Uit de Rapportage van [officier van justitie 2] , tot 23 augustus 2018 Senior officier van justitie Criminele Inlichtingen d.d. 25 september 2018, zoals overgelegd door Officier van justitie [officier van justitie 1] bij brief van 4 oktober 2018 aan de Rechtbank Limburg met cc aan de advocaten van de verdachte.
Hof 's-Hertogenbosch, 21-11-2022, nr. 20-003745-19
ECLI:NL:GHSHE:2022:4006, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
21-11-2022
- Zaaknummer
20-003745-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2022:4006, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 21‑11‑2022; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2019:10220, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:372
Uitspraak 21‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Vergismoord te Venlo in 2012. De verdachte wordt veroordeeld ter zake van - uitlokking van het medeplegen van moord (feit 1); - uitlokking van het medeplegen van de voorbereiding van moord (feit 2 subsidiair) - handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 2 (feit 3), veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 23 jaren, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 5.597,30, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Parketnummer : 20-003745-19
Uitspraak : 21 november 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 13 november 2019, in de strafzaak met parketnummer 04-804350-12 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Roermond.
Hoger beroep
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep de onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde feiten bewezenverklaard en deze als volgt gekwalificeerd:
- -
‘uitlokking van moord’ (feit 1 primair) gepleegd als voortgezette handeling van:
- -
‘uitlokking van poging tot moord’ (feit 2 primair);
- -
‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II (feit 3).
De rechtbank heeft de verdachte daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 jaren, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2 / benadeelde partij] is toegewezen tot een bedrag van € 5.597,30, te vermeerderen met de wettelijke rente, en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. Voorts is de verdachte veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, begroot op € 4.804,00. Ten aanzien van de inbeslaggenomen [merk] simkaart is teruggave aan de verdachte gelast.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met aanvulling van gronden en met uitzondering van de opgelegde straf en de vordering van de benadeelde partijen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
- -
de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 jaren, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest;
- -
de vordering van de benadeelde partijen zal toewijzen tot een bedrag van – naar het hof begrijpt – € 48.597,30 (bestaande uit shockschade van de kinderen van het slachtoffer, [kind 1 slachtoffer] en [kind 2 slachtoffer] , ad ieder € 20.000, de uitvaartkosten ad € 5.597,30 en de woonkosten in [land] ad € 3.000), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de benadeelde partij in het meer gevorderde niet-ontvankelijk zal verklaren.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in de strafvervolging. Subsidiair is op diverse gronden vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partijen is – naar het hof begrijpt subsidiair, indien het hof komt tot een veroordeling – het standpunt ingenomen dat de gevorderde uitvaarkosten ad € 5.597,30 kunnen worden toegewezen en de vordering voor het overige dient te worden afgewezen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1. primair[kroongetuige / medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 25 oktober 2012 in de gemeente Venlo, in elk geval in Nederland, bij de woning waar na te noemen [slachtoffer 2 / benadeelde partij] en [slachtoffer] woonden, tezamen en in vereniging met elkander en/of met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, in elk geval opzettelijk, [slachtoffer] , in elk geval een persoon, hebben/heeft doodgeschoten, welk strafbaar feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 25 oktober 2012 in de gemeente [gemeente] en/of in de gemeente Venlo, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of door het verschaffen van middelen en/of inlichtingen, door opzettelijk
- die [kroongetuige / medeverdachte 1] te benaderen/spreken met de opdracht/vraag om een buitenlander te zoeken die [slachtoffer 2 / benadeelde partij] zou moeten doodschieten en/of
- aan die [kroongetuige / medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] te vragen om een persoon genaamd [slachtoffer 2 / benadeelde partij] dood te schieten en/of
- door met die [kroongetuige / medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] af te spreken dat hij, verdachte, een aanzienlijk geldbedrag aan/voor die [kroongetuige / medeverdachte 1] en/of aan/voor die [medeverdachte 2] zou geven waarvoor die [kroongetuige / medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] die [slachtoffer 2 / benadeelde partij] zou moeten doodschieten en/of
- een (automatisch) vuurwapen voor het plegen van dat strafbaar feit te bewaren en/of
- een revolver aan die [kroongetuige / medeverdachte 1] te geven;
1. subsidiairhij op of omstreeks 25 oktober 2012 in de gemeente Venlo, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met [kroongetuige / medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, in elk geval opzettelijk, [slachtoffer] heeft doodgeschoten;
2. primair[kroongetuige / medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 25 oktober 2012 in de gemeente Venlo, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met elkander en/of met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van zijn/hun voornemen om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2 / benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, in elk geval met dat opzet, met een of meer vuurwapen(s) (meermalen) hebben/heeft geschoten op een persoon, in de veronderstelling dat die persoon voornoemde [slachtoffer 2 / benadeelde partij] was, terwijl de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
