Zie 14 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:802, HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718, NJ 2019/103, m.nt. Wolswijk en HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, NJ 2003/552, m.nt. Buruma.
HR, 12-03-2024, nr. 22/04392
ECLI:NL:HR:2024:372
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-03-2024
- Zaaknummer
22/04392
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:372, Uitspraak, Hoge Raad, 12‑03‑2024; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:54
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2022:4006
ECLI:NL:PHR:2024:54, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 23‑01‑2024
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:372
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑06‑2023
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2024-0047
NJ 2024/184 met annotatie van A.J. Machielse
Uitspraak 12‑03‑2024
Inhoudsindicatie
Uitlokking medeplegen moord op partner van beoogd slachtoffer (art. 289 Sr). Vergismoord in 2012 in Venlo. Was voorwaardelijk opzet van verdachte gericht op dood van slachtoffer? Uit vaststellingen hof blijkt dat verdachte vanwege drugsconflict dat hij had met X medeverdachte Y opdracht heeft gegeven om X om het leven te brengen. Y heeft ter uitvoering van die opdracht en met medeweten van verdachte Z vanuit Letland naar Nederland laten overkomen om moord te plegen. Vanwege taalbarrière verliep communicatie tussen Y en Z “met handen en voeten”. Z heeft nauwelijks instructies ontvangen, behalve dat het ging om een man. Verdachte heeft geldelijke beloning in vooruitzicht gesteld en financiële middelen ter beschikking gesteld. Ook heeft hij één van de vuurwapens die bij moord zijn gebruikt, in bewaring gehouden en tweede vuurwapen ter beschikking gesteld. Verdachte heeft zich niet met planning en uitvoering van door hem gegeven opdracht bemoeid, heeft geen aanwijzingen gegeven aan Y over hoe en waar moord zou moeten worden gepleegd en heeft niet met Z gecommuniceerd om zich ervan te vergewissen of voor hem duidelijk was wat van hem werd verwacht. Hof heeft daarnaast aangenomen dat verdachte wist, althans er rekening mee hield, dat Y en Z moord bij woning van X zouden gaan uitvoeren en dat verdachte wist dat daar ook andere personen woonden, waaronder slachtoffer (partner van X). Uit vaststellingen volgt verder dat verdachte één dag voor de moord druk begon op te voeren bij Y. Hof heeft overwogen dat verdachte daarmee risico op de koop toe heeft genomen dat Y en Z overhaast zouden overgaan tot uitvoering van moordopdracht en dat daarbij ook overhaaste beslissingen zouden worden genomen, zodat aanmerkelijke kans bestond dat (ook) anderen dan X zouden worden gedood. Hof heeft o.b.v. o.m. deze vaststellingen geoordeeld dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op dood van slachtoffer. Daartoe heeft hof overwogen dat verdachte, door bewust uitvoering van zijn opdracht om X van leven te beroven over te laten aan anderen zonder voorzorgsmaatregelen te nemen om risico op andere slachtoffers redelijkerwijze te voorkomen, bewust aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat ander dan beoogd slachtoffer zou worden gedood. Oordeel hof is toereikend gemotiveerd. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/04392
Datum 12 maart 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 november 2022, nummer 20-003745-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, en P. van Dongen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring van de onder 1 primair tenlastegelegde uitlokking van het medeplegen van de moord op [slachtoffer] . Het voert daartoe aan dat het oordeel van het hof dat het voorwaardelijk opzet van de verdachte was gericht op de dood van [slachtoffer] , ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 1 primair bewezenverklaard dat:
“ [betrokkene 2] en [betrokkene 3] op 25 oktober 2012 in de gemeente [geboorteplaats] , bij de woning waar na te noemen [betrokkene 1] en [slachtoffer] woonden, tezamen en in vereniging met elkander opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer] hebben doodgeschoten,
welk strafbaar feit hij, verdachte, in de periode van 1 juli 2012 tot en met 25 oktober 2012 in de gemeente [plaats] opzettelijk heeft uitgelokt door beloften en door het verschaffen van middelen en/of inlichtingen, door opzettelijk
- die [betrokkene 2] te benaderen/spreken met de opdracht/vraag om een buitenlander te zoeken die [betrokkene 1] zou moeten doodschieten en
- aan die [betrokkene 2] te vragen om een persoon, genaamd [betrokkene 1] , dood te schieten en
- door met die [betrokkene 2] af te spreken dat hij, verdachte, een aanzienlijk geldbedrag aan die [betrokkene 2] en/of aan/voor die [betrokkene 3] zou geven waarvoor die [betrokkene 3] die [betrokkene 1] zou moeten doodschieten en
- een (automatisch) vuurwapen voor het plegen van dat strafbaar feit te bewaren en
- een revolver aan die [betrokkene 2] te geven.”
3.2.2
Over de bewezenverklaring heeft het hof onder meer overwogen:
“De gewelddadige dood van [slachtoffer]
Op donderdag 25 oktober 2012 kwam om 21.42 uur een melding bij de politie binnen. Die melding werd gedaan door de dan twaalfjarige [betrokkene 4] . Hij meldde dat zijn moeder gewond was geraakt. Ze lag thuis, aan de [a-straat 1] te [geboorteplaats] , op de grond en zei niets meer. Ze liep naar buiten om de hond uit te laten, deed de deur open en toen viel ze ineens. [betrokkene 4] hoorde iets keihard knallen, vuurwerk ofzo, rond het huis, recht voor de deur. Zijn moeder lag binnen in de gang, net voor de deur. Op een vraag van de meldkamer of zijn moeder nog bewoog, antwoordde [betrokkene 4] dat ze een beetje met haar mond bewoog. Ze reageerde helemaal niet meer. [betrokkene 4] was op dat moment alleen thuis met zijn moeder en zijn negenjarige zusje [betrokkene 5] .
Toen de eerste politieagenten ongeveer acht minuten na de melding ter plaatse kwamen, merkten zij op dat het op het perceel erg donker was, maar dat er een lamp boven de voordeur (de Hoge Raad begrijpt: de achterdeur) brandde. In de gang achter de voordeur (de Hoge Raad begrijpt: de achterdeur) troffen de politieagenten een gewonde vrouw aan – naar later bleek [slachtoffer] – die op haar rug lag. Verbalisant [verbalisant] voelde in haar hals en voelde geen hartslag meer. Er werd vervolgens een reanimatie gestart en [slachtoffer] werd overgebracht naar het ziekenhuis, maar de hulpverlening mocht niet meer baten: [slachtoffer] was op 39-jarige leeftijd overleden.
De politieagenten die als eerste ter plaatse waren, zagen al vermoedelijke schotwonden bij [slachtoffer] en kogelgaten in en bij de voordeur (de Hoge Raad begrijpt: de achterdeur), in een daarachter gelegen deur en in het stucwerk.
Forensisch onderzoek
(...)
Tussenconclusie van het hof
[slachtoffer] is op 25 oktober 2012 te [geboorteplaats] gedood door verscheidene schotverwondingen, terwijl zij zich in de opening van de achterdeur van haar woning bevond. Zij is beschoten met vermoedelijk een automatisch werkend machinepistool van het merk Skorpion. De schutter met dit wapen stond binnen een afstand van vijf meter, ter hoogte van de penanten tegenover de achteringang van de woning. Gelet op de schietlijnen en de beperkte spreiding van de inslagen is met dit wapen in korte tijd een reeks kogels afgevuurd, waarbij de schutter tijdens het schieten van houding en plaats is gewisseld, beginnend bij het rechter penant (bezien vanuit de snelweg). Ook is er minstens één keer geschoten met een revolver van het kaliber .38 special of .357 magnum.
Tactisch onderzoek
De verklaringen van de partner van het slachtoffer, [betrokkene 1]
In de nacht volgend op het doodschieten van [slachtoffer] gaf [betrokkene 1] in een telefoongesprek met de politie aan dat hij maar met één persoon problemen had en hij noemde de naam [verdachte] uit [plaats] . Hij wilde niet zeggen waar het meningsverschil over ging, maar het speelde al enkele maanden. Verder gaf hij aan dat de schutter [betrokkene 2] zou kunnen zijn, die voor [verdachte] zou werken. Op de vraag van de verbalisant waarom [betrokkene 1] deze [betrokkene 2] verdacht, antwoordde hij dat [slachtoffer] de avond ervoor tijdens het uitlaten van de hond een man had overlopen in de buurt van de woning. Die man was weggerend, in een zwarte Golf gestapt en hard weggereden. Hierbij had hij een zogenoemde varkensrug geraakt. [slachtoffer] had dit voorval aan [betrokkene 1] verteld waarbij ze zei dat ze in die man die ze had overlopen [betrokkene 2] meende te hebben herkend. Desgevraagd herhaalde [betrokkene 1] aan het einde van het gesprek dat hij alleen met [verdachte] problemen heeft en dat hij had gehoord dat hij bij [verdachte] bovenaan “het lijstje” stond.
Op 27 oktober 2012 werd [betrokkene 1] voor het eerst door de politie gehoord. Hij verklaarde toen onder meer dat hij op donderdag 25 oktober 2012 rond 06.00 uur thuis was vertrokken naar Brazilië en pas op de dag ervoor spontaan had geboekt. Hij zat nog in het vliegtuig toen het gebeurd was. Hij had alleen tegen [slachtoffer] , zijn kinderen [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en zijn moeder verteld dat hij naar Brazilië ging. Verder verklaarde hij dat [verdachte] en hij jarenlang vrienden van elkaar waren en dat de vriendschap zo’n vier maanden geleden beëindigd was. Er was een zakelijk conflict ontstaan tussen [verdachte] en [betrokkene 1] . Op 8 of 15 oktober 2012 had [verdachte] hem buiten bij zijn ( [betrokkene 1] ) huis gezegd dat hij het goed wilde maken, waarop [betrokkene 1] “nee” had gezegd. Hierna had [verdachte] zijn bedreigingen geuit: “Ik ruim je op”. Over [betrokkene 2] verklaarde [betrokkene 1] dat hij een soort loopjongen voor [verdachte] was die een kamer van [verdachte] had gekregen en die wel eens bij hem, [betrokkene 1] , aan de deur was geweest.
Op 6 november 2012 heeft [betrokkene 1] in een telefoongesprek met de politie verklaard dat [verdachte] zwaar aan de coke zat en dat hij, [betrokkene 1] , en andere mensen in de omgeving van [betrokkene 1] en [verdachte] tot de conclusie waren gekomen dat met [verdachte] niet meer te werken viel. [betrokkene 1] verklaarde dat hij dit [verdachte] recht in zijn gezicht had gezegd in het bijzijn van anderen en dat [verdachte] hem dit kwalijk nam. [verdachte] had zich in grote schulden gestoken om gezamenlijke “projecten” met [betrokkene 1] en andere zakenpartners te kunnen financieren.
In zijn verhoor d.d. 19 december 2012 lichtte [betrokkene 1] desgevraagd een en ander (nogmaals) toe. Ongeveer twee weken voor de herfstvakantie had [verdachte] hem thuis aan de [a-straat 1] bedreigd. [verdachte] stond voor de deur en had geprobeerd om [betrokkene 1] weer bij zijn zakelijke activiteiten te betrekken. [verdachte] had nog aangegeven dat het aan zijn cocaïnegebruik te wijten was, maar dat hij daarmee was gestopt. [betrokkene 1] had hem duidelijk te verstaan gegeven dat hij niets meer met [verdachte] te maken wilde hebben en dat hij bij zijn standpunt bleef. [verdachte] is toen weggegaan, waarbij hij op het laatst had gezegd: “Jou ruim ik op of jou laat ik opruimen.” [betrokkene 1] had daaruit begrepen dat [verdachte] hem wilde vermoorden of laten vermoorden.
De verklaring van [betrokkene 2] ondersteund door overige bewijsmiddelen
Dat er op zakelijk vlak onenigheid was tussen [verdachte] en [betrokkene 1] en dat [verdachte] daarom van [betrokkene 1] af wilde, heeft ook [betrokkene 2] verklaard. Hij heeft uiteindelijk – als kroongetuige – op 19 en 20 oktober 2017, aangevuld in zijn latere verhoor op 26 september 2018, verklaard over de aanleiding, de opdracht tot de moord op [betrokkene 1] en de feitelijke uitvoering van die opdracht, die tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid. Zijn verklaringen worden op al deze onderdelen ondersteund door getuigenissen van anderen en daarnaast op verschillende punten ook door de resultaten van technisch onderzoek.
- Over de aanleiding
[betrokkene 2] heeft verklaard dat [betrokkene 1] van [verdachte] zijn geld wilde hebben, dat [betrokkene 1] het zat was en zijn geld opeiste. Het betrof een bedrag van € 600.000,00 tot € 650.000,00. Die geldkwestie speelde, omdat [verdachte] zaken deed door mensen te vragen om het door hen verdiende geld aan een drugstransport te investeren in een volgend transport. Hierdoor zouden ze na dat volgende transport weer meer geld verdienen. [verdachte] was echter buiten de transportlijn gezet door [betrokkene 1] , omdat hij niet aan zijn betalingsverplichtingen voldeed en hierdoor ook [betrokkene 1] de mensen niet kon betalen. Daardoor waren mensen klaar met [verdachte] . De reden dat [verdachte] niet aan zijn betalingsverplichtingen kon voldoen, was dat er een partij van 50 en een partij van 80 kilo cocaïne verdwenen waren. Die hoeveelheden waren al meegegeven aan de afnemers, maar zij hadden hier nog niet voor betaald.
[betrokkene 2] verklaarde dat hij op verzoek van [verdachte] samen met [betrokkene 12] aanwezig is geweest bij een gesprek tussen [verdachte] en [betrokkene 1] . Dat gesprek vond in juli 2012 plaats in het kantoor in de frituur van [verdachte] te [plaats] . Het was geen vriendelijk gesprek en [verdachte] had als voorzorgsmaatregel zelfs een revolver in een zak naast zich liggen. In dat gesprek had [betrokkene 1] tegen [verdachte] gezegd dat [verdachte] wat meer aan de mensen moest denken die voor hem door het vuur gingen, in plaats van aan zichzelf. Mensen in Brazilië zouden niet meer met [verdachte] willen werken. [betrokkene 1] had hem gezegd dat [verdachte] zich aan zijn afspraken moest houden en dat hij het zat was. [betrokkene 1] had zijn geld opgeëist. Het zou om € 600.000 tot € 650.000 gaan. [verdachte] had tegen [betrokkene 1] gezegd dat hij het geld niet had. [betrokkene 1] was vervolgens weggegaan.
(...)
- Over de opdracht
[betrokkene 2] heeft verklaard dat [verdachte] hem enige tijd na het gesprek in de frituur heeft benaderd met de vraag of hij iemand uit het buitenland kon vinden die [betrokkene 1] voor een bedrag van € 50.000,00 met een vuurwapen wilde opruimen. Voor [betrokkene 2] was duidelijk dat [verdachte] met ‘opruimen’ het doden van [betrokkene 1] bedoelde. Hij heeft toen tegen [verdachte] gezegd dat hij wel iemand wist uit de omgeving van zijn toenmalige vriendin [betrokkene 6] . Tijdens het gesprek is verder besproken dat [betrokkene 2] [verdachte] op de hoogte zou stellen als er nog spullen nodig waren, zoals vuurwapens. Dat gesprek heeft in juli 2012 plaatsgevonden in de keuken van het appartement waar [betrokkene 2] net met [betrokkene 6] was ingetrokken. Het appartement maakte deel uit van de woning van [verdachte] , gelegen aan de [b-straat 1] in [plaats] , gemeente [plaats] .
[betrokkene 2] heeft verklaard dat [verdachte] [betrokkene 1] uit de weg wilde ruimen omdat [betrokkene 1] de transportlijn vanuit Brazilië had overgenomen. [verdachte] werd niet meer door [betrokkene 1] bij de transporten betrokken en stond zo dus buitenspel. Als [betrokkene 1] uit de weg was geruimd, kon [verdachte] de lijn weer overnemen. [verdachte] heeft tijdens dat gesprek en ook daarna nog herhaald dat “de deur in Brazilië voor ons weer opengaat als [betrokkene 1] er niet meer is”. [betrokkene 2] heeft verklaard dat [betrokkene 6] in het appartement aanwezig was toen [verdachte] kwam en dat [verdachte] toen aan [betrokkene 6] heeft gevraagd om even weg te gaan, omdat hij een gesprek wilde met [betrokkene 2] . Hieraan heeft zij gehoor gegeven. Na het gesprek heeft zij nog aan [betrokkene 2] gevraagd wat [verdachte] wilde. [betrokkene 2] heeft tegen haar toen alleen verteld dat hij een buitenlander naar Nederland moest laten komen om de problemen van [verdachte] op te lossen.
[betrokkene 6] heeft op haar beurt verklaard dat zij begin of half augustus 2012 in de woning van [verdachte] een keer is weggestuurd door [betrokkene 2] en [verdachte] . Zij moest de kamer verlaten en de deur dichtdoen. [betrokkene 6] heeft verklaard dat zij vervolgens in een naastgelegen ruimte de was is gaan ophangen en dat zij toen een en ander heeft opgevangen van het gesprek tussen [betrokkene 2] en [verdachte] . Ze werd nieuwsgierig en luisterde mee. Overigens blijkt uit nader onderzoek door de politie dat dit akoestisch gezien ook daadwerkelijk mogelijk is. [betrokkene 6] heeft verklaard dat zij hoorde dat gesproken werd over ‘iemand te vinden wie dat zou doen’, ‘ [verdachte] moest een persoon hebben uit het buitenland, hij kon dat doen en dan vertrekt. Dan kan niemand hem vinden.’ Toen de politie [betrokkene 6] nogmaals vroeg wat zij precies had gehoord tijdens het gesprek, antwoordde zij ‘ [verdachte] had problemen met die kameraad voor uhh en voor hij wil iets slechts voor hem terug doen en dat was iets over een groot bedrag, er was iets fout gegaan met deze kameraad en het beste is als iemand komt uit het buitenland voor dat werk voor dat schieten en dan (...) kan die hem terugsturen en dan kan hem (onverstaanbaar) vinden.’ ‘Het eerste wat hij (hof, [betrokkene 2] ) zei was dat ik ga dat niet zelf maken maar hij had iemand in de bedoeling die kan het wel doen voor [verdachte] ’. In een later verhoor heeft [betrokkene 6] nog verklaard dat [verdachte] tijdens het gesprek aan [betrokkene 2] had aangeboden om iets te doen, dat [betrokkene 2] dit had geweigerd en dat [verdachte] toen aan [betrokkene 2] vroeg of hij een buitenlander zou kunnen vinden om naar Nederland te komen. [betrokkene 2] antwoordde hierop dat hij al iemand op het oog had. Later heeft [betrokkene 2] tegen haar gezegd dat hij daarmee [betrokkene 3] bedoelde. Volgens [betrokkene 6] was er in ieder geval door [verdachte] gesproken over schieten en ook het woord ‘wapen’ is gevallen.
[betrokkene 11] heeft verklaard dat [betrokkene 2] voor de moord in dezelfde week bij haar en [betrokkene 10] thuis is geweest en dat hij toen heeft gezegd dat ‘ [verdachte] hem opgeruimd wilde hebben’, ‘dat [verdachte] hem geld had geboden om die vent van kant te maken. Of [betrokkene 10] mee wilde doen’, ‘ [verdachte] was het van plan, hij moest het opknappen’, ‘want [betrokkene 2] was het loopjongetje van [verdachte] ’. Dan had [verdachte] in Brazilië weer de volle macht over het drugskartel, zo vertelde [betrokkene 2] haar. [betrokkene 11] verklaarde dat [betrokkene 2] eerst ‘zou gaan kijken hoe het allemaal daar ineen zat’ (het hof begrijpt: een voorverkenning doen) en had gevraagd of [betrokkene 10] mee wilde doen. (...)
- Over de uitvoering van de opdracht: de voorbereiding
Het ronselen van de schutter
[betrokkene 2] heeft verklaard dat hij bij het aanvaarden van de opdracht van [verdachte] al meteen dacht aan de stiefvader van [betrokkene 6] : [betrokkene 3] , door [betrokkene 2] ‘ [betrokkene 3] ’ genoemd. [betrokkene 3] kwam bij hem op, omdat hij wist dat die wel wat geld kon gebruiken. Hij wilde polsen hoe [betrokkene 3] erin zou staan om iemand voor geld te doden. Hij heeft [betrokkene 3] bij verschillende gelegenheden in Letland benaderd. Tijdens het eerste gesprek, eind juli/begin augustus 2012, heeft hij met [betrokkene 3] besproken of deze het leuk zou vinden om naar Nederland te komen. Ongeveer een week later is [betrokkene 2] opnieuw naar Letland gevlogen en heeft hij met [betrokkene 3] gesprekken gevoerd of hij in Nederland iets wilde verdienen. [betrokkene 2] had hem verteld dat hij bij een autobedrijfje wat aan auto’s kon sleutelen. Die communicatie verliep met handen en voeten. [betrokkene 3] sprak geen Engels. [betrokkene 2] kende slechts een aantal woorden Russisch en als [betrokkene 6] aanwezig was, dan tolkte zij. Tussen die eerste twee gesprekken met [betrokkene 3] heeft [betrokkene 2] aan [verdachte] laten weten dat hij wilde aftasten hoe [betrokkene 3] in elkaar zat. [verdachte] heeft toen gezegd dat [betrokkene 2] het rustig aan moest doen en het goed moest aanpakken. Pas toen hij voor de derde keer in Letland was, heeft [betrokkene 2] [betrokkene 3] in diens garage over de opdracht verteld, zo heeft [betrokkene 2] verklaard. [betrokkene 2] had een briefje gemaakt en daarop € 40.000,00 geschreven. Dit briefje had hij naar [betrokkene 3] geschoven en met handen en voeten duidelijk gemaakt dat hij naar Nederland moest komen om iemand dood te maken. Hij heeft met zijn handen een schietende beweging gemaakt en het Russische woord voor man genoemd. Ook heeft hij nog met zijn handen een snijbeweging langs zijn keel gemaakt. Ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft [betrokkene 2] verklaard dat hij, om duidelijk te maken dat het om een man ging en niet om een vrouw, zijn eigen geslachtsdelen heeft beetgepakt en vervolgens borsten heeft uitgebeeld, waarna hij met zijn vinger van links naar rechts heeft bewogen. [betrokkene 3] heeft daarop gezegd: “da da” oftewel: “is goed”.
[betrokkene 2] is daarna weer terug naar Nederland gevlogen. [verdachte] bleek op dat moment naar Brazilië te zijn. Na terugkomst heeft [betrokkene 2] [verdachte] op de hoogte gebracht, waarna [verdachte] desgevraagd € 4.500,00 a € 5.000,00 aan [betrokkene 2] heeft gegeven om een wapen te betalen en vliegtickets voor de reis van Letland naar Nederland te regelen.
[betrokkene 2] heeft verklaard dat hij vervolgens met [betrokkene 6] en [betrokkene 3] naar Riga is gereden om daar een nieuw paspoort voor [betrokkene 3] te bestellen. Hij heeft [betrokkene 6] geld gegeven om (vlieg)tickets voor [betrokkene 3] te kopen en is alleen teruggevlogen.
Ook [betrokkene 6] heeft verklaard dat [betrokkene 2] haar geld heeft gegeven om tickets voor [betrokkene 3] te kopen en dat [betrokkene 2] toen zelf weer is teruggegaan.
[betrokkene 2] heeft verder verklaard dat hij vervolgens [betrokkene 7] heeft benaderd om tegen betaling [betrokkene 3] in huis te nemen. [betrokkene 7] heeft bevestigd dat zij inderdaad [betrokkene 3] gehuisvest heeft op verzoek van [betrokkene 2] en ook [betrokkene 3] zelf heeft over het verblijf bij [betrokkene 7] verklaard.
Het wapen
[betrokkene 2] heeft verklaard dat hij op het moment dat [verdachte] hem geld gaf voor een wapen, hij al over een wapen beschikte. Dit wapen, een Skorpion, was hem aangeboden tijdens een drugstransactie in Maastricht met een Pool, genaamd [betrokkene 8] . (...).
[betrokkene 2] heeft het wapen in een kast in zijn appartement gelegd, maar daar is het gevonden door [betrokkene 6] . Daarop is het wapen in bewaring gegeven bij [verdachte] , zo heeft [betrokkene 2] verklaard.
(...)
De voorverkenning
(...)
[betrokkene 2] heeft verder verklaard dat hij op 24 oktober 2012 in de avond woorden met [verdachte] heeft gekregen. [verdachte] vond het namelijk te lang duren en wilde dat er eindelijk actie zou worden ondernomen. [betrokkene 2] haalde vervolgens diezelfde avond nog [betrokkene 9] op en vroeg hem als chauffeur te fungeren bij de uitvoering van de moordopdracht. [betrokkene 9] weigerde volgens [betrokkene 2] echter om betrokken te raken, toen hij tijdens de voorverkenning met [betrokkene 2] de woning van [betrokkene 1] herkende. Door de druk die [verdachte] eerder die avond had gezet op [betrokkene 2] om actie te ondernemen, besloot [betrokkene 2] na de weigering van [betrokkene 9] om zelf uit te stappen bij de woning van [betrokkene 1] om te kijken of de bus van [betrokkene 1] op de oprit stond. [betrokkene 2] werd vervolgens overlopen door [slachtoffer] . Hij kende [slachtoffer] , omdat hij haar verschillende keren had gezien als hij een boodschap van [verdachte] aan [betrokkene 1] moest overbrengen. Tijdens het overhaast wegrijden, raakte [betrokkene 2] een varkensrug.
(...)
