstabel namelijk het volgende opgemerkt:
Behoeft geen implementatie | Is reeds afdoende geregeld. Indien de consument schade leidt door een oneerlijke handelspraktijk kan de handelaar worden aangesproken uit onrechtmatige daad (art. 6:193j lid 2 BW en art. 6:162 BW). De consument kan de overeenkomst ook vernietigen (art. 6:193j lid 3 BW). Voor zover sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst, kan de overeenkomst geheel of gedeeltelijk worden ontbonden (art. 6:265 en 6:270 BW). Prijsvermindering kan worden aangemerkt als een vorm van gedeeltelijke ontbinding. Art. 7:22 lid 1 onderdeel b BW regelt de prijsvermindering indien sprake is van een consumentenkoop. |
De remedies die worden opgesomd, zijn de gebruikelijke rechtsmiddelen die een consument kan aanwenden als een handelaar een oneerlijke handelspraktijk of wanprestatie pleegt.
Het feit dat in de transponeringstabel met zoveel woorden wordt verwezen naar artikel 6:193j lid 3 BW en artikel 3:40 lid 2 BW niet meer wordt genoemd, wekt de indruk dat de Nederlandse wetgever voor ogen heeft dat een vernietiging van de overeenkomst wegens schending van essentiële informatieplichten wordt 'aangevlogen' via artikel 6:193j lid 3 BW. Aangezien een schending van die informatieplichten in artikel 6:193d BW wordt gekwalificeerd als een oneerlijke handelspraktijk, lijkt dat ook niet onlogisch. Temeer nu artikel 6:193j lid 3 BW met de invoering van artikel 11 bis van de Richtlijn OHP een Unierechtelijke grondslag krijgt.
Toepassen (causaliteitseis en bewijsregels van) artikel 6:193j lid 3 BW?
2.15.
Welke rechtsfiguur moet worden toegepast, artikel 3:40 BW of artikel 6:193j lid 3 BW, is voor de rechtspraktijk van belang. Artikel 6:193j lid 3 BW bepaalt immers dat tussen het ontbreken van de essentiële informatie en het sluiten van de koopovereenkomst een causaal verband moet bestaan en dat het aan de consument is om te stellen en te bewijzen dat dit het geval is. De vraag of de essentiële informatieplichten correct zijn nageleefd kan weliswaar worden afgestemd op de gemiddelde consument, maar of de consument van wie in een procedure betaling wordt gevorderd de (koop)overeenkomst onder invloed van een oneerlijke handelspraktijk heeft gesloten en in hoeverre hij daardoor nadeel heeft geleden, zal dan - evenals bij andere vormen van onrechtmatig handelen, wanprestatie of wilsgebreken - per geval moeten worden beoordeeld. Zo wordt bereikt dat een remedie wordt toegepast die, zoals artikel 11 bis van de Richtlijn OHP verlangt, in de gegeven omstandigheden evenredig is.
Het ligt ook niet zonder meer in de rede dat de wetgever de toets die moet worden aangelegd als het gaat om de beoordeling en sanctionering van actief misleidende en agressieve handelspraktijken zou willen loslaten als het om een 'misleidende omissie' gaat. Het feit dat de wetgever bij de omzetting van de Richtlijn CR (zonder dat die richtlijn en de Richtlijn OHP daartoe verplichtten) artikel 6:193j lid 3 BW in de wet heeft opgenomen om consumenten die voor het sluiten van de overeenkomst niet alle essentiële informatie hebben gekregen de mogelijkheid te geven deze te vernietigen, wijst er op dat toepassing van artikel 6:193j lid 3 BW (met de bijbehorende causaliteitseis en bewijslastverdeling) wordt gezien als een passende remedie. In wezen is met dat artikel voor de schending van de essentiële informatieplichten van 6:230m BW (naast artikel 6:193j lid 2 BW) een nieuwe, specifieke wettelijke 'sanctie' (remedie) geïntroduceerd. De verwijzing in de parlementaire geschiedenis naar artikel 3:40 BW zou dan ook meer kunnen zien op hetgeen in strijd met de dwingendrechtelijke bepalingen van afdeling 6.5.2b met de consument is overeengekomen dan op het niet-verstrekken van feitelijke informatie door de handelaar.
2.16.
De opmerking in de memorie van toelichting bij de omzetting van de Richtlijn Consumentenkrediet, dat een consument bevoegd is om de overeenkomst op basis van artikel 3:40 lid 2 BW te vernietigen wanneer informatieplichten van artikel 7:61 BW niet zijn nagekomen, lijkt niet tot een andere conclusie te dwingen. Toen die opmerking (in maart 2010) werd gemaakt bestond artikel 6:193j lid 3 BW nog niet. Dat artikel is pas in beeld gekomen nadat daartoe in maart 2012 een motie was ingediend. In de toelichting op die motie staat overigens dat dit is gebeurd omdat de regering in het civiele recht geen punitieve sanctie wilde invoeren ten gunste van de consument die slachtoffer is geworden van een oneerlijke handelspraktijk.18.Dit biedt steun aan de gedachte dat een gedeeltelijke vernietiging (slechts) het nadeel van de consument moet opheffen.
De beslissingen van de Hoge Raad over de "Gratis Telefoons"19.lijken evenmin uit te sluiten dat niet-naleving van de essentiële informatieplichten van artikel 6:230m lid 1 BW moet worden gesanctioneerd met 6:193j lid 3 BW. In die uitspraken ging het om het niet-vermelden van de prijs van een product dat op afbetaling werd gekocht, terwijl artikel 7A:1576 lid 2 BW op dat moment nog bepaalde dat een dergelijke koopovereenkomst niet van kracht is voordat partijen deze hebben bepaald. De Hoge Raad heeft zich niet uitgelaten over de maatstaf die moet worden aangelegd bij gedeeltelijke vernietiging van een gewone koopovereenkomst door vermindering van de prijs.
Dat een koopovereenkomst op grond van artikel 3:40 lid 2 BW kan worden vernietigd wegens strijd met een dwingende wetsbepaling, betekent naar het de kantonrechter voorkomt overigens ook niet zonder meer dat het causaal verband en de schade die een schending veroorzaakt geen enkele rol meer spelen bij de vraag of dat in een voorkomend geval passend is. De Hoge Raad heeft in zijn antwoord op de prejudiciële vragen immers aangegeven dat het om een voldoende ernstige schending moet gaan.
2.17.
De kantonrechter kan zich voorstellen dat de rechter met het oog op een effectieve consumentbescherming, artikel 6:193j lid 3 BW ambtshalve moet en mag toepassen als voldoende aannemelijk is dat de gedaagde consument door het ontbreken van essentiële informatie schade heeft geleden en/of de koopovereenkomst niet onder dezelfde (prijs)voorwaarden zou zijn aangegaan indien hij deze (tijdig) zou hebben gehad. De vraag is evenwel wanneer de rechter er vanuit kan gaan dat dit het geval is (of dat nader moet onderzoeken) en welke prijsvermindering hij dan vervolgens moet toepassen. Dat de consument in de praktijk heeft 'gedwaald' en 'last' heeft gehad van de schending, staat immers niet zonder meer vast.20.Het feit dat het product toch is gekocht (en behouden) wekt meer de indruk dat de ontbrekende informatie niet zo belangrijk werd gevonden en indien er na bestelling bijkomende of te hoge kosten in rekening zijn gebracht, bieden de specifieke wettelijke sancties daarvoor soelaas. Het lijkt dan ook niet ongerechtvaardigd om van een consument te verlangen dat hij de rechter laat weten of en zo ja waardoor hij zich benadeeld voelt en welke schade hij daardoor heeft geleden.
De kantonrechter realiseert zich dat voor vernietiging van een overeenkomst niet nodig is dat de consument (financieel) nadeel heeft geleden, maar indien niet duidelijk is dat daarvan sprake is, lijkt een gedeeltelijke vernietiging in de vorm van een prijsvermindering mede in het licht van artikel 11 bis van de Richtlijn OHP minder passend. De rechter heeft in dat geval ook geen goede 'handvatten' om te werken met een bewijsvermoeden ten aanzien van het causaal verband en om te beoordelen wat in de gegeven omstandigheden een evenredige prijsvermindering is. Of en zo ja in hoeverre de vordering tot betaling van de koopprijs onrechtmatig of ongegrond is, is daarom in een verstekzaak moeilijk vast te stellen.
Steeds een vaste prijsvermindering toepassen?
2.18.
Het hiervoor geschetste 'beoordelingsprobleem' als een consument niet in de procedure verschijnt, doet zich niet voor als bij de sanctionering van artikel 6:230m lid 1 BW van de individuele omstandigheden van het geval moet worden geabstraheerd en het niet tijdig en/of op de juiste wijze verstrekken van essentiële informatie steeds voldoende is om te spreken over een voldoende ernstige schending en ambtshalve een vaste prijsvermindering toe te passen. Dan maakt het ook weinig verschil op welk wetsartikel die sanctie wordt gegrond.
In dat geval rijst nog wel de vraag of de prijsvermindering kan worden bepaald op een vast percentage van de hoofdsom (of de koopprijs) of dat deze meer moet worden gerelateerd aan het financiële nadeel dat een gemiddelde consument door de schending lijdt. Als de prijsvermindering daarop meer moet worden afgestemd, doet zich de moeilijkheid voor dat de gevolgen van een schending zich lastig laten vertalen in een schadebedrag of -percentage. Het betreft voor een belangrijk deel feitelijke informatie die losstaat van de betalingsverplichtingen van de consument en het is de vraag of en zo ja hoeveel schade het niet tijdig en correct verstrekken of bevestigen van dergelijke informatie bij een gemiddelde consument veroorzaakt. Zelfs het niet-informeren over de koopprijs, waarvan duidelijk is dat dit een consument op het 'verkeerde been' kan zetten, laat zich niet eenvoudig vangen in een prijsvermindering. Het is bijvoorbeeld niet ondenkbaar dat het bedrag dat in rekening is gebracht overeenkomt met wat een gemiddelde consument zou hebben verwacht (of wellicht zelfs lager is). Het feit dat niet vooraf op het herroepingsrecht is gewezen zal er niet toe hebben geleid dat de (koop)overeenkomst tot stand is gekomen, maar mogelijk wel dat de consument deze niet heeft herroepen. De vraag is hoe de kans dat een gemiddelde consument dat had willen doen, in een prijsvermindering tot uitdrukking moet worden gebracht. Dezelfde complicaties gelden als het gaat om de looptijd en de modaliteiten voor opzegging bij een duurovereenkomst. In die gevallen kan de vordering in voorkomende gevallen mogelijk worden afgewezen met de redenering dat niet is gebleken dat de gestelde looptijd of verlenging is overeengekomen.
Verder is van belang of het uitmaakt of de ontbrekende informatie later alsnog is gegeven en hoe hoog de hoofdsom (of koopprijs) is waar de forfaitaire prijsvermindering op wordt toegepast.
2.19.
In de rechtspraktijk wordt overigens aangenomen dat de antwoorden van de Hoge Raad op de prejudiciële vragen tevens richtinggevend zijn bij verkoop binnen verkoopruimte. Ook dan gelden voor de handelaar immers een aantal essentiële informatieplichten (artikel 6:230l BW jo 6:193e BW). Of de handelaar die informatieplichten in voldoende mate is nagekomen, is echter meer afhankelijk van de feitelijke context. Bovendien is de wijze waarop de informatie moet worden verstrekt vormvrij. Dat maakt het in een verstekzaak bijna ondoenlijk om ambtshalve te toetsen of de essentiële informatieplichten van artikel 6:230l BW behoorlijk zijn nageleefd en welke sanctie moet worden opgelegd als niet blijkt dat dit het geval is geweest.