welk strafbaar feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 25 oktober 2012 in de gemeente [gemeente] en/of in de gemeente Venlo, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of door het verschaffen van middelen en/of inlichtingen, door opzettelijk
- die [kroongetuige / medeverdachte 1] te benaderen/spreken met de opdracht/vraag om een buitenlander te zoeken die [slachtoffer 2 / benadeelde partij] zou moeten doodschieten en/of
- aan die [kroongetuige / medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] te vragen om een persoon genaamd [slachtoffer 2 / benadeelde partij] dood te schieten en/of
- door met die [kroongetuige / medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] af te spreken dat hij, verdachte, een aanzienlijk geldbedrag aan/voor die [kroongetuige / medeverdachte 1] en/of aan/voor die [medeverdachte 2] zou geven waarvoor die [kroongetuige / medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] die [slachtoffer 2 / benadeelde partij] zou moeten doodschieten en/of
- een (automatisch) vuurwapen voor het plegen van dat strafbaar feit te bewaren en/of
- een revolver aan die [kroongetuige / medeverdachte 1] te geven;
2. subsidiair[kroongetuige / medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 25 oktober 2012 in de gemeente Venlo, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met elkander en/of met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord/doodslag (op [slachtoffer 2 / benadeelde partij] ), opzettelijk een revolver en een (automatisch) pistool, in elk geval een of meer scherpe vuurwapens en munitie, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden hebben/heeft gehad, welk strafbaar feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 25 oktober 2012 in de gemeente [gemeente] en/of in de gemeente Venlo, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of door het verschaffen van middelen en/of inlichtingen, door opzettelijk
- die [kroongetuige / medeverdachte 1] te benaderen/spreken met de opdracht/vraag om een buitenlander te zoeken die [slachtoffer 2 / benadeelde partij] zou moeten doodschieten en/of
- aan die [kroongetuige / medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] te vragen om een persoon genaamd [slachtoffer 2 / benadeelde partij] dood te schieten en/of
- door met die [kroongetuige / medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] af te spreken dat hij, verdachte, een aanzienlijk geldbedrag aan/voor die [kroongetuige / medeverdachte 1] en/of aan/voor die [medeverdachte 2] zou geven waarvoor die [kroongetuige / medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] die [slachtoffer 2 / benadeelde partij] zou moeten doodschieten en/of
- een (automatisch) vuurwapen voor het plegen van dat strafbaar feit te bewaren en/of
- een revolver aan die [kroongetuige / medeverdachte 1] te geven;
3.hij in of omstreeks de periode van 17 augustus 2012 tot en met 25 oktober 2012 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, een of meer wapens van categorie II onder 2, te weten een zogenaamde Skorpion, zijnde een vuurwapen, geschikt om automatisch te vuren, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Verweren strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie c.q. bewijsuitsluiting
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging nu met betrekking tot de door het openbaar ministerie gesloten kroongetuigeovereenkomst en de wijze waarop deze tot stand is gekomen ernstig is tekortgeschoten, aangezien:
de verantwoording met betrekking tot de overeenkomst niet transparant is en het voor de verdediging niet in volle omvang toetsbaar is hoe de overeenkomst tot stand is gekomen, waardoor – zo begrijpt het hof – niet door de verdediging kan worden getoetst of sprake is geweest van verdekte begunstigingsvoorwaarden;
de toetsing door de rechter-commissaris van de rechtmatigheid van de afspraak illusoir is geworden, nu de verklaringen van de kroongetuige [kroongetuige / medeverdachte 1] reeds waren afgelegd vóórdat de rechter-commissaris werd verzocht de rechtmatigheid te toetsen en de overeenkomst werd gesloten;
niet is voldaan aan het vereiste van interne openbaarheid zoals beschreven in de Aanwijzing onder 2.2 alsook aan het vereiste van zorgvuldigheid, nu het dossier geen gespreksverslagen bevat waaruit zou blijken met/door wie en, hoe en waarover is gesproken;
het Nederlands systeem met betrekking tot de kroongetuigenovereenkomst ook vanuit internationaal perspectief te wensen overlaat, nu het Nederlands systeem teveel ruimte laat voor het invullen en in lijn brengen van verklaringen met het dossier;
Voorts heeft de verdediging de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie c.q. bewijsuitsluiting bepleit ten aanzien van de gang van zaken omtrent de verhoren van [getuige 2] . Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat:
het openbaar ministerie de regels van een goede procesorde ernstig geweld heeft aangedaan door [getuige 2] , nadat zij op grond van een rechtshulpverzoek naar Nederland kwam en reeds vaststond dat zij op 7 november 2013 bij de rechter-commissaris door de verdediging als getuige zou worden gehoord, voorafgaand aan dat verhoor twee dagen lang (op 5 en 6 november 2013) bij de politie aan een verhoor te onderwerpen buiten aanwezigheid van de verdediging en de rechter-commissaris, waardoor door het openbaar ministerie een voorsprong is genomen op de positie van de verdediging;
de verklaringen van [getuige 2] onbetrouwbaar zijn, aangezien:
i. tijdens de verhoren van [getuige 2] d.d. 21 maart 2013 en 5 en 6 november 2013 door de politie sturende vragen aan de getuige zijn gesteld en zij onder ontoelaatbare druk is gezet om een bepaalde verklaring af te leggen;
ii. zij mogelijk is beïnvloed door het artikel in de Panorama en door [kroongetuige / medeverdachte 1] .