- Over de uitvoering van de opdracht: het schietincident
[betrokkene 2] heeft verklaard dat hij een dag na de voorverkenning, 25 oktober 2012, had besloten dat het die dag moest gaan gebeuren, mede door de ruzie met [verdachte] van de dag ervoor. Hij haalde [betrokkene 3] op bij [betrokkene 7] en reed rond 17.00/18.00 met hem naar de woning van [verdachte] om de Skorpion op te halen. Door [verdachte] wordt, zo heeft [betrokkene 2] verklaard, naast de tas met de Skorpion ook een revolver ter beschikking gesteld. De Skorpion en bijbehorende munitie worden door [betrokkene 2] en [betrokkene 3] schoongemaakt in de badkamer van de woning van [verdachte] . (...) In de badkamer heeft [betrokkene 2] nog een keer duidelijk gemaakt aan [betrokkene 3] dat het die dag ging gebeuren. Hij wees naar de grond, daarmee bedoelde hij vandaag, en maakte een schietgebaar. (...)
[betrokkene 2] verklaarde op 20 oktober 2017 dat als [betrokkene 1] thuis was, de Vito bus dan op de oprit zou staan. [betrokkene 2] zou [betrokkene 1] aanwijzen zodat hij zou weten om welke persoon het zou gaan en dan zou [betrokkene 3] de klus klaren. Op 26 september 2018 verklaarde [betrokkene 2] dat [betrokkene 3] niet wist wie hij moest doodschieten: “De bedoeling was dat als de bus van [betrokkene 1] daar zou staan dat (..) ik had me voorgenomen dat ik [betrokkene 3] , als [betrokkene 1] thuis zou zijn, om hem [betrokkene 1] aan te wijzen, zodat [betrokkene 3] wist op wie hij moest schieten. Maar [betrokkene 1] was er niet.” Ter terechtzitting in eerste aanleg op 3 oktober 2019: “Ik wist niet of [betrokkene 3] een goede schutter was” (p-v terechtzitting pagina 16). En: “Nee ik kon niet met hem (hof, [betrokkene 3] ) communiceren” (p-v terechtzitting pagina 19), “Als [betrokkene 1] er was zou ik hem aanwijzen en dan zou ik [betrokkene 3] zijn ding laten doen. Ik had tijdens de autorit van [betrokkene 7] naar de villa uitgelegd dat het die dag ging gebeuren. Ik heb hem dat in de badkamer van de villa ook nog eens verteld. Ik zou [betrokkene 1] aanwijzen aan [betrokkene 3] . Hoe hij het ging doen, wist ik niet. Het leek mij logisch dat (...) als [slachtoffer] daar liep en [betrokkene 3] had dat gezien, dat hij dan niet zou schieten. U vraagt mij of wij dat hadden afgesproken. Ik kon niet met hem communiceren. Ik was de taal niet machtig” (p-v terechtzitting pagina 26).
Met betrekking tot het schietincident zelf heeft [betrokkene 2] het volgende verklaard. [betrokkene 2] heeft de auto in een doodlopend straatje geparkeerd tussen het voetbalveld en een aldaar gelegen tuindersbedrijf. Via een pad tussen de autosnelweg en het voetbalveld zijn ze in het achterste gedeelte van de tuin van de familie [betrokkene 1] gekomen. Het was er donker. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] liepen vervolgens samen naar de woning.
Ter hoogte van de pilaren (hof, de “stenen penanten” uit het forensisch onderzoek) heeft [betrokkene 2] [betrokkene 3] duidelijk gemaakt dat hij daar moest wachten en wel bij de meest rechtse pilaar kijkend naar het huis. [betrokkene 2] deed dat door naar de grond te wijzen en met zijn hand maakte hij duidelijk “wachten”. Vervolgens maakte hij met zijn arm een draaiende beweging in een cirkel en wees hij met zijn wijsvinger en middelvinger naar zijn ogen, om aan te geven dat hij om de woning zou lopen om te gaan kijken. [betrokkene 3] is vervolgens daar ter hoogte van de rechterpilaar gaan zitten. [betrokkene 3] had de Skorpion bij zich en [betrokkene 2] droeg de revolver achter zijn broeksband. [betrokkene 2] is toen naar de andere kant van de woning gelopen. De bus van [betrokkene 1] stond namelijk niet op de oprit en dat zou betekenen dat [betrokkene 1] niet thuis zou zijn. [betrokkene 2] wilde zich ervan vergewissen dat de bus van [betrokkene 1] niet aan de andere kant van de woning stond. Omdat [betrokkene 2] ook daar niets zag, is hij dezelfde weg weer terug gelopen, over de tweede oprit. Tijdens het teruglopen wenkte [betrokkene 2] naar [betrokkene 3] , een soort van ‘kom hier’ beweging, en riep hem, ‘ [betrokkene 3] ’, in de veronderstelling dat hij achter hem aan zou komen. Toen hij een boom/plant/struik met een plantenbak passeerde, riep hij nog een keer en zwaaide hij nog een keer met zijn hand en liep door. Hij zwaaide en riep in de richting ‘waar hij bij die pilaar’ (het hof begrijpt: in de richting van de stenen penant waar [betrokkene 2] [betrokkene 3] eerder had gepositioneerd). [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij [betrokkene 3] niet kon zien en niet wist of [betrokkene 3] hem gezien had. Hij heeft ook geen reactie van [betrokkene 3] gehoord. Op het moment dat hij [betrokkene 3] voor de tweede keer riep en wenkte, keek hij richting de snelweg en hoorde hij dat er achter hem werd geschoten. Hij schrok, dacht dat er mogelijk vanuit de woning op hem en [betrokkene 3] werd geschoten, draaide zich om en begon zelf ook te schieten met de revolver. Die heeft hij, zonder concreet ergens op te richten, naar eigen zeggen leeggeschoten. Hij rende terug naar de auto en wachtte daar totdat [betrokkene 3] ook weer in zou stappen. Die vertelde dat hij had geschoten en sprak van een vrouw en een hond. [betrokkene 2] verifieerde dit nog door met zijn handen de welving van borsten na te bootsen. [betrokkene 2] reed vervolgens samen met [betrokkene 3] weg in de richting van Duitsland. Onderweg worden de handschoenen van [betrokkene 3] , de hulzen van de revolver en het magazijn van de Skorpion weggegooid. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij tijdens de autorit boos is geworden op [betrokkene 3] , omdat het helemaal niet de bedoeling was om op de vrouw te schieten.
Uiteindelijk is [betrokkene 2] met [betrokkene 3] naar [betrokkene 10] gereden. Daar heeft hij van alles geroepen en aan [betrokkene 10] en [betrokkene 11] verteld dat er geschoten was. De Skorpion heeft [betrokkene 2] bij [betrokkene 10] achtergelaten.
(...)
Zoals hiervoor al is vermeld, zijn er op 25 oktober 2012 tussen 19.54 en 23.30 uur geen telefoonregistraties geweest van de telefoon van [betrokkene 2] . De eerste registratie na de moord, om 23.30 uur, betreft een uitgaand sms-bericht van [betrokkene 2] aan [verdachte] .
[betrokkene 2] heeft naar eigen zeggen nog wat rondgereden alvorens hij naar de woning van [betrokkene 7] is teruggekeerd, waar hij heeft geslapen. In de ochtend is hij naar zijn moeder gereden en daar hoorde hij pas dat ze de vrouw van [betrokkene 1] niet alleen hadden neergeschoten, maar dat zij doodgeschoten was. Vervolgens heeft [betrokkene 2] de revolver opgehaald bij [betrokkene 13] en is hij naar de woning van [verdachte] gereden. De revolver heeft hij bij de woning van [verdachte] in de Maas gegooid. [betrokkene 2] is daarna de woning van [verdachte] binnengegaan en heeft [verdachte] verteld dat [betrokkene 3] de vrouw had doodgeschoten. [verdachte] reageerde door te gebaren dat [betrokkene 2] stil moest zijn en vroeg hem of [betrokkene 2] nog iets nodig had. [betrokkene 2] vraagt hem dan om geld. In de tijd dat de partner van [verdachte] een geldbedrag van € 1.000,00 of € 1.500,00 ophaalt bij de frituur, frist [betrokkene 2] zich op en pakt zijn spullen. Dat [betrokkene 2] toen [verdachte] heeft bezocht, is door [verdachte] bevestigd.
(...)
[betrokkene 3] heeft, na in eerste instantie bij de politie telkens te hebben ontkend iets met de moord te maken te hebben, na het naar buiten komen van de kluisverklaringen van [betrokkene 2] op 27 augustus 2019, ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep zijn betrokkenheid bij de moord erkend. Hij heeft verklaard dat hij op 25 oktober 2012 door [betrokkene 2] is opgehaald bij [betrokkene 7] , dat zij samen naar de woning aan de [a-straat 1] zijn gegaan, dat [betrokkene 2] hem een wapen heeft gegeven en dat zij daar allebei hebben geschoten en dat zij schuldig zijn aan de moord op [slachtoffer] . Ook heeft hij verklaard over de aanwezigheid van twee wapens: een automatisch wapen en een revolver.
Bewijsoverwegingen
(...)
IV. Conclusie hof
Op basis van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof, net als de rechtbank, vast dat [slachtoffer] het onbedoelde slachtoffer is geworden van de uitvoering van de moordopdracht op [betrokkene 1] . Die moordopdracht is gegeven door [verdachte] en uitgevoerd door [betrokkene 2] en [betrokkene 3] , waarbij [betrokkene 3] met de Skorpion heeft geschoten op [slachtoffer] en [betrokkene 2] met de revolver geschoten heeft.
Het vereiste opzet en de kwalificatie van de verwijten
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] , op grond van een drugsconflict met [betrokkene 1] , aan [betrokkene 2] de opdracht heeft gegeven om [betrokkene 1] met een vuurwapen om te brengen. [betrokkene 2] heeft de opdracht aangenomen, maar wilde het niet zelf doen en zou daartoe met medeweten van [verdachte] iemand uit het buitenland halen. Om dit te bewerkstelligen heeft hij de stiefvader van zijn toenmalige vriendin, [betrokkene 3] , gerekruteerd en vanuit Letland naar Nederland gehaald. [betrokkene 2] heeft [betrokkene 3] met handen en voeten aangegeven dat hij een manspersoon moest doden en heeft hem daarvoor een geldbedrag in het vooruitzicht gesteld. Ook heeft hij [betrokkene 3] geholpen met de reis naar en het verblijf in Nederland met als enige doel het uitvoeren van de moord. [verdachte] heeft enige tijd het latere moordwapen (de Skorpion) voor [betrokkene 2] in bewaring gehad. [betrokkene 2] heeft in de avond van 24 oktober 2012, nadat hij woorden had gehad met [verdachte] omdat deze vond dat het te lang duurde, een mislukte voorverkenning uitgevoerd waarbij hij is overlopen door het latere slachtoffer, [slachtoffer] . [verdachte] heeft [betrokkene 2] en [betrokkene 3] op 25 oktober 2012 in de vroege avond de Skorpion en een revolver ter beschikking gesteld. Alvorens op pad te gaan, hebben [betrokkene 2] en [betrokkene 3] samen het automatische vuurwapen en de bijbehorende munitie schoongemaakt. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] zijn vervolgens naar de [a-straat 1] te [geboorteplaats] gereden met het doel [betrokkene 1] te doden. [betrokkene 2] was gewapend met een revolver en [betrokkene 3] met de Skorpion. [betrokkene 3] is door [betrokkene 2] bij de rechter stenen penant op 5 meter afstand van de achterdeur van de woning neergezet. Toen [betrokkene 2] na een korte verkenning rondom de woning de conclusie trok dat [betrokkene 1] niet thuis was, wilde hij terugkeren naar de auto. Daartoe riep hij [betrokkene 3] en heeft hij hem gewenkt, zonder na te gaan of [betrokkene 3] hem had gehoord c.q. begrepen. [betrokkene 3] heeft vervolgens, toen [slachtoffer] de achterdeur opende en naar buiten stapte, het vuur geopend en haar om het leven gebracht.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat sprake is geweest van een persoonsverwisseling. Het initiële plan was immers om niet [slachtoffer] , maar om [betrokkene 1] om het leven te brengen, zo volgt onder meer uit de verklaringen van [betrokkene 2] , [betrokkene 6] , [betrokkene 11] en [betrokkene 10] . Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of dit aan het opzet alsmede aan de voorbedachte raad van respectievelijk [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [verdachte] ten aanzien van de dood van [slachtoffer] afdoet. Het hof beoordeelt die vraag ontkennend. Het hof overweegt daartoe, deels in lijn met de rechtbank, het volgende.
[betrokkene 3] heeft door in het donker en van korte afstand (vijf meter), toen hij kennelijk beweging bij de deur zag (omdat [slachtoffer] de deur opende en naar buiten stapte), direct met een automatisch vuurwapen een regen van kogels op de persoon die uit de deur stapte af te schieten, die persoon, [slachtoffer] , opzettelijk om het leven gebracht.
Wat [betrokkene 2] betreft, stelt het hof vast dat [betrokkene 2] [betrokkene 3] naar Nederland heeft gehaald zonder zich ervan te vergewissen of hij capabel was om doelgericht te schieten en zonder vooraf een strak en concreet plan met [betrokkene 3] door te nemen over wie gedood moest worden, wie er nog meer in de woning woonden en hoe er moest worden gehandeld om het doel te bereiken. Dit alles wilde hij ter plaatse pas aan [betrokkene 3] duidelijk maken, zo heeft [betrokkene 2] verklaard (dossierpagina 14363). Daar is [betrokkene 2] echter niet aan toe gekomen. Hij heeft [betrokkene 3] dus nauwelijks geïnstrueerd over de vraag om wie het ging en de manier waarop de moord moest worden uitgevoerd (anders dan dat het om een manspersoon ging en dat het met een vuurwapen moest gebeuren). Zo heeft hij voorafgaand aan het vertrek naar de [a-straat ] geen foto laten zien van [betrokkene 1] of op een andere manier geprobeerd duidelijk te maken wie het beoogde slachtoffer was. Ook heeft hij niet met [betrokkene 3] afgesproken wanneer moest worden geschoten en wanneer de actie zou moeten worden afgeblazen. Bovendien was er sprake van een taalbarrière. Wanneer men op deze manier een samenwerking aangaat, dan loopt men het risico dat de ander niet begrijpt wat hij wel en niet moet doen en in het voorkomende geval, niet begrijpt wanneer hij zich moet terugtrekken. Daar komt nog eens bij dat [betrokkene 2] zich er niet van heeft vergewist of [betrokkene 3] hem had gehoord of gezien toen hij weer richting de auto liep. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij tijdens het teruglopen richting de auto twee keer naar [betrokkene 3] heeft geroepen en naar hem heeft gewenkt, maar dat het voor hem niet duidelijk was of deze boodschap bij [betrokkene 3] was aangekomen. Laat staan of het voor [betrokkene 3] duidelijk was dat dit een teken was dat [betrokkene 1] niet thuis was en zij onverrichter zake weer zouden vertrekken.
Bij een juiste instructie en een goede communicatie zou [betrokkene 3] , zo neemt ook het hof aan, niet geschoten hebben toen [slachtoffer] in de deuropening verscheen. De beloning zag immers helemaal niet op haar dood.
[betrokkene 2] heeft, door te handelen zoals hij heeft gedaan en geen voorzorgsmaatregelen te nemen die de vergissing redelijkerwijze had kunnen voorkomen, naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat [betrokkene 3] een ander dan [betrokkene 1] zou neerschieten. Het hof is van oordeel dat deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht zijn op de reële, geenszins onwaarschijnlijke mogelijkheid dat een ander dan [betrokkene 1] zou worden gedood, dat het – behoudens contra-indicaties (waarvan hier niet is gebleken) – niet anders kan zijn dan dat [betrokkene 2] de aanmerkelijke kans hierop heeft aanvaard. [betrokkene 2] heeft daarmee voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [slachtoffer] .
Dat heeft ook te gelden voor de vraag of sprake is van voorbedachte raad. Zoals hiervoor is overwogen was er een reeds langer bestaand plan om [betrokkene 1] te doden en zijn hiertoe ook voorbereidingen getroffen. Het is echter [slachtoffer] die het uiteindelijke slachtoffer van dit plan is geworden. Nu de aanmerkelijke kans op de dood van een ander dan [betrokkene 1] gelet op het voorgaande in het plan was inbegrepen, strekt de voorbedachte raad zich ook uit tot het dodelijke slachtoffer waar het plan niet op was gericht.
Daarmee laat de dood van [slachtoffer] zich kwalificeren als moord, gepleegd in nauwe en bewuste samenwerking door [betrokkene 2] en [betrokkene 3] .
[verdachte] heeft [betrokkene 2] (en [betrokkene 3] ) aangezet om de moord op [betrokkene 1] te plegen. Hij heeft immers [betrokkene 2] ingelicht wie het beoogde slachtoffer was, een geldelijke beloning in het vooruitzicht gesteld en financiële middelen ter beschikking gesteld voor de voorbereiding van de moord, zoals de reis- en verblijfkosten van de huurmoordenaar en de aanschaf van een wapen. Ook heeft hij één van de wapens in bewaring gehad en nog een tweede vuurwapen ter beschikking gesteld. [verdachte] heeft [betrokkene 2] echter verder geen aanwijzingen gegeven over hoe en waar het moest gaan gebeuren en hierover ook niet met [betrokkene 3] gecommuniceerd, terwijl hij wist dat laatstgenoemde de feitelijke uitvoerder van de moord zou zijn. [verdachte] heeft zich er niet van vergewist of het voor [betrokkene 3] duidelijk was wat hij moest gaan doen en of hij daartoe geschikt was. Het hof neemt verder aan dat [verdachte] wist, althans er rekening mee hield dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] de moord bij de woning van [betrokkene 1] gingen uitvoeren. [verdachte] wist dat daar ook andere personen, waaronder [slachtoffer] , woonden. Door zich niet met de planning en de uitvoering te bemoeien, maar wel kort voor de moord de druk op te voeren bij [betrokkene 2] , heeft [verdachte] het risico op de koop toe genomen dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] overhaast zouden overgaan tot de uitvoering van de moordopdracht en dat daarbij ook overhaaste beslissingen zouden worden genomen. Dan lopen ook anderen de reële, niet onwaarschijnlijke en dus aanmerkelijke kans om gedood te worden.
Het hof is van oordeel dat deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht zijn op de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat een ander dan [betrokkene 1] zou worden gedood, dat het – behoudens contra-indicaties (waarvan hier niet is gebleken) – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans hierop heeft aanvaard. Door zo te handelen en geen voorzorgsmaatregelen te nemen die deze vergissing redelijkerwijze had kunnen voorkomen, heeft ook [verdachte] die aanmerkelijke kans bewust aanvaard en daarmee voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] .
Dat [verdachte] schuldig is aan uitlokking van het medeplegen van moord op [slachtoffer] , volgt ook hier uit het feit dat niet gebleken is dat op enige wijze een voorzorgsmaatregel is getroffen om het risico op andere slachtoffers dan [betrokkene 1] te voorkomen. In dat geval strekt de voorbedachte raad zich ook uit tot het dodelijke slachtoffer waar het plan niet op was gericht. De aanmerkelijke kans op de dood van een ander was immers bij het plan inbegrepen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair tenlastegelegde uitlokking van het medeplegen van de moord op [slachtoffer] (...) heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.”
3.3.1
Het hof heeft onder meer de volgende vaststellingen gedaan. De verdachte heeft, vanwege een drugsconflict dat hij had met [betrokkene 1] , de medeverdachte [betrokkene 2] de opdracht gegeven om [betrokkene 1] om het leven te brengen. [betrokkene 2] heeft ter uitvoering van die opdracht en met medeweten van de verdachte [betrokkene 3] vanuit Letland naar Nederland laten overkomen om deze moord te plegen. Vanwege een taalbarrière verliep de communicatie tussen [betrokkene 3] en [betrokkene 2] “met handen en voeten”. [betrokkene 3] heeft nauwelijks instructies ontvangen over wie er gedood moest worden, behalve dat het ging om een man. De verdachte heeft een geldelijke beloning in het vooruitzicht gesteld en financiële middelen ter beschikking gesteld voor de moord, zoals de reis- en verblijfkosten van [betrokkene 3] en de aanschaf van een wapen. Ook heeft hij één van de vuurwapens die bij de moord zijn gebruikt, in bewaring gehouden en een tweede vuurwapen ter beschikking gesteld. De verdachte heeft zich niet met de planning en uitvoering van de door hem gegeven opdracht bemoeid, hij heeft geen aanwijzingen gegeven aan [betrokkene 2] over hoe en waar de moord zou moeten worden gepleegd en hij heeft niet met [betrokkene 3] gecommuniceerd om zich ervan te vergewissen of het voor [betrokkene 3] duidelijk was wat er van hem werd verwacht.Het hof heeft daarnaast aangenomen dat de verdachte wist, althans er rekening mee hield, dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] de moord bij de woning van [betrokkene 1] zouden gaan uitvoeren, en dat de verdachte wist dat daar ook andere personen woonden, onder wie [slachtoffer] . Uit de vaststellingen van het hof volgt verder dat de verdachte één dag voor de moord de druk begon op te voeren bij [betrokkene 2] , omdat hij vond dat het te lang duurde en zijn opdracht uitgevoerd wilde zien. Het hof heeft overwogen dat de verdachte daarmee het risico op de koop toe heeft genomen dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] overhaast zouden overgaan tot de uitvoering van de moordopdracht en dat daarbij ook overhaaste beslissingen zouden worden genomen, zodat de aanmerkelijke kans bestond dat (ook) anderen dan [betrokkene 1] zouden worden gedood.
3.3.2
Het hof heeft op basis van onder meer deze vaststellingen geoordeeld dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer [slachtoffer] . Daartoe heeft het hof overwogen dat de verdachte, door bewust op de onder 3.3.1 weergegeven manier de uitvoering van zijn opdracht om [betrokkene 1] van het leven te beroven over te laten aan anderen zonder voorzorgsmaatregelen te nemen om het risico op andere slachtoffers dan [betrokkene 1] redelijkerwijze te voorkomen, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een ander dan het beoogde slachtoffer zou worden gedood. Het oordeel van het hof is toereikend gemotiveerd.
3.4
Het cassatiemiddel faalt.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 maart 2024.
Conclusie 23‑01‑2024
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Vergismoord in Venlo. Uitlokking van het medeplegen van moord alsook van voorbereiding van moord (art. 46, 47 en 289 Sr) en voorhanden hebben vuurwapen (art. 26 WWM). Cassatiemiddel over de bewezenverklaring van uitlokking van het medeplegen van moord. AG gaat uitgebreid in op dit leerstuk en het opzet van de uitlokker. Het oordeel van het hof dat in de onderhavige zaak het ook voor de rekening van de verdachte komt dat niet het beoogde doelwit dodelijk is getroffen maar diens vrouw die de deur van hun woning uitkwam, getuigt volgens de AG niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin ontoereikend gemotiveerd. Omdat ook het andere cassatiemiddel naar het oordeel van de AG faalt (er zou een gedingstuk ontbreken, wat niet het geval is), strekt de de conclusie tot verwerping van het cassatieberoep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/04392
Zitting 23 januari 2024
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
hierna: de verdachte
Inleiding
- 1.
De verdachte is bij arrest van 21 november 2022 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens 1. primair ‘’uitlokking van het medeplegen van moord’’, 2. subsidiair ‘’uitlokking van het medeplegen van de voorbereiding van moord’’ en 3. ‘’handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 2’’, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drieëntwintig jaren, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft het hof (i) de teruggave aan de verdachte gelast van een inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, (ii) de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, (iii) de verdachte veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten en (iv) aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr opgelegd, een en ander zoals in het arrest bepaald.
- 2.
Namens de verdachte hebben R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, en P. van Dongen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld. Naar aanleiding van een beslissing van de rolraadsheer hebben zij wat het eerste middel betreft een aanvulling op de eerder ingediende schriftuur ingezonden (‘Aanvulling Cassatieschriftuur’).
Het eerste cassatiemiddel en de bespreking daarvan
3. Het cassatiemiddel klaagt dat het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 12 oktober 2022 en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak nietig zijn, omdat de pleitnota die op deze terechtzitting in hoger beroep door de raadsman van de verdachte aan het hof is overgelegd, zich niet bij de stukken bevindt.
4. Volgens het proces-verbaal van die terechtzitting heeft de raadsman van de verdachte het woord tot verdediging gevoerd. Het proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
“Na hervatting voert mr. Assendelft de Coningh als eerste het woord tot verdediging conform de inhoud van de door hem aan het hof overgelegde pleitnota, die aan dit proces-verbaal is gehecht en waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd.”
5. De pleitnota die in het proces-verbaal is vermeld, ontbrak aanvankelijk bij de stukken. De raadslieden van de verdachte in cassatie hebben toen overeenkomstig art. 4.3.6.3 van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden verzocht om toezending van een afschrift van deze pleitnota. De griffier van de Hoge Raad heeft bij schrijven van 17 maart 2023 onder meer deze door mr. Assendelft de Coningh overgelegde (en bij het proces-verbaal van 3, 5, 10 en 12 oktober 2022 en 9 november 2022 behorende) pleitnota opgevraagd. Op 6 juli 2023 zijn de bedoelde raadslieden door de griffier van de Hoge Raad schriftelijk geïnformeerd dat een afschrift van het stuk dat door hen was opgevraagd, in het digitaal dossier is geplaatst. In de genoemde ‘Aanvulling Cassatieschriftuur’ d.d. 10 juli 2023 wordt door de raadslieden van de verdachte in cassatie echter naar voren gebracht dat slechts een deel van het stuk in het portaal is opgenomen en dus niet de volledige pleitnota die door mr. Assendelft de Coningh ter ’s hofs terechtzitting is overgelegd. Kennelijk was die constatering juist, want nog op diezelfde dag is een schrijven van de griffier van de Hoge Raad aan hen verzonden, waarin wordt meegedeeld dat op 6 juli 2023 per abuis niet de volledige pleitnota van mr. Assendelft de Coningh aan het digitaal dossier was toegevoegd, maar dat inmiddels een afschrift van de volledige pleitnota in het digitaal dossier is geplaatst.