Samenvattend
2.20.
De toelichtingen in de Moderniseringsrichtlijn en de bijbehorende Implementatiewet wekken de indruk:
- dat de niet-naleving van de essentiële informatieplichten van 6:230m BW moet worden beoordeeld en gesanctioneerd als oneerlijke handelspraktijk;
- dat de rechter daarom (de causaliteitseis en bewijslastverdeling van) artikel 6:193j BW moet toepassen;
- dat de rechter de koopovereenkomst alleen (gedeeltelijk) moet vernietigen als voldoende duidelijk is dat de betrokken (gedaagde) consument door de niet-naleving van een of meer van die informatieplichten vermogensschade heeft geleden, althans die koopovereenkomst niet voor dezelfde prijs zou zijn aangegaan indien hij de ontbrekende essentiële informatie tijdig en/of op de juiste wijze zou hebben gekregen;
- dat het in beginsel aan de consument is om te stellen dat dit het geval is en dat de rechter alleen ambtshalve nader onderzoek moet verrichten en een prijsvermindering moet toepassen indien de zaak daarvoor voldoende aanknopingspunten biedt; en
- dat een prijsvermindering de nadelige gevolgen die de consument heeft geleden moet opheffen en geen afschrikkend, punitief karakter mag hebben.
Een prijsvermindering die bestaat uit een vast percentage van de hoofdsom (of de koopprijs) zonder dat aannemelijk is dat tot het bedrag van die vermindering schade is geleden, lijkt hiermee niet in overeenstemming en meer het karakter te hebben van een 'boete' dan van een 'remedie'. Temeer als het financiële nadeel al door een specifieke wettelijke sanctie wordt opgeheven.
Aanvullende prejudiciële vragen
2.21.
Gelet op het voorgaande wil de kantonrechter, alvorens verder te beslissen, aan de Hoge Raad nog de volgende aanvullende vragen stellen:
1. Moet (gedeeltelijke) vernietiging van een (koop)overeenkomst wegens niet-naleving van de essentiële informatieplichten van 6:230m lid 1 BW op de wijze zoals in artikel 6:230v BW is voorgeschreven voortaan, net als bij andere oneerlijke handelspraktijken, plaatsvinden met toepassing van artikel 6:193j lid 3 BW? Indien het antwoord deze vraag bevestigend is, betekent dat dan:
a) dat de rechter de (koop)overeenkomst alleen (gedeeltelijk) moet vernietigen als duidelijk is dat de gedaagde consument door de niet-naleving van een of meer van die informatieplichten daadwerkelijk vermogensschade heeft geleden, althans die (koop)overeenkomst niet voor dezelfde prijs zou zijn aangegaan indien hij de ontbrekende informatie wel (tijdig) zou hebben gehad?
b) dat het in beginsel aan de gedaagde consument is om te stellen dat daarvan sprake is en dat de rechter alleen ambtshalve nader onderzoek moet verrichten en een prijsvermindering moet en mag toepassen indien de zaak daarvoor voldoende aanknopingspunten biedt?
c) dat een prijsvermindering enkel de nadelige gevolgen die de gedaagde consument heeft geleden moet opheffen en geen afschrikkend, punitief karakter mag hebben?
2. Indien het antwoord op vraag 1. ontkennend is en van de wilsvorming en vermogensschade van de gedaagde consument moet worden geabstraheerd, wanneer is dan sprake van een voldoende ernstige schending van essentiële informatieplichten die ambtshalve moet worden gesanctioneerd met een prijsvermindering; is daarvan alleen sprake als voldoende aannemelijk is dat een gemiddelde consument daardoor vermogensschade lijdt of is dat niet vereist?
3. Indien het feit dat één of meer essentiële informatieplichten zijn geschonden steeds voldoende is om te spreken over een voldoende ernstige schending en ambtshalve een prijsvermindering toe te passen, kan de rechter dan als richtsnoer de berekeningsmethode en percentages aanhouden die in het Sanctiemodel zijn geformuleerd of moet de prijsvermindering meer worden afgestemd op het financiële nadeel dat een gemiddelde consument daardoor lijdt?
4. Indien de prijsvermindering meer moet worden afgestemd op het financiële nadeel dat een gemiddelde consument lijdt, hoe moet de rechter een schending van de essentiële informatieplichten die worden genoemd in artikel 6:193f BW dan 'vertalen' in een passend kortingspercentage of -bedrag? Maakt het daarbij nog uit welke informatie ontbreekt, of deze op enig moment alsnog is verstrekt en wat de hoofdsom (of de koopprijs) is?
2.22.
Deze aanvullende vragen zijn niet alleen van belang voor de onderhavige procedure. Uit veel dagvaardingen en bijgevoegde stukken blijkt niet dat de handelaar (in voldoende mate) aan alle essentiële informatieplichten heeft voldaan. Dit geldt zowel voor grote als voor kleinere handelaren met een webwinkel.
Niet helemaal duidelijk is of de rechter een (koop)overeenkomst in een verstekzaak wél volledig (en niet slechts gedeeltelijk) moet vernietigen als niet blijkt dat de consument er, zoals artikel 6:230v lid 3 BW voorschrijft, voor het plaatsen van zijn bestelling op is gewezen dat hij een betalingsverplichting aangaat. Daarom wil kantonrechter ook die vraag graag nog aan de Hoge Raad voorleggen. Eiseres zal zich na beantwoording van de vragen nog mogen uitlaten over de vraag of dat hier is gebeurd.
Verdere gang van zaken
2.23.
De kantonrechter zal eiseres in de gelegenheid stellen om zich bij akte uit te laten over haar voornemen om de hiervoor geformuleerde aanvullende vragen te stellen de aan de Hoge Raad. Zij houdt in afwachting hiervan iedere verdere beslissing aan.
3. Beslissing
De kantonrechter:
3.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 15 maart 2022 voor akte uitlating aan de zijde van eiseres over het voornemen van de kantonrechter van de in r.o. 2.21. en 2.22. geformuleerde prejudiciële vragen aan de Hoge Raad;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. M.E. van Rossum, kantonrechter, en uitgesproken door
mr. J.E. Biesma ter openbare terechtzitting van 1 maart 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.
Voetnoten:
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 01‑03‑2022
ECLI:NL:PHR:2021:758, onder 7.51. en 7.48.
Richtlijn sanctiemodel essentiële informatieplichten, https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/richtlijn-sanctiemodel-essenti%C3%ABle-informatieplichten-v15122021.pdf
Het HvJ EU heeft inmiddels op 24 februari 2022 uitgesproken dat de Richtlijn Consumentenrecht er niet aan in de weg staat dat de precontractuele informatie van artikel 230m lid 1 BW: '(…) de consument vóór de sluiting van de overeenkomst enkel wordt verstrekt in de voor het verrichten van diensten gehanteerde algemene voorwaarden die beschikbaar zijn op de site van de tussenpersoon en waaraan de consument op actieve wijze zijn goedkeuring verleent door het daartoe bestemde vakje aan te vinken, mits die informatie de consument op duidelijke en begrijpelijke wijze ter kennis wordt gebracht. Een dergelijke wijze van informatieverstrekking kan echter niet in de plaats komen van het aan de consument op een duurzame gegevensdrager verstrekken van de bevestiging van de overeenkomst in de zin van artikel 8, lid 7, van die richtlijn, hetgeen er niet aan in de weg staat dat die informatie een integraal onderdeel van de overeenkomst op afstand of van de buiten verkoopruimten gesloten overeenkomst vormt'; ECLI:EU:C:2022:112.
Omdat in de onderhavige zaak tevens bijkomende kosten worden gevorderd en geen (deel)betalingen zijn gedaan, is het bedrag waarover de genoemde kortingspercentages moeten worden berekend hoger dan de koopprijs van het product.
Doordat (extra) kosten zijn gemaakt of een non-conform product is ontvangen.
ECLI:NL:PHR:2021:758, onder 7.49.4.
Richtlijn 2019/2161 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en Richtlijnen 98/6/EG, 2005/29/EG en 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft betere handhaving en modernisering van de regels voor consumentenbescherming in de Unie, https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A32019L2161.
ECLI:NL:PHR:2021:758, onder. 5.4.1.-5.4.4, 7.39.4.
Wetsvoorstel 35.940 [CB] Kamerstuk 35940, nr. 3 | Overheid.nl > Officiële bekendmakingen (officielebekendmakingen.nl)
De Moderniseringsrichtlijn brengt ook wijzigingen aan in Richtlijn 93/13/EEG inzake oneerlijke bedingen en Richtlijn 98/6/EG inzake prijsaanduiding. Richtlijn 2008/48/EG inzake consumentenkrediet wordt niet meengenomen.
https://www.consilium.europa.eu/nl/press/press-releases/2019/03/29/eu-to-modernise-law-on-consumer-protection/: 'De overeengekomen tekst zorgt voor: meer harmonisatie en stroomlijning van sommige van de criteria voor het bepalen van de hoogte van de sancties voor inbreuken op het EU-consumentenrecht; een recht op individuele verhaalsmogelijkheden voor consumenten als zij het slachtoffer zijn van oneerlijke handelspraktijken zoals agressieve marketing, op voorwaarde dat deze verhaalsmogelijkheden proportioneel en doeltreffend zijn en geen beletsel vormen voor de toepassing van andere verhaalsmogelijkheden voor consumenten bij EU- of nationaal recht. (…)'
Het tweede lid van artikel 23 van de Richtlijn CR luidt als volgt: 'De in lid 1 bedoelde middelen omvatten bepalingen volgens welke een of meer van onderstaande, naar nationaal recht bepaalde instanties, zich overeenkomstig het nationale recht tot de bevoegde rechterlijke of administratieve instanties kunnen wenden om de nationale bepalingen ter omzetting van deze richtlijn te doen toepassen: a) overheidsinstanties of de vertegenwoordigers ervan, b) consumentenorganisaties die een rechtmatig belang hebben bij de bescherming van de consument, c) beroepsorganisaties die een rechtmatig belang hebben bij een optreden in rechte.'
MvT bij de Implementatiewet, transponeringstabel, artikel 24 lid 1 van de Richtlijn CR: 'Is al geregeld in Whc. De ACM kan bij overtreding van afdeling 2A van titel 5 van boek 6 BW (waarin de richtlijn consumentenrecht is geïmplementeerd) al een bestuurlijke boete of last onder dwangsom opleggen. Zie artikelen 2.2, 2.9, 8.2a, 8.9 jo. onderdeel a van de bijlage bij de Whc. Ook kan zij een zelfstandige last opleggen o.b.v. artikel 2.7 Whc. Ingeval het een financiële dienst of activiteit betreft is de AFM bevoegd o.g.v. artikel 3.1, artikel 8.3 jo. onderdeel a van de bijlage bij de Whc om een zelfstandige last, een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom op te leggen.'
Bij de omzetting van bij de Richtlijn CR, vermeldde de transponeringstabel bij artikel 24 lid 1: 'Civielrechtelijk: o.m. afdeling 9 van titel 1 van Boek 6 BW. Voorts voorzien artikelen 2.9 en 2.15 van de Wet handhaving consumentenbescherming in bestuursrechtelijke rechtsmiddelen.'
Uit de arresten Walbusch Walter Busch en Amazon EU volgt op zichzelf niet dat het HvJEU van oordeel is dat de civiele rechter in een individuele consumentenzaak een afschrikkende sanctie moet toepassen; in beide zaken ging het om een vordering van een consumentenorganisatie om de handelaar te gebieden informatieverstrekking in strijd met de Richtlijn CR te staken.