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de afspraak met de kroongetuige [kroongetuige / medeverdachte 1]
Het openbaar ministerie heeft in deze zaak met [kroongetuige / medeverdachte 1] een zogenoemde kroongetuigenovereenkomst gesloten. In ruil voor een lagere strafeis heeft hij verklaringen afgelegd (eerst op 19 en 20 oktober 2017, de zogeheten kluisverklaringen) waarin hij zijn betrokkenheid bij de moord op [slachtoffer] heeft erkend, zijn rol heeft toegelicht en heeft verklaard over de betrokkenheid van andere personen bij de moord. [kroongetuige / medeverdachte 1] is inmiddels onherroepelijk veroordeeld voor onder meer het medeplegen van de moord op [slachtoffer] tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren.
In artikel 226g van het Wetboek van Strafvordering zijn de regels met betrekking tot toezeggingen aan getuigen neergelegd.
Artikel 226g luidt als volgt:
1.
De officier van justitie geeft aan de rechter-commissaris kennis van de afspraak die hij voornemens is te maken met een verdachte die bereid is een getuigenverklaring af te leggen in de strafzaak tegen een andere verdachte in ruil voor de toezegging dat bij de vervolging in zijn eigen strafzaak strafvermindering met toepassing van artikel 44a van het Wetboek van Strafrecht zal worden gevorderd. De afspraak heeft uitsluitend betrekking op het afleggen van een getuigenverklaring in het kader van een opsporingsonderzoek naar misdrijven, als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering die gepleegd zijn in georganiseerd verband en gezien hun aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren of naar misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld. De afspraak heeft uitsluitend betrekking op strafvermindering als bedoeld in artikel 44a, tweede lid.
2.
De voorgenomen afspraak is op schrift gesteld en bevat een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van:
a. de misdrijven waarover en zo mogelijk de verdachte tegen wie de getuige, bedoeld in het eerste lid, bereid is een getuigenverklaring af te leggen;
b. de strafbare feiten waarvoor de getuige in de zaak waarin hij zelf verdachte is, zal worden vervolgd en op welke die toezegging betrekking heeft;
c. de voorwaarden die aan de getuige, tevens verdachte, worden gesteld en waaraan deze bereid is te voldoen;
d. de inhoud van de toezegging van de officier van justitie.
3.
Op vordering van de officier van justitie toetst de rechter-commissaris de rechtmatigheid van de in het tweede lid bedoelde afspraak. De officier van justitie verschaft de rechter-commissaris de gegevens die hij voor de beoordeling daarvan behoeft.
4.
Van afspraken die niet worden aangemerkt als een afspraak, bedoeld in het eerste lid, en die voor het onderzoek in de zaak van betekenis kunnen zijn, wordt proces-verbaal opgemaakt. Dit proces-verbaal wordt door de officier van justitie ten spoedigste bij de processtukken gevoegd.
De rechtmatigheidstoets die de rechter-commissaris op grond van het derde lid uitvoert, omvat allereerst een beoordeling of de afspraak in overeenstemming is met de in het eerste lid van art. 226g Sv genoemde voorwaarden. Bij de beoordeling of het maken van de afspraak voorts voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, houdt de rechter-commissaris rekening met de dringende noodzaak en het belang van het verkrijgen van de door de getuige af te leggen verklaring (art. 226h, derde lid eerste volzin, Sv). Ook geeft de rechter-commissaris een oordeel over de betrouwbaarheid van de getuige nadat hij deze heeft gehoord (art. 226h, derde lid tweede volzin, Sv).
De officier van justitie is gehouden de rechter-commissaris de gegevens te verschaffen die laatstgenoemde voor zijn beoordeling nodig heeft (art. 226g, derde lid, Sv). Als naast de toezegging ook zogenaamde kleine gunsten aan de getuige zijn verleend, moet dit in een proces-verbaal worden opgenomen en aan de rechter-commissaris worden gemeld conform artikel 226g, vierde lid, Sv.