6. Daarmee komt aan het middel de feitelijke grondslag te ontvallen.
Het tweede cassatiemiddel en de bespreking daarvan
Het middel
7. Het middel, bezien in samenhang met de toelichting daarop, keert zich tegen de bewezenverklaring van de onder 1. primair tenlastegelegde uitlokking van het medeplegen van moord.
Bewezenverklaring en bewijsvoering
8. Ten laste van de verdachte is onder feit 1 primair bewezenverklaard dat:
“ [betrokkene 2] en [betrokkene 3] op 25 oktober 2012 in de gemeente [plaats] , bij de woning waar na te noemen [betrokkene 1] en [slachtoffer] woonden, tezamen en in vereniging met elkander opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer] hebben doodgeschoten,
welk strafbaar feit hij, verdachte, in de periode van 1 juli 2012 tot en met 25 oktober 2012 in de gemeente [plaats] opzettelijk heeft uitgelokt door beloften en door het verschaffen van middelen en/of inlichtingen, door opzettelijk
- die [betrokkene 2] te benaderen/spreken met de opdracht/vraag om een buitenlander te zoeken die [betrokkene 1] zou moeten doodschieten en
- aan die [betrokkene 2] te vragen om een persoon, genaamd [betrokkene 1] , dood te schieten en
- door met die [betrokkene 2] af te spreken dat hij, verdachte, een aanzienlijk geldbedrag aan die [betrokkene 2] en/of aan/voor die [betrokkene 3] zou geven waarvoor die [betrokkene 3] die [betrokkene 1] zou moeten doodschieten en
- een (automatisch) vuurwapen voor het plegen van dat strafbaar feit te bewaren en
- een revolver aan die [betrokkene 2] te geven;”
9. Het bestreden promis-arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, de volgende bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen in:
“Bewijsmiddelen
[…]
De gewelddadige dood van [slachtoffer]
Op donderdag 25 oktober 2012 kwam om 21.42 uur een melding bij de politie binnen. Die melding werd gedaan door de dan twaalfjarige [betrokkene 4] . Hij meldde dat zijn moeder gewond was geraakt. Ze lag thuis, aan de [a-straat 1] te [plaats] , op de grond en zei niets meer. Ze liep naar buiten om de hond uit te laten, deed de deur open en toen viel ze ineens. [betrokkene 4] hoorde iets keihard knallen, vuurwerk ofzo, rond het huis, recht voor de deur. Zijn moeder lag binnen in de gang, net voor de deur. Op een vraag van de meldkamer of zijn moeder nog bewoog, antwoordde [betrokkene 4] dat ze een beetje met haar mond bewoog. Ze reageerde helemaal niet meer. [betrokkene 4] was op dat moment alleen thuis met zijn moeder en zijn negenjarige zusje [betrokkene 5] .
Toen de eerste politieagenten ongeveer acht minuten na de melding ter plaatse kwamen, merkten zij op dat het op het perceel erg donker was, maar dat er een lamp boven de voordeur brandde. In de gang achter de voordeur troffen de politieagenten een gewonde vrouw aan - naar later bleek [slachtoffer] ( [slachtoffer] ) [slachtoffer] - die op haar rug lag. Verbalisant [verbalisant] voelde in haar hals en voelde geen hartslag meer. Er werd vervolgens een reanimatie gestart en [slachtoffer] werd overgebracht naar het ziekenhuis, maar de hulpverlening mocht niet meer baten: [slachtoffer] was op 39-jarige leeftijd overleden.
De politieagenten die als eerste ter plaatse waren, zagen al vermoedelijke schotwonden bij [slachtoffer] en kogelgaten in en bij de voordeur, in een daarachter gelegen deur en in het stucwerk.
Forensisch onderzoek
[…]
Tussenconclusie van het hof
[slachtoffer] is op 25 oktober 2012 te [plaats] gedood door verscheidene schotverwondingen, terwijl zij zich in de opening van de achterdeur van haar woning bevond. Zij is beschoten met vermoedelijk een automatisch, werkend machinepistool van het merk Skorpion. De schutter met dit wapen stond binnen een afstand van vijf meter, ter hoogte van de penanten tegenover de achteringang van de woning. Gelet op de schietlijnen en de beperkte spreiding van de inslagen is met dit wapen in korte tijd een reeks kogels afgevuurd, waarbij de schutter tijdens het schieten van houding en plaats is gewisseld, beginnend bij het rechter penant (bezien vanuit de snelweg). Ook is er minstens één keer geschoten met een revolver van het kaliber .38 special of .357 magnum.
Tactisch onderzoek
De verklaringen van de partner van het slachtoffer, [betrokkene 1]
In de nacht volgend op het doodschieten van [slachtoffer] gaf [betrokkene 1] in een telefoongesprek met de politie aan dat hij maar met één persoon problemen had en hij noemde de naam [verdachte] uit [plaats] . Hij wilde niet zeggen waar het meningsverschil over ging, maar het speelde al enkele maanden. Verder gaf hij aan dat de schutter [betrokkene 2] zou kunnen zijn, die voor [verdachte] zou werken. […] Desgevraagd herhaalde [betrokkene 1] aan het einde van het gesprek dat hij alleen met [verdachte] problemen heeft en dat hij had gehoord dat hij bij [verdachte] bovenaan “het lijstje” stond. Op 27 oktober 2012 werd [betrokkene 1] voor het eerst door de politie gehoord. Hij verklaarde toen onder meer dat hij op donderdag 25 oktober 2012 rond 06.00 uur thuis was vertrokken naar Brazilië en pas op de dag ervoor spontaan had geboekt. Hij zat nog in het vliegtuig toen het gebeurd was. Hij had alleen tegen [slachtoffer] , zijn kinderen [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en zijn moeder verteld dat hij naar Brazilië ging. Verder verklaarde hij dat [verdachte] en hij jarenlang vrienden van elkaar waren en dat de vriendschap zo’n vier maanden geleden beëindigd was. Er was een zakelijk conflict ontstaan tussen [verdachte] en [betrokkene 1] . Op 8 of 15 oktober 2012 had [verdachte] hem buiten bij zijn ( [betrokkene 1] ) huis gezegd dat hij het goed wilde maken, waarop [betrokkene 1] “nee” had gezegd. Hierna had [verdachte] zijn bedreigingen geuit: “Ik ruim je op”. Over [betrokkene 2] verklaarde [betrokkene 1] dat hij een soort loopjongen voor [verdachte] was die een kamer van [verdachte] had gekregen en die wel eens bij hem, [betrokkene 1] , aan de deur was geweest. Op 6 november 2012 heeft [betrokkene 1] in een telefoongesprek met de politie verklaard dat [verdachte] zwaar aan de coke zat en dat hij, [betrokkene 1] , en andere mensen in de omgeving van [betrokkene 1] en [verdachte] tot de conclusie waren gekomen dat met [verdachte] niet meer te werken viel. [betrokkene 1] verklaarde dat hij dit [verdachte] recht in zijn gezicht had gezegd in het bijzijn van anderen en dat [verdachte] hem dit kwalijk nam. [verdachte] had zich in grote schulden gestoken om gezamenlijke “projecten” met [betrokkene 1] en andere zakenpartners te kunnen financieren.
In zijn verhoor d.d. 19 december 2012 lichtte [betrokkene 1] desgevraagd een en ander (nogmaals) toe. Ongeveer twee weken voor de herfstvakantie had [verdachte] hem thuis aan de [a-straat 1] bedreigd. [verdachte] stond voor de deur en had geprobeerd om [betrokkene 1] weer bij zijn zakelijke activiteiten te betrekken. [verdachte] had nog aangegeven dat het aan zijn cocaïnegebruik te wijten was, maar dat hij daarmee was gestopt. [betrokkene 1] had hem duidelijk te verstaan gegeven dat hij niets meer met [verdachte] te maken wilde hebben en dat hij bij zijn standpunt bleef. [verdachte] is toen weggegaan, waarbij hij op het laatst had gezegd: “Jou ruim ik op of jou laat ik opruimen.” [betrokkene 1] had daaruit begrepen dat [verdachte] hem wilde vermoorden of laten vermoorden.
De verklaring van [betrokkene 2] ondersteund door overige bewijsmiddelen
Dat er op zakelijk vlak onenigheid was tussen [verdachte] en [betrokkene 1] en dat [verdachte] daarom van [betrokkene 1] af wilde, heeft ook [betrokkene 2] verklaard. Hij heeft uiteindelijk — als kroongetuige— op 19 en 20 oktober 2017, aangevuld in zijn latere verhoor op 26 september 2018, verklaard over de aanleiding, de opdracht tot de moord op [betrokkene 1] en de feitelijke uitvoering van die opdracht, die tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid. Zijn verklaringen worden op al deze onderdelen ondersteund door getuigenissen van anderen en daarnaast op verschillende punten ook door de resultaten van technisch onderzoek.
- Over de aanleiding
[betrokkene 2] heeft verklaard dat [betrokkene 1] van [verdachte] zijn geld wilde hebben, dat [betrokkene 1] het zat was en zijn geld opeiste. Het betrof een bedrag van € 600.000,00 tot € 650.000,00. Die geldkwestie speelde, omdat [verdachte] zaken deed door mensen te vragen om het door hen verdiende geld aan een drugstransport te investeren in een volgend transport. Hierdoor zouden ze na dat volgende transport weer meer geld verdienen. [verdachte] was echter buiten de transportlijn gezet door [betrokkene 1] , omdat hij niet aan zijn betalingsverplichtingen voldeed en hierdoor ook [betrokkene 1] de mensen niet kon betalen. Daardoor waren mensen klaar met [verdachte] . De reden dat [verdachte] niet aan zijn betalingsverplichtingen kon voldoen, was dat er een partij van 50 en een partij van 80 kilo cocaïne verdwenen waren. […]. Mensen in Brazilië zouden niet meer met [verdachte] willen werken. [betrokkene 1] had hem gezegd dat [verdachte] zich aan zijn afspraken moest houden en dat hij het zat was. [betrokkene 1] had zijn geld opgeëist. Het zou om € 600.000 tot € 650.000 gaan. [verdachte] had tegen [betrokkene 1] gezegd dat hij het geld niet had. [betrokkene 1] was vervolgens weggegaan.
[…]
- Over de opdracht
[betrokkene 2] heeft verklaard dat [verdachte] hem enige tijd na het gesprek in de frituur heeft benaderd met de vraag of hij iemand uit het buitenland kon vinden die [betrokkene 1] voor een bedrag van € 50.000,00 met een vuurwapen wilde opruimen. Voor [betrokkene 2] was duidelijk dat [verdachte] met ‘opruimen’ het doden van [betrokkene 1] bedoelde. Hij heeft toen tegen [verdachte] gezegd dat hij wel iemand wist uit de omgeving van zijn toenmalige vriendin [betrokkene 6] . Tijdens het gesprek is verder besproken dat [betrokkene 2] [verdachte] op de hoogte zou stellen als er nog spullen nodig waren, zoals vuurwapens. Dat gesprek heeft in juli 2012 plaatsgevonden in de keuken van het appartement waar [betrokkene 2] net met [betrokkene 6] was ingetrokken. Het appartement maakte deel uit van de woning van [verdachte] , gelegen aan de [b-straat 1] in [plaats] , gemeente [plaats] .
[betrokkene 2] heeft verklaard dat [verdachte] [betrokkene 1] uit de weg wilde ruimen omdat [betrokkene 1] de transportlijn vanuit Brazilië had overgenomen. [verdachte] werd niet meer door [betrokkene 1] bij de transporten betrokken en stond zo dus buitenspel. Als [betrokkene 1] uit de weg was geruimd, kon [verdachte] de lijn weer overnemen. [verdachte] heeft tijdens dat gesprek en ook daarna nog herhaald dat “de deur in Brazilië voor ons weer opengaat als [betrokkene 1] er niet meer is”. [betrokkene 2] heeft verklaard dat [betrokkene 6] in het appartement aanwezig was toen [verdachte] kwam en dat [verdachte] toen aan [betrokkene 6] heeft gevraagd om even weg te gaan, omdat hij een gesprek wilde met [betrokkene 2] . Hieraan heeft zij gehoor gegeven. Na het gesprek heeft zij nog aan [betrokkene 2] gevraagd wat [verdachte] wilde. [betrokkene 2] heeft tegen haar toen alleen verteld dat hij een buitenlander naar Nederland moest laten komen om de problemen van [verdachte] op te lossen.
[betrokkene 6] heeft op haar beurt verklaard dat zij begin of half augustus 2012 in de woning van [verdachte] een keer is weggestuurd door [betrokkene 2] en [verdachte] . Zij moest de kamer verlaten en de deur dichtdoen. [betrokkene 6] heeft verklaard dat zij vervolgens in een naastgelegen ruimte de was is gaan ophangen en dat zij toen een en ander heeft opgevangen van het gesprek tussen [betrokkene 2] en [verdachte] . Ze werd nieuwsgierig en luisterde mee. Overigens blijkt uit nader onderzoek door de politie dat dit akoestisch gezien ook daadwerkelijk mogelijk is. [betrokkene 6] heeft verklaard dat zij hoorde dat gesproken werd over ‘iemand te vinden wie dat zou doen’, ‘ [verdachte] moest een persoon hebben uit het buitenland, hij kon dat doen en dan vertrekt. Dan kan niemand hem vinden.’ Toen de politie [betrokkene 6] nogmaals vroeg wat zij precies had gehoord tijdens het gesprek, antwoordde zij ‘ [verdachte] had problemen met die kameraad voor uhh en voor hij wil iets slechts voor hem terug doen en dat was iets over een groot bedrag, er was iets fout gegaan met deze kameraad en het beste is als iemand komt uit het buitenland voor dat werk voor dat schieten en dan (...) kan die hem terugsturen en dan kan hem (onverstaanbaar) vinden.’ ‘Het eerste wat hij (hof, [betrokkene 2] ) zei was dat ik ga dat niet zelf maken maar hij had iemand in de bedoeling die kan het wel doen voor [verdachte] ’. In een later verhoor heeft [betrokkene 6] nog verklaard dat [verdachte] tijdens het gesprek aan [betrokkene 2] had aangeboden om iets te doen, dat [betrokkene 2] dit had geweigerd en dat [verdachte] toen aan [betrokkene 2] vroeg of hij een buitenlander zou kunnen vinden om naar Nederland te komen. [betrokkene 2] antwoordde hierop dat hij al iemand op het oog had. Later heeft [betrokkene 2] tegen haar gezegd dat hij daarmee [betrokkene 3] bedoelde. Volgens [betrokkene 6] was er in ieder geval door [verdachte] gesproken over schieten en ook het woord ‘wapen’ is gevallen.
[…]
- Over de uitvoering van de opdracht: de voorbereiding
Het ronselen van de schutter
[betrokkene 2] heeft verklaard dat hij bij het aanvaarden van de opdracht van [verdachte] al meteen dacht aan de stiefvader van [betrokkene 6] : [betrokkene 3] door [betrokkene 2] ‘ [betrokkene 3] ’ genoemd. [betrokkene 3] kwam bij hem op, omdat hij wist dat die wel wat geld kon gebruiken. Hij wilde polsen hoe [betrokkene 3] erin zou staan om iemand voor geld te doden. Hij heeft [betrokkene 3] bij verschillende gelegenheden in Letland benaderd. Tijdens het eerste gesprek, eind juli/begin augustus 2012, heeft hij met [betrokkene 3] besproken of deze het leuk zou vinden om naar Nederland te komen. Ongeveer een week later is [betrokkene 2] opnieuw naar Letland gevlogen en heeft hij met [betrokkene 3] gesprekken gevoerd of hij in Nederland iets wilde verdienen. [betrokkene 2] had hem verteld dat hij bij een autobedrijfje wat aan auto’s kon sleutelen. Die communicatie verliep met handen en voeten. [betrokkene 3] sprak geen Engels. [betrokkene 2] kende slechts een aantal woorden Russisch en als [betrokkene 6] aanwezig was, dan tolkte zij. Tussen die eerste twee gesprekken met [betrokkene 3] heeft [betrokkene 2] aan [verdachte] laten weten dat hij wilde aftasten hoe [betrokkene 3] in elkaar zat. [verdachte] heeft toen gezegd dat [betrokkene 2] het rustig aan moest doen en het goed moest aanpakken. Pas toen hij voor de derde keer in Letland was, heeft [betrokkene 2] [betrokkene 3] in diens garage over de opdracht verteld, zo heeft [betrokkene 2] verklaard. [betrokkene 2] had een briefje gemaakt en daarop € 40.000,00 geschreven. Dit briefje had hij naar [betrokkene 3] geschoven en met handen en voeten duidelijk gemaakt dat hij naar Nederland moest komen om iemand dood te maken. Hij heeft met zijn handen een schietende beweging gemaakt en het Russische woord voor man genoemd. Ook heeft hij nog met zijn handen een snijbeweging langs zijn keel gemaakt. Ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft [betrokkene 2] verklaard dat hij, om duidelijk te maken dat het om een man ging en niet om een vrouw, zijn eigen geslachtsdelen heeft beetgepakt en vervolgens borsten heeft uitgebeeld, waarna hij met zijn vinger van links naar rechts heeft bewogen. [betrokkene 3] heeft daarop gezegd: “da da” oftewel: “is goed”.
[betrokkene 2] is daarna weer terug naar Nederland gevlogen. [verdachte] bleek op dat moment naar Brazilië te zijn. Na terugkomst heeft [betrokkene 2] [verdachte] op de hoogte gebracht, waarna [verdachte] desgevraagd € 4.500,00 a € 5.000,00 aan [betrokkene 2] heeft gegeven om een wapen te betalen en vliegtickets voor de reis van Letland naar Nederland te regelen. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij vervolgens met [betrokkene 6] en [betrokkene 3] naar Riga is gereden om daar een nieuw paspoort voor [betrokkene 3] te bestellen. Hij heeft [betrokkene 6] geld gegeven om (vlieg)tickets voor [betrokkene 3] te kopen en is alleen teruggevlogen. Ook [betrokkene 6] heeft verklaard dat [betrokkene 2] haar geld heeft gegeven om tickets voor [betrokkene 3] te kopen en dat [betrokkene 2] toen zelf weer is teruggegaan. [betrokkene 2] heeft verder verklaard dat hij vervolgens [betrokkene 7] heeft benaderd om tegen betaling [betrokkene 3] in huis te nemen. [betrokkene 7] heeft bevestigd dat zij inderdaad [betrokkene 3] gehuisvest heeft op verzoek van [betrokkene 2] en ook [betrokkene 3] zelf heeft over het verblijf bij [betrokkene 7] verklaard.
Het wapen
[betrokkene 2] heeft verklaard dat hij op het moment dat [verdachte] hem geld gaf voor een wapen, hij al over een wapen beschikte. Dit wapen, een Skorpion, was hem aangeboden tijdens een drugstransactie in Maastricht met een Pool, genaamd [betrokkene 8] . […].
[betrokkene 2] heeft het wapen in een kast in zijn appartement gelegd, maar daar is het gevonden door [betrokkene 6] . Daarop is het wapen in bewaring gegeven bij [verdachte] , zo heeft [betrokkene 2] verklaard.
[…]
De voorverkenning
[…]
[betrokkene 2] heeft verder verklaard dat hij op 24 oktober 2012 in de avond woorden met [verdachte] heeft gekregen. [verdachte] vond het namelijk te lang duren en wilde dat er eindelijk actie zou worden ondernomen. [betrokkene 2] haalde vervolgens diezelfde avond nog [betrokkene 9] op en vroeg hem als chauffeur te fungeren bij de uitvoering van de moord opdracht. [betrokkene 9] weigerde volgens [betrokkene 2] echter om betrokken te raken, toen hij tijdens de voorverkenning met [betrokkene 2] de woning van [betrokkene 1] herkende. Door de druk die [verdachte] eerder die avond had gezet op [betrokkene 2] om actie te ondernemen, besloot [betrokkene 2] na de weigering van [betrokkene 9] om zelf uit te stappen bij de woning van [betrokkene 1] om te kijken of de bus van [betrokkene 1] op de oprit stond. [betrokkene 2] werd vervolgens overlopen door [slachtoffer] . Hij kende [slachtoffer] , omdat hij haar verschillende keren had gezien als hij een boodschap van [verdachte] aan [betrokkene 1] moest overbrengen. Tijdens het overhaast wegrijden, raakte [betrokkene 2] een varkensrug.
[…]
- Over de uitvoering van de opdracht: het schietincident
[betrokkene 2] heeft verklaard dat hij een dag na de voorverkenning, 25 oktober 2012, had besloten dat het die dag moest gaan gebeuren, mede door de ruzie met [verdachte] van de dag ervoor. Hij haalde [betrokkene 3] op bij [betrokkene 7] en reed rond 17.00/18.00 met hem naar de woning van [verdachte] om de Skorpion op te halen. Door [verdachte] wordt, zo heeft [betrokkene 2] verklaard, naast de tas met de Skorpion ook een revolver ter beschikking gesteld. De Skorpion en bijbehorende munitie worden door [betrokkene 2] en [betrokkene 3] schoongemaakt in de badkamer van de woning van [verdachte] . Bij die schoonmaak worden handschoenen gedragen. Het hof merkt evenals de rechtbank in dat kader op dat er inderdaad geen biologische sporen zijn aangetroffen op de hulzen, kogels en kogeldelen op de plaats delict. In de badkamer heeft [betrokkene 2] nog een keer duidelijk gemaakt aan [betrokkene 3] dat het die dag ging gebeuren. Hij wees naar de grond, daarmee bedoelde hij vandaag, en maakte een schietgebaar. Alvorens [betrokkene 2] en [betrokkene 3] naar de [a-straat] in [plaats] rijden, hebben ze hun mobiele telefoons uitgezet en deze die in de brievenbus bij [betrokkene 7] gedeponeerd, zo heeft [betrokkene 2] verklaard.
Uit de telefoongegevens blijkt dat de telefoon die in gebruik was bij [betrokkene 3] zich op 25 oktober 2012 gedurende de dag hoofdzakelijk heeft opgehouden in een geografisch gebied te [plaats] waarin de woning van [betrokkene 7] is gelegen (het hof begrijpt telkens: bij gebruik van de telefoon een cell-id (antenne van een zendmast) heeft aangestraald die een gebied bereikt waarin de betreffende woning is gelegen). De telefoon in gebruik bij [betrokkene 2] bevond zich om 17.07 uur ook in dat gebied. Tussen 18.08 uur en 19.54 uur bevond de telefoon van [betrokkene 2] zich in een geografisch gebied waarin de woning van [verdachte] is gelegen. Ook de telefoon van [betrokkene 3] maakte om 20.08 uur (de eerste registratie sinds 16.15 uur) contact met een cell-id die het gebied kan bereiken waarin de woning van [verdachte] is gelegen.
[betrokkene 7] heeft verklaard dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] die avond rond half zes bij haar zijn vertrokken. Ze heeft die avond nog telefonisch contact gehad met [betrokkene 2] , omdat ze niet op [betrokkene 3] en hem wilde wachten met het eten. [betrokkene 2] heeft toen gezegd dat zij wat later kwamen.
Naar het oordeel van het hof volgt uit het voorgaande dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] op 25 oktober 2012 aan het eind van de middag samen bij [betrokkene 7] zijn geweest en van daaruit samen naar de woning van [verdachte] zijn gegaan, waar zij beiden omstreeks 20.00 waren.
Verder blijkt uit de telefoongegevens van het telefoonnummer van [verdachte] ( [telefoonnummer] ) dat zijn telefoon zich die dag tussen 18.00 uur en 21.36 uur in een geografisch gebied bevond waarin zijn eigen woning aan de [b-straat 1] te [plaats] is gelegen.
Tussen 19.54 uur en 23.30 uur heeft [betrokkene 2] geen telefonische contacten gehad, hetgeen opvallend is omdat er in de twee weken daarvoor tussen die tijdstippen wel veel telefoonregistraties waren. Hieruit kan worden afgeleid dat [betrokkene 2] zijn telefoon toen kennelijk heeft uitgezet. Na het telefonische contact tussen de telefoon van [betrokkene 3] met [betrokkene 7] om 20.08 uur zijn er geen geregistreerde contacten meer met de telefoon van [betrokkene 3] . Dat er toen geen telefonisch contact is geweest met de telefoon van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] past naar het oordeel van het hof in de verklaring van [betrokkene 2] dat die beide telefoons voordat hij en [betrokkene 3] die avond naar de [a-straat] in [plaats] zijn afgereisd in de brievenbus van de woning van [betrokkene 7] zijn gegooid.