HR 14 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1385 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2014:1385) en HR 12 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:236 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2016:236).
Zie noot mr. F.P.M. Strijbos, JOR 19 februari 2022, p. 608-611.
Uitspraak 24‑11‑2020
Inhoudsindicatie
(pre)contractuele informatieverplichtingen (als bedoeld in art. 6:230m en 6:230v BW) bij koop op afstand door een consument; prejudiciële vragen stellen aan de Hoge Raad
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 8716635 / CV EXPL 20-5415
vonnis van de kantonrechter d.d. 24 november 2020
inzake
ARVATO FINANCE.NL, handelend onder de naam AFTERPAY,
gevestigd te Heerenveen,
eiseres,
gemachtigde: Bosveld Incasso,
tegen
[A] ,
wonende te [adres] ,
gedaagde,
die niet is verschenen.
Partijen zullen hierna eiseres en gedaagde worden genoemd.
1. Procesverloop
1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit
- het tussenvonnis van 29 september 2020;
- de akte uitlating prejudiciële vragen in de zin van artikel 392 lid 2 Rv van eiseres van 10 november 2020.
1.2.
Vervolgens is wederom vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
De kantonrechter heeft in het hierboven genoemde tussenvonnis van 29 september 2020 het voornemen uitgesproken om aan de Hoge Raad prejudiciële vragen voor te leggen over de in de artikelen 6:230m en 6:230v BW genoemde (pre)contractuele informatieverplichtingen, die gelden ingeval een (koop)overeenkomst op afstand op elektronische wijze wordt gesloten met een consument. De kantonrechter heeft daarbij tevens de te stellen vragen geformuleerd en toegelicht waarom het ambtshalve afwijzen (geheel of gedeeltelijk) van een gevorderde koopprijs bij schending van die informatieverplichtingen, in een verstekzaak niet zonder meer passend lijkt. De inhoud van dat tussenvonnis dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
2.2.
Eiseres is conform artikel 392 lid 2 Rv in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over het voornemen van de kantonrechter om prejudiciële vragen voor te leggen, alsmede over de inhoud van de stellen vragen. Bij akte ter gelegenheid van de rol van 10 november 2020 heeft eiseres aangegeven dat zij in dat voornemen meegaat, geen opmerkingen heeft over de geformuleerde vragen en evenmin aanvullende vragen wenst toe te voegen.
2.3.
De kantonrechter zal daarom de na te melden prejudiciële vragen aan de Hoge Raad stellen. De griffier zal worden opgedragen om het procesdossier aan de Hoge Raad te zenden, gelijktijdig met dit vonnis.
2.4.
Nadat de antwoorden van de Hoge Raad zijn ontvangen, zal eiseres in de gelegenheid worden gesteld zich daarover uit te laten. In afwachting hiervan zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
3. Beslissing
De kantonrechter:
3.1.
stelt de Hoge Raad de volgende vragen:
I. Dient de rechter, ingeval een koopovereenkomst op afstand op elektronische wijze is gesloten met een consument, in een verstekzaak die koopovereenkomst ambtshalve te vernietigen en de gevorderde koopprijs (deels) af te wijzen, indien niet is gebleken dat de handelaar:
a) vóór het sluiten van de overeenkomst op voldoende duidelijke en begrijpelijke wijze alle in artikel 6:230m bedoelde informatie (voor zover van toepassing) heeft verstrekt (zoals is voorgeschreven in de artikelen 6:230m en 6:230v lid 1, 2 en 4); en/of
b) uiterlijk bij levering alle in artikel 6:230m bedoelde informatie (voor zover van toepassing) op een duurzame gegevensdrager heeft bevestigd (zoals is voorgeschreven in artikel 6:230v lid 7); en/of
c) zijn elektronische bestelproces zo heeft ingericht dat op de consument een aanbod pas kan aanvaarden als hem op niet voor misverstand vatbare wijze duidelijk is gemaakt dat de bestelling een betalingsverplichting inhoudt (zoals is voorgeschreven in artikel 6:230v lid 3),
en er verder geen feitelijke aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat de consument om die reden niet (meer) aan die koopovereenkomst gebonden wil zijn?
II. Indien het antwoord op vraag I sub a en/of I sub b ontkennend luidt, is ambtshalve vernietiging van de koopovereenkomst dan wel aangewezen indien in bepaalde onderdelen van artikel 6:230m bedoelde informatie niet op de juiste wijze is verstrekt en/of is bevestigd en zo ja, voor welke onderdelen van artikel 6:230m geldt dat dan?
III. Indien het antwoord op de voorgaande vragen ontkennend is, mag en moet de rechter de koopovereenkomst dan wel ambtshalve vernietigen, indien voldoende aannemelijk is dat de consument door (het ontbreken van juiste) informatie als bedoeld in artikel 6:230m is misleid en in financiële of praktische zin is benadeeld en daarom niet meer (volledig) aan die overeenkomst gebonden zal willen zijn en zo ja, voor welke onderdelen van artikel 6:230m geldt dat dan?
IV. Indien ambtshalve tot vernietiging moet worden overgegaan, moet de rechter de koopovereenkomst dan volledig vernietigen of slechts 'partieel' door vermindering van de koopprijs?
V. Indien 'partiele vernietiging' door vermindering van de koopprijs aangewezen is, op welke wijze moet de rechter dan bepalen welke vermindering passend is?
VI. Indien ambtshalve vernietiging van de koopovereenkomst niet aangewezen is, dient de rechter dan toch nader te onderzoeken of de handelaar de in artikel 6:230m bedoelde informatie op juiste wijze heeft verstrekt en bevestigd, bijvoorbeeld omdat wanneer dat niet is gebeurd, een andere sanctie moet worden toegepast?
VII. Indien het antwoord op vraag VI bevestigend is, naar welke onderdelen van artikel 6:230m is nader onderzoek dan geboden en aan welke sanctie moet dan worden gedacht?
VIII. Ingeval een koopovereenkomst op afstand elektronisch wordt gesloten, volstaat het dan dat de handelaar andere dan de in artikel 6:230v lid 2 opgesomde informatie, waaronder die over het herroepingsrecht, enkel toont en verstrekt in Algemene Voorwaarden, of is die wijze van presenteren en bevestigen onvoldoende duidelijk en begrijpelijk?
IX. Indien de consument een persoonlijk account heeft op de website van de handelaar en zijn bestelling(en) en andere in artikel 6:230m bedoelde informatie enkel op dat account zijn terug te vinden, moet dan, om te kunnen spreken van het verstrekken van informatie op een duurzame gegevensdrager in de zin van artikel 6:230v lid 7, zijn voldaan aan door het Hof van Justitie in zijn uitspraak van 25 januari 2017 (BAWAG)1. geformuleerde voorwaarden dat:
a) de consument de aan hem persoonlijk gerichte informatie op zodanige wijze op kan slaan dat deze gedurende een passende termijn kan worden geraadpleegd en ongewijzigd kan worden gereproduceerd, zonder dat de handelaar of een andere professional de inhoud ervan eenzijdig kan wijzigen, en
b) de handelaar na ieder nieuw bericht in dat account een actieve handeling verricht om de consument op de hoogte te stellen van dat nieuwe bericht en dat hij dit bericht op het account kan raadplegen,
en zo nee, welke voorwaarden gelden dan?
X. Zijn de antwoorden op de voorgaande vragen anders indien geen sprake is van koop van zaken maar van een elektronisch gesloten overeenkomst op afstand tot het verrichten van diensten en zo ja, hoe luiden deze in dat geval?
3.2.
draagt de griffier op het procesdossier aan de Hoge raad toe te zenden;
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. M.E. van Rossum, kantonrechter, en uitgesproken door
mr. J.E. Biesma ter openbare terechtzitting van 24 november 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 779
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 24‑11‑2020
Hof van Justitie 25 januari 2017, C-375/15, ECLI:EU:C:2017:38 (BAWAG)
Uitspraak 29‑09‑2020
Inhoudsindicatie
(pre)contractuele informatieverplichtingen (als bedoeld in art. 6:230m en 6.230v BW) bij koop op afstand door een consument: voornemen tot stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 8716635 / CV EXPL 20-5415
vonnis van de kantonrechter d.d. 29 september 2020
inzake
ARVATO FINANCE.NL, handelend onder de naam AFTERPAY,
gevestigd te Heerenveen,
eiseres,
gemachtigde: Bosveld Incasso,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats], [straatnaam],
gedaagde,
die niet is verschenen.
Partijen zullen hierna eiseres en gedaagde worden genoemd.
1. Procesverloop
1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding.
1.2.
Gedaagde is niet in de procedure verschenen zodat verstek tegen haar is verleend.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
In deze procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.2.
Gedaagde heeft in de hoedanigheid van consument een koopovereenkomst
met Badplaats B.V. (hierna: de handelaar) gesloten met betrekking tot een 'Douchepaneel Enna met mengkraan' (hierna: het product). De koopovereenkomst is via de website van de handelaar tot stand gekomen. Gedaagde heeft er voor gekozen om achteraf te betalen via eiseres.
2.3.
De vordering met betrekking tot de betalingsverplichting van gedaagde is door de handelaar aan eiseres gecedeerd.
2.4.
Eiseres heeft gedaagde op 10 mei 2019 per e-mail een bevestiging gestuurd, waarop - voor zover van belang - het volgende is vermeld:
"(…)
BETAALOVERZICHT
(…)
Bedankt voor je aankoop bij badplaats.nl en het kiezen voor AfterPay als betaalmethode!
Via dit betaaloverzicht kun je snel en gemakkelijk betalen met de onderstaande betaalknop.
Artikelnr. Productomschrijving Aantal BTW% Prijs p.o. Totaal
DPKMENN8002 1 x Douchepaneel Enna met mengkraan - Zwart R 1 21 € 149,00 € 149,00
VERZ Verzendkosten 1 21 € 19,95 € 19,95
Totaal inclusief BTW € 168,95
(waarvan BTW) € 29,32
(…)
Maak het jezelf gemakkelijk: via de betaalknop worden het bedrag en de omschrijving voor je ingevuld. Zo wordt je betaling vrijwel direct verwerkt.
Handig toch?
Maak je toch liever zelf het bedrag over? Gebruik dan de volgende gegevens:
Uiterste betaaldatum: 24 mei 2019
IBAN: NL24ABNAOSBBI52IBO
Begunstigde: AfterPay te Heerenveen
Betalingsomschrijving: 252021955
vermeld bij betalingsomschrijving alleen de 9 cijfers van het AfterPay kenmerk
Let op: ook bij het ruilen, gedeeltelijk retourneren of ter reparatie opsturen van je bestelling blijft de betaaltermijn van 14 dagen gelden. Stuur je iets retour? Dit kun je zelf aan ons doorgeven via de AfterPay app. Wij zorgen er dan voor dat je betaling wordt gepauzeerd. Je vindt meer informatie op www.aherpay.nl/retour.
Vragen?
Dit is een automatisch verzonden e-mail, neem daarom bij vragen contact op via onderstaande opties:
Heb je nog vragen over dit betaaloverzicht of je betaling? Kijk dan eens op www.afterpay.nl/klanten. Heb je nog vragen over je bestelling, de levering of retour? Neem dan contact op met badplaats.nl via info@badplaats.nl of 013 -51442 14.
