Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 84/450/EEG, Richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG en van Verordening (EG) nr. 2006/2004
Artikel 13 Sancties
Geldend
Geldend vanaf 07-01-2020
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 28-05-2022.
- Bronpublicatie:
27-11-2019, PbEU 2019, L 328 (uitgifte: 18-12-2019, regelingnummer: 2019/2161)
- Inwerkingtreding
07-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-11-2019, PbEU 2019, L 328 (uitgifte: 18-12-2019, regelingnummer: 2019/2161)
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Economische ordening
Verbintenissenrecht / Europees verbintenissenrecht
Verbintenissenrecht / Onrechtmatige daad
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Informatierecht / Reclame
1.
De lidstaten stellen de voorschriften vast ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van nationale bepalingen die zijn vastgesteld op grond van deze richtlijn en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
2.
De lidstaten zorgen ervoor dat voor het opleggen van sancties waar passend rekening wordt gehouden met de volgende niet-limitatieve en indicatieve criteria:
- a)
de aard, de ernst, de omvang en de duur van de inbreuk;
- b)
door de handelaar genomen maatregelen om de door de consumenten geleden schade te beperken of te verhelpen;
- c)
eerdere inbreuken van de handelaar;
- d)
de door de handelaar als gevolg van de inbreuk behaalde financiële voordelen of vermeden verliezen, als daarover relevante informatie beschikbaar is;
- e)
sancties die in grensoverschrijdende zaken in andere lidstaten aan de handelaar zijn opgelegd voor dezelfde inbreuk, wanneer informatie over dergelijke sancties beschikbaar is via het bij Verordening (EU) 2017/2394 van het Europees Parlement en de Raad (1) opgericht mechanisme;
- f)
andere verzwarende of verzachtende factoren die van toepassing zijn op de omstandigheden van de zaak.
3.
De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer er overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EU) 2017/2394 sancties moeten worden opgelegd, deze de mogelijkheid omvatten om geldboeten op te leggen door middel van administratieve procedures en/of om juridische procedures te starten voor het opleggen van geldboeten, waarbij het maximumbedrag van zulke geldboeten ten minste 4 % van de jaaromzet van de handelaar in de betrokken lidstaat of lidstaten bedraagt. Zonder afbreuk te doen aan die verordening, kunnen lidstaten om met de nationale grondwet verband houdende redenen de oplegging van geldboeten beperken tot:
- a)
inbreuken op de artikelen 6, 7, 8, 9 van en bijlage I bij deze richtlijn, en
- b)
de aanhoudende toepassing door de handelaar van een handelspraktijk die door de bevoegde nationale autoriteit of rechtbank als oneerlijk is aangemerkt, indien die handelspraktijk geen onder a) bedoelde inbreuk vormt.
4.
In situaties waarin overeenkomstig lid 3 een geldboete moet worden opgelegd, maar er geen informatie beschikbaar is over de jaaromzet van de handelaar, introduceert de lidstaat de mogelijkheid om geldboeten op te leggen waarvan het maximumbedrag ten minste 2 miljoen EUR bedraagt.
5.
De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 28 november 2021 in kennis van de in lid 1 bedoelde voorschriften en maatregelen en delen haar eventuele latere wijzigingen onverwijld mede.
Voetnoten
Verordening (EU) 2017/2394 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 betreffende samenwerking tussen de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2006/2004 (PB L 345 van 27.12.2017, blz. 1).