[betrokkene 2] verklaarde op 20 oktober 2017 dat als [betrokkene 1] thuis was, de Vito bus dan op de oprit zou staan. [betrokkene 2] zou [betrokkene 1] aanwijzen zodat hij zou weten om welke persoon het zou gaan en dan zou [betrokkene 3] de klus klaren. Op 26 september 2018 verklaarde [betrokkene 2] dat [betrokkene 3] niet wist wie hij moest doodschieten: “De bedoeling was dat als de bus van [betrokkene 1] daar zou staan dat (..) ik had me voorgenomen dat ik [betrokkene 3] , als [betrokkene 1] thuis zou zijn, om hem [betrokkene 1] aan te wijzen, zodat [betrokkene 3] wist op wie hij moest schieten. Maar [betrokkene 1] was er niet.” Ter terechtzitting in eerste aanleg op 3 oktober 2019: “Ik wist niet of [betrokkene 3] een goede schutter was” (p-v terechtzitting pagina 16). En: “Nee ik kon niet met hem (hof, [betrokkene 3] ) communiceren” (p-v terechtzitting pagina 19), “Als [betrokkene 1] er was zou ik hem aanwijzen en dan zou ik [betrokkene 3] zijn ding laten doen. Ik had tijdens de autorit van [betrokkene 7] naar de villa uitgelegd dat het die dag ging gebeuren. Ik heb hem dat in de badkamer van de villa ook nog eens verteld. Ik zou [betrokkene 1] aanwijzen aan [betrokkene 3] . Hoe hij het ging doen, wist ik niet. Het leek mij logisch dat (...) als [slachtoffer] daar liep en [betrokkene 3] had dat gezien, dat hij dan niet zou schieten. U vraagt mij of wij dat hadden afgesproken. Ik kon niet met hem communiceren. Ik was de taal niet machtig” (p-v terechtzitting pagina 26).
Met betrekking tot het schietincident zelf heeft [betrokkene 2] het volgende verklaard. [betrokkene 2] heeft de auto in een doodlopend straatje geparkeerd tussen het voetbalveld en een aldaar gelegen tuindersbedrijf. Via een pad tussen de autosnelweg en het voetbalveld zijn ze in het achterste gedeelte van de tuin van de familie [betrokkene 1] gekomen. Het was er donker. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] liepen vervolgens samen naar de woning.
Ter hoogte van de pilaren (hof, de “stenen penanten” uit het forensisch onderzoek) heeft [betrokkene 2] [betrokkene 3] duidelijk gemaakt dat hij daar moest wachten en wel bij de meest rechtse pilaar kijkend naar het huis. [betrokkene 2] deed dat door naar de grond te wijzen en met zijn hand maakte hij duidelijk “wachten”. Vervolgens maakte hij met zijn arm een draaiende beweging in een cirkel en wees hij met zijn wijsvinger en middelvinger naar zijn ogen, om aan te geven dat hij om de woning zou lopen om te gaan kijken. [betrokkene 3] is vervolgens daar ter hoogte van de rechterpilaar gaan zitten. [betrokkene 3] had de Skorpion bij zich en [betrokkene 2] droeg de revolver achter zijn broeksband. [betrokkene 2] is toen naar de andere kant van de woning gelopen. De bus van [betrokkene 1] stond namelijk niet op de oprit en dat zou betekenen dat [betrokkene 1] niet thuis zou zijn. [betrokkene 2] wilde zich ervan vergewissen dat de bus van [betrokkene 1] niet aan de andere kant van de woning stond. Omdat [betrokkene 2] ook daar niets zag, is hij dezelfde weg weer terug gelopen, over de tweede oprit. Tijdens het teruglopen wenkte [betrokkene 2] naar [betrokkene 3] , een soort van ‘kom hier’ beweging, en riep hem, ‘ [betrokkene 3] ’, in de veronderstelling dat hij achter hem aan zou komen. Toen hij een boom/plant/struik met een plantenbak passeerde, riep hij nog een keer en zwaaide hij nog een keer met zijn hand en liep door. Hij zwaaide en riep in de richting ‘waar hij bij die pilaar’ (het hof begrijpt: in de richting van de stenen penant waar [betrokkene 2] [betrokkene 3] eerder had gepositioneerd). [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij [betrokkene 3] niet kon zien en niet wist of [betrokkene 3] hem gezien had. Hij heeft ook geen reactie van [betrokkene 3] gehoord. Op het moment dat hij [betrokkene 3] voor de tweede keer riep en wenkte, keek hij richting de snelweg en hoorde hij dat er achter hem werd geschoten. Hij schrok, dacht dat er mogelijk vanuit de woning op hem en [betrokkene 3] werd geschoten, draaide zich om en begon zelf ook te schieten met de revolver. Die heeft hij, zonder concreet ergens op te richten, naar eigen zeggen leeggeschoten. Hij rende terug naar de auto en wachtte daar totdat [betrokkene 3] ook weer in zou stappen. Die vertelde dat hij had geschoten en sprak van een vrouw en een hond. [betrokkene 2] verifieerde dit nog door met zijn handen de welving van borsten na te bootsen. [betrokkene 2] reed vervolgens samen met [betrokkene 3] weg in de richting van Duitsland. Onderweg worden de handschoenen van [betrokkene 3] , de hulzen van de revolver en het magazijn van de Skorpion weggegooid. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij tijdens de autorit boos is geworden op [betrokkene 3] , omdat het helemaal niet de bedoeling was om op de vrouw te schieten.
Uiteindelijk is [betrokkene 2] met [betrokkene 3] naar [betrokkene 10] gereden. Daar heeft hij van alles geroepen en aan [betrokkene 10] en [betrokkene 11] verteld dat er geschoten was. De Skorpion heeft [betrokkene 2] bij [betrokkene 10] achter gelaten.
Ook [betrokkene 10] en diens partner [betrokkene 11] hebben verklaard dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] (“ [betrokkene 3] ”) die avond na de moord bij hen thuis zijn geweest. [betrokkene 11] heeft verklaard dat [betrokkene 2] stuiterend binnenkwam, echt heel druk en helemaal in paniek was. Volgens [betrokkene 10] en [betrokkene 11] zou hij hebben gezegd: “de verkeerde is neergeschoten”, “Het was een vrouw” en dat het “gigantisch is fout gegaan”. Ook heeft [betrokkene 10] verklaard op de vraag wat [betrokkene 2] hem heeft verteld over waarom die moord is gebeurd, dat [betrokkene 2] hem had gezegd ‘dat dit via [verdachte] was’. [betrokkene 10] heeft verder verklaard dat hij het wapen inderdaad in huis heeft gehad en ook [betrokkene 11] heeft verklaard dat [betrokkene 2] het wapen heeft achtergelaten bij [betrokkene 10] .
[…]
[betrokkene 3] heeft, na in eerste instantie bij de politie telkens te hebben ontkend iets met de moord te maken te hebben, na het naar buiten komen van de kluisverklaringen van [betrokkene 2] op 27 augustus 2019, ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep zijn betrokkenheid bij de moord erkend. Hij heeft verklaard dat hij op 25 oktober 2012 door [betrokkene 2] is opgehaald bij [betrokkene 7] , dat zij samen naar de woning aan de [a-straat 1] zijn gegaan, dat [betrokkene 2] hem een wapen heeft gegeven en dat zij daar allebei hebben geschoten en dat zij schuldig zijn aan de moord op [slachtoffer] . Ook heeft hij verklaard over de aanwezigheid van twee wapens: een automatisch wapen en een revolver.
Bewijsoverwegingen
[…]
IV. Conclusie hof
Op basis van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof, net als de rechtbank, vast dat [slachtoffer] het onbedoelde slachtoffer is geworden van de uitvoering van de moordopdracht op [betrokkene 1] . Die moordopdracht is gegeven door [verdachte] en uitgevoerd door [betrokkene 2] en [betrokkene 3] , waarbij [betrokkene 3] met de Skorpion heeft geschoten op [slachtoffer] en [betrokkene 2] met de revolver geschoten heeft.
Het vereiste opzet en de kwalificatie van de verwijten
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] , op grond van een drugsconflict met [betrokkene 1] , aan [betrokkene 2] de opdracht heeft gegeven om [betrokkene 1] met een vuurwapen om te brengen. [betrokkene 2] heeft de opdracht aangenomen, maar wilde het niet zelf doen en zou daartoe met medeweten van [verdachte] iemand uit het buitenland halen. Om dit te bewerkstelligen heeft hij de stiefvader van zijn toenmalige vriendin, [betrokkene 3] , gerekruteerd en vanuit Letland naar Nederland gehaald. [betrokkene 2] heeft [betrokkene 3] met handen en voeten aangegeven dat hij een manspersoon moest doden en heeft hem daarvoor een geldbedrag in het vooruitzicht gesteld. Ook heeft hij [betrokkene 3] geholpen met de reis naar en het verblijf in Nederland met als enige doel het uitvoeren van de moord. [verdachte] heeft enige tijd het latere moordwapen (de Skorpion) voor [betrokkene 2] in bewaring gehad. [betrokkene 2] heeft in de avond van 24 oktober 2012, nadat hij woorden had gehad met [verdachte] omdat deze vond dat het te lang duurde, een mislukte voorverkenning uitgevoerd waarbij hij is overlopen door het latere slachtoffer, [slachtoffer] . [verdachte] heeft [betrokkene 2] en [betrokkene 3] op 25 oktober 2012 in de vroege avond de Skorpion en een revolver ter beschikking gesteld. Alvorens op pad te gaan, hebben [betrokkene 2] en [betrokkene 3] samen het automatische vuurwapen en de bijbehorende munitie schoongemaakt. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] zijn vervolgens naar de [a-straat 1] te [plaats] gereden met het doel [betrokkene 1] te doden. [betrokkene 2] was gewapend met een revolver en [betrokkene 3] met de Skorpion. [betrokkene 3] is door [betrokkene 2] bij de rechter stenen penant op 5 meter afstand van de achterdeur van de woning neergezet. Toen [betrokkene 2] na een korte verkenning rondom de woning de conclusie trok dat [betrokkene 1] niet thuis was, wilde hij terugkeren naar de auto. Daartoe riep hij [betrokkene 3] en heeft hij hem gewenkt, zonder na te gaan of [betrokkene 3] hem had gehoord c.q. begrepen. [betrokkene 3] heeft vervolgens, toen [slachtoffer] de achterdeur opende en naar buiten stapte, het vuur geopend en haar om het leven gebracht.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat sprake is geweest van een persoonsverwisseling. Het initiële plan was immers om niet [slachtoffer] , maar om [betrokkene 1] om het leven te brengen, zo volgt onder meer uit de verklaringen van [betrokkene 2] , [betrokkene 6] , [betrokkene 11] en [betrokkene 10] . Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of dit aan het opzet alsmede aan de voorbedachte raad van respectievelijk [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [verdachte] ten aanzien van de dood van [slachtoffer] afdoet. Het hof beoordeelt die vraag ontkennend. Het hof overweegt daartoe, deels in lijn met de rechtbank, het volgende.
[betrokkene 3] heeft door in het donker en van korte afstand (vijf meter), toen hij kennelijk beweging bij de deur zag (omdat [slachtoffer] de deur opende en naar buiten stapte), direct met een automatisch vuurwapen een regen van kogels op de persoon die uit de deur stapte af te schieten, die persoon, [slachtoffer] , opzettelijk om het leven gebracht.
Wat [betrokkene 2] betreft, stelt het hof vast dat [betrokkene 2] [betrokkene 3] naar Nederland heeft gehaald zonder zich ervan te vergewissen of hij capabel was om doelgericht te schieten en zonder vooraf een strak en concreet plan met [betrokkene 3] door te nemen over wie gedood moest worden, wie er nog meer in de woning woonden en hoe er moest worden gehandeld om het doel te bereiken. Dit alles wilde hij ter plaatse pas aan [betrokkene 3] duidelijk maken, zo heeft [betrokkene 2] verklaard (dossierpagina 14363). Daar is [betrokkene 2] echter niet aan toe gekomen. Hij heeft [betrokkene 3] dus nauwelijks geïnstrueerd over de vraag om wie het ging en de manier waarop de moord moest worden uitgevoerd (anders dan dat het om een manspersoon ging en dat het met een vuurwapen moest gebeuren). Zo heeft hij voorafgaand aan het vertrek naar de [a-straat] geen foto laten zien van [betrokkene 1] of op een andere manier geprobeerd duidelijk te maken wie het beoogde slachtoffer was. Ook heeft hij niet met [betrokkene 3] afgesproken wanneer moest worden geschoten en wanneer de actie zou moeten worden afgeblazen. Bovendien was er sprake van een taalbarrière. Wanneer men op deze manier een samenwerking aangaat, dan loopt men het risico dat de ander niet begrijpt wat hij wel en niet moet doen en in het voorkomende geval, niet begrijpt wanneer hij zich moet terugtrekken. Daar komt nog eens bij dat [betrokkene 2] zich er niet van heeft vergewist of [betrokkene 3] hem had gehoord of gezien toen hij weer richting de auto liep. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij tijdens het teruglopen richting de auto twee keer naar [betrokkene 3] heeft geroepen en naar hem heeft gewenkt, maar dat het voor hem niet duidelijk was of deze boodschap bij [betrokkene 3] was aangekomen. Laat staan of het voor [betrokkene 3] duidelijk was dat dit een teken was dat [betrokkene 1] niet thuis was en zij onverrichter zake weer zouden vertrekken.
Bij een juiste instructie en een goede communicatie zou [betrokkene 3] , zo neemt ook het hof aan, niet geschoten hebben toen [slachtoffer] in de deuropening verscheen. De beloning zag immers helemaal niet op haar dood. [betrokkene 2] heeft, door te handelen zoals hij heeft gedaan en geen voorzorgsmaatregelen te nemen die de vergissing redelijkerwijze had kunnen voorkomen, naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat [betrokkene 3] een ander dan [betrokkene 1] zou neerschieten. Het hof is van oordeel dat deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht zijn op de reële, geenszins onwaarschijnlijke mogelijkheid dat een ander dan [betrokkene 1] zou worden gedood, dat het - behoudens contra-indicaties (waarvan hier niet is gebleken) - niet anders kan zijn dan dat [betrokkene 2] de aanmerkelijke kans hierop heeft aanvaard. [betrokkene 2] heeft daarmee voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [slachtoffer] .
Dat heeft ook te gelden voor de vraag of sprake is van voorbedachte raad. Zoals hiervoor is overwogen was er een reeds langer bestaand plan om [betrokkene 1] te doden en zijn hiertoe ook voorbereidingen getroffen. Het is echter [slachtoffer] die het uiteindelijke slachtoffer van dit plan is geworden. Nu de aanmerkelijke kans op de dood van een ander dan [betrokkene 1] gelet op het voorgaande in het plan was inbegrepen, strekt de voorbedachte raad zich ook uit tot het dodelijke slachtoffer waar het plan niet op was gericht.
Daarmee laat de dood van [slachtoffer] zich kwalificeren als moord, gepleegd in nauwe en bewuste samenwerking door [betrokkene 2] en [betrokkene 3] .
[verdachte] heeft [betrokkene 2] (en [betrokkene 3] ) aangezet om de moord op [betrokkene 1] te plegen. Hij heeft immers [betrokkene 2] ingelicht wie het beoogde slachtoffer was, een geldelijke beloning in het vooruitzicht gesteld en financiële middelen ter beschikking gesteld voor de voorbereiding van de moord, zoals de reis- en verblijfkosten van de huurmoordenaar en de aanschaf van een wapen. Ook heeft hij één van de wapens in bewaring gehad en nog een tweede vuurwapen ter beschikking gesteld. [verdachte] heeft [betrokkene 2] echter verder geen aanwijzingen gegeven over hoe en waar het moest gaan gebeuren en hierover ook niet met [betrokkene 3] gecommuniceerd, terwijl hij wist dat laatstgenoemde de feitelijke uitvoerder van de moord zou zijn. [verdachte] heeft zich er niet van vergewist of het voor [betrokkene 3] duidelijk was wat hij moest gaan doen en of hij daartoe geschikt was. Het hof neemt verder aan dat [verdachte] wist, althans er rekening mee hield dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] de moord bij de woning van [betrokkene 1] gingen uitvoeren. [verdachte] wist dat daar ook andere personen, waaronder [slachtoffer] , woonden. Door zich niet met de planning en de uitvoering te bemoeien, maar wel kort voor de moord de druk op te voeren bij [betrokkene 2] , heeft [verdachte] het risico op de koop toe genomen dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] overhaast zouden overgaan tot de uitvoering van de moordopdracht en dat daarbij ook overhaaste beslissingen zouden worden genomen. Dan lopen ook anderen de reële, niet onwaarschijnlijke en dus aanmerkelijke kans om gedood te worden.
Het hof is van oordeel dat deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht zijn op de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat een ander dan [betrokkene 1] zou worden gedood, dat het -behoudens contra-indicaties (waarvan hier niet is gebleken) niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans hierop heeft aanvaard. Door zo te handelen en geen voorzorgsmaatregelen te nemen die deze vergissing redelijkerwijze had kunnen voorkomen, heeft ook [verdachte] die aanmerkelijke kans bewust aanvaard en daarmee voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] . Dat [verdachte] schuldig is aan uitlokking van het medeplegen van moord op [slachtoffer] , volgt ook hier uit het feit dat niet gebleken is dat op enige wijze een voorzorgsmaatregel is getroffen om het risico op andere slachtoffers dan [betrokkene 1] te voorkomen. In dat geval strekt de voorbedachte raad zich ook uit tot het dodelijke slachtoffer waar het plan niet op was gericht. De aanmerkelijke kans op de dood van een ander was immers bij het plan inbegrepen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair tenlastegelegde uitlokking van het medeplegen van de moord op [slachtoffer] […] heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
[…].”
Het juridisch kader
Voorwaardelijk opzet
10. In de vaste rechtspraak van de Hoge Raad is van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – sprake indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip 'aanmerkelijke kans' afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.1.Daaronder is te verstaan “de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid”, waarmee, zo laat HR 29 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:718, NJ 2019/103, m.nt. Wolswijk weten, “geen wezenlijk andere of grotere mate van waarschijnlijkheid tot uitdrukking is gebracht dan met de in oudere rechtspraak, zoals in HR 9 november 1954, NJ 1955/55, gebruikte formulering "de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans"”.
11. Voor de vaststelling dat de verdachte een aanmerkelijke kans willens en wetens heeft aanvaard, vereist de rechtspraak van de Hoge Raad (dus) dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden en dat hij deze kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Ik wijs daarvoor op HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, NJ 2003/552, m.nt. Buruma waarin de Hoge Raad ook nog het volgende overweegt: “Uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, dan wel die wetenschap bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld. […] Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.”2.
Uitlokking
12. Art. 47 Sr luidt voor zover hier van belang:
“1. Als daders van een strafbaar feit worden gestraft:
1° […];
2° zij die door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging, of misleiding of door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen het feit opzettelijk uitlokken.
2. Ten aanzien van de laatsten komen alleen die handelingen in aanmerking die zij opzettelijk hebben uitgelokt, benevens hun gevolgen.”
13. De uitlokker als bedoeld in art. 47, eerste lid aanhef en onder 2°, Sr is degene die door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging, of misleiding of door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen het feit (niet de persoon) opzettelijk uitlokt. Het tweede lid laat met het oog op eventueel uiteenlopend opzet tussen de uitlokker en de uitgelokte nog eens weten dat alleen handelingen in aanmerking komen die opzettelijk zijn uitgelokt en hun (geobjectiveerde) gevolgen. Ik laat in dit verband ook het zogenoemde accessoriteitsvereiste vallen – het uitgelokte delict is daadwerkelijk begaan –, omdat kenmerkend voor de indirecte deelnemingsvorm uitlokking is dat de uitlokker het uitgelokte feit niet zelf begaat, maar de uitvoeringshandeling overlaat aan een ander, te weten de feitelijk pleger.
14. Het opzet van de uitlokker moet enerzijds zijn gericht op de deelnemingshandeling en anderzijds op het grondfeit. Met dat laatste vereiste – opzet op het grondfeit – wordt een belangrijke begrenzing aangebracht aan de reikwijdte van deze deelnemingsfiguur, die bovendien in lijn ligt met het tweede lid, voor zover het daar gaat om de nadere afbakening van de aansprakelijkheid van, of de toerekening aan, de persoon, dat wil zeggen de uitlokker.
15. Uit het voorgaande volgt dat de uitlokker niet verder aansprakelijk kan worden gesteld dan waartoe zijn opzet strekt.3.Waar de grens in dat verband moet worden getrokken is in de praktijk evenwel niet zelden een lastig te beantwoorden vraag. Verschil van inzicht is goed mogelijk. Een ding is daarbij wel zeker: voor aansprakelijkheid, en strafbaarheid, is niet nodig dat het opzet van de uitlokker geheel en al samenloopt met of congruent is aan het opzet van de pleger. Opzet op het grondfeit omvat tevens voorwaardelijk opzet, en de relativerende uitwerking daarvan brengt mee dat niet al te grote verschillen tussen hetgeen de uitlokker voor ogen stond en de uitvoering van het grondfeit door de uitgelokte in dit opzicht niet bezwaarlijk zijn. Het is binnen de strafrechtelijke doctrine en rechtspraktijk geen discussiepunt dat – zoals De Hullu treffend zegt – een wat andere afloop en invulling van het grondfeit vaak in de rol van de deelnemer en dus in zijn opzet zitten ingebakken, al was het maar omdat de uitlokker niet als feitelijk pleger de gang van zaken in de hand heeft.4.
16. Een eerste illustratief voorbeeld is te vinden in HR 29 april 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0148, NJ 1997/654. De twee uitgelokte personen hebben zich vergist en in plaats van de door de uitlokker aangewezen kleurkopieermachine een gewoon kopieerapparaat gestolen (error in objecto). Het oordeel van het hof luidt dat de verdachte de door de andere twee gepleegde diefstal van het in de bewezenverklaring bedoelde (gewone) kopieerapparaat opzettelijk heeft uitgelokt in die zin dat er bij de verdachte sprake is van voorwaardelijk opzet. In een stevig gedocumenteerde conclusie gaat de toenmalige A-G Van Dorst in op de vraag of de uitlokker van een strafbaar feit ervan profiteert dat de uitvoerders van het feit hebben gedwaald ten aanzien van het weg te nemen goed. Van Dorst wijst er terecht op dat bedacht moet worden dat art. 47 Sr de uitlokker aanmerkt als dader van het feit. De memorie van toelichting5.geeft als uitleg: “In hen is de oorzaak van het strafbare feit gelegen, zij brengen het regtstreeks teweeg, zonder hen zoude het veelal niet gepleegd zijn. Zij zijn dus daders en moeten even zwaar als de auctores physici gestraft worden”.6.Op grond van dit uitgangspunt acht Van Dorst het niet goed verdedigbaar dat de dieven gestraft kunnen worden ook al hebben zij zich vergist in de weg het nemen apparaat, maar dat de verdachte in die zaak wegens die vergissing niet als uitlokker zou kunnen gelden – “hij heeft immers een diefstal uitgelokt en de uitvoerders hebben een diefstal gepleegd”. Hij komt dan ook tot de conclusie dat 's hofs verwerping van het verweer dat de verdachte niet kan gelden als uitlokker van de diefstal nu de dieven een ander apparaat hebben weggenomen dan waartoe zij opdracht hadden gekregen, niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, “met name niet – aldus Van Dorst – ten aanzien van het in de tenlastelegging gehanteerde begrip opzettelijk uitlokken”. Hij neemt daarbij in aanmerking dat uit de bewijsmiddelen slechts blijkt dat de verdachte heeft gezegd “welk kopieerapparaat moest worden weggenomen” en dat “een bepaald kopieerapparaat” moest worden weggenomen. Ook had de verdachte er zijns inziens rekening mee moeten houden dat het klaarblijkelijk de eerste keer was dat de dieven voor hem op pad gingen. Hij had zich derhalve kunnen en moeten realiseren dat in zo'n situatie alleen al wegens de door de spanning veroorzaakte zenuwachtigheid gemakkelijk vergissingen worden gemaakt […]”. De Hoge Raad volgt A-G Van Dorst in diens conclusie. Het bestreden oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet bij de verdachte en derhalve van uitlokking, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen niet onbegrijpelijk.7.Ook als de uitvoering van het feit anders verloopt dan gedacht, is dat niet problematisch als het resultaat is bereikt waarop het opzet van de uitlokker betrekking heeft.
17. Verdergaande voorbeelden over uiteenlopend opzet tussen uitlokker en uitgelokte zijn er natuurlijk ook. Stel dat de uitlokker anderen uitlokt A te liquideren en dat tijdens de uitvoering daarvan ook B, die naast A staat of samen met A het restaurant (waar zij gezamenlijk hebben gegeten) komen uitlopen, dodelijk wordt getroffen door de afgevuurde kogels op A. Is de uitlokker dan ook voor de levensberoving van B aansprakelijk? Juist in dit soort gevallen hangt het sterk van de concrete feiten en omstandigheden af of die vraag bevestigend kan worden beantwoord. Als het vuurwapen gericht is op A, doch niet A maar B, die zich in zijn nabijheid bevindt, wordt geraakt, hebben we het over een aberratio ictus. Gezegd zou kunnen worden dat in dat geval het gewilde niet is geschied, en wat is geschied niet is gewild. Hazewinkel-Suringa merkt evenwel scherp op, dat het dan niet gaat om een dwaling van de schutter, maar om een afdwaling van de kogel.8.Dit kan onder omstandigheden onder voorwaardelijk opzet te scharen zijn, ook wat de uitlokker betreft. Ik noem hier voorts HR 14 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2852, waar het ging om uitlokking van medeplegen van een dubbele moord op A en B in het drugsmilieu van Bonaire. Het Gemeenschappelijk Hof had onder meer vastgesteld dat de verdachte wist dat niet alleen A maar ook B bij de daartoe door de uitvoerders van de moord geplande ontmoeting aanwezig zou zijn en had – volgens de Hoge Raad niet onbegrijpelijk – geoordeeld dat de kans aanmerkelijk was te achten dat zij B niet als getuige wilden van hun moord op A en dat zij daarom ook B zouden vermoorden, daartoe aangezet door de bedreigingen van de verdachte, welke kans door de verdachte was aanvaard. De Hoge Raad vond dit oordeel van het Gemeenschappelijk Hof niet onbegrijpelijk, gelet op hetgeen het had vastgesteld met betrekking tot de aanleiding voor het uitlokken van de moord op A (het kwijtraken van een partij cocaïne).9.