Voor alle betalingen gelden de algemene betalingsvoorwaarden van Arvato Finance B.V.. handelende onder de naam AfterPay, Postbus 434, 8440 AK Heerenveen. KvK Noord Nederland 08203350. BTW nr. NL8210.92.6gB.B01. besloten vennootschap Badplaats BV., den Uitvanck 9B, 5888 XC Oirschot. KvK Brabant 55371078, BTW nr. NL8516.74.665.B01 houder van de webshop badplaats.nl. heeft haar vordering op jou
overgedragen aan Arvato Finance B.V. (…)"
2.5.
De handelaar heeft het door gedaagde bestelde product geleverd. Gedaagde heeft het bedrag van € 168,95 niet binnen de betalingstermijn van 14 dagen voldaan en dit ook na herhaalde aanmaning onbetaald gelaten.
3. De vordering
3.1.
Eiseres vordert gedaagde te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 168,95 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente, tot 23 juli 2020 berekend op een bedrag van € 3,94, en met buitengerechtelijke incassokosten tot een bedrag van € 40,00.
3.2.
Eiseres heeft het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd.
Gedaagde heeft via de website van de handelaar een product gekocht. Tijdens het bestelproces heeft gedaagde uit alle haar ter beschikking staande betaalmethodes zelf actief gekozen om de aankoop achteraf via eiseres te betalen en die keuze is na toetsing door eiseres geaccepteerd. Eiseres heeft gedaagde hiervoor geen kosten in rekening gebracht.
De handelaar heeft de bestelling uitgevoerd en zijn vordering op gedaagde aan eiseres gecedeerd. Eiseres heeft daarna zowel de bestelling als de cessie per e-mail aan gedaagde bevestigd. Gedaagde heeft het product van de handelaar geleverd gekregen en behouden, maar daarvoor ondanks herhaalde aanmaning niet betaald. Eiseres vordert daarom tevens vergoeding van rente en buitengerechtelijke kosten.
Eiseres heeft in de dagvaarding een uitvoerige beschrijving gegeven van het bestelproces en de in die fase verstrekte informatie en ter onderbouwing van haar stelling de aan gedaagde verzonden bevestiging en aanmaningen overgelegd.
4. De beoordeling
Toetsingskader in verstekzaken
4.1
Op grond van artikel 139 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) dient de rechter een vordering in geval van verstek toe te wijzen tenzij deze hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Om dit te kunnen beoordelen, dient een eiser bij dagvaarding deugdelijk te stellen en te onderbouwen dat gedaagde op grond van een overeenkomst of de wet gehouden is om hetgeen wordt gevorderd te voldoen. Indien de vordering - zoals hier - een overeenkomst betreft waarbij gedaagde heeft gehandeld als consument, moet de rechter bij de beoordeling ambtshalve het geldende consumentenrecht betrekken.
Kwalificatie van de overeenkomst met gedaagde
4.2.
De overeenkomst met gedaagde is een (koop)overeenkomst op afstand als bedoeld in artikel 6:230m lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: artikel 6:230m), die op elektronische wijze tot stand is gekomen. De kantonrechter concludeert dat de titels 2a en 2b van boek 7 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) die zien op consumentenkrediet in dit geval niet van toepassing zijn, nu de vordering binnen 14 dagen diende te worden voldaan en voor de uitgestelde betaling overigens ook geen kosten in rekening zijn gebracht.
(Pre)contractuele informatieverplichtingen bij overeenkomst op afstand
4.3.
Artikel 6:230m somt in twintig onderdelen op welke feitelijke informatie een handelaar in de precontractuele fase op duidelijke en begrijpelijke wijze aan de consument moet verstrekken ingeval een overeenkomst op afstand wordt gesloten.
1.Dit betreft onder meer de kenmerken van het gekochte product (a), de identiteit (b) en het geografische adres (c) van de handelaar, de totale prijs die moet worden betaald (e), het recht van de consument om de overeenkomst te ontbinden (hierna: het herroepingsrecht, h) en - voor zover van toepassing - de looptijd, verlenging en wijze van opzegging (o) en de minimumduur van de verplichtingen voor de consument (p). Volgens artikel 6:230n lid 2 BW vormt die informatie een integraal onderdeel van de overeenkomst en wordt deze niet gewijzigd, tenzij partijen dat uitdrukkelijk anders overeenkomen.
Artikel 6:230v BW (hierna: artikel 6:230v)2.bepaalt op welke wijze en wanneer de informatie moet worden verstrekt. De leden 2, 3 en 4 zijn toegesneden op elektronisch gesloten overeenkomsten. In het derde lid staat dat het elektronische bestelproces zo moet worden ingericht dat de consument een aanbod pas kan aanvaarden als hem op niet voor misverstand vatbare wijze duidelijk is gemaakt dat zijn bestelling een betalingsverplichting inhoudt. Het zevende lid van artikel 6:230v bepaalt dat de handelaar alle in artikel 6:230m bedoelde informatie uiterlijk op het moment van levering op een duurzame gegevensdrager3.aan de consument moet bevestigen.
Beide artikelen zien zowel op zaken als op diensten en vormen dwingend recht.
4.4.
De artikelen 6:230m en 6:230v zijn opgenomen in afdeling 2B van titel 5 van Boek 6 BW (hierna: afdeling 2B). Met die afdeling wordt uitvoering gegeven aan de Richtlijn 2011/83/EG betreffende consumentenrechten (hierna: de richtlijn). Volgens de richtlijn moeten lidstaten sancties vaststellen die doeltreffend, afschrikkend en evenredig zijn en er voor zorgen dat passende en doeltreffende middelen beschikbaar zijn om de informatieverplichtingen te doen naleven. Handhaving kan zowel langs privaat- als publiekrechtelijke weg4.: de ACM kan de handelaar met toepassing van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) lasten en boetes opleggen, belangenorganisaties kunnen via een collectieve actie op grond van art. 3:305a-305c BW bij het gerechtshof Den Haag nakoming afdwingen en de individuele consument kan zich tot de rechter wenden.
Sancties op de schending van de informatieverplichtingen in afdeling 2B
4.5.
In afdeling 2B en de richtlijn wordt niet steeds bepaald wat de (civielrechtelijke) gevolgen zijn indien de handelaar voor het sluiten van de overeenkomst niet alle in artikel 6:230m opgesomde informatie aan de consument heeft verstrekt. Er is wel een duidelijke regeling getroffen voor de volgende situaties:
- artikel 6:230n lid 3 BW bepaalt dat bijkomende kosten als bedoeld in de onderdelen e en i (zoals verzendkosten en kosten voor het retourneren van producten na herroeping), niet verschuldigd zijn indien deze niet vooraf zijn opgegeven;
- artikel 6:230o lid 2 BW bepaalt dat als de consument niet is gewezen op het in onderdeel h bedoelde herroepingsrecht, de herroepingstermijn wordt verlengd tot maximaal 12 maanden;
- artikel 6:230s BW bepaalt dat de consument na herroeping niet gehouden is om bepaalde kosten en vergoedingen te betalen als hij niet vooraf op die kosten of het herroepingsrecht is gewezen.
Als een handelaar een vordering instelt waarover een van deze artikelen gaat, zal de rechter deze als onrechtmatig of ongegrond moeten afwijzen indien niet aan de bijbehorende informatieverplichting is voldaan. Ook indien de consument daartegen geen verweer voert.5.
4.6.
De sanctie van artikel 6:230n lid 3 BW ('onverschuldigdheid') ziet niet op de in onderdeel e van artikel 6:230m bedoelde prijs voor de geleverde zaak of dienst zelf.6.Artikel 6:230v lid 37.bepaalt wel dat de handelaar zijn bestelproces zo moet inrichten dat de consument een aanbod alleen kan aanvaarden nadat hem op niet voor misverstand vatbare wijze duidelijk is gemaakt dat zijn bestelling een betalingsverplichting inhoudt en dat een overeenkomst die in strijd daarmee tot stand komt, vernietigbaar is. De vraag is echter of de rechter die sanctie moet toepassen, als de consument zich er niet over beklaagt dat de handelaar niet aan deze verplichting heeft voldaan.
4.7.
Of en zo ja welke sancties verder gelden indien de in artikel 6:230m bedoelde informatie niet vooraf en/of op de in artikel 6:230v voorgeschreven wijze is verstrekt en bevestigd, is niet in afdeling 2B uitgewerkt.
Dit is wel het geval voor (nieuwe) overeenkomsten op afstand tot het geregeld verrichten van diensten of tot het geregeld leveren van gas, elektra, water of stadsverwarming die worden gesloten na een telefoongesprek op initiatief van de handelaar: artikel 6:230v lid 6 bepaalt dat dergelijke overeenkomsten schriftelijk moeten worden aangegaan. Indien niet aan die vormeis is voldaan, is de overeenkomst op grond van artikel 3:39 BW8.nietig en zal de vordering ambtshalve moeten worden afgewezen. Dat speelt in deze zaak echter niet.
Ambtshalve toepassen van sancties op de schending van informatieverplichtingen
- Verzendkosten
4.8.
Uit de bij dagvaarding gevoegde stukken blijkt dat de gevorderde hoofdsom voor
€ 19,95 betrekking heeft op verzendkosten. Zoals hiervoor overwogen moet de kantonrechter ambtshalve nagaan of gedaagde er tijdig op is gewezen dat zij deze bijkomende kosten zou moeten betalen en de vordering voor dit deel afwijzen als dat niet is gebeurd.
Eiseres heeft niet met zoveel woorden gesteld en toegelicht dat de handelaar (ook) die informatie vooraf heeft verstrekt. Dat blijkt ook niet uit de overgelegde stukken. Eiseres zal later in deze procedure in de gelegenheid worden gesteld om zich hierover nader uit te laten.
- Koopprijs
4.9.
Eiseres vordert daarnaast € 149,00 als koopprijs voor het product. Zij heeft met de bij dagvaarding overgelegde stukken voldoende onderbouwd dat die koopprijs met gedaagde is overeengekomen en de processtukken bevatten geen aanwijzingen dat gedaagde deze op dit moment niet meer verschuldigd is.
De kantonrechter ziet zich thans voor de vraag gesteld of zij niettemin ook deze vordering geheel of gedeeltelijk moet afwijzen als de handelaar een of meer (pre)contractuele informatieverplichtingen niet heeft nageleefd. Uit de richtlijn en afdeling 2B blijkt zoals gezegd niet dat dit het geval is. De kantonrechter ziet ook in de algemene bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en de rechtspraak van het Europese hof van Justitie (hierna: het Hof van Justitie) onvoldoende handvatten om die sanctie ambtshalve toe te passen, als de consument zich niet over de gang van zaken beklaagt. Zij is daarom voorlopig van oordeel dat de door eiseres gevorderde koopprijs zonder nader onderzoek kan worden toegewezen.
4.10.
De rechtspraak hierover is echter niet eensluidend. De kantonrechter Overijssel9.heeft bij vonnis van 4 februari 2020 in een verstekzaak een koopovereenkomst met toepassing van artikel 3:40 lid 2 BW ambtshalve vernietigd en de gevorderde hoofdsom afgewezen, omdat niet met bewijsstukken was onderbouwd dat alle in artikel 6:230m bedoelde informatie voor het sluiten van de overeenkomst op de website van de handelaar te raadplegen was en daarna op een duurzame gegevensdrager als bedoeld in artikel 6:230v lid 7 aan de consument was bevestigd. De kantonrechter heeft om diezelfde redenen in een eerder vonnis een vordering uit hoofde van een sportschoolabonnement afgewezen.10.Daarbij is tevens overwogen dat een verwijzing naar de algemene voorwaarden onvoldoende is om aan de artikelen 6:230m en 6:230v te voldoen. De kantonrechter Amsterdam heeft in een procedure op tegenspraak11.de koopprijs voor goederen als zijnde onvoldoende onderbouwd afgewezen, omdat niet deugdelijk was toegelicht dat tijdens het bestelproces aan de informatieverplichtingen van artikel 6:230m was voldaan en niet was gebleken dat de handelaar de bestelling aan de consument had bevestigd. In een verstekzaak12.is 50% van de gevorderde hoofdsom afgewezen, omdat niet was gebleken dat de handelaar voor het sluiten van de overeenkomst alle van toepassing zijnde informatie van artikel 6:230m op duidelijke en begrijpelijke wijze aan de consument had verstrekt en de per e-mail verzonden bevestiging van de overeenkomst ook niet al die informatie bevatte, nu daarin onder meer de geografische adresgegevens van de handelaar ontbraken. De kantonrechter Noord-Holland13.heeft, eveneens in een verstekzaak, 25% van de gevorderde opleidingskosten afgewezen omdat niet duidelijk was dat alle in artikel 6:230m opgesomde informatie al voor het sluiten van de overeenkomst was meegedeeld. Het achteraf verstrekken van die informatie in een inschrijfbevestiging en inschrijfvoorwaarden, achtte de kantonrechter niet voldoende. In een op 29 juni 2020 gewezen verstekvonnis overwoog de kantonrechter Amsterdam dat de handelaar zijn stelling dat aan de (pre)contractuele informatieverplichtingen is voldaan niet voldoende had onderbouwd, dat daarin op dat moment geen aanleiding werd gezien om te sanctioneren maar dat dit niet wil zeggen dat dit altijd het geval zal zijn.14.
Voornemen tot het stellen van prejudiciële vragen
4.11.
In de onderhavige zaak is niet gebleken dat aan alle (pre)contractuele informatieverplichtingen van artikel 6:230m en artikel 6:230v is voldaan. Eiseres heeft, zoals overwogen, niet gesteld dat de handelaar gedaagde voor het sluiten van de overeenkomst op duidelijke en begrijpelijke wijze heeft gewezen op de bijkomende verzendkosten (e). Of de handelaar in die precontractuele fase informatie heeft verstrekt over zijn geografische adres (c) is evenmin vermeld. Daarnaast is niet duidelijk of alle in artikel 6:230m opgesomde informatie die niet in de door eiseres verzonden bevestiging is vermeld - zoals de wijze en termijn van levering (g), het herroepingsrecht (h) en de wettelijke waarborg dat de afgeleverde zaak aan de overeenkomst moet beantwoorden (l) - eerder al aan gedaagde is verstrekt op een duurzame gegevensdrager als bedoeld in artikel 6:230v lid 7.
4.12.
Aangezien in de rechtspraak verschillend wordt geoordeeld over de gevolgen die de rechter hieraan ambtshalve moet verbinden en hoger beroep veelal niet mogelijk is, ziet de kantonrechter aanleiding om prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen. De beantwoording van die vragen is ook van belang voor overeenkomsten tot het verrichten van diensten alsmede voor zaken op tegenspraak waarin de gedaagde zich verder niet over het ontbreken van (juiste) informatie en/of een bevestiging beklaagt.15.
Alvorens die vragen te formuleren, zal de kantonrechter nader toelichten waarom het ambtshalve afwijzen (geheel of gedeeltelijk) van de koopprijs wegens schending van de informatieverplichtingen van artikel 6:230m en/of artikel 6:230v in een verstekzaak niet zonder meer passend lijkt.
Gronden voor afwijzen koopprijs
4.13.
In de rechtspraktijk staat op zich niet ter discussie dat het voldoen aan de precontractuele informatieverplichtingen van artikel 6:230m geen voorwaarde is voor de totstandkoming van een overeenkomst met de consument als bedoeld in artikel 3:39 BW. Dat geldt naar het oordeel van de kantonrechter ook in het (vrij zeldzame) geval dat voor het sluiten van de overeenkomst geen koopprijs aan de consument is meegedeeld. Volgens de considerans van de richtlijn16.blijft het nationale recht inzake het sluiten of de geldigheid van een overeenkomst van kracht en het Nederlandse rechtssysteem eist voor de geldigheid van een 'gewone' koopovereenkomst17.niet dat de koopprijs vooraf wordt bepaald.
Als eenmaal een overeenkomst tot stand is gekomen, dan zal deze, wil de consument worden bevrijd van zijn verplichting om voor een geleverde zaak te betalen, moeten worden vernietigd of ontbonden (herroepen) of zal er aanleiding moeten zijn om de (koop)prijs te verrekenen met schade die hij door toedoen of nalaten van de handelaar heeft geleden.
4.14.
In de Memorie van Toelichting bij afdeling 2B18.is het volgende opgemerkt over de middelen die een consument ter beschikking staan indien de handelaar in strijd met de in die afdeling opgenomen bepalingen heeft gehandeld:
"g. Individuele remedies
De remedies die een consument ter beschikking heeft vloeien in eerste instantie voort uit de richtlijn, zoals geïmplementeerd in Afdeling 2B. (…) Naast deze specifieke remedies, kan de consument ook een beroep doen op de algemene bepalingen van het Burgerlijk Wetboek.
Zo zijn de informatieverplichtingen te beschouwen als verbintenissen die uit de wet voortvloeien. Artikel 3:296 BW biedt de consument de mogelijkheid om nakoming van de informatieverplichtingen te vorderen. Voorts kan de consument op grond van artikel 6:74 BW een schadevergoedingsactie wegens niet nakomen van een verbintenis instellen jegens de handelaar, nadat de consument hem ingebreke heeft gesteld of de handelaar van rechtswege in verzuim is geraakt. (…) Het niet-verstrekken van informatie kan onder omstandigheden ook grond opleveren voor een oneerlijke handelspraktijk in de zin van artikel 6:193a BW - met bijbehorende rechtsgevolgen - of grond voor vernietiging van de overeenkomst vanwege een wilsgebrek, zoals dwaling (artikel 6:228 BW).
Tot slot is denkbaar dat een overeenkomst in strijd met het in deze afdeling bepaalde is gesloten. De overeenkomst, of het daarin opgenomen beding, is dan nietig of vernietigbaar op grond van artikel 3:40 lid 2 jo 3:41 BW. In het algemeen kan worden gezegd dat de bepalingen van de nieuwe afdeling 2B strekken tot bescherming van de consument, zodat de vernietigbaarheid de meest passende sanctie is. (…)"
In de artikelsgewijze toelichting op artikel 6:230i lid 1 BW is het volgende opgenomen:
"Dit artikel implementeert artikel 25 van de richtlijn en ziet op twee situaties: (1) het afstand doen van rechten en bevoegdheden die de consument volgens deze afdeling kan uitoefenen en (2) bedingen in overeenkomsten die strijdig zijn met het bij of krachtens deze afdeling bepaalde. Beide gevallen worden door het voorgestelde artikel 230i bestreken, doordat wordt voorzien in de dwingendheid van de bepalingen van afdeling 2B. In een overeenkomst kan niet ten nadele van de consument worden afgeweken. Handelen in strijd met deze bepaling wordt gesanctioneerd door artikel 3:40 BW. Een tweezijdige rechtshandeling, zoals een overeenkomst, die in strijd met een van de bepalingen van afdeling 2B tot stand komt, kan door de consument worden vernietigd, omdat afdeling 2B ertoe strekt om het belang van de consument te beschermen (vgl. ook Kamerstukken II 1995–1996, 24 449, nr. 3, p. 13). De sanctie van vernietigbaarheid sluit aan bij de algemene systematiek van het Burgerlijk Wetboek. Ook bij de implementatie van andere Europese richtlijnen op het gebied van consumentenrecht, zoals de richtlijn oneerlijke bedingen, de richtlijn consumentenkrediet en de richtlijn timeshare, is deze systematiek gevolgd.
(…) Ook vanuit het Europees recht is de sanctie van vernietigbaarheid passend om het doel van onverbindendheid van het beding te bereiken, mede doordat de rechter in voorkomende gevallen deze sanctie ambtshalve kan toepassen."
Ontbinding of verrekening van de koopprijs met schade van de consument komt alleen aan de orde wanneer de consument zich daarop beroept. Dat gebeurt in een verstekzaak niet. De kantonrechter zal daarom alleen ingaan op ambtshalve toepassing van de door de wetgever genoemde vernietigingsgronden.
- Vernietiging wegens een oneerlijke handelspraktijk of dwaling
4.15.
Vernietiging van de overeenkomst kan met toepassing van artikel 6:193j lid 3 BW plaatsvinden indien sprake is van een oneerlijke handelspraktijk. Dat artikel is opgenomen in afdeling 3A van titel 3 van boek 6 BW, die dient ter implementatie van de richtlijn inzake oneerlijke handelspraktijken.19.Artikel 6:193d BW bepaalt dat een handelspraktijk ook oneerlijk is wanneer essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen, ontbreekt ('misleidende omissie').20.In artikel 6:193e BW wordt uitgelegd wat wordt bedoeld met 'essentiële informatie' in gevallen van een 'uitnodiging tot aankoop'. Indien er sprake is van 'commerciële communicatie', is volgens artikel 6:193f aanhef en onder b BW in ieder geval de in artikel 6:230m onderdelen a-c, e-h, o en p en de in artikel 6:230v, leden 1-3, 5, de eerste zin van lid 6 en lid 7 bedoelde informatie essentieel.21.
Artikel 6:228 BW bepaalt dat een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet gesloten zou zijn, vernietigbaar is. Beide vernietigingsgronden gaan er vanuit dat bij de consument sprake is geweest van een gebrekkige wilsvorming.
4.16.
De vraag die zich aandient is of schendingen van de informatieverplichting van artikel 6:230m en/of artikel 6:230v in verstekzaken tot ambtshalve vernietiging van de overeenkomst wegens een oneerlijke handelspraktijk dan wel dwaling dienen te leiden, onder meer gelet op de volgende aspecten:
- 1.
Voor vernietiging op deze rechtsgronden geldt dat de (ontbrekende) informatie van invloed moet zijn geweest op de beslissing van de consument om een overeenkomst aan te gaan. Het ligt niet voor de hand om die causaliteitseis (die ook wordt gesteld als de handelaar bewust misleidende informatie heeft verstrekt) 'los te laten' als het om een schending van (een of meer) informatieverplichtingen van de artikelen 6:230m en 6:230v gaat.
- 2.
De stelplicht en bewijslast ten aanzien van het causaal verband rusten op de consument. Deze zal dus moeten aanvoeren dat dit verband bestaat. In verstekzaken verschijnt de consument echter niet in de procedure en wordt dat verweer dus niet gevoerd. Dat betekent dat niet bekend is (en ook niet kan worden onderzocht) of de consument de overeenkomst is aangegaan doordat hij voor zijn wilsvorming relevante informatie heeft gemist en het is de vraag hoe de rechter tot de conclusie kan komen dat dit het geval is geweest als de consument zich hierover zelf niet uitlaat. Het enkele feit dat niet aan de artikelen 6:230m en 6:230v is voldaan en de consument niet tot volledige betaling is overgegaan, acht de kantonrechter onvoldoende om dat ambtshalve aan te nemen. 'Wanbetaling' kan ook andere oorzaken hebben, variërend van betalingsonmacht of een vergissing tot boos opzet. Als de consument de geleverde zaak of dienst zonder commen-taar heeft behouden of afgenomen, duidt dat meer op een van die laatste situaties.22.