18. Een andere variant wordt gevormd door de error in persona, die dogmatisch te vergelijken is met de bovengenoemde error in objecto; het verschil is dat het dan niet om een voorwerp maar om een persoon gaat. In Hazewinkel-Suringa wordt een (destijds klassiek geworden) voorbeeld uit 1859 bij het toenmalige Pruisisch Obertribunal besproken.10.Een houthandelaar had zijn bediende omgekocht om een veehandelaar van het leven te beroven. De bediende verschool zich op een punt waar de veehandelaar in de avond altijd passeerde. Er kwam iemand aan en de bediende meende dat het de veehandelaar was. Hij schoot en trof de passant dodelijk. Het slachtoffer bleek een scholier te zijn. Hazewinkel-Suringa schrijft: “Overeenkomstig de algemene opvatting zou ik hier opzettelijke doodslag c.q. willen aannemen. Tenslotte is precies gebeurd wat de dader wilde. Slechts in de voorstellingen die zijn wil bepaalde – in zijn motivatie – school een misverstand. Juridisch is het gevolg ook geheel gelijkwaardig aan wat de dader beoogde.” Deze analyse gaat over de dader (de bediende) en niet over de houthandelaar. Zou ook de houthandelaar voor deze error in persona strafrechtelijk aansprakelijk gehouden kunnen worden, nu de auteur ervan uitgaat dat precies is gebeurd wat de dader wilde? Elders in haar fraai geschreven handboek geeft Hazewinkel-Suringa een voorbeeld dat belangrijk is voor ons onderwerp, waarbij zij ingaat op de vraag welk principe in uitlokkingsgevallen moet gelden “bij de oplossing van zogenaamde verwisselingsgevallen”. B wordt door A uitgelokt om C te doden, maar doodt X. De auteur meent dat A in deze casus in beginsel niet als uitlokker kan worden aangemerkt. Weliswaar is zijn aanzetten de middellijke oorzaak van de gepleegde handeling, maar niet heeft A dat feit bedoeld. En om als accessoire deelnemer uit art. 47 Sr strafbaar te zijn, zal de uitlokker de gepleegde daad beoogd moeten hebben, aldus Hazewinkel-Suringa. In een voetnoot merkt vermoedelijk Remmelink als bewerker van het boek op, dat ook weer niet “te eng” moet worden geoordeeld; “Wie een moord laat plegen onder omstandigheden, dat de moordenaar grote kans loopt een buitenstaander te treffen en dan toch dit risico aanvaardt, zou aansprakelijk te achten zijn”. Deze relativerende kanttekening past bij de slotalinea onder het cursiefje Aansprakelijkheid van de uitlokker in het boek,11.waar te lezen valt dat men uit de jurisprudentie van de Hoge Raad overigens de indruk krijgt dat deze tamelijk liberaal staat ten aanzien van de congruentie tussen het opzet van de uitlokker en datgene wat uiteindelijk is uitgevoerd door de uitgelokte.
19. Dat dit laatste juist is, blijkt ook wel uit een later arrest van de Hoge Raad, te weten dat van 12 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:895. Daarin was sprake van een feitelijke dwaling van de mededaders bij de uitvoering van de opdracht van de verdachte. Het gaat opnieuw om een error in persona. Weliswaar is de verdachte door het hof veroordeeld ter zake van medeplegen, maar het zat heel dicht tegen uitlokking aan.12.Anders gezegd: een veroordeling voor uitlokking zou ook stand hebben gehouden. Voor uitlokking, zo blijkt uit de conclusie van toenmalig A-G Machielse, had de rechtbank gekozen. Zij kwalificeerde het door haar bewezenverklaarde als het uitlokken van het medeplegen van zware mishandeling, met voorbedachte raad begaan. De verdachte had twee mannen gevraagd de vader van zijn ex-vriendin ‘kapot te slaan’; hij verdiende klappen omdat hij niet wilde dat zijn dochter een relatie had met de verdachte en met de C.I.E. had gesproken. De verdachte toonde een facebook-foto van de vader op zijn mobiel en zei dat de vader tussen 22:00 uur en 23:00 uur de hond uitliet. De verdachte zei erbij dat er geen telefoons van de twee benaderde mannen daar aanwezig mochten zijn en beloofde na afloop een compensatie in de vorm van geld. De twee mannen werden door een derde naar de locatie gereden. Daar stond tussen 22:30 en 23:00 uur X een sigaretje te roken in de achtertuin. Hij zag de twee mannen, van wie de voorste hem vroeg hoe laat het was. Op het moment dat X op zijn horloge keek, zag hij dat deze man met een mes richting zijn hoofd uithaalde. Hij werd daarmee geraakt in zijn wang en direct daarop kreeg hij van de andere man een klap of trap tegen zijn hoofd, waarna hij zijn gezicht beschermde omdat hij meteen doorhad dat deze gasten niet zouden stoppen tot zij hun doel hadden bereikt. Later bleek echter dat X niet de vader was, maar een bezoeker. Het gaat mij nu niet om de vraag of onder het voorwaardelijk opzet van de verdachte ook (kort gezegd) de uithaal met het mes en het daarmee toebrengen van zwaar lichamelijk letsel begrepen kan worden zou de vader het slachtoffer zijn geweest (die vraag is zonder meer met ja te beantwoorden), maar of dat feit met betrekking tot X als door de verdachte uitgelokt (c.q. medegepleegd) kan worden beschouwd.
20. Die vraag staat centraal in de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Machielse in deze zaak (dus voorafgaand aan voormeld arrest van 12 juni 2018). Ontleende Hazewinkel-Suringa een sprekend voorbeeld aan het Pruisisch Obertribunal, Machielse haalt twee geruchtmakende zaken uit de Duitse rechtspraak aan om te laten zien dat de Bundesgerichtshof (BGH) in grote lijnen hetzelfde spoor volgt als door Van Dorst in diens conclusie getrokken. Ik parafraseer. In de eerste zaak13.is B de zoon uit een eerder huwelijk van A en tevens erfgenaam van het boerenbedrijf. A (de vader) schakelt C in om zoon B om het leven te brengen in de paardenstal op het moment dat B thuiskomt. A informeert C over de gewoontes en het uiterlijk van zoon B en toont C een foto. C maakt een aantal malen aanstalten, maar daar blijft het bij. Totdat A hem een ultimatum stelt. Op de dag waarop de moord zou moeten plaatsvinden, treffen zij elkaar nog even, ook omdat A zich ervan wil verzekeren dat C zoon B zal kunnen herkennen. Op het bewuste moment betreedt buurman D (Bernd S) met hetzelfde postuur en dezelfde hoed als het beoogde slachtoffer B de stal en wordt doodgeschoten. De zaak komt bij het Landesgericht. Dat oordeelt dat het doden van buurman D door A niet opzettelijk is uitgelokt. Wel wordt A veroordeeld voor een poging tot uitlokking van moord op B. De Staatsanwalt stelt een rechtsmiddel in, en met succes. De BGH wijst erop dat de error in persona voor C als uitvoerder niet relevant was. Volgens Machielse neemt de BGH als uitgangspunt dat de uitlokker als gelijk aan de dader wordt gestraft, omdat hij in wezen hetzelfde onrecht realiseert als de dader: “Geschütztes Rechtsgut der Tötungsdelikte ist das Leben; es wird auch dann verletzt – und nicht etwa im Sinne eines Versuchs bloß gefährdet – wenn sich der Täter über die Person des Opfers irrt.” De BGH overweegt verder:
“15 Der Irrtum des Mitangeklagten stellte sich für den Angeklagten zwar als eine Abweichung von dem geplanten Tatgeschehen dar (vgl. Wolter in Schünemann, Grundfragen des modernen Strafrechtssystems [1984] S. 103, 123 f), sie ist aber rechtlich unbeachtlich, weil sie sich in den Grenzen des nach allgemeiner Lebenserfahrung Vorhersehbaren hielt, so daß eine andere Bewertung der Tat nicht gerechtfertigt ist (BGHSt 7, 325, 329; vgl. auch Wolter aaO). Das ergibt sich auch aus dem Normzusammenhang, der zwischen den Vorschriften über Täterschaft und Teilnahme besteht; er muß in der Regel dazu führen, daß der Irrtum des Täters über die Person des Opfers auch für den Anstifter unbeachtlich ist. Hier wollte der Angeklagte zwar nicht, daß Bernd S getötet werde. Er wollte aber die Tötung seines Sohnes, und den von diesem Plan abweichenden Tatverlauf muß er sich zurechnen lassen, da eine Verwechslung des Opfers durch den Täter nicht außerhalb jeder Lebenserfahrung lag.
16Der Angeklagte hat nämlich, als er den Pferdestall verließ, das Geschehen bewußt aus der Hand gegeben. Angesichts der Lichtverhältnisse bestand durchaus die Gefahr, daß der Täter andere Personen, die sich zufällig dem Pferdestall näherten, mit dem ins Auge gefaßten Opfer verwechselte. Diese Möglichkeit war dem Angeklagten sogar bewußt, weil er sich vor dem Fortgehen durch die Frage vergewisserte, ob S. seinen Sohn identifizieren könne.
17 Daß der Tatverlauf dem Angeklagten unerwünscht war, hindert die Zurechnung zum Vorsatz nicht. Dies hat der Bundesgerichtshof für den Fall, daß der Teilnehmer einer Straftat irrtümlich auf einen Mitbeteiligten schießt, den er für einen Verfolger hält und absprachegemäß ausschalten will, entschieden (BGHSt 11, 268). In jenem Fall war auch der von dem Schuß Verletzte als Mittäter des versuchten Tötungsdelikts zu bestrafen, weil der Irrtum des Komplizen über die Person des vermeintlichen Verfolgers bei allen Beteiligten unbeachtlich war. Für die Zurechnung im Verhältnis zwischen Täter und Anstifter gilt Entsprechendes.”
21. In de tweede door Machielse genoemde zaak, die van 1997 dateert,14.houdt de BGH aan deze rechtspraak vast. A, door wraak gedreven, vraagt bemiddelaars iemand te zoeken die er geen moeite mee heeft een aantal personen voor hem uit de weg te ruimen. Dat wordt B, die dat samen met C wil doen. Nadat een aanslag met een handgranaat op beoogd slachtoffer D mislukt, richten B en C zich op een ander doelwit (E) en bevestigen een granaat aan een auto waarvan zij aannemen dat deze van E is. De gedachte is uiteraard dat de auto door de granaat tot ontploffing komt zodra de auto wordt gestart. Het betrof echter de verkeerde auto. De auto is van de buurman van E. Bovendien, als de buurman zijn kinderen met zijn auto naar het station wil brengen, ontdekt hij op de een of andere manier de granaat en weet deze ook nog eens uit te schakelen. De strafzaken van de uitvoerders B en C en van de bemiddelaars komen bij de BGH. De bemiddelaars waren door de lagere rechter veroordeeld voor (onder meer) uitlokking van poging tot moord op de buurman van het beoogde doelwit E. De BGH verwerpt hun klachten tegen die veroordeling:
“23. Auch für diese Angeklagten als Anstifter ist der Fehler der Täter C. und M. bei der Zuordnung des Fahrzeugs zu einem bestimmten Tatopfer rechtlich unbeachtlich. Diese Rechtsfolge für einen Anstifter hat der Bundesgerichtshof bereits entschieden (BGHSt 37, 214, 218 f. [BGH 25.10.1990 – 4 StR 371/90] (...) Daran hält der Senat auch unter Berücksichtigung der erhobenen Kritik fest.(...)
24. Für die Anstifter lag hier jedenfalls die Verwechslung ebenso wie für die Täter /”in der Streubreite des ... gesehenen Risikos”/ (Zielinski aaO). Dem früheren Mitangeklagten L. hatten sie die Wohnungen der vorgesehenen Tatopfer gezeigt, aber keine genauere Bestimmung des Tatopfers getroffen; den später angestifteten Tätern C. und M. haben sie keine Vorgaben für das Erkennen der /”richtigen”/ Tatopfer gemacht, sondern nur Namen und Adressen mitgeteilt. Schließlich waren sie auch mit der Verwendung der in ihrer Wirkung auf beliebige Opfer unbeherrschbaren Handgranaten einverstanden. Auch ihr Vorsatz war demnach nur auf die nächsten Fahrzeugbenutzer konkretisiert.”
22. In de eerder genoemde zaak van HR 12 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:895 (de sigaret-rokende man X die in de achtertuin zwaar mishandeld wordt in plaats van de vader van de ex-vriendin) komt Machielse tot de conclusie dat de klacht tegen de veroordeling door het hof (ter zake van medeplegen) faalt. Hij neemt daarbij in aanmerking dat het hof tot uitdrukking heeft gebracht dat de planning van de verdachte gedetailleerd was wat betreft de plaats, tijd en verdere afspraken met de uitvoerders, maar dat anderzijds de identificatie van het beoogde slachtoffer werd bemoeilijkt door de omstandigheden dat het donker zou zijn en dat verdachte zelf het slachtoffer niet zou kunnen aanwijzen. Daaraan doet zijns inziens niet af dat de verdachte een facebook-foto van het slachtoffer op zijn smartphone aan de anderen had getoond. De kernvraag van de steller van het middel is hoe aanmerkelijk de kans is dat op dat moment, op die plaats een ander dan het beoogde slachtoffer uit de woning van dat beoogde slachtoffer zou komen en dat die ander vervolgens slachtoffer zou worden. Machielse geeft er – terecht – de voorkeur aan de vraag iets anders te formuleren, namelijk aldus: is, gelet op de aanwijzingen die verdachte had gegeven, de kans aanmerkelijk dat de twee mannen ervan uit zouden gaan dat de man (X) die 's avonds in de door verdachte aangeduide spanne tijds de door de verdachte opgegeven woning verlaat degene is die zij moesten hebben? Nu geen van beiden het door de verdachte opgegeven slachtoffer eerder hadden gezien en het een winteravond was, terwijl zij tevoren enkel een facebook-foto onder ogen hadden gekregen, zou Machielse de kans op een vergissing door beiden aanmerkelijk willen noemen.15.Machielse schrijft: “Als de uitgelokte iemand om het leven brengt die naderhand de verkeerde blijkt te zijn is er geen twijfel aan dat de uitgelokte voor een levensdelict kan worden veroordeeld. In navolging van de BGH lijkt mij hetzelfde te gelden voor de uitlokker. De uitlokker deelt het lot van de uitgelokte. Dat het hier om medeplegen gaat, doet er niet wezenlijk toe, gelet op de gesignaleerde overlap die tussen beide deelnemingsvormen lijkt te bestaan.” De benadering van Machielse sluit aan bij de visie die Knigge (die van toerekenen spreekt) op de kwestie heeft: “Meer in het algemeen geldt dat wie anderen voor zijn criminele karretje spant, een zeker risico neemt”.16.Betoogd zou trouwens kunnen worden dat de strafwaardigheid van de uitlokker groter is dan die van de feitelijk uitvoerder, nu hij de auctor intellectualis is en een ander overhaalt de klus te klaren die hij zelf niet op zich neemt. De Hoge Raad oordeelt kort en krachtig dat het hof uit de door hem vastgestelde feiten en omstandigheden heeft afgeleid dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een persoon die later het slachtoffer bleek te zijn, en dat dit oordeel niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend is gemotiveerd. Dat de verdachte met zijn mededaders had afgesproken dat zij de vader van zijn ex-vriendin ‘kapot zouden slaan’, doet hieraan niet af.
Bespreking van het tweede middel
23. Ik keer terug naar de onderhavige zaak en het middel. Bij de in het voorgaande kopje uiteengezette stand van zaken kon het hof oordelen dat de verdachte de tenlastegelegde uitlokking van het medeplegen van de moord op [slachtoffer] heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is omschreven. Het hof heeft dat oordeel grondig gemotiveerd aan de hand van de door hem vastgestelde feiten en omstandigheden. Ik neem wat dat betreft in het bijzonder in aanmerking dat het hof tot uitdrukking heeft gebracht dat:
- de verdachte [betrokkene 2] geen aanwijzingen heeft gegeven over hoe en waar het moest gaan gebeuren;
- de verdachte daarover ook niet met [betrokkene 3] heeft gecommuniceerd, terwijl hij wist dat [betrokkene 3] de feitelijke uitvoerder van de moord zou zijn;
- de verdachte zich er niet van heeft vergewist of het voor [betrokkene 3] duidelijk was wat hij moest gaan doen en of hij daartoe geschikt was;
- aangenomen kan worden dat de verdachte wist, althans er rekening mee hield, dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] de moord bij de woning van [betrokkene 1] gingen uitvoeren;
- de verdachte wist dat daar ook andere personen, waaronder [slachtoffer] , woonden;
- de verdachte zich niet met de planning en de uitvoering heeft bemoeid;
- de verdachte wel kort voor de moord de druk heeft opgevoerd bij [betrokkene 2] , in die zin dat hij nu eindelijk in actie moest komen;
- de verdachte het risico op de koop toe heeft genomen dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] overhaast zouden overgaan tot de uitvoering van de moordopdracht;
- daarbij inderdaad overhaaste beslissingen zijn genomen.
24. Voorts wijs ik er nog op dat uit de tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen onder meer blijkt, dat:
- [betrokkene 3] geen Engels sprak en de communicatie tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 3] met handen en voeten verliep;
- [betrokkene 3] niet wist wie hij moest doodschieten;
- [betrokkene 2] pas ter plekke [betrokkene 1] zou aanwijzen;
- [betrokkene 2] heeft verklaard dat het donker was in de achtertuin (ik, A-G, begrijp: waar de stenen penanten stonden en waarachter [betrokkene 3] zich verscholen hield);
- het slachtoffer [slachtoffer] de deur opendeed en ineens viel, hetgeen erop duidt dat [betrokkene 3] onmiddellijk geschoten moet hebben toen de deur openging, zonder eerst te hebben geverifieerd wie opendeed.
25. Naar het oordeel van het hof zijn deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat een ander dan [betrokkene 1] zou worden gedood, dat het – behoudens contra-indicaties (waarvan niet is gebleken) – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans hierop heeft aanvaard. Door zo te handelen en geen voorzorgsmaatregelen te nemen die deze vergissing redelijkerwijze had kunnen voorkomen, zo vervolgt het hof, heeft ook de verdachte die aanmerkelijke kans bewust aanvaard en daarmee voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] . Dat de verdachte schuldig is aan uitlokking van het medeplegen van moord op [slachtoffer] , volgt volgens het hof ook uit het feit dat niet gebleken is dat op enige wijze een voorzorgsmaatregel is getroffen om het risico op andere slachtoffers dan [betrokkene 1] te voorkomen. In dat geval strekt de voorbedachte raad zich ook uit tot het dodelijke slachtoffer waar het plan niet op was gericht. De aanmerkelijke kans op de dood van een ander was immers bij het plan inbegrepen. Dat – niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigend – oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen zijn niet onbegrijpelijk. Voor zover (de toelichting op) het middel nog bedoelt te klagen dat het andersluidende verweer van de verdediging ontoereikend gemotiveerd is verworpen, stuit ook deze klacht op het voorgaande af.
26. Het middel faalt.
Slotsom
27. Het eerste en het tweede cassatiemiddel falen beide. Het eerste cassatiemiddel kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
28. Overige gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
29. Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑01‑2024
Zo ook HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718, NJ 2019/103 (rov. 5.3.3), m.nt. Wolswijk.
Zie de memorie van toelichting, beschreven in: H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, Eerste deel, Haarlem: Tjeenk Willink 1891, tweede druk, p. 435 en 437. Zie voorts Noyon/Langemeijer/Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, Inleiding, aant. 34 (bewerkt door prof. mr. A.J. Machielse; bijgewerkt t/m 17 juli 2017) en J. de Hullu, Materieel strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 428-431 (VII.1.6) en p. 462-464 (VII.4.2).
De Hullu, a.w., p.429 (VII.1.6).
Smidt, a.w., p. 435.
De aansprakelijkheid van de uitlokker berust zogezien op een causaal verband tussen het gepleegde feit en het opzettelijk handelen van de uitlokker”, aldus G. Knigge, ‘Het opzet van de deelnemer’, in: Glijdende schalen (De Hullu-bundel), Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2003, p. 303.
Zie ook HR 2 maart 1982, ECLI:NL:HR:1982:AB7914, NJ 1982/492.
D. Hazewinkel-Suringa, Inleiding tot de studie van het Nederlands strafrecht, bewerkt door J. Remmelink, Groningen: H.D. Tjeenk Willink 1975 (zevende druk), p.169.
Vgl. ook HR 9 mei 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0038, NJ 1995/ 501.
Hazewinkel-Suringa, a.w., p. 168.
Hazewinkel-Suringa, a.w., p. 405.
Denkbaar is dat het hof voor medeplegen heeft gekozen om eventuele ‘uitlokking-hobbels’ uit de weg te gaan.
De conclusie van Machielse (van 17 april 2018) dateert nog van vóór HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718, NJ 2019/103, m.nt. Wolswijk, waarin de Hoge Raad overweegt dat met de thans gebruikelijke formulering van de maatstaf van de aanmerkelijke kans geen wezenlijk andere of grotere mate van waarschijnlijkheid tot uitdrukking is gebracht dan met de in oudere rechtspraak, zoals in HR 9 november 1954, NJ 1955/55, gebruikte formulering 'de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans”.
Knigge, a.w., p. 305. Vgl. ook De Hullu, a.w., p. 431 (VII.1.6) en 463 (VII.4.2). In gelijke zin Schönke-Schröder, Strafgesetzbuch, Kommentar, 30. Auflage, Beck Munchen 2019, Alllgemeiner Teil, §26, RN 26 (Error in obiecto des Haupttäters); de beschouwingen komen naar het mij toeschijnt erop neer dat de uitlokker pas straffeloos is indien sprake is van ‘genaue Handlungsanweisungen’.
Beroepschrift 07‑06‑2023
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te Den Haag
Griffienummer: S 22/04392
Betekening aanzegging: 24 april 2023
Cassatieschriftuur
Inzake:
[verdachte]
verblijvende te [verblijfplaats],
verdachte,
advocaten: R.J. Baumgardt en P. van Dongen
dossiernummer: D20220448
Edelhoogachtbare Heren, Vrouwen:
Inleiding
Ondergetekenden, als daartoe door de verdachte bijzonder gevolmachtigd, R.J. Baumgardt en P. van Dongen, advocaten te Rotterdam, hebben hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [verdachte], ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch d.d. 21 november 2022, en alle beslissingen die door het hof ter terechtzitting(en) zijn genomen.
In genoemd arrest heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 23 jaren. Daarnaast heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van een vordering van een benadeelde partij en inbeslaggenomen voorwerpen.
Middelen van cassatie
Als gronden van cassatie hebben ondergetekenden de eer voor te dragen:
Middel I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder schending van een behoorlijke procesorde en wel om het navolgende:
Overeenkomstig het Procesreglement van de Hoge Raad heeft de verdediging tijdig verzocht alsnog in het bezit te worden gesteld van de door raadsman mr. Assendelft de Coningh ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 12 oktober 2022 overgelegde pleitnota. Naar aanleiding van dit verzoek is bij hof nadere informatie ingewonnen op grond waarvan blijkt dat daar geen pleitnota meer aanwezig is. Gelet hierop valt niet na te gaan of ter terechtzitting meer verweren zijn gevoerd of verzoeken zijn gedaan dan die in de in het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 12 oktober 2022 zijn vermeld. Niet is na te gaan of het hof bijvoorbeeld kennelijk impliciet verzoeken en verweren waarop een beslissing als bedoeld in art. 322 lid 4 Sv moet worden genomen heeft afgewezen of verworpen. Voorts valt niet voldoende na te gaan wat de raadsman aan de ter terechtzitting gedane verzoeken ten grondslag heeft gelegd zodat niet kan worden beoordeeld of de afwijzing van de verzoeken door het hof toereikend is gemotiveerd. Dit verzuim strijdt zozeer met een behoorlijke procesorde dat het, nu het blijkens door de Hoge Raad ingewonnen inlichtingen, onherstelbaar is, nietigheid van het onderzoek en van de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak meebrengt.
Toelichting
1.1
In het arrest van het hof d.d. 21 november 2022 is onder meer vermeld dat het arrest gewezen is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
1.2
In het proces-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep d.d. 3, 6, 10 en 12 oktober 2022 en 9 november 2022 is onder meer gerelateerd:
‘Na hervatting voert mr. Assendelft de Coningh als eerst het woord tot verdediging conform de inhoud van de door hem aan het hof overgelegde pleitnota, die aan dit proces-verbaal is gehecht en waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd.1.
(…)
Het hof onderbreekt het onderzoek voor de lunch.
Na hervatting voert mr. Knijpers het woord tot verdediging conform de inhoud van de door hem aan het hof overgelegde pleitnota, die aan dit proces-verbaal is gehecht en waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd.2.