3. In de literatuur23.is voorgesteld om bij schending van onderdelen van artikel 6:230m die noodzakelijk zijn voor de wilsvorming (genoemd worden de onderdelen a, b, e, h, o, r en s), uit te gaan van het rechterlijk vermoeden dat aan de causaliteitseis is voldaan en de handelaar in de gelegenheid te stellen dit vermoeden te weerleggen. Dit biedt mogelijk uitkomst indien evident is dat een gemiddelde consument door (het ontbreken van) die informatie is misleid en in financiële of in praktische zin is benadeeld en om die reden niet aan de overeenkomst gebonden zal willen zijn, maar in verstekzaken zal het dossier veelal geen aanknopingspunten bieden om aan te nemen dat daarvan sprake is.
4. Ingeval niet vooraf aan de consument is vermeld wat de prijs van het product is (artikel 6:230m onderdeel e) en - als het om periodieke betaling gaat - hoeveel keer die minimaal moet worden betaald (artikel 6:230m onderdeel p), zou vernietiging mogelijk ook rechtstreeks - en dus zonder dat een causaal verband is vereist - kunnen worden gegrond op artikel 6:230v lid 3 juncto 6:230v lid 2.24.Dat eerste artikel bepaalt zoals gezegd dat de overeenkomst vernietigbaar is als de consument er niet ondubbelzinnig op is gewezen dat het plaatsen van een bestelling een betalingsverplichting inhoudt; het laatste artikel eist dat de prijs voor het plaatsen van die bestelling op een duidelijke en in het oog springende manier wordt meegedeeld. Het lijkt redelijk om onder artikel 6:230v lid 3 niet alleen de mededeling te vatten dát een betalingsverplichting wordt aangegaan maar ook de omvang van die betalingsverplichting zelf. Om de bij rov. 4.19 te noemen redenen acht de kantonrechter het echter ook dan niet aangewezen om die sanctie steeds ambtshalve toe te passen.
- Vernietiging wegens strijd met een dwingende wetsbepaling
4.17.
Artikel 3:40 lid 2 BW bepaalt dat een rechtshandeling die in strijd is met een dwingende wetsbepaling die (uitsluitend) strekt ter bescherming van één der partijen, vernietigbaar is. Een causaal verband tussen de schending en het aangaan van de overeenkomst is daarbij niet vereist. De Hoge Raad heeft in de zogenoemde 'telefoonzaken' uitgesproken (kort gezegd) dat de rechter dit artikel ambtshalve kan en moet toepassen indien dat nodig is om een effectieve bescherming van de consument te verzekeren en geoordeeld dat dit in die zaken aangewezen was.25.
4.18.
Uit artikel 3:40 lid 3 BW volgt dat het tweede lid geen betrekking heeft op wetsbepalingen die niet de strekking hebben om de geldigheid van daarmee strijdige rechtshandelingen aan te tasten. Het is daarom de vraag wat de strekking van de (pre)contractuele informatieverplichtingen is. De hiervoor aangehaalde passages uit de memorie van toelichting bij afdeling 2B geven daarover geen uitsluitsel. Deze wekken de indruk dat de opmerkingen over artikel 3:40 lid 2 BW vooral zien op bedingen die de consument meer (betalings-)verplichtingen opleggen dan volgens die afdeling is toegestaan of hem daarin toegekende rechten (waaronder het recht op de artikel 6:230m bedoelde informatie) ontnemen.26.
4.19.
De kantonrechter vraagt zich om de volgende redenen af of de wetgever de (pre)contractuele informatieverplichtingen onder het bereik van artikel 3:40 lid 2 heeft willen brengen en beoogt dat de rechter bij schending daarvan ambtshalve tot vernietiging overgaat:
1. De wetgever heeft in de memorie van toelichting bij afdeling 2B uitgesproken dat hij de keus voor het al dan niet vernietigen van de overeenkomst aan de consument wil laten.27.In de artikelsgewijze toelichting op artikel 6:230i lid 1 BW staat hierover het
volgende:
"(…) Ook voor de consument is de sanctie van vernietigbaarheid van belang. Aan hem wordt immers de keuze gelaten om de overeenkomst – al dan niet gedeeltelijk – te vernietigen. Om deze reden is de sanctie van nietigheid van rechtswege minder geschikt: deze werkt van rechtswege, waardoor de consument de keus wordt ontnomen om de overeenkomst in stand te laten (vgl. Kamerstukken II 2010–11, 32 422, nr. 5)."
Ambtshalve vernietiging van de overeenkomst wegens schending van artikel 6:230m en/of artikel 6:230v in een verstekzaak, komt in feite op hetzelfde neer als nietigheid van rechtswege. In beide gevallen 'verdwijnt' de overeenkomst met terugwerkende kracht zonder dat de consument heeft (kunnen) laten weten of hij dat wil. Dat lijkt niet wat de wetgever wenselijk acht en het is ook de vraag of de consument (die het product dan desgevraagd zal moeten teruggeven) op vernietiging, met alle praktische gevolgen van dien, zit te wachten. Het is immers - anders dan ingeval een oneerlijk beding - niet gegeven dat een consument er in de praktijk last van heeft (gehad) dat bepaalde informatieverplichtingen niet zijn nagekomen. Daarom ligt het in de rede om alleen tot vernietiging over te gaan als duidelijk is dat de consument dat wenst.
2. Vernietiging van de overeenkomst met 'verval' van de verplichting van de consument om de overeengekomen koopprijs te betalen, voert verder dan de sancties die de richtlijn en afdeling 2B aan het niet-naleven van de in rov. 4.5 genoemde onderdelen e, h, i en j verbinden. Die sancties zijn immers (tenzij het om een schending van artikel 6:230v lid 3 gaat) beperkt tot het niet hoeven betalen van bepaalde bijkomende kosten en vergoedingen en een verlenging van de herroepingstermijn tot maximaal twaalf maanden indien de consument daarover niet juist is geïnformeerd. Dit 'wringt' met het standaardkarakter van de richtlijn.
Het ligt ook niet voor de hand dat de wetgever aan een schending van andere informatieverplichtingen van artikel 6:230m verdergaande sancties zou willen verbinden dan die in afdeling 2B worden genoemd. Te minder indien bedacht wordt dat voor de gemiddelde consument juist informatie over zijn herroepingsrecht (h) cruciaal zal zijn. Van andere informatie (zoals identiteit van de handelaar en de betaalwijze) zal hij in de regel toch wel op de hoogte raken voor of zodra hij tot betaling wordt aangesproken.
3. Vernietiging om reden dat niet aan alle in de artikelen 6:230m en 6:230v bedoelde informatieverplichtingen is voldaan, heeft tot gevolg dat een consument die een product heeft gekocht en behouden en zich nergens over beklaagt, de koopprijs niet hoeft te betalen als de handelaar hem voor de verkoop bijvoorbeeld niet heeft meegedeeld wat de bijkomende kosten zijn en wat zijn geografische adres is. Uit het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad over de zogenoemde 'telefoonzaken' volgt dat de handelaar de koopprijs voor het geleverde product in dat geval ook niet op een andere rechtsgrond kan vorderen en dat de consument, wanneer hij dat product na een daartoe strekkend verzoek niet retourneert, alleen de waarde moet vergoeden die dit op dat moment nog vertegenwoordigt.28.Dat gevolg van vernietiging is weliswaar 'afschrikkend' maar lijkt in een geval als de onderhavige - anders dan de richtlijn voorschrijft - niet 'evenredig' (proportioneel).
4. Vernietiging wordt nog ingewikkelder ingeval de overeenkomst ziet op een product dat pleegt te wordt verbruikt, zoals een verzorgingsmiddel. Dat geldt ook als het gaat om een duurovereenkomst inzake - bijvoorbeeld - de levering van een krant of energie of het verzekeren van schade. Indien een dergelijke overeenkomst ambtshalve wordt vernietigd, eindigt per direct de verplichting van de handelaar om daaraan verder uitvoering te geven en zijn de prestaties die hij al heeft geleverd (met terugwerkende kracht) onverschuldigd verricht. Het is daarom de vraag of vernietiging de consument wel in een betere positie brengt.
5. Vraag is ook of de hiervoor genoemde arresten van de Hoge Raad in de 'telefoonzaken' onverkort gelden voor de informatieverplichtingen van de artikelen 6:230m en 6:230v. Die arresten staan in de sleutel van Richtlijn 2008/48/EG inzake consumentenkrediet en van (het inmiddels vervallen) artikel 7A:1576 BW inzake koop op afbetaling. Het tweede lid van dat laatste artikel bepaalde dat een overeenkomst niet van kracht is voordat partijen de door de koper te betalen prijs hebben bepaald. Die voorwaarde geldt - afgezien van de door artikel 6:230v lid 6 bestreken situatie - niet voor 'gewone' koopovereenkomsten. Ook niet als deze via een website worden gesloten.29.
6. Ambtshalve vernietiging op grond van artikel 3:40 lid 2 BW betekent dat gedurende een lange periode onzekerheid bestaat over de rechtsgeldigheid van de overeenkomst; langer dan de termijn van maximaal 12 maanden die bij het niet vermelden van het
herroepingsrecht geldt. Ook als de consument niet over zijn aankoop heeft geklaagd. Dat tast de rechtszekerheid aan die de richtlijn (ook voor handelaren) nastreeft.30.
7. Partiële vernietiging31.van de overeenkomst met vermindering van de koopprijs lijkt geen goed bruikbare sanctie, omdat schending van een informatieverplichting - anders dan een oneerlijk beding - geen 'bijkomende' verbintenis voor de consument creëert die apart kan worden 'getroffen' en 'geëlimineerd'. Als vanwege een schending van informatieverplichtingen de conclusie wordt getrokken dat de gegrondheid van de gevorderde koopprijs onvoldoende is onderbouwd, ligt het meer voor de hand om deze volledig af te wijzen. Het is ook de vraag of artikel 3:40 lid 2 BW ruimte biedt voor een ambtshalve vermindering van de koopprijs zonder dat de consument of de handelaar dat verzoekt (artikel 3:53 lid 2 BW) en zo ja, tot welk bedrag dat dan passend en evenredig is. Dat laatste is immers afhankelijk van de omstandigheden van het geval en met name van de vraag of en zo ja in welk opzicht de consument in de praktijk last en schade heeft gehad van het feit dat een of meer informatieverplichtingen niet zijn nageleefd. De consument zal dit moeten toelichten, wat in verstekzaken niet gebeurt.
8. Partiële vernietiging is 'praktisch' gezien wel mogelijk indien sprake is van een (verlengde) duurovereenkomst, terwijl niet is gebleken dat voldaan is aan de in de onderdelen o en p van artikel 6:230m opgenomen verplichting om de consument vooraf te informeren over de looptijd, de verlenging en de opzegging daarvan en de minimum duur van zijn verplichting: de vordering kan over een deel van de periode als ongegrond worden afgewezen. Ook daaraan kleven echter voor de consument de hiervoor genoemde bezwaren. Bovendien is niet vereist dat de looptijd en verlenging voor het sluiten van de overeenkomst zijn overeengekomen; de consument kan daarmee ook later (al dan niet stilzwijgend) hebben ingestemd. Partiële vernietiging en afwijzing van de gevorderde koopprijs lijkt daarom ook ingeval van een duurovereenkomst pas aangewezen als er aanwijzingen zijn dat de consument dat niet heeft gedaan en/of voldoende aannemelijk is dat hij niet meer aan de overeenkomst gebonden zal willen zijn.
9. Het afzien van ambtshalve vernietiging door de rechter, betekent niet dat het Nederlandse recht geen doeltreffende, afschrikkende en evenredige sancties kent en geen passende en doeltreffende middelen beschikbaar heeft om de informatieverplichtingen te doen naleven. De consument die zich benadeeld voelt kan immers tegen een schending opkomen. Het Burgerlijk Wetboek bevat dan voldoende ruimte om daaraan een passende sanctie te verbinden. Dat een consument door het niet nakomen van de informatieverplichtingen van artikel 6:230m in financiële of praktische zin (steeds) per definitie en daadwerkelijk nadeel lijdt, is naar oordeel van de kantonrechter niet zo evident dat ambtshalve vernietiging nodig is om de consument een effectieve rechtsbescherming te bieden. Daarnaast kan naleving van de informatieverplichtingen worden gehandhaafd en afgedwongen met de middelen die artikel 23 van de richtlijn
noemt, te weten door toepassing van de Whc (door de ACM) dan wel een collectieve actie op grond van artikel 3-305 ev BW (door het Gerechtshof Den Haag).
4.20.
Gelet op het voorgaande lijkt het niet zonder meer aangewezen om de overeenkomst met de consument ambtshalve te vernietigen op de enkele grond dat niet is gebleken dat (op juiste) wijze aan de informatieverplichtingen van de artikelen 6:230m en 6:230v is voldaan.
Het Hof van Justitie heeft zich voor zover bekend nog niet over deze kwestie uitgelaten. In het arrest van 19 september 2018 (Bankia/Merino)32.is wel uitgesproken dat de rechter, anders dan bij oneerlijke bedingen als bedoeld in richtlijn 93/13/EEG het geval is, niet gehouden is ambtshalve te onderzoeken of sprake is van een oneerlijke handelspraktijk. Hoewel kan worden aangenomen dat de nationale rechter in een individueel geval ambtshalve privaatrechtelijke sancties kan en behoort toe te passen indien 'zijn' lidstaat die heeft gesteld, ligt het niet voor de hand dat de causaliteitseis die de Nederlandse wetgever daaraan heeft gekoppeld moet worden losgelaten.
4.21.
Een meer praktisch en procesrechtelijk punt is nog hoe de kantonrechter moet nagaan of de in artikel 6:230m bedoelde informatie voor het sluiten van de overeenkomst op voldoende duidelijke en begrijpelijke wijze aan de consument is verstrekt.33.Dit kan alleen goed worden beoordeeld als een eiser 'screenprints' overlegt van alle webpagina's en stappen in het bestelproces waarop die informatie destijds werd vermeld. Het is de vraag of dat ook steeds nodig en vereist is als de nakoming van de informatieverplichtingen (nog) geen onderwerp van geschil is. Uit het recent gewezen arrest in de zaak Lintner/UniCredit Bank Hungary Zrt34.- dat ziet op oneerlijke bedingen - valt af te leiden dat het Hof van Justitie ambtshalve toetsing slechts geboden acht, indien de uitkomst gevolgen heeft voor de toewijsbaarheid van de vorderingen die ter beoordeling voorliggen. Dat laatste is alleen het geval als een sanctie kan en moet worden toegepast die deze vorderingen raakt.
4.22.
Indien de Hoge Raad van oordeel is dat de rechter een koopovereenkomst wel ambtshalve moet vernietigen als niet blijkt dat de in artikel 6:230m bedoelde informatie
op de juiste wijze is verstrekt en/of op de juiste wijze is bevestigd, rijst de vraag of dat voor alle onderdelen van artikel 6:230m geldt of alleen voor onderdelen die meer essentiële informatie betreffen die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerde keuze te maken.
Zoals hiervoor aangegeven worden in artikel 6:193f sub b BW de onderdelen a-c, e-h, o en p van artikel 6:230m alsmede de leden 1 tot en met 3, 5, de eerste zin van lid 6 en lid 7 van artikel 6:230v aangeduid als essentiële informatie; artikel 6:230v lid 2 noemt de onderdelen a, e, o en p. In de literatuur35.is voorgesteld om aansluiting te zoeken bij de onderdelen van artikel 6:230m die worden genoemd in artikel 6:230v lid 5. Dat lid ziet op overeenkomsten die worden gesloten met behulp van een communicatiemiddel op afstand dat beperkte ruimte biedt voor het tonen van informatie, zoals een telefoon of een sms. Uit het arrest Walbusch Walter Busch36.van het Hof van Justitie volgt aldus de schrijvers dat de daarin bedoelde informatie
volgens de richtlijngever 'echt' beslissend is:
- de voornaamste kenmerken van de zaak of dienst (a);
- de identiteit van de handelaar (b);
- de totale prijs (e);
- het herroepingsrecht (h, minus het modelformulier); en, indien aan de orde,
- de duur van de overeenkomst, de voorwaarden voor opzegging en de stilzwijgend verlenging (o).
Voorgesteld is om daaraan - voor zover van toepassing - de onderdelen r en s van artikel 6:230m toe te voegen.
4.23.
De kantonrechter zal de Hoge Raad ook vragen of er bij schending van de informatieverplichtingen ambtshalve andere sancties dan vernietiging kunnen en moeten worden toegepast, of het voldoende is dat een handelaar informatie die niet in artikel 230v lid 2 wordt opgesomd, waaronder die over het herroepingsrecht, toont en vastlegt in algemene voorwaarden alsmede onder welke voorwaarden het vermelden van bestellingen en andere in artikel 6:230m bedoelde informatie op een website van de handelaar, kwalificeert als een verstrekking van die informatie op een duurzame gegevensdrager in de zin van artikel 6:230v lid 7.37.Tot slot zal worden gevraagd of de antwoorden op de vragen anders luiden als geen sprake is van een koopovereenkomst maar van een elektronisch gesloten overeenkomst op afstand tot het verrichten van diensten.
Prejudiciële vragen
4.24.
De kantonrechter is tegen de hiervoor genoemde achtergrond voornemens de volgende vragen aan de Hoge Raad te stellen:
I. Dient de rechter, ingeval een koopovereenkomst op afstand op elektronische wijze is gesloten met een consument, in een verstekzaak die koopovereenkomst ambtshalve te vernietigen en de gevorderde koopprijs (deels) af te wijzen, indien niet is gebleken dat de handelaar:
a) vóór het sluiten van de overeenkomst op voldoende duidelijke en begrijpelijke wijze alle in artikel 6:230m bedoelde informatie (voor zover van toepassing) heeft verstrekt (zoals is voorgeschreven in de artikelen 6:230m en 6:230v lid 1, 2 en 4); en/of
b) uiterlijk bij levering alle in artikel 6:230m bedoelde informatie (voor zover van toepassing) op een duurzame gegevensdrager heeft bevestigd (zoals is voorgeschreven in artikel 6:230v lid 7); en/of
c) zijn elektronische bestelproces zo heeft ingericht dat op de consument een aanbod pas kan aanvaarden als hem op niet voor misverstand vatbare wijze duidelijk is gemaakt dat de bestelling een betalingsverplichting inhoudt (zoals is voorgeschreven in artikel 6:230v lid 3),
en er verder geen feitelijke aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat de consument om die reden niet (meer) aan die koopovereenkomst gebonden wil zijn?
II. Indien het antwoord op vraag I sub a en/of I sub b ontkennend luidt, is ambtshalve vernietiging van de koopovereenkomst dan wel aangewezen indien in bepaalde onderdelen van artikel 6:230m bedoelde informatie niet op de juiste wijze is verstrekt en/of is bevestigd en zo ja, voor welke onderdelen van artikel 6:230m geldt dat dan?
III. Indien het antwoord op de voorgaande vragen ontkennend is, mag en moet de rechter de koopovereenkomst dan wel ambtshalve vernietigen, indien voldoende aannemelijk is dat de consument door (het ontbreken van juiste) informatie als bedoeld in artikel 6:230m is misleid en in financiële of praktische zin is benadeeld en daarom niet meer (volledig) aan die overeenkomst gebonden zal willen zijn en zo ja, voor welke onderdelen van artikel 6:230m geldt dat dan?
IV. Indien ambtshalve tot vernietiging moet worden overgegaan, moet de rechter de koopovereenkomst dan volledig vernietigen of slechts 'partieel' door vermindering van de koopprijs?
V. Indien 'partiele vernietiging' door vermindering van de koopprijs aangewezen is, op welke wijze moet de rechter dan bepalen welke vermindering passend is?
VI. Indien ambtshalve vernietiging van de koopovereenkomst niet aangewezen is, dient de rechter dan toch nader te onderzoeken of de handelaar de in artikel 6:230m bedoelde informatie op juiste wijze heeft verstrekt en bevestigd, bijvoorbeeld omdat wanneer dat niet is gebeurd, een andere sanctie moet worden toegepast?
VII. Indien het antwoord op vraag VI bevestigend is, naar welke onderdelen van artikel 6:230m is nader onderzoek dan geboden en aan welke sanctie moet dan worden gedacht?
VIII. Ingeval een koopovereenkomst op afstand elektronisch wordt gesloten, volstaat het dan dat de handelaar andere dan de in artikel 6:230v lid 2 opgesomde informatie, waaronder die over het herroepingsrecht, enkel toont en verstrekt in Algemene Voorwaarden, of is die wijze van presenteren en bevestigen onvoldoende duidelijk en begrijpelijk?
IX. Indien de consument een persoonlijk account heeft op de website van de handelaar en zijn bestelling(en) en andere in artikel 6:230m bedoelde informatie enkel op dat account zijn terug te vinden, moet dan, om te kunnen spreken van het verstrekken van informatie op een duurzame gegevensdrager in de zin van artikel 6:230v lid 7, zijn voldaan aan door het Hof van Justitie in zijn uitspraak van 25 januari 2017 (BAWAG)38.geformuleerde voorwaarden dat:
a) de consument de aan hem persoonlijk gerichte informatie op zodanige wijze op kan slaan dat deze gedurende een passende termijn kan worden geraadpleegd en ongewijzigd kan worden gereproduceerd, zonder dat de handelaar of een andere professional de inhoud ervan eenzijdig kan wijzigen, en
b) de handelaar na ieder nieuw bericht in dat account een actieve handeling verricht om de consument op de hoogte te stellen van dat nieuwe bericht en dat hij dit bericht op het account kan raadplegen,
en zo nee, welke voorwaarden gelden dan?
X. Zijn de antwoorden op de voorgaande vragen anders indien geen sprake is van koop van zaken maar van een elektronisch gesloten overeenkomst op afstand tot het verrichten van diensten en zo ja, hoe luiden deze in dat geval?
4.25.
Van deze vragen kan niet worden gezegd dat zij eerder voorwerp zijn geweest van prejudiciële vraagstelling of dat uit jurisprudentie van de Hoge Raad en het Hof van Justitie buiten gerede twijfel kan worden afgeleid hoe deze vragen beantwoord dienen te worden.
Het verdere verloop van de procedure
4.26.
De kantonrechter zal eiseres in de gelegenheid stellen om zich bij akte uit te laten over haar voornemen tot het stellen van de in rov. 4.24. geformuleerde prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. Eiseres zal zich in een later stadium van deze procedure nog mogen uitlaten over de in rov. 4.8. genoemde verzendkosten alsmede - voor zover nodig - over hetgeen is overwogen in rov. 4.11.
4.27.
De kantonrechter zal in afwachting hiervan verder iedere beslissing aanhouden.
5. Beslissing
De kantonrechter:
5.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 13 oktober 2020 voor akte uitlating aan de zijde van eiseres over het voornemen van de kantonrechter tot het stellen van de in rov. 4.24. geformuleerde prejudiciële vragen aan de Hoge Raad;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. M.E. van Rossum, kantonrechter, en uitgesproken door
mr. J.E. Biesma ter openbare terechtzitting van 29 september 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 779
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 29‑09‑2020
Artikel 6:230m geldt ook voor overeenkomsten die buiten verkoopruimte worden gesloten. In artikel 6:230l BW zijn vergelijkbare informatieverplichtingen opgenomen voor overeenkomsten die binnen verkoopruimte worden aangegaan.