(…)
Vervolgens voert mr. Heuvelmans het woord tot verdediging conform de inhoud van dè door hem aan het hof overgelegde pleitnota, die aan dit proces-verbaal is gehecht en waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd.3.(…)’
1.3
Overeenkomstig het Procesreglement van de Hoge Raad heeft de verdediging tijdig verzocht alsnog in het bezit te worden gesteld van de door raadsman mr. Assendelft de Coningh overgelegde pleitnota ontbrak heeft de verdediging de Hoge Raad op 17 maart 2023 verzocht haar alsnog in het bezit te stellen van de pleitnota. Bij bericht van 21 maart 2023 heeft de Hoge Raad de verdediging bericht dat het dossier is aangevuld met het opgevraagde processtuk. Dit blijkt evenwel niet het geval te zijn. Gelet hierop is de pleitnota kennelijk in het ongerede geraakt. Gelet hierop valt niet na te gaan of ter terechtzitting meer verweren zijn gevoerd of verzoeken zijn gedaan dan die in de in het proces-verbaal van de terechtzitting zijn vermeld. Niet is na te gaan of het hof bijvoorbeeld kennelijk impliciet verzoeken en verweren waarop een beslissing als bedoeld in art. 322 lid 4 Sv moet worden genomen heeft afgewezen of verworpen. Voorts valt niet voldoende na te gaan wat de raadsman aan de gedane verzoeken en verweren ten grondslag heeft gelegd zodat niet kan worden beoordeeld of de afwijzing van de verzoeken en verwerping van verweren door het hof toereikend is gemotiveerd. Dit verzuim strijdt zozeer met een behoorlijke procesorde dat het, nu het blijkens door de Hoge Raad ingewonnen inlichtingen, kennelijk onherstelbaar is, nietigheid van het onderzoek in hoger beroep en van de uitspraak meebrengt.4.
Middel II
Aan verdachte is onder feit 1 primair tenlastegelegd dat hij (onder meer, verkort zakelijk weergegeven) [betrokkene 2] en [betrokkene 3] op of omstreeks 25 oktober 2012 in de gemeente [gemeente], bij de woning waar na te noemen [betrokkene 1] en [slachtoffer] woonden, tezamen en in vereniging met elkander en/of met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, in elk geval opzettelijk, [slachtoffer] hebben/heeft doodgeschoten, welk strafbaar feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 25 oktober 2012 in de gemeente [gemeente] en/of in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of door het verschaffen van middelen en/of inlichtingen, door opzettelijk
- —
die [betrokkene 2] te benaderen/spreken met de opdracht/vraag om een buitenlander te zoeken die [betrokkene 1] zou moeten doodschieten en/of
- —
aan die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] te vragen om een persoon genaamd [betrokkene 1] dood te schieten en/of
- —
door met die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] af te spreken dat hij, verdachte, een aanzienlijk geldbedrag aan/voor die [betrokkene 2] en/of aan/voor die [betrokkene 3] zou geven waarvoor die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] die [betrokkene 1] zou moeten doodschieten en/of
- —
een (automatisch) vuurwapen voor het plegen van dat strafbaar feit te bewaren en/of
- —
een revolver aan die [betrokkene 2] te geven.
Onder feit 2 subsidiair is verdachte tenlastegelegd dat [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] op of omstreeks 25 oktober 2012 in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met elkander en/of met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord/doodslag (op [betrokkene 1]), opzettelijk een revolver en een (automatisch) pistool, in elk geval een of meer scherpe vuurwapens en munitie, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden hebben/heeft gehad, welk strafbaar feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 25 oktober 2012 in de gemeente [gemeente] en/of in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of door het verschaffen van middelen en/of inlichtingen, door opzettelijk
- —
die [betrokkene 2] te benaderen/spreken met de opdracht/vraag om een buitenlander té zoeken die [betrokkene 1] zou moeten doodschieten en/of
- —
aan die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] te vragen om een persoon genaamd [betrokkene 1] dood te schieten en/of
- —
door met die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] af te spreken dat hij, verdachte, een aanzienlijk geldbedrag aan/voor die [betrokkene 2] en/of aan/voor die [betrokkene 3] zou geven waarvoor die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] die [betrokkene 1] zou moeten doodschieten en/of
- —
een (automatisch) vuurwapen voor het plegen van dat strafbaar feit te bewaren en/of
- —
een revolver aan die [betrokkene 2] te geven.
In het arrest heeft het hof het onder feit 1 primair tenlastegelegde (grotendeels) bewezen verklaard. Het hof heeft daartoe overwogen/geoordeeld dat verdachte de opdracht heeft gegeven voor de moord op [betrokkene 1] en dat hij hiervoor een geldelijke beloning in het vooruitzicht heeft gesteld. Voorts heeft verdachte financiële middelen ter beschikking gesteld voor de voorbereiding van de moord, zoals de reis-en verblijfkosten van de huurmoordenaar en de aanschaf van een wapen. Ook heeft hij een van de wapens in bewaring gehad en nog een tweede vuurwapen ter beschikking gesteld. Voorts heeft het hof overwogen dat verdachte geen voorwaarden heeft gesteld aan het doden van [betrokkene 1]. Zo heeft hij [betrokkene 2] geen aanwijzingen gegeven over hoe en waar het moest gaan gebeuren. Door zich niet met de planning en de uitvoering te bemoeien, maar wel de druk op te voeren bij [betrokkene 2] dat het eindelijk eens moest gebeuren, heeft verdachte volgens het hof het risico op de koop toe genomen dat [betrokkene 2] en de gerekruteerde buitenlander overhaast zouden overgaan tot de uitvoering van de moordopdracht en dat daarbij ook overhaaste beslissingen zouden worden genomen en dat dan ook anderen de kans lopen om gedood te worden, zoals bijvoorbeeld de buurman die eerder die avond [betrokkene 1] had thuis gebracht of, welke kans zich ook heeft verwezenlijkt, de partner van [betrokkene 1]. De kans dat anderen onder deze omstandigheden gedood wordt dan ook als aanmerkelijk ingeschat nu het hier namelijk gaat om een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Daarbij heeft het hof overwogen dat bij liquidaties het daarbij helaas niet ongekend is dat een persoon die er niets mee te maken heeft, wordt getroffen of nog erger, wordt doodgeschoten waarmee het voorwaardelijk opzet op de dood van een ander en dus ook op die van [slachtoffer] is gegeven.
In de onderhavige zaak heeft het hof vastgesteld dat het doel van verdachte en de door hem uitgelokte personen slechts geweest is de echtgenoot van het slachtoffer van het leven te beroven. Dit is ook onder feit 2 bewezen verklaard. Voorts is vastgesteld dat de uitvoerders op de hoogte waren van de identiteit en geslacht van het beoogde slachtoffer en dat één van de uitvoerders het beoogde slachtoffer ook nog eens kende. Voorts is vastgesteld dat de uitvoerders niet bereid waren op een vrouw te schieten en/of die van het leven te beroven. Voorst is vastgesteld dat de uitvoerders een voorverkenning hebben uitgevoerd. Reeds in dit licht is oordeel van het hof, dat verdachte de reële, niet onwaarschijnlijke en aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard dat hij door geen aanwijzingen te geven aan [betrokkene 2] over hoe en waar het moest gaan gebeuren en hierover ook niet met [betrokkene 3] te communiceren, terwijl hij wist dat laatstgenoemde de feitelijke uitvoerder van de moord zou zijn en zich niet te vergewissen of het voor [betrokkene 3] duidelijk was wat hij moest gaan doen en of hij daartoe geschikt was en zich niet met de planning en de uitvoering te bemoeien, maar wel kort voor de moord de druk op te voeren bij [betrokkene 2], het risico op de koop toe heeft genomen dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] overhaast zouden overgaan tot de uitvoering van de moordopdracht en dat daarbij ook nog eens overhaaste beslissingen zouden worden genomen waardoor ook nog eens ook anderen de reële, niet onwaarschijnlijke en dus aanmerkelijke kans om gedood te worden onjuist althans onbegrijpelijk. Dat bij liquidaties het helaas niet ongekend is dat een persoon die er niets mee te maken heeft, wordt getroffen of nog erger, wordt doodgeschoten is onvoldoende om af te kunnen leiden dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die persoon zal worden doodgeschoten. Dat het door een uitvoerder doodschieten van een ander dan het beoogde slachtoffer naar algemene ervaringsregels in het kader van de door het hof vastgestelde criminele onderneming valt is mede onder de ook door het hof vastgestelde omstandigheden voorts onjuist althans onbegrijpelijk zodat de verwerping van het verweer/bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
Toelichting
2.1
Aan verdachte is tenlastegelegd, dat:
‘I. primair
[betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] op of omstreeks 25 oktober 2012 in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, bij de woning waar na te noemen [betrokkene 1] en [slachtoffer] woonden, tezamen en in vereniging met elkander en/of met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, in elk geval opzettelijk, [slachtoffer], in elk geval een persoon, hebben/heeft doodgeschoten, welk strafbaar feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 25 oktober 2012 in de gemeente [gemeente] en/of in de gemeente [gemeente], in elk geval inNederland, opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of door het verschaffen van middelen en/of inlichtingen, door opzettelijk
- —
die [betrokkene 2] te benaderen/spreken met de opdracht/vraag om een buitenlander te zoeken die [betrokkene 1] zou moeten doodschieten en/of
- —
aan die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] te vragen om een persoon genaamd [betrokkene 1] dood te schieten en/of
- —
door met die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] af te spreken dat hij, verdachte, een aanzienlijk geldbedrag aan/voor die [betrokkene 2] en/of aan/voor die [betrokkene 3] zou geven waarvoor die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] die [betrokkene 1] zou moeten doodschieten en/of
- —
een (automatisch) vuurwapen voor het plegen van dat strafbaar feit te bewaren en/of
- —
een revolver aan die [betrokkene 2] te geven;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 25 oktober 2012 in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, in elk geval opzettelijk, [slachtoffer] heeft doodgeschoten;
2. primair
[betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] op of omstreeks 25 oktober 2012 in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met elkander en/of met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van zijn/hun voornemen om opzettelijk en met voorbedachten rade [betrokkene 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, in elk geval met dat opzet, met een of meer vuurwapen(s) (meermalen) hebben/heeft geschoten op een persoon, in de veronderstelling dat die persoon voornoemde [betrokkene 1] was, terwijl de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
welk strafbaar feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 25 oktober 2012 in de gemeente [gemeente] en/of in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of door het verschaffen van middelen en/of inlichtingen, door opzettelijk
- –
die [betrokkene 2] te benaderen/spreken met de opdracht/vraag om een buitenlander te zoeken die [betrokkene 1] zou moeten doodschieten en/of
- –
aan die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] te vragen om een persoon genaamd [betrokkene 1] dood te schieten en/of
- —
door met die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] af te spreken dat hij, verdachte, een aanzienlijk geldbedrag aan/voor die [betrokkene 2] en/of aan/voor die [betrokkene 3] zou geven waarvoor die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] die [betrokkene 1] zou moeten doodschieten en/of
- –
een (automatisch) vuurwapen voor het plegen van dat strafbaar feit te bewaren en/of
- –
een revolver aan die [betrokkene 2] te geven;
2. subsidiair
[betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] op of omstreeks 25 oktober 2012 in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met elkander en/of met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord/doodslag (op [betrokkene 1]), opzettelijk een revolver en een (automatisch) pistool, in elk geval een of meer scherpe vuurwapens en munitie, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden hebben/heeft gehad, welk strafbaar feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 25 oktober 2012 in de gemeente [gemeente] en/of in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of door het verschaffen van middelen en/of inlichtingen, door opzettelijk
- —
die [betrokkene 2] te benaderen/spreken met de opdracht/vraag om een buitenlander té zoeken die [betrokkene 1] zou moeten doodschieten en/of
- —
aan die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] te vragen om een persoon genaamd [betrokkene 1] dood te schieten en/of
- —
door met die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] af te spreken dat hij, verdachte, een aanzienlijk geldbedrag aan/voor die [betrokkene 2] en/of aan/voor die [betrokkene 3] zou geven waarvoor die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] die [betrokkene 1] zou moeten doodschieten en/of
- —
een (automatisch) vuurwapen voor het plegen van dat strafbaar feit te bewaren en/of
- —
een revolver aan die [betrokkene 2] te geven;
3.
hij in of omstreeks de periode van 17 augustus 2012 tot en met 25 oktober 2012 te [a-plaats], gemeente [gemeente], in eik geval in Nederland, een of meer wapens van categorie II onder 2, te weten een zogenaamde Skorpion, zijnde een vuurwapen, geschikt om automatisch te vuren, voorhanden heeft gehad.’
2.2
In het vonnis van 13 november 2019 heeft de rechtbank bewezen verklaard, dat:
‘Feit 1
[betrokkene 2] en [betrokkene 3] op 25 oktober 2012 in de gemeente [gemeente], bij de woning waar na te noemen [betrokkene 1] en [slachtoffer] woonden, tezamen en in vereniging met elkander, opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer] hebben doodgeschoten, welk strafbaar feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 25 oktober 2012 in de gemeente [gemeente] opzettelijk heeft uitgelokt door giften en beloften en door het verschaffen van middelen, door opzettelijk
- —
die [betrokkene 2] te benaderen met de opdracht/vraag om een buitenlander te zoeken die[betrokkene 1] zou moeten doodschieten en
- —
aan die [betrokkene 2] te vragen om een persoon genaamd [betrokkene 1] dood te schieten en
- —
door met die [betrokkene 2] af te spreken dat hij, verdachte, een aanzienlijk geldbedrag aan die [betrokkene 2] en/of aan die [betrokkene 3] zou geven waarvoor die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] die [betrokkene 1] zou/zouden moeten doodschieten en
- —
een (automatisch) vuurwapen voor het plegen van dat strafbaar feit te bewaren en
- —
een revolver aan die [betrokkene 2] te geven;
Feit 2 primair
[betrokkene 2] en [betrokkene 3] op 25 oktober 2012 in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met elkander, ter uitvoering van hun voornemen om opzettelijk en met voorbedachten rade [betrokkene 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met vuurwapens hebben geschoten op een persoon in de veronderstelling dat die persoon voornoemde [betrokkene 1] was, terwijl de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
welk strafbaar feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 25 oktober 2012 in de gemeente [gemeente] opzettelijk heeft uitgelokt door giften en beloften en door het verschaffen van middelen, door opzettelijk
- —
die [betrokkene 2] te benaderen met de opdracht/vraag om een buitenlander te zoeken die [betrokkene 1] zou moeten doodschieten en
- —
aan die [betrokkene 2] te vragen om een persoon genaamd [betrokkene 1] dood te schieten en
- —
door met die [betrokkene 2] af te spreken dat hij, verdachte, een aanzienlijk geldbedrag aan die [betrokkene 2] en/of aan die [betrokkene 3] zou geven waarvoor die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] die [betrokkene 1] zou/zouden moeten doodschieten en
- —
een (automatisch) vuurwapen voor het plegen van dat strafbaar feit te bewaren en
- —
een revolver aan die [betrokkene 2] te geven;
Feit 3
de verdachte in de periode van 17 augustus 2012 tot en met 25 oktober 2012 te [a-plaats], gemeente [gemeente], een wapen van categorie II onder 2, te weten een zogenaamde Skorpion, zijnde een vuurwapen, geschikt om automatisch te vuren, voorhanden heeft gehad.’
2.3
In het vonnis heeft de rechtbank onder meer ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde overwogen/geoordeeld:
‘Wie heeft er nu geschoten?
De verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 6] en anderzijds [betrokkene 3] staan diametraal tegenover elkaar waar het de schutter betreft.
(…)
De schoten met de Skorpion zijn afgevuurd vanaf de stenen penanten, door [betrokkene 2] in zijn verklaringen ook wel ‘pilaren’ genoemd, die op vijf meter afstand van de deur staan. Bovendien is door de verbalisanten, die als eerste ter plaatse waren, vastgesteld dat er licht brandde boven de deur, terwijl de omgeving donker was. Aldus moet er vanaf de penanten op vijf meter afstand van de deur goed zicht zijn geweest op de persoon die zich in de deuropening bevond. De verklaring van [betrokkene 2] volgend was hij daar op 25 oktober 2012 aanwezig om [betrokkene 1] te vermoorden. Hij heeft ook verklaard dat hij [slachtoffer] kende. Gelet op die omstandigheden tezamen, is het niet aannemelijk dat [betrokkene 2] [slachtoffer] vanaf een dergelijke korte afstand zou beschieten. Zeker niet omdat [betrokkene 2] de avond ervoor nog door [slachtoffer] met de hond overlopen en hij er dus op bedacht zou moeten zijn dat zij in plaats van [betrokkene 1] de deur uit zou kunnen komen.
Aldus oordeelt de rechtbank bewezen dat [betrokkene 3] met de Skorpion heeft geschoten en dat [betrokkene 2] de revolver had. De rechtbank acht het hierbij zo te zijn geweest dat [betrokkene 3], toen [betrokkene 2] zijn naam riep en naar hem een gebaar maakte, [betrokkene 3] iemand in de deuropening heeft gezien en het roepen en/of gebaren van [betrokkene 2] heeft opgevat als het moment waarop hij moest schieten en dat vervolgens ook heeft gedaan. De daarop volgende schoten zijn door [betrokkene 2] geïnterpreteerd als mogelijk komend vanuit de richting van de woning en om aan zichzelf en [betrokkene 3] de vlucht mogelijk te maken, heeft [betrokkene 2] toen met zijn revolver bij wijze van dekkingsvuur schoten gelost. De rechtbank acht de verklaring van [betrokkene 3] dat niet hij, maar [betrokkene 2] met de Skorpion schoot ongeloofwaardig, omdat deze strijdig is met de hiervoor genoemde bewijsmiddelen.
En dat geldt ook voor de verklaring van [verdachte], die in weerwil met de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijft volhouden dat hij er niets mee te maken heeft.
Tussenconclusie:
Op basis van de hiervoor weergegeven selectie en waardering van bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] het onbedoelde slachtoffer is geworden van de uitvoering van de moordopdracht op [betrokkene 1]. Die moordopdracht is gegeven door [verdachte] en uitgevoerd door [betrokkene 2] en [betrokkene 3], waarbij [betrokkene 3] met de Skorpion heeft geschoten op [slachtoffer] en [betrokkene 2] met de revolver geschoten heeft.
111. de juridische kwalificatie van de feiten en de rollen van de verdachten
(…)
‘Feit 1
Primair is door de officier van justitie de moord op [slachtoffer] ten laste gelegd, waarbij hij [betrokkene 3] en [betrokkene 2] als medeplegers aanmerkt en [verdachte] als de uitlokker.
Om tot een bewezenverklaring te komen, moet de rechtbank beoordelen of er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 3] ter uitvoering van het plan om [slachtoffer] te doden en of dit handelen is uitgelokt door [verdachte] door giften of beloften en/of het verschaffen van middelen of inlichtingen.
Medeplegen en opzet
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat het plan was om [betrokkene 1] te doden. Om dat plan uit te voeren was er ook sprake van een samenwerking tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 3]. [betrokkene 2] heeft [betrokkene 3] gerekruteerd en naar Nederland gehaald. Met de bedoeling om [betrokkene 1] te doden zijn [betrokkene 2] en [betrokkene 3], voorzien van vuurwapens, naar de woning van [betrokkene 1] gegaan. Alvorens op pad te gaan, hebben ze samen het automatische vuurwapen en de bijbehorende munitie schoongemaakt. [betrokkene 2] was gewapend met een revolver en [betrokkene 3] met de Skorpion. [betrokkene 3] is door [betrokkene 2] op zijn plek bij de stenen penanten vlakbij de woning van [betrokkene 1] gezet. Toen [betrokkene 2] na een korte verkenning rondom de woning de conclusie trok dat [betrokkene 1] niet thuis was, wilde hij terugkeren naar de auto. Daartoe riep hij [betrokkene 3] en heeft hij hem gewenkt. [betrokkene 3] heeft dit roepen en gebaren door [betrokkene 2] naar het de rechtbank voorkomt geïnterpreteerd als het teken om daadwerkelijk te gaan schieten. [betrokkene 3] is dus degene die de dodelijke schoten heeft gelost. Dodelijke schoten die, voor zover het [betrokkene 2] betreft, enkel en alleen voor [betrokkene 1] bedoeld waren, maar zijn partner [slachtoffer] hebben getroffen.
Het opzet van [betrokkene 3] op de dood van [slachtoffer] is gegeven. De uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen, namelijk het op een korte afstand van circa vijf meter met een automatisch wapen afvuren van een dergelijke hoeveelheid kogels op een persoon, duidt op opzet om die persoon te doden.
De vraag is nu of er ook sprake was van opzet bij [betrokkene 2] om [slachtoffer] te doden. Hij was namelijk alweer op weg naar de auto, nadat hij de conclusie had getrokken dat [betrokkene 1] niet thuis was. Maar zelfs als zijn intentie niet gericht is geweest op het toebrengen van dodelijk letsel aan [slachtoffer], dan nog kunnen sommige handelingen dusdanig gevaarzettend zijn dat alleen al in de aard van die handelingen het opzet op een bepaald gevolg schuilt. Het gevolg wordt dan zogezegd op de koop toe genomen. Dat heet met een juridische term voorwaardelijk opzet: het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of uit het gedrag van [betrokkene 2] blijkt van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer]. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en dat heeft alles te maken met de knullige uitvoering van het plan om [betrokkene 1] te doden. [betrokkene 2] heeft [betrokkene 3] enkel verteld dat hij een man moest doodschieten, maar de manier waarop niet verder met [betrokkene 3] uitgewerkt of doorgesproken en heeft niet afgesproken wanneer de hele actie afgeblazen zou worden. Ook heeft hij voorafgaand aan het vertrek naar de [a-straat] geen foto laten zien van [betrokkene 1] of op een andere manier geprobeerd duidelijk te maken wie het beoogde slachtoffer was. Bovendien was er sprake van een taalbarrière. Wanneer men op deze manier een samenwerking aangaat, dan loopt men het risico dat de ander niet begrijpt wat hij wel en niet moet doen en in het voorkomende geval, niet begrijpt wanneer hij zich moet terugtrekken. Dat dat in dit geval ook zo is geweest, blijkt wel uit het feit dat, eenmaal weer gezeten in de auto, [betrokkene 3] aan [betrokkene 2] vertelt dat hij, en dit dus in afwijking van de kennelijke instructie van [betrokkene 2], op een vrouw heeft geschoten.
Bij een juiste instructie en een goede communicatie zou [betrokkene 3], zo neemt de rechtbank aan, niet geschoten hebben toen [slachtoffer] in de deuropening verscheen. [betrokkene 2] heeft vanwege de uiterst beperkte communicatie met [betrokkene 3] rondom de moordopdracht, het al schietklaar neerzetten van [betrokkene 3] zonder dat [betrokkene 3] een concreet beeld had van het beoogde slachtoffer en de plaats waar de moordopdracht moest worden uitgevoerd, te weten de woning waar [betrokkene 1] met vrouw en kinderen woonde, bewust het aanmerkelijk te noemen risico genomen dat [betrokkene 3] een ander dan [betrokkene 1] zou neerschieten. Om straffeloosheid te kunnen claimen voor de vergismoord op [slachtoffer] had [betrokkene 2] stappen moeten nemen die er effectief toe hadden geleid dat [betrokkene 3] niet zou kunnen schieten op anderen dan [betrokkene 1], maar dat heeft [betrokkene 2] niet gedaan. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden valt het handelen van de daadwerkelijke schutter [betrokkene 3] ook binnen het opzetverwijt dat [betrokkene 2] treft. Het voorbereiden van de moord op een persoon, het samen ter plaatse gaan om een persoon daadwerkelijk te doden en het vervolgens nalaten om maatregelen te nemen die het beschieten van iemand anders dan het beoogde doelwit onmogelijk maken, maakt dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen [betrokkene 3] en [betrokkene 2] met het opzet om [slachtoffer] te doden.
(…)
Uitlokking
Er is nog een speler in deze gebeurtenissen en dat is [verdachte]. Hij wordt verdacht van uitlokking. Voor een bewezenverklaring van uitlokking moet het opzet van de uitlokker komen vast te staan, het uitlokkingsmiddel en de strafbaarheid van het uitgelokte.
Op basis van de hiervoor genoemde wettige bewijsmiddelen is de rechtbank ervan overtuigd dat hij de opdracht heeft gegeven voor de moord op [betrokkene 1] en dat hij hiervoor een geldelijke beloning in het vooruitzicht heeft gesteld. Voorts heeft hij financiële middelen ter beschikking gesteld voor de voorbereiding van de moord, zoals de reis-en verblijfkosten van de huurmoordenaar en de aanschaf van een wapen. Ook heeft hij een van de wapens in bewaring gehad en nog een tweede vuurwapen ter beschikking gesteld.
Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat [verdachte] geen voorwaarden heeft gesteld aan het doden van [betrokkene 1]. Zo heeft hij [betrokkene 2] geen aanwijzingen gegeven over hoe en waar het moest gaan gebeuren. Door zich niet met de planning en de uitvoering te bemoeien, maar wel de druk op te voeren bij [betrokkene 2] dat het eindelijk eens moest gebeuren, heeft [verdachte] het risico op de koop toe genomen dat [betrokkene 2] en de gerekruteerde buitenlander overhaast zouden overgaan tot de uitvoering van de moordopdracht en dat daarbij ook overhaaste beslissingen zouden worden genomen. Dan lopen ook anderen de kans om gedood te worden, zoals bijvoorbeeld de buurman die eerder die avond [betrokkene 4] had thuis gebracht of, welke kans zich ook heeft verwezenlijkt, de partner van [betrokkene 1]. De kans dat anderen onder deze omstandigheden gedood zouden worden, schat de rechtbank in als aanmerkelijk. Het gaat hier namelijk om een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Bij liquidaties is het daarbij helaas niet ongekend dat een persoon die er niets mee te maken heeft, wordt getroffen of nog erger, wordt doodgeschoten.50 Daarmee is voorwaardelijk opzet op de dood van een ander en dus ook op die van [slachtoffer] gegeven.’
2.4
In voetnoot 50 van het vonnis is vermeld:
‘Illustratief hierbij is de vergismoord op [naam 1] en de pogingen tot moord op diens gezin (ECLI:NL:RBAMS:2018:3222, ECLI:NL:RBAMS:2018:3223, ECLI: NL: RBAMS: 2018:3190 en, ECLI:NL:RBAMS:2018:3196) en de vergismoord op [naam 2] (ECLI:NL:RBMNE:2019:1270 en ECLI:NL:RBMNE:2019:1273).’