Voor overeenkomsten buiten verkoopruimte is dat gebeurd in 6:230t BW.
Artikel 6:230g lid 1 BW onder h definieert het begrip duurzame gegevensdrager als volgt: 'ieder hulpmiddel dat de consument of de handelaar in staat stelt om persoonlijk aan hem gerichte informatie op te slaan op een wijze die deze informatie toegankelijk maakt voor toekomstig gebruik gedurende een periode die is aangepast aan het doel waarvoor de informatie is bestemd, en die een ongewijzigde weergave van de opgeslagen informatie mogelijk maakt'. Voorbeelden hiervan zijn: papier, e-mails en harde schijven van computers.
Richtlijn 2011/83/EU, artikel 23.
Dat is ook het geval indien een vordering wordt ingesteld als bedoeld in artikel 6:230j BW (alleen aanvullende betaling voor prestaties die niet de kern van de prestatie betreffen, indien de consument daarmee uitdrukkelijk heeft ingestemd), 6:230k lid 1 BW (de vergoeding voor het gebruik van een bepaald betaalmiddel bedraagt ten hoogste de kosten die de handelaar heeft voor het gebruik daarvan), en 6:230k lid 2 BW (de vergoeding voor telefonisch contact over de overeenkomst bedraagt ten hoogste het basistarief).
Kamerstukken II 2012/13, 33.520, nr. 3, MvT, artikelsgewijze toelichting, blz. 35: 'Onderdeel e ziet niet op de prijs voor de zaak of de dienst zelf'.
Artikel 6:230v lid 3: 'De handelaar richt zijn bestelproces op zodanige wijze in dat de consument een aanbod niet kan aanvaarden dan nadat hem op niet voor misverstand vatbare wijze duidelijk is gemaakt dat de bestelling een betalingsverplichting inhoudt. Indien de aanvaarding geschiedt door gebruik van een knop of soortgelijke functie, is aan de vorige zin voldaan indien bij het plaatsen van de bestelling in niet voor misverstand vatbare termen en op goed leesbare wijze blijkt dat de aanvaarding een betalingsverplichting jegens de handelaar inhoudt. Een knop of soortgelijke functie wordt daartoe op een goed leesbare wijze aangemerkt met een ondubbelzinnige formulering waaruit blijkt dat het plaatsen van de bestelling een betalingsverplichting jegens de handelaar inhoudt. De enkele zinsnede
Artikel 3:39 BW: 'Tenzij uit de wet anders voortvloeit, zijn rechtshandelingen die niet in de voorgeschreven vorm zijn verricht, nietig.'
Rechtbank Overijssel 4 februari 2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:441.
Rechtbank Overijssel 28 mei 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:4960.
Rechtbank Amsterdam 7 februari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:1113.
Rechtbank Amsterdam 14 februari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:890.
Rechtbank Noord-Holland 22 april 2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:3206.
Rechtbank Amsterdam 29 juni 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:3219.
Artikel 149 lid 1 Rv, tweede volzin: 'Feiten of rechten die door de ene partij zijn gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende zijn betwist, moet de rechter als vaststaand beschouwen, behoudens zijn bevoegdheid bewijs te verlangen, zo vaak aanvaarding van de stellingen zou leiden tot een rechtsgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen staat.'
Richtlijn 2011/83/EU, considerans, sub 14 : 'Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan het nationale recht op het gebied van het verbintenissenrecht voor de verbintenissenrechtelijke aspecten die niet door deze richtlijn worden geregeld. Deze richtlijn dient derhalve het nationale recht inzake bijvoorbeeld het sluiten of de geldigheid van een overeenkomst, zoals in het geval van het ontbreken van overeenstemming, onverlet te laten. De richtlijn mag evenmin afbreuk doen aan het nationale recht inzake de algemene contractuele rechtsmiddelen, de regels inzake de openbare economische orde, bijvoorbeeld regels betreffende buitensporige prijzen of woekerprijzen, en de regels betreffende onethische rechtshandelingen.'
Artikel 7:4 BW: 'Wanneer de koop is gesloten voordat de prijs is bepaald, is de koper een redelijke prijs verschuldigd; bij de bepaling van die prijs wordt rekening gehouden met de door verkoper ten tijde van het sluiten van de overeenkomst gewoonlijk bedongen prijzen.' Artikel 7:405 lid 2 BW bevat een vergelijkbare bepaling voor overeenkomsten van opdracht.
Kamerstukken II 2012/13, 33.520, nr. 3, hoofdstuk 6 'Toezicht en handhaving', blz. 10 en artikelsgewijze toelichting blz. 27.
Richtlijn 2005/29/EG, Pb. EU 2015, L 149/22.
Artikel 6:193d lid 2 BW: 'Een misleidende omissie is iedere handelspraktijk waarbij essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen, wordt weggelaten, waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen.'
Dat betreft informatie over respectievelijk (a) de voornaamste kenmerken van de zaak, (b) de identiteit en (c) het geografische adres van de handelaar, (e) de totale prijs van de zaak, (f) de kosten voor het gebruik van middelen voor communicatie op afstand, (g) de wijze van betaling, levering en eventuele klachtafhandeling, (h) het herroepingsrecht, (o) de duur en eventuele verlenging en voorwaarden voor opzegging van de overeenkomst en (p) de eventuele minimum duur van daaruit voortvloeiende verplichtingen voor de consument.
Artikel 6:230s lid 1 BW: 'Tenzij de handelaar heeft aangeboden de op basis van de ontbonden overeenkomst geleverde zaken zelf af te halen, zendt de consument onverwijld en in ieder geval binnen veertien dagen na het uitbrengen van de in artikel 230o lid 3 bedoelde verklaring de door hem ontvangen zaken terug of overhandigt deze aan de handelaar of aan een persoon die door de handelaar is gemachtigd om de zaken in ontvangst te nemen.'
Zie onder meer: M.B.M. Loos en C.M.D.S. Pavillon, NJB 2020/1888, 'Civielrechtelijke sancties op de schending van informatieplichten: handvatten voor de ambtshalve toetsingspraktijk aan de richtlijn consumentenrechten', J. Rutgers, NJB 2020/960, 'Kroniek van het Europees privaatrecht' en C.M.D.S. Pavillon en L.B.A. Tigelaar, Contracteren 2018, nr. 3, p. 71 e.v., 'Vernietiging van de overeenkomst bij een oneerlijke handelspraktijk; een hanteerbare sanctie?'.
Artikel 6:230v lid 2: 'Voordat op elektronische wijze een overeenkomst op afstand wordt gesloten waaruit een betalingsverplichting voor de consument voortvloeit, wijst de handelaar de consument op een duidelijke en in het oog springende manier en onmiddellijk voordat de consument zijn bestelling plaatst, op de in artikel 230m lid 1, onderdelen a, e, o en p genoemde informatie.'
ECLI:NL:HR:2014:1385 en ECLI:NL:HR:2016:236, rov. 3.8.2: 'Indien de rechter heeft vastgesteld dat de desbetreffende overeenkomst in strijd is met bepalingen die bescherming van de consument ten doel hebben, dient hij daaraan – zo nodig eveneens ambtshalve – passende maatregelen te verbinden die de consument effectieve rechtsbescherming bieden. Dit vloeit voort uit het doel en de strekking van deze bepalingen. Teneinde een effectieve bescherming van de consument te verzekeren die aan de specifieke omstandigheden van het geval is aangepast, kan een maatregel als het vernietigen van de overeenkomst passend zijn, voor zover daardoor de niet-nakoming van een verplichting wordt bestraft waarvan de vervulling essentieel is voor de wilsvorming van de consument en voor het bereiken van het door de Uniewetgever gewenste beschermingsniveau (HvJ EU 17 december 2009, C-227/08, punten 31-34 (Martín Martín); vgl. ook HvJ EU 3 oktober 2013, C-32/12, ECLI:EU:C:2013:637, punten 39-43 (Duarte Hueros/Autociba)).'
Zie rov. 4.5.
ECLI:NL:HR:2016:236 (rov. 3.15.1-3.16)
In de literatuur zijn een aantal kanttekeningen bij (de praktische uitwerking) van het arrest geplaatst. Zie o.m. N. Huppes, C.M.D.S. Pavillon en T.L. Wildenbeest, NTBR 2019/5, 'De fabel van het gratis mobieltje'.
Richtlijn 2011/83/EU, considerans sub 7.
Uit de bij rov. 4.10 genoemde vonnissen van de kantonrechter Amsterdam en de kantonrechter Noord-Holland, waarin de gevorderde hoofdsom deels is afgewezen, blijkt overigens niet of deze rechtsfiguur is toegepast.
Hof van Justitie 19 september 2018, zaak C-109/17, ECLI:EU:C:2018:735 (Bankia/Merino. Zie onder meerrov 37: 'Artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 bepaalt immers uitdrukkelijk dat oneerlijke bedingen de consument niet binden.' en rov. 40 'Dat geldt niet voor richtlijn 2005/29.'
Bij overeenkomsten die binnen verkoopruimte zijn gesloten (zie artikel 6:230l BW) is dat nog lastiger.
Hof van Justitie 11 maart 2020, C‑511/17, ECLI:EU:C:2020:188 (Lintner/UniCredit Bank Hungary Zrt.), rov. 30: 'Vervolgens kan de doeltreffendheid van de bescherming die de nationale rechter de consument op grond van de richtlijn wordt geacht te bieden door ambtshalve in te grijpen, niet zo ver gaan dat de grenzen van het voorwerp van het geding – zoals dat door de partijen is omschreven in hun vorderingen, gelezen in het licht van de door hen aangevoerde middelen – buiten beschouwing worden gelaten of worden overschreden. Derhalve is die nationale rechter niet verplicht om dat geding zodanig uit te breiden dat het verder gaat dan de voor hem ingestelde vorderingen en aangevoerde middelen, door alle andere bedingen van een overeenkomst waarvan slechts bepaalde bedingen het voorwerp uitmaken van het bij hem ingestelde beroep, individueel te onderzoeken om na te gaan of zij mogelijkerwijs oneerlijk zijn.'
M.B.M. Loos en C.M.D.S. Pavillon, NJB 2020/1888, 'Civielrechtelijke sancties op de schending van informatieplichten: handvatten voor de ambtshalve toetsingspraktijk aan de richtlijn consumentenrechten'.
Hof van Justitie 23 januari 2019, C-430/17, ECLI:EU:C:2019:47 (Walbusch Walter Busch).
Zie over het verstrekken van informatie op websites Hof van Justitie 5 juli 2012, C-49,11, ECLI:EU:C:2012:419 (Content Services) bij overeenkomsten op afstand en Hof van Justitie 25 januari 2017, C-375/15, ECLI:EU:C:2017:38 (BAWAG) bij betalingsdiensten. In eerstgenoemd arrest is uitgesproken (rov. 44) dat het begrip 'duurzame drager' in het Unierecht dezelfde betekenis heeft. Zie voorts rechtbank Overijssel, 4 februari 2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:442 en rechtbank Noord-Holland, 6 mei 2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:3342. In laatstgenoemd vonnis is geoordeeld dat de handelaar een account op een website in de volgende (uitzonderings-)situaties wel mag deactiveren: (1) als de consument gebruik maakt van het recht op vergetelheid, (2) ingeval het account gedurende zeven jaren niet is gebruikt en (3) ingeval van fraude (een hack of adresfraude).
Hof van Justitie 25 januari 2017, C-375/15, ECLI:EU:C:2017:38 (BAWAG)