2.5
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 12 oktober 2022 is onder meer gerelateerd dat mrs. T. van Assendelft de Coningh en J-H.L.C.M. Kuijpers, advocaten te Amsterdam en M.P.J.C. Heuvelmans en A. van Wijk, advocaten te [gemeente], het woord tot de verdediging hebben gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitaantekeningen. In de door mr. Van Wijk overgelegde pleitnota is onder meer aangevoerd:
‘D. Subsidiair: geen opzet feit 1
1.
Subsidiair stelt de verdediging dat, indien uw Hof tot het oordeel komt dat er wel sprake is van een strafbare uitlokking van de poging tot moord op [betrokkene 1] (feit 2), cliënt dient te worden vrijgesproken van de uitlokking van de moord op [slachtoffer] (feit 1). Er is niet voldaan aan de eerste voorwaarde voor strafbare uitlokking, namelijk het opzet van de uitlokken Het opzet van cliënt was niet gericht op de dood van [slachtoffer].
I. Opzet van de uitlokker: feit 1, de uitlokking op de moord op [slachtoffer]
2.
Het opzet van de uitlokker moet zijn gericht op zowel het uitlokken van een ander als op de bestanddelen van het delict waartoe die ander is aangezet. Opzet op de gedraging van de uitgelokte is niet zonder meer voldoende; het moet zich uitstrekken tot alle bestanddelen van het delict. Aan cliënt is onder feit 1 primair ten laste gelegd dat hij [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] opzettelijk heeft uitgelokt om de moord op [slachtoffer] te plegen.
3.
Voor een bewezenverklaring van bovenstaand feit dient er, zoals reeds besproken, sprake te zijn van opzet van de uitlokker op het uitlokken van de moord op [slachtoffer]. Er is geen sprake van volopzet op de dood van [slachtoffer], aangezien cliënt de directe opdracht daartoe niet heeft gegeven. De ondergrens voor het benodigde opzet is voorwaardelijk opzet. Heeft cliënt bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] in plaats van [betrokkene 1] zou worden doodgeschoten? Het antwoord hierop luidt in de visie van de verdediging ontkennend.
4.
De beweerdelijke uitlokking zag op het uitlokken van een moord op [betrokkene 1]. Uit de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 6] blijkt dat cliënt [betrokkene 2] zou hebben benaderd en hem opdracht zou hebben gegeven iemand te vinden om [betrokkene 1] dood te schieten voor € 50.000. In tegenstelling tot wat de rechtbank heeft geoordeeld, heeft cliënt hiermee niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat iemand anders het slachtoffer zou worden van deze moordopdracht. Er zijn een aantal omstandigheden die maken dat er niet aan de voorwaarden voor voorwaardelijk opzet is voldaan en dat cliënt derhalve niet bewust de aanmerkelijke kans op het overlijden van een ander, te weten [slachtoffer], heeft aanvaard.
Bekendheid met het beoogde slachtoffer
5.
Cliënt zou [betrokkene 2] hebben benaderd met de vraag of hij iemand kon regelen om [betrokkene 1] dood te schieten. [betrokkene 2] was een bekende van zowel [betrokkene 1] zelf, als van zijn vrouw [slachtoffer]. Het feit dat zij bekenden van elkaar zijn wordt bevestigd door zijn eigen verklaring dat hij [slachtoffer] de avond voor de moord tegenkomt bij zijn verkenning en haar direct herkent. [slachtoffer] herkent bij dit treffen [betrokkene 2] ook.1
6.
Het feit dat (een van) de uitgelokte dader(s) een bekende is van het beoogde doelwit is een belangrijk verschil met de vergismoorden waar de rechtbank in haar uitspraak aan refereert.2 Bij de vergismoorden op [naam 2] en [naam 1] waren de schutters geen bekenden van het beoogde doelwit of van de uiteindelijke slachtoffers.3 Deze schutters wisten niet precies hoe hun ‘doelwit’ eruit zag. De schutters gingen bij de uitvoering zeer waarschijnlijk uit van een vage opdracht die een omschrijving van de auto en/of het appartementencomplex waar het beoogde doelwit woont bevatte.4 Op grond hiervan is de kans op vergissing inderdaad, zoals helaas is gebleken, groot. De kans is groot dat iemand in een groot appartementencomplex in dezelfde zwarte auto rijdt als het beoogde doelwit. Het risico op een vergissing is in die zaken wel te kwalificeren als een aanmerkelijke kans. Deze zaken verschillen echter op belangrijke punten van de zaak van cliënt.
7.
De vermeende opdracht die cliënt zou hebben gegeven was duidelijk en bevatte geen vage omschrijving van de persoon die zou moeten worden doodgeschoten. Tevens waren er niet veel personen bij betrokken, zoals bij georganiseerde criminaliteit vaak het geval is. [betrokkene 2] zou er zorg voor moeten dragen dat een bekende van hem doodgeschoten wordt. Dit is niet te vergelijken met de opdracht in voorgaande voorbeelden. Cliënt wist namelijk dat [betrokkene 2] het beoogde doelwit [betrokkene 1] kende en de boodschap was ook volgens [betrokkene 2] zelf duidelijk: [betrokkene 1] moet dood. De kans dat [betrokkene 2] zich zou vergissen in de identiteit van het beoogde doelwit was nihil, gelet op het feit dat de twee bekenden van elkaar waren. Het was geen reëel risico dat [betrokkene 2] per ongeluk iemand die op hem lijkt of een toevallige voorbijganger met dezelfde auto zou doodschieten.
8.
Het voorgaande wordt tevens bevestigd door de rechtbank in de overweging waarom niet [betrokkene 2], maar [betrokkene 3] de schutter is. De rechtbank overweegt hieromtrent:
‘De verklaring van [betrokkene 2] volgend was hij daar op 25 oktober 2012 aanwezig om [betrokkene 1] te vermoorden. Hij heeft ook verklaard dat hij [slachtoffer] kende. Gelet op die omstandigheden tezamen, is het niet aannemelijk dat [betrokkene 2] [slachtoffer] vanaf een dergeiijke korte afstand zou beschieten. Zeker niet omdat [betrokkene 2] de avond ervoor nog door [slachtoffer] met de hond overlopen en hij er dus op bedacht zou moeten zijn dat zij in plaats van [betrokkene 1] de deur uit zou kunnen komen.’
Geen onduidelijke opdracht
9.
Zoals reeds uiteengezet was de vermoedelijke opdracht van cliënt aan [betrokkene 2] duidelijk. Cliënt kon niet voorzien dat deze opdracht wegens bijvoorbeeld taalproblemen niet duidelijk zou worden overgebracht door [betrokkene 2] aan de uiteindelijke mededader.
10.
De reden waarom [slachtoffer] is doodgeschoten is bovendien niet gelegen in het feit dat de opdracht van cliënt aan [betrokkene 2] onvoldoende duidelijk is geweest. [betrokkene 2] heeft niet betwist dat hij en zijn mededader duidelijk wisten naar wie ze toe gingen en wie ze moesten doodschieten. De rechtbank heeft over de toedracht van de schietpartij bovendien overwogen dat het aannemelijker is dat:
‘[betrokkene 3], toen [betrokkene 2] zijn naam riep en naar hem een gebaar maakte, [betrokkene 3] iemand in de deuropening heeft gezien en het roepen en/of gebaren van [betrokkene 2] heeft opgevat als het moment waarop hij moest schieten en dat vervolgens ook heeft gedaan. ’
11.
Cliënt kon niet en hoefde ook niet te voorzien dat het voorgaande zou gebeuren op grond van de opdracht die hij zou hebben gegeven aan [betrokkene 2]. De omstandigheid dat hij in zijn opdracht zou hebben gevraagd om een buitenlander, maakt dit niet anders. Hij kon en hoefde niet te voorzien dat de mededader [betrokkene 3] bepaalde (hand)gebaren van [betrokkene 2] zou opvatten als reden om te gaan schieten op een ander dan het beoogde doelwit. De kans dat dit zou gebeuren is niet aannemelijk, mede gelet op wat hiervoor is overwogen door de rechtbank over het feit dat [betrokkene 2] erop bedacht zou moeten zijn dat [slachtoffer] bij de woning aanwezig zou kunnen zijn.
Geen bewijsmiddelen die tot andere conclusie leiden
12.
In het dossier zijn tot slot geen bewijsmiddelen voorhanden die tot een andere conclusie leiden dan hetgeen hiervoor is overwogen. [slachtoffer] was niet zo vaak bij [betrokkene 1] in de buurt dat cliënt voorafgaande aan zijn opdracht bedacht had moeten zijn op het risico dat zij zou worden doodgeschoten en de uitgelokte hiervoor had moeten waarschuwen.
13.
Cliënt heeft tevens in zijn beweerdelijke opdracht niet gezegd dat [betrokkene 2] [betrokkene 1] bij zijn huis moest (laten) doodschieten. Er is door cliënt niet aangedrongen op onnodige risico's aan de zijde van [betrokkene 2] noch zou cliënt hebben aangedrongen hij koste wat het kost snel moest handelen.
14.
Tot slot is er een contra-indicatie voor het bestaan van voorwaardelijk opzet aan de zijde van cliënt, nu hij over [slachtoffer] heeft verklaard dat hij haar een intelligente vrouw en super goede moeder vindt. Deze verklaring en houding tegenover [slachtoffer] tonen aan dat cliënt in ieder geval niet bewust een aanmerkelijke kans op haar dood heeft aanvaard.’
2.6
In het arrest heeft het hof bewezen verklaard, dat:
‘1. primair
[betrokkene 2] en [betrokkene 3] op 25 oktober 2012 in de gemeente [gemeente], bij de woning waar na te noemen [betrokkene 1] en [slachtoffer] woonden, tezamen en in vereniging met elkander opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer] hebben doodgeschoten,
welk strafbaar feit hij, verdachte, in de periode van I juli 2012 tot en met 25 oktober 2012 in de gemeente [gemeente] opzettelijk heeft uitgelokt door beloften en door het verschaffen van middelen en/of inlichtingen, door opzettelijk
- —
die [betrokkene 2] te benaderen/spreken met de opdracht/vraag om een buitenlander te zoeken die [betrokkene 1] zou moeten doodschieten en
- —
aan die [betrokkene 2] te vragen om een persoon, genaamd [betrokkene 1], dood te schieten en
- —
door met die [betrokkene 2] af te spreken dat hij, verdachte, een aanzienlijk geldbedrag aan die [betrokkene 2] en/of aan/voor die [betrokkene 3] zou geven waarvoor die [betrokkene 3] die [betrokkene 1] zou moeten doodschieten en
- —
een (automatisch) vuurwapen voor het plegen van dat strafbaar feit te bewaren en
- —
een revolver aan die [betrokkene 2] te geven;
2. subsidiair
[betrokkene 2] en [betrokkene 3] op 25 oktober 2012 in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met elkander, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord (op [betrokkene 1]), opzettelijk een revolver en een (automatisch) pistool en munitie, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden hebben gehad,
welk strafbaar feit hij, verdachte, in de periode van 1 juli 2012 tot en met 25 oktober 2012 in de gemeente [gemeente] opzettelijk heeft uitgelokt door beloften en door het verschaffen van middelen en/of inlichtingen, door opzettelijk
- —
die [betrokkene 2] te benaderen/spreken met de opdracht/vraag om een buitenlander te zoeken die [betrokkene 1] zou moeten doodschieten en
- —
aan die [betrokkene 2] te vragen om een persoon, genaamd [betrokkene 1], dood te schieten en
- —
door met die [betrokkene 2] af te spreken dat hij, verdachte, een aanzienlijk geldbedrag aan die [betrokkene 2] en/of aan/voor die [betrokkene 3] zou geven waarvoor die [betrokkene 3] die [betrokkene 1] zou moeten doodschieten en
- —
een (automatisch) vuurwapen voor het plegen van dat strafbaar feit te bewaren en
- —
een revolver aan die [betrokkene 2] te geven;
3.
hij in de periode van 17 augustus 2012 tot en met 25 oktober 2012 te [a-plaats], gemeente [gemeente], een wapen van categorie II onder 2, te weten een zogenaamde Skorpion, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.’
2.7
In het arrest heeft het hof onder meer overwogen/geoordeeld:
‘Vrijspraak van het onder 2 primair tenlastegelegde
Uit het dossier volgt dat het schietincident waarbij [slachtoffer] om het leven is gekomen, op 25 oktober 2012 kort voor 21.42 uur heeft plaatsgevonden. Het hof stelt vast dat de partner van [slachtoffer] te weten de heer [betrokkene 1] op dat moment (en ook in uren daarvoor) niet in zijn woning aan de [a-straat 1] te [gemeente] aanwezig was. Hij was immers die ochtend al met het vliegtuig naar Brazilië vertrokken. Naar het oordeel van het hof was er derhalve geen (aanmerkelijke) kans dat de schoten die met de vuurwapens (de revolver en de Skorpion) bij die woning zijn afgevuurd, [betrokkene 1] zouden treffen en daarmee tot zijn dood zouden leiden. Dat betekent dat er geen sprake kan zijn van een strafbare poging om [betrokkene 1] van het leven te beroven en daarmee ook niet van een strafbare uitlokking daartoe.
Anders dan de rechtbank in eerste aanleg en de advocaat-generaal is het hof dan ook van oordeel dat de verdachte van het onder 2 primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
(…)
De gewelddadige dood van [slachtoffer]
Op donderdag 25 oktober 2012 kwam om 21.42 uur een melding bij de politie binnen. Die melding werd gedaan door de dan twaalfjarige [betrokkene 4]. Hij meldde dat zijn moeder gewond was geraakt. Ze lag thuis, aan de [a-straat 1] te [gemeente], op de grond en zei niets meer. Ze liep naar buiten om de hond uit te laten, deed de deur open en toen viel ze ineens. [betrokkene 4] hoorde iets keihard knallen, vuurwerk ofzo, rond het huis, recht voor de deur. Zijn moeder lag binnen in de gang, net voor de deur. Op een vraag van de meldkamer of zijn moeder nog bewoog, antwoordde [betrokkene 4] dat ze een beetje met haar mond bewoog. Ze reageerde helemaal niet meer. [betrokkene 4] was op dat moment alleen thuis met zijn moeder en zijn negenjarige zusje [betrokkene 5].3
Toen de eerste politieagenten ongeveer acht minuten na de melding ter plaatse kwamen, merkten zij op dat het op het perceel erg donker was, maar dat er een lamp boven de voordeur brandde. In de gang achter de voordeur troffen de politieagenten een gewonde vrouw aan — naar later bleek [slachtoffer] — die op haar rug lag. Verbalisant [verbalisant] voelde in haar hals en voelde geen hartslag meer. Er werd vervolgens een reanimatie gestart en [slachtoffer] werd overgebracht naar het ziekenhuis4, maar de hulpverlening mocht niet meer baten: [slachtoffer] was op 39-jarige leeftijd overleden.
De politieagenten die als eerste ter plaatse waren, zagen al vermoedelijke schotwonden bij [slachtoffer] en kogelgaten in en bij de voordeur, in een daarachter gelegen deur en in het stucwerk.6
(…)
Tussenconclusie van het hof
[slachtoffer] is op 25 oktober 2012 te [gemeente] gedood door verscheidene schotverwondingen, terwijl zij zich in de opening van de achterdeur van haar woning bevond. Zij is beschoten met vermoedelijk een automatisch, werkend machinepistool van het merk Skorpion. De schutter met dit wapen stond binnen een afstand van vijf meter, ter hoogte van de penanten tegenover de achteringang van de woning. Gelet op de Schietlijnen en de beperkte spreiding van de inslagen is met dit wapen in korte tijd een reeks kogels afgevuurd, waarbij de schutter tijdens het schieten van houding en plaats is gewisseld, beginnend bij het rechter penant (bezien vanuit de snelweg). Ook is er minstens één keer geschoten met een revolver van het kaliber .38 special of .357 magnum.
Tactisch onderzoek
De verklaringen van de partner van het slachtoffer, [betrokkene 1]
In de nacht volgend op het doodschieten van [slachtoffer] gaf [betrokkene 1] in een telefoongesprek met de politie aan dat hij maar met één persoon problemen had en hij noemde de naam [verdachte] uit [a-plaats]. Hij wilde niet zeggen waar het meningsverschil over ging, maar het speelde al enkele maanden.
(…)
In zijn verhoor d.d. 19 december 2012 lichtte [betrokkene 1] desgevraagd een en ander (nogmaals) toe. Ongeveer twee weken voor de herfstvakantie had [verdachte] hem thuis aan de [a-straat 1] bedreigd. [verdachte] stond voor de deur en had geprobeerd om [betrokkene 1] weer bij zijn zakelijke activiteiten te betrekken. [verdachte] had nog aangegeven dat het aan zijn cocaïnegebruik te wijten was, maar dat hij daarmee was gestopt. [betrokkene 1] had hem duidelijk te verstaan gegeven dat hij niets meer met [verdachte] te maken wilde hebben en dat hij bij zijn standpunt bleef. [verdachte] is toen weggegaan, waarbij hij op het laatst had gezegd: ‘Jou ruim ik op of jou laat ik opruimen.’ [betrokkene 1] had daaruit begrepen dat [verdachte] hem wilde vermoorden of laten vermoorden.13
De verklaring van [betrokkene 2] 16 ondersteund door overige bewijsmiddelen
Dat er op zakelijk vlak onenigheid was tussen [verdachte] en [betrokkene 1] en dat [verdachte] daarom van [betrokkene 1] af wilde, heeft ook [betrokkene 2] verklaard. Hij heeft uiteindelijk — als kroongetuige- op 19 en 20 oktober 2017, aangevuld in zijn latere verhoor op 26 september 2018, verklaard over de aanleiding, de opdracht tot de moord op [betrokkene 1] en de feitelijke uitvoering van die opdracht, die tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid. Zijn verklaringen worden op al deze onderdelen ondersteund door getuigenissen van anderen en daarnaast op verschillende punten ook door de resultaten van technisch onderzoek.
(…)
[betrokkene 2] verklaarde dat hij op verzoek van [verdachte] samen met [betrokkene 12] aanwezig is geweest bij een gesprek tussen [verdachte] en [betrokkene 1]. Dat gesprek vond in juli 2012 plaats in het kantoor in de frituur van [verdachte] te [b-plaats].
(…)
— Over de opdracht
[betrokkene 2] heeft verklaard dat [verdachte] hem enige tijd na het gesprek in de frituur heelt benaderd met de vraag of hij iemand uit het buitenland kon vinden die [betrokkene 1] voor een bedrag van € 50.000,00 met een vuurwapen wilde opruimen. Voor [betrokkene 2] was duidelijk dat [verdachte] met ‘opruimen’ het doden van [betrokkene 1] bedoelde.
(…)
[betrokkene 11] heeft verklaard dat [betrokkene 2] voor de moord in dezelfde week bij haar en [betrokkene 10] thuis is geweest en dat hij toen heeft gezegd dat '[verdachte] hem opgeruimd wilde hebben7, 'dat [verdachte] hem geld had geboden om die vent van kant te maken.
(…)
Toen aan [betrokkene 10] werd voorgehouden dat [betrokkene 11] had verklaard dat [betrokkene 2] had gezegd dat er een vent moest worden omgelegd, dat [verdachte] daarvoor geld had aangeboden en dat [betrokkene 2] aan [betrokkene 10] had gevraagd om mee te gaan, antwoordde [betrokkene 10]: ‘Dat heeft [betrokkene 2] inderdaad gezegd.’25
— Over de uitvoering van de opdracht: de voorbereiding
(…)
Pas toen hij voor de derde keer in Letland was, heeft [betrokkene 2] [betrokkene 3] in diens garage over de opdracht verteld, zo heeft Willems verklaard. [betrokkene 2] had een briefje gemaakt en daarop € 40.000,00 geschreven. Dit briefje had hij naar [betrokkene 3] geschoven en met handen en voeten duidelijk gemaakt dat hij naar Nederland moest komen om iemand dood te maken. Hij heeft met zijn handen een schietende beweging gemaakt en het Russische woord voor man genoemd. Ook heeft hij nog met zijn handen een snijbeweging langs zijn keel gemaakt. Ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft [betrokkene 2] verklaard dat hij, om duidelijk te'maken dat het om een man ging en niet om een vrouw, zijn eigen geslachtsdelen heeft beetgepakt en vervolgens borsten heeft uitgebeeld, waarna hij met zijn vinger van links naar rechts heeft bewogen. [betrokkene 3] heeft daarop gezegd: ‘da da’ oftewel: ‘is goed’.
(…)
De voorverkenning
[betrokkene 2] heeft verklaard dat hij twee personen benaderd heeft om [betrokkene 3] naarde woning van [betrokkene 1] te brengen. Dat wilde hij namelijk zelf in eerste instantie niet doen. Achtereenvolgens heeft [betrokkene 2], zo heeft hij verklaard, [betrokkene 10] en [betrokkene 9] benaderd voor de rol van chauffeur. [betrokkene 10] wilde eerst op voorverkenning, maar die voorverkenning is er niet van gekomen omdat [betrokkene 10] en [betrokkene 2] onderweg naar [gemeente] werden aangehouden vanwege bellen achter het stuur.
(…)
[betrokkene 2] heeft verder verklaard dat hij op 24 oktober 2012 in de avond woorden met [verdachte] heeft gekregen. [verdachte] vond het namelijk te lang duren en wilde dat er eindelijk actie zou worden ondernomen. [betrokkene 2] haalde vervolgens diezelfde avond nog [betrokkene 9] op en vroeg hem als chauffeur te fungeren bij de uitvoering van de moordopdracht. [betrokkene 9] weigerde volgens [betrokkene 2] echter om betrokken te raken, toen hij tijdens de voorverkenning met [betrokkene 2] de woning van [betrokkene 1] herkende. Door de druk die [verdachte] eerder die avond had gezet op [betrokkene 2] óm actie te ondernemen, besloot [betrokkene 2] na de weigering van [betrokkene 9] om zelf uit te stappen bij de woning van [betrokkene 1] om te kijken of de bus van [betrokkene 1] op de oprit stond. [betrokkene 2] werd vervolgens overlopen door [slachtoffer]. Hij kende [slachtoffer], omdat hij haar verschillende keren had gezien als hij een boodschap van [verdachte] aan [betrokkene 1] moest overbrengen. Tijdens het overhaast wegrijden, raakte [betrokkene 2] een varkensrug.
Dit vindt bevestiging in de verklaring van [betrokkene 11] dat [betrokkene 2] de volgende dag bij haar en [betrokkene 10] kwam en vertelde dat hij daar de situatie was gaan bekijken omdat [verdachte] [verdachte] hem de opdracht had gegeven om die man om te leggen, maar er was iemand gekomen met een linke hond en toen is hij op de vlucht geslagen. Hij is in de auto gesprongen en heeft die aanrijding gehad. Hij vertelde toen dat hij terug zou gaan, zeggend ‘en dan is hij voor mij’.33 De verklaring van [betrokkene 2] vindt op dit punt tevens steun in de hiervoor weergegeven verklaring van [betrokkene 1] en in het technisch onderzoek op de plaats delict in de nacht van 26 oktober 2012 waaruit bleek dat voorbij de opritten naar het perceel [a-straat 2] een zogenaamde varkensrug omver lag met daarnaast in de grond een bandenspoor35 Ook [betrokkene 9] heeft verklaard dat hij met [betrokkene 2] bij de woning van [betrokkene 1] is geweest en dat [betrokkene 2] daar door [slachtoffer] is overlopen. Toen ze met'de auto achteruitreden, raakte [betrokkene 2] een varkensrug, waardoor de auto schade opliep.37
— Over de uitvoering van de opdracht: het schietincident
(…)
[betrokkene 2] verklaarde op 20 oktober 201 7 dat als [betrokkene 1] thuis was, de Vito bus dan op de oprit zou staan. [betrokkene 2] zou [betrokkene 1] aanwijzen zodat hij zou weten om welke persoon het zou gaan en dan zou [betrokkene 3] de klus klaren.44 * Op 26 september 2018 verklaarde [betrokkene 2] dat [betrokkene 3] niet wist wie hij moest doodschieten: ‘De bedoeling was dat als de bus van [betrokkene 1] daar zou staan dat (…) ik had me voorgenomen dat ik [betrokkene 3], als [betrokkene 1] thuis zou zijn, om hem [betrokkene 1] aan te wijzen, zodat [betrokkene 3] wist op wie hij moest schieten. Maar [betrokkene 1] was er niet.‘43 Ter terechtzitting in eerste aanleg op 3 oktober 2019: ‘Ik wist niet of [betrokkene 3] een goede schutter was’ (p-v terechtzitting pagina 16). En: ‘Nee ik kon niet met hem (hof, [betrokkene 3]) communiceren’ (p-v terechtzitting pagina 19), ‘Als [betrokkene 1] er was zou ik hem aanwijzen en dan zou ik [betrokkene 3] zijn ding laten doen. Ik had tijdens de autorit van [betrokkene 7] naar de villa uitgelegd dat het die dag ging gebeuren. Ik heb hem dat in de badkamer van de villa ook nog eens verteld. Ik zou [betrokkene 1] aan wijzen aan [betrokkene 3]. Hoe hij het ging doen, wist ik niet. Het leek mij logisch dat (…) als [slachtoffer] daar liep en [betrokkene 3] had dat gezien, dat hij dan niet zou schieten. U vraagt mij of wij dat hadden afgesproken. Ik kon niet met hem communiceren. Ik was de taal niet machtig’ (p-v terechtzitting pagina 26).
Met betrekking tot het schietincident zelf heeft [betrokkene 2] het volgende verklaard.
[betrokkene 2] heeft de auto in een doodlopend straatje geparkeerd tussen het voetbalveld en een aldaar gelegen tuindersbedrijf. Via een pad tussen de autosnelweg en het voetbalveld zijn ze in het achterste gedeelte van de tuin van de familie [betrokkene 1] gekomen. Het was er donker. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] liepen vervolgens samen naar de woning.
Ter hoogte van de pilaren (hof, de ‘stenen penanten’ uit het forensisch onderzoek) heeft [betrokkene 2] [betrokkene 3] duidelijk gemaakt dat hij daar moest wachten en wel bij de meest rechtse pilaar kijkend naar het huis. [betrokkene 2] deed dat door naar de grond te wijzen en met zijn hand maakte hij duidelijk ‘wachten’. Vervolgens maakte hij met zijn arm een draaiende beweging in een cirkel en wees hij met zijn wijsvinger en middelvinger naar zijn ogen, om aan te geven dat hij om de woning zou lopen om te gaan kijken. [betrokkene 3] is vervolgens daar ter hoogte van de rechterpilaar gaan zitten. [betrokkene 3] had de Skorpion bij zich en [betrokkene 2] droeg de revolver achter zijn broeksband. [betrokkene 2] is toen naar de andere kant van de woning gelopen. De bus van [betrokkene 1] stond namelijk niet op de oprit en dat zou betekenen dat [betrokkene 1] niet thuis zou zijn. [betrokkene 2] wilde zich ervan vergewissen dat de bus van [betrokkene 1] niet aan de andere kant van de woning stond. Omdat [betrokkene 2] ook daar niets zag, is hij dezelfde weg weer terug gelopen, over de tweede oprit. Tijdens het teruglopen wenkte [betrokkene 2] naar [betrokkene 3], een soort van ‘kom hier’ beweging, en riep hem, ‘[betrokkene 3]’, in dè veronderstelling dat hij achter hem aan zou komen. Toen hij een boom/plant/struik met een plantenbak passeerde, riep hij nog een keer en zwaaide hij nog een keer met zijn hand en liep door. Hij zwaaide en riep in de richting ‘waar hij bij die pilaar’ (het hof begrijpt: in de richting van de stenen penant waar [betrokkene 2] [betrokkene 3] eerder had gepositioneerd).
[betrokkene 2] heeft verklaard dat hij [betrokkene 3] niet kon zien en niet wist of [betrokkene 3] hem gezien had. Hij heeft ook geen reactie van [betrokkene 3] gehoord. Op het moment dat hij [betrokkene 3] voor de tweede keer riep en wenkte, keek hij richting de snelweg en hoorde hij dat er achter hem werd geschoten. Hij schrok, dacht dat er mogelijk vanuit de woning op hem en [betrokkene 3] werd geschoten, draaide zich om en begon zelf ook te schieten met de revolver. Die heeft hij, zonder concreet ergens op te richten, naar eigen zeggen leeggeschoten. Hij rende terug naar de auto en wachtte daar totdat [betrokkene 3] ook weer in zou stappen. Die vertelde dat hij had geschoten en sprak van een vrouw en een hond. [betrokkene 2] verifieerde dit nog door met zijn handen de welving van borsten na te bootsen. [betrokkene 2] reed vervolgens samen met [betrokkene 3] weg in de richting van Duitsland.
Onderweg worden de handschoenen van [betrokkene 3], de hulzen van de revolver en het magazijn van de Skorpion weggegooid. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij tijdens de autorit boos is geworden op [betrokkene 3], omdat het helemaal niet de bedoeling was om op de vrouw te schieten.
Uiteindelijk is [betrokkene 2] met [betrokkene 3] naar [betrokkene 10] gereden. Daar heeft hij van alles geroepen en aan [betrokkene 10] en Peeters verteld dat er geschoten was. De Skorpion heeft [betrokkene 2] bij [betrokkene 10] achter gelaten.
Ook [betrokkene 10]46 en diens partner [betrokkene 11]47 hebben verklaard dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] (‘[betrokkene 3]’) die avond na de moord bij hen thuis zijn geweest. [betrokkene 11] heeft verklaard dat [betrokkene 2] stuiterend binnenkwam, echt heel druk en helemaal in paniek was. Volgens [betrokkene 10] en [betrokkene 11] zou hij hebben gezegd: ‘de verkeerde is neergeschoten’, ‘Het was een vrouw’ en dat het ‘gigantisch is fout gegaan’. Ook heeft [betrokkene 10] verklaard op de vraag wat [betrokkene 2] hem heeft verteld over waarom die moord is gebeurd, dat [betrokkene 2] hem had gezegd ‘dat dit via [verdachte] was’.
[betrokkene 10] heeft verder verklaard dat hij het wapen inderdaad in huis heeft gehad48 en ook [betrokkene 11] heeft verklaard dat [betrokkene 2] het wapen heeft achtergelaten.bij [betrokkene 10]:49 50
(…)
[betrokkene 2] heeft naar eigen zeggen nog wat rondgereden alvorens hij naar de woning van [betrokkene 11] is teruggekeerd, waar hij heeft geslapen. In de ochtend is hij naar zijn moeder gereden en daar hoorde hij pas dat ze de vrouw van [betrokkene 1] niet alleen hadden neergeschoten, maar dat zij doodgeschoten was.
(…)
[betrokkene 6] heeft ook verklaard dat [betrokkene 2] haar nooit iets heeft verteld over zijn betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer], maar dat [betrokkene 3] haar later wel in een stomdronken bui (hij was volgens [betrokkene 6] ‘kutzat’) heeft verteld dat hij de verkeerde persoon heeft doodgeschoten. ‘Toen wij zijn opgepakt met die zaak (…) ik was twee dagen hier gezeten (…) toen ik naar huis kom, toen heb ik gesproken met [betrokkene 3] over deze zaak en hij had teveel gedronken (…) Toen heb ik gevraagd wat hij heeft gedaan toch in Nederland. (…) Toen ik werd vrijgelaten ergens eind november (hof: 2012) heeft hij dat gezegd (…)
Hij was kutzat en hij was aan het huilen (…) toen hij mij dat vertelde. (…) (onverstaanbaar) iemand dood maken, maar daar was iets misgegaan. Heeft die die persoon of verkeerde persoon geschoten (…) ongeveer 12, 12 keer (…) daar was een meisje dat was met de hond aan het lopen. (…) Bij die voordeur (…) Ja een vrouw. (…) Omdat hij (hof, [betrokkene 3]) begon te schieten, is er iets bij hen misgegaan. Er was iets met de hond. Hij zat dronken te huilen omdat hij een vrouw zou hebben vermoord. Hij zou haar hebben doodgeschoten’.56
(…)
Even later heeft [betrokkene 6] uiteindelijk de voor het bewijs gebezigde verklaringen afgelegd, te weten — kort gezegd — dat (1) zij van [betrokkene 3] heeft gehoord dat hij een vrouw heeft doodgeschoten, dat het mis was gegaan en hij de verkeerde persoon had doodgeschoten (dossierpagina 14773, 14774 en 14778–14779) en (2) dat zij in de woning van [verdachte] in [a-plaats] vanuit de badkamer heeft gehoord dat [verdachte] aan [betrokkene 2] de opdracht had gegeven om iemand uit het buitenland te vinden om een moord te plegen (dossierpagina 14775 tot en met 14777).
(…)
IV. Conclusie hof
Op basis van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof, net als de rechtbank, vast dat [slachtoffer] het onbedoelde slachtoffer is geworden van de uitvoering van de moordopdracht op [betrokkene 1]. Die moordopdracht is gegeven door [verdachte] en uitgevoerd door [betrokkene 2] en [betrokkene 3], waarbij [betrokkene 3] met de Skorpion heeft geschoten op [slachtoffer] en [betrokkene 2] met de revolver geschoten heeft.
Het vereiste opzet en de kwalificatie van de verwijten
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat [verdachte], op grond van een drugsconflict met [betrokkene 1], aan [betrokkene 2] de opdracht heeft gegeven om [betrokkene 1] met een vuurwapen om te brengen. [betrokkene 2] heeft de opdracht aangenomen, maar wilde het niet zelf doen en zou daartoe met medeweten van [verdachte] iemand uit het buitenland halen. Om dit te bewerkstelligen heeft hij de stiefvader van zijn toenmalige vriendin, [betrokkene 3], gerekruteerd en vanuit Letland naar Nederland gehaald. [betrokkene 2] heeft [betrokkene 3] met handen en voeten aangegeven dat hij een manspersoon moest doden en heeft hem daarvoor een geldbedrag in het vooruitzicht gesteld. Ook heeft hij [betrokkene 3] geholpen met de reis naar en het verblijf in Nederland met als enige doel-het uitvoeren van de moord. [verdachte] heeft enige tijd het latere moordwapen (de Skorpion) voor [betrokkene 2] in bewaring gehad. [betrokkene 2] heeft in de avond van 24 oktober 2012, nadat hij woorden had gehad met [verdachte] omdat deze vond dat het te lang duurde, een mislukte voorverkenning uitgevoerd waarbij hij is overlopen door het latere slachtoffer, [slachtoffer]. [verdachte] heeft [betrokkene 2] en [betrokkene 3] op 25 oktober 2012 in de vroege avond de Skorpion en een revolver ter beschikking gesteld. Alvorens op pad te gaan, hebben [betrokkene 2] en [betrokkene 3] samen het automatische vuurwapen en de bijbehorende munitie schoongemaakt. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] zijn vervolgens naar de [a-straat 1] te [gemeente] gereden met het doel [betrokkene 1] te doden. [betrokkene 2] was gewapend met een revolver en [betrokkene 3] met de Skorpion. [betrokkene 3] is door [betrokkene 2] bij de rechter stenen penant op 5 meter afstand van de achterdeur van de woning neergezet. Toen [betrokkene 2] na een korte verkenning rondom de woning de conclusie trok dat [betrokkene 1] niet thuis was, wilde hij terugkeren naar de auto. Daartoe riep hij [betrokkene 3] en heeft hij hem gewenkt, zonder na te gaan of [betrokkene 3] hem had gehoord c.q. begrepen.
[betrokkene 3] heeft vervolgens, toen [slachtoffer] de achterdeur opende en naar buiten stapte, het vuur geopend en haar om het leven gebracht.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat sprake is geweest van een persoonsverwisseling. Het initiële plan was immers om niet [slachtoffer], maar om [betrokkene 1] om het leven te brengen, zo volgt onder meer uit de verklaringen van [betrokkene 2], [betrokkene 6], [betrokkene 11] en [betrokkene 10]. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of dit aan het opzet alsmede aan de voorbedachte raad van respectievelijk [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [verdachte] ten aanzien van de dood van [slachtoffer] afdoet. Het hof beoordeelt die vraag ontkennend. Het hof overweegt daartoe, deels in lijn met de rechtbank, het volgende.
[betrokkene 3] heeft door in het donker en van korte afstand (vijf meter), toen hij kennelijk beweging bij de deur zag (omdat [slachtoffer] de deur opende en naar buiten stapte), direct met een automatisch vuurwapen een regen van kogels op de persoon die uit de deur stapte af te schieten, die persoon, [slachtoffer], opzettelijk om het leven gebracht.
Wat [betrokkene 2] betreft, stelt het hof vast dat [betrokkene 2] [betrokkene 3] naar Nederland heeft gehaald zonder zich ervan te vergewissen of hij capabel was om doelgericht te schieten en zonder vooraf een strak en concreet plan met [betrokkene 3] door te nemen over wie gedood moest worden, wie er nog meer in de woning woonden en hoe er moest worden gehandeld om het doel te bereiken. Dit alles wilde hij ter plaatse pas aan [betrokkene 3] duidelijk maken, zo heeft [betrokkene 2] verklaard (dossierpagina 14363). Daar is [betrokkene 2] echter niet aan toe gekomen. Hij heeft [betrokkene 3] dus nauwelijks geïnstrueerd over de vraag om wie het ging en de manier waarop de moord moest worden uitgevoerd (anders dan dat het om een manspersoon ging en dat het met een vuurwapen moest gebeuren). Zo heeft hij voorafgaand aan het vertrek naar de [a-straat] geen foto laten zien van [betrokkene 1] of op een andere manier geprobeerd duidelijk te maken wie het beoogde slachtoffer was. Ook heeft hij niet met [betrokkene 3] afgesproken wanneer moest worden geschoten en wanneer de actie zou moeten worden afgeblazen. Bovendien was er sprake van een taalbarrière. Wanneer men op deze manier een samenwerking aangaat, dan loopt men het risico dat de ander niet begrijpt wat hij wel en niet moet doen en in het voorkomende geval, niet begrijpt wanneer hij zich moet terugtrekken. Daar komt nog eens bij dat [betrokkene 2] zich er niet van heeft vergewist of [betrokkene 3] hem had gehoord of gezien toen hij weer richting de auto liep. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij tijdens het teruglopen richting de auto twee keer naar [betrokkene 3] heeft geroepen en naar hem heeft gewenkt, maar.dat het voor hem niet duidelijk was of deze boodschap bij [betrokkene 3] was aangekomen. Laat staan of het voor [betrokkene 3] duidelijk was dat dit een teken was dat [betrokkene 1] niet thuis was en zij onverrichter zake weer zouden vertrekken.
Bij een juiste instructie en een goede communicatie zou [betrokkene 3], zo neemt ook het hof aan, niet geschoten hebben toen [slachtoffer] in de deuropening verscheen. De beloning zag immers helemaal niet op haar dood.
[betrokkene 2] heeft, door te handelen zoals hij heeft gedaan en geen voorzorgsmaatregelen te nemen die de vergissing redelijkerwijze had kunnen voorkomen, naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat [betrokkene 3] een ander dan [betrokkene 1] zou neerschieten. Het hof is van oordeel dat deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht zijn op de reële, geenszins onwaarschijnlijke mogelijkheid dat een ander dan [betrokkene 1] zou worden gedood, dat het — behoudens contra-indicaties (waarvan hier niet is gebleken) — niet anders kan zijn dan dat [betrokkene 2] de aanmerkelijke kans hierop heeft aanvaard. [betrokkene 2] heeft daarmee voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [slachtoffer].
Dat heeft ook te gelden voor de vraag of sprake is van voorbedachte raad. Zoals hiervoor is overwogen was er een reeds langer bestaand plan om [betrokkene 1] te doden en zijn hiertoe ook voorbereidingen getroffen. Het is echter [slachtoffer] die het uiteindelijke slachtoffer van dit plan is geworden. Nu de aanmerkelijke kans op de dood van een ander dan [betrokkene 1] gelet op het voorgaande in het plan was inbegrepen, strekt de voorbedachte raad zich ook uit tot het dodelijke slachtoffer waar het plan niet op was gericht.
Daarmee laat de dood van [slachtoffer] zich kwalificeren als moord, gepleegd in nauwe en bewuste samenwerking door [betrokkene 2] en [betrokkene 3].
[verdachte] [verdachte] heeft [betrokkene 2] (en [betrokkene 3]) aangezet om de moord op [betrokkene 1] te plegen. Hij heeft immers [betrokkene 2] ingelicht wie het beoogde slachtoffer was, een geldelijke beloning in het vooruitzicht gesteld en financiële middelen ter beschikking gesteld voor de voorbereiding van de moord, zoals de reis- en verblijfkosten van de huurmoordenaar en de aanschaf van een wapen. Ook heeft hij één van de wapens in bewaring gehad en nog een tweede vuurwapen ter beschikking gesteld. [verdachte] heeft [betrokkene 2] echter verder geen aanwijzingen gegeven over hoe en waar het moest gaan gebeuren en hierover ook niet met [betrokkene 3] gecommuniceerd, terwijl hij wist dat laatstgenoemde de feitelijke uitvoerder van de moord zou zijn. [verdachte] heeft zich er niet van vergewist of het voor [betrokkene 3] duidelijk was wat hij moest gaan doen en of hij daartoe geschikt was. Het hof neemt verder aan dat [verdachte] wist, althans er rekening mee hield dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] de moord bij de woning van [betrokkene 1] gingen uitvoeren. [verdachte] wist dat daar ook andere personen, waaronder [slachtoffer], woonden. Door zich niet met de planning en de uitvoering te bemoeien, maar wel kort voor de moord de druk op te voeren bij [betrokkene 2], heeft [verdachte] het risico op de koop toe genomen dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] overhaast zouden overgaan tot de uitvoering van de moordopdracht en dat daarbij ook overhaaste beslissingen zouden worden genomen. Dan lopen ook anderen de reële, niet onwaarschijnlijke en dus aanmerkelijke kans om gedood te worden.
Het hof is van oordeel dat deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht zijn op de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat een ander dan [betrokkene 1] zou worden gedood, dat het -behoudens contra-indicaties (waarvan hier niet is gebleken) niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans hierop heeft aanvaard. Door zo te handelen en geen voorzorgsmaatregelen te nemen die deze vergissing redelijkerwijze had kunnen voorkomen, heeft ook [verdachte] die aanmerkelijke kans bewust aanvaard en daarmee voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer].
Dat [verdachte] schuldig is aan uitlokking van het medeplegen van moord op [slachtoffer], volgt ook hier uit het feit dat niet gebleken is dat op enige wijze een voorzorgsmaatregel is getroffen om het risico op andere slachtoffers dan [betrokkene 1] te voorkomen. In dat geval strekt de voorbedachte raad zich ook uil tol hel dodelijke slachtoffer waar het plan niet op was gericht. De aanmerkelijke kans op de dood van een ander was immers bij het plan inbegrepen.
Resumerend acht liet hof, op grond van het vorenoverwogene en de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair tenlastegelegde uitlokking van het medeplegen van de moord op [slachtoffer], en de onder 2 subsidiair tenlastegelegde uitlokking van het medeplegen van de voorbereiding van de moord op [betrokkene 1] heeft begaan, op de wijze zoals in de' bewezenverklaring is vermeld.’
2.8
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg — zoals in het onderhavige geval ten aanzien van feit 1 de dood van [slachtoffer]- is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het begrip ‘aanmerkelijke kans’ dient niet afhankelijk te worden gesteld van de aard van het gevolg. Het zal steeds moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Hieronder wordt verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.5. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan een aanmerkelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is, of bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld, maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke zin op dat gevolg gericht is geweest. Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld of van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het — behoudens contra-indicaties — niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.6.
2.9
Het uitgangspunt is voorts dat strafbare uitlokking dubbel opzet vereist: opzet op de uitlokkingshandeling en opzet op het gronddelict.7. Voorwaardelijk opzet volstaat. Bij uitlokking van een strafbaar feit geldt het vereiste dat het opzet van de uitlokker mede gericht moet zijn op het specifieke uitgelokte feit. Als het ten aanzien van dat feit uiteindelijk iets anders loopt dan de uitlokker heeft beoogd, dan is dat niet zo'n probleem voor het aannemen van opzet van de uitlokker, zeker niet als het gaat om niet-essentiële punten, bijvoorbeeld als de uitvoering anders is geweest dan afgesproken, als het (voorwaardelijk) opzet van de uitlokker maar gericht is geweest op de kern van de bestanddelen van het misdrijf.8. Wanneer dus tot moord van A is aangezet, en er wordt op A een geweer aangelegd maar B wordt getroffen, dan is de intellectuele dader niet aansprakelijk. Voor de dood van B kan ook de uitlokker echter aansprakelijk zijn, mits de uitlokker ook ten aanzien van de dood van B voorwaardelijk opzet mocht hebben gehad.9. Zo is wel gesteld dat voor zover door de uitgelokte personen ondernomen acties binnen wat naar algemene ervaringsregels te verwachten valt in het kader van de ‘criminele onderneming’ vallen, die aan het opzet van de deelnemer zullen kunnen worden toegerekend.10. Dat het opzet er op gericht is een bepaald slachtoffer van het leven te laten beroven ook betekent dat de uitlokker dan ook het voorwaardelijk opzet heeft dat de uitgelokte een willekeurig andere persoon dan het beoogde slachtoffer van het leven zal beroven is onjuist. Dat zal slechts onder zeer specifieke omstandigheden het geval zijn. Zo was daarvan bijvoorbeeld wel sprake in het geval de uitlokker het opzet had een slachtoffer 2 te laten vermoorden maar waarbij ook was vastgesteld dat de verdachte wist dat niet alleen slachtoffer 2 maar ook slachtoffer 1 bij de daartoe door de uitvoerders van de moord geplande ontmoeting aanwezig zou zijn en dat het — niet onbegrijpelijk — was dat de kans aanmerkelijk was te achten dat zij slachtoffer 1 niet als getuige wilden van hun moord op slachtoffer 2 en dat zij daarom ook slachtoffer 1 zouden vermoorden, daartoe aangezet door de bedreigingen van de verdachte, welke kans door de verdachte is aanvaard. Dat oordeel was gelet op hetgeen het hof in die zaak specifiek had vastgesteld met betrekking tot de aanleiding voor het uitlokken van de moord op slachtoffer 2 — het kwijtraken van een partij cocaïne — niet onbegrijpelijk.11.
2.10
In de onderhavige zaak heeft het hof vastgesteld dat het doel van verdachte en de door hem uitgelokte personen slechts geweest is de echtgenoot van het slachtoffer van het leven te beroven. Dit is ook onder feit 2 bewezen verklaard. Voorts is vastgesteld dat de uitvoerders op de hoogte waren van de identiteit en geslacht van het beoogde slachtoffer en dat één van de uitvoerders het beoogde slachtoffer en ook nog kende. Voorts is vastgesteld dat de uitvoerders niet bereid waren op een vrouw te schieten en/of die van het leven te beroven. Voorst is vastgesteld dat de uitvoerders een voorverkenning hebben uitgevoerd. Reeds in dit licht is oordeel van het hof, dat verdachte verdachte de reële, niet onwaarschijnlijke en aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard dat hij door geen aanwijzingen te geven aan [betrokkene 2] over hoe en waar het moest gaan gebeuren en hierover ook niet met [betrokkene 3] te communiceren, terwijl hij wist dat laatstgenoemde de feitelijke uitvoerder van de moord zou zijn en zich niet te vergewissen of het voor [betrokkene 3] duidelijk was wat hij moest gaan doen en of hij daartoe geschikt was en zich niet met de planning en de uitvoering te bemoeien, maar wel kort voor de moord de druk op te voeren bij [betrokkene 2], het risico op de koop toe heeft genomen dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] overhaast zouden overgaan tot de uitvoering van de moordopdracht en dat daarbij ook nog eens overhaaste beslissingen zouden worden genomen waardoor ook nog eens ook anderen de reële, niet onwaarschijnlijke en dus aanmerkelijke kans om gedood te worden onjuist althans onbegrijpelijk. Het hof heeft bijvoorbeeld ook niet vastgesteld of kunnen vaststellen dat verdachte en de medeverdachten bij de voorbereiding bedacht waren op een mogelijke tegenreactie van bestaande uit vuurwapengeweld van het beoogde slachtoffer of omstanders en rekening hebben gehouden met vuurwapengeweld tegen anderen dan het beoogde slachtoffer.12. Voorts kan niet worden gesteld dat het slachtoffer zich bijvoorbeeld ophield in de directe nabijheid van het beoogde slachtoffer bevond, en dat het beoogde slachtoffer na het eerste schot begon te rennen, waarop de verdachte nog twee gerichte schoten in de richting van dat wegrennende slachtoffer.13. Dat bij liquidaties het helaas niet ongekend is dat een persoon die er niets mee te maken heeft, wordt getroffen of nog erger, wordt doodgeschoten is (volstrekt) onvoldoende om af te kunnen leiden dat verdachte i.c. welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een ander persoon dan het beoogde slachtoffer daadwerkelijk zal worden doodgeschoten. Dat het door een uitvoerder doodschieten van een ander dan het beoogde slachtoffer naar ‘algemene ervaringsregels’ in het kader van de door het hof vastgestelde criminele onderneming valt is (ook mede onder de ook door het hof vastgestelde omstandigheden) voorts onjuist althans onbegrijpelijk zodat de verwerping van het verweer/bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
Dat
Op vorenstaande gronden het u Edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanige uitspraak als uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.
Rotterdam, 7 juni 2023
Advocaten
R.J. Baumgardt
P. van Dongen
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 07‑06‑2023
Pag. 111.
Pag. 112.
Pag. 113.
Vgl. o.m. HR 15 juni 1976, ECLI:NL:HR:1976:AB9420, NJ 1976/562, m.nt. Van Veen; HR 4 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:467 en HR 15 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1648. Zie voorts CAG Bleichrodt 9 mei 2017, EXCLI:NLPHR:2017:498 alsmede 25–27 CAG Spronken 1 november 2022, ECLI:NL:PHR:2022:1176.
HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718, NJ 2019/103 m.nt. H.D. Wolswijk, rov. 5.3.1–5.3.2 met verwijzing naar HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, NJ 2003/552 m.nt. Y. Buruma (HIV I).
HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, NJ 2003/552 m.nt. Y. Buruma, rov. 3.6, recentelijk herhaald in onder andere HR 7 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1221, NJ 2022/77 m.nt. W.H. Vellinga, rov. 2.3.1–2.3.3.
Bijvoorbeeld HR 29 april 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0148, NJ 1997/654.
CAG Spronken 26 septembr 2017, ECLI:NL:PHR:2017:1231.
Harteveld (onder 3.6) voorafgaand aan HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:648, aangehaald in CAG Spronken 26 septembr 2017, ECLI:NL:PHR:2017:1231.
H 14 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2852.
In dit opzicht verschilt deze zaak van de door A-G Hofstee in —punt 38— van zijn conclusie d.d. 9 mei 2023, ECLI:NL:PHR:2023:475 besproken zaak.
Zie hiervoor punt 23. CAG Paridaens 14 maart 2023, ECLI:NL:PHR:2023:298.