Toezeggingen in verband met de feitelijke bescherming van de getuige (artikel 226l Sv) maken geen deel uit van de in artikel 226g, eerste lid, Sv bedoelde afspraak en zijn ook geen gunstbetoon als bedoeld in artikel 226g, vierde lid, Sv. Dat brengt met zich dat de officier van justitie niet is gehouden de processen-verbaal en/of andere voorwerpen betreffende toezeggingen die zijn gedaan in verband met de feitelijke bescherming van de getuige op enig moment bij de processtukken te voegen. Artikel 226j, derde lid, Sv – welk artikel ziet op de verplichting tot het doen van mededeling door de rechter-commissaris van de totstandkoming van de afspraak met de getuige en de inhoud daarvan aan de verdachte ten laste van wie de verklaring is afgelegd – maakt dat niet anders.
In de onderhavige zaak heeft de rechter-commissaris bij beschikking van 23 juli 2018 de kroongetuigenovereenkomst getoetst en rechtmatig geoordeeld. Ook achtte de rechter-commissaris de verklaringen van [kroongetuige / medeverdachte 1] , bij de toenmalige stand van het onderzoek, in de kern betrouwbaar op twee ondergeschikte punten in zijn verklaringen na. Ten aanzien van die twee punten heeft de rechter-commissaris de verklaring van [kroongetuige / medeverdachte 1] niet onbetrouwbaar geoordeeld.
De rechterlijke toetsing van afspraken die met de getuige worden gemaakt omvat naast de toetsing door de rechter-commissaris ook een toetsing door de zittingsrechter.
Op grond van artikel 360, tweede en vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering behoort de rechter, indien hij de verklaring van de getuige met wie op grond van artikel 226h, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering een afspraak is gemaakt, voor het bewijs gebruikt, dat gebruik nader te motiveren. Dit betekent dat de rechter ervan blijk dient te geven zelfstandig de betrouwbaarheid van de verklaring te hebben onderzocht. De in artikel 360, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering bedoelde motiveringsverplichting strekt zich – volgens jurisprudentie van de Hoge Raad – echter niet uit tot de rechtmatigheid van de afspraak als bedoeld in artikel 226g, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Indien en voor zover de rechtbank overgaat tot het gebruik voor het bewijs van de verklaring van de kroongetuige, ligt in dat gebruik al besloten dat de rechter niet tot een andersluidend oordeel ter zake van de rechtmatigheid is gekomen dan in de beschikking van de rechter-commissaris is vervat. Dat laat onverlet dat indien de rechter afwijkt van een door de verdachte uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ten aanzien van de rechtmatigheid van de afspraak, de rechter gehouden is in het bijzonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid op grond van artikel 359, tweede lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Indien het verweer van de verdachte ertoe strekt dat sprake is van een vormverzuim – waaronder ook kan worden begrepen een schending van art. 6 EVRM – waaraan één van de in art. 359a, eerste lid, Sv genoemde rechtsgevolgen moet worden verbonden, is de rechter eveneens gehouden een met redenen omklede beslissing te geven, mits door of namens de verdachte duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de in art. 359a, tweede lid, Sv genoemde factoren wordt aangegeven tot welk in art. 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden.
De verdediging heeft, zoals hiervoor vermeld, op een aantal gronden aangevoerd dat sprake is van vormverzuimen met betrekking tot de totstandkoming van de overeenkomst. Het hof volgt deze verweren niet.
Ad I, III en IV.
In het dossier bevinden zich een aantal stukken waarin uiteen is gezet hoe de deal tot stand is gekomen, welke voorwaarden daarbij zijn gesteld en welke toezeggingen daarbij aan de kroongetuige zijn gedaan.
In de overeenkomst van 23 juli 2018 is conform artikel 226g, tweede lid, Sv (art. 7.4 Aanwijzing) onder 2.2 en 3 vermeld welke toezeggingen er aan de kroongetuige zijn gedaan, kort gezegd inhoudende dat de officier van justitie tot een 30% lagere strafeis zal komen in de strafzaak tegen [kroongetuige / medeverdachte 1] (te weten een gevangenisstraf voor de duur van 14 in plaats van 20 jaren) en dat de officier van justitie zo nodig maatregelen bevordert in het kader van het Stelsel Bewaken en Beveiligen en/of het treffen van de nodige maatregelen op grond van het Besluit getuigenbescherming.
Op 4 oktober 2018 heeft de officier van justitie [officier van justitie 1] een brief aan de rechtbank met cc aan de advocaten van de verdachte doen toekomen, met als bijlagen een rapportage van de toenmalige officier van justitie [officier van justitie 2] van 25 september 2018 en een proces-verbaal van diens opvolger binnen dit bijzondere getuigentraject [officier van justitie 3] van 25 september 2018. In de rapportage van [officier van justitie 2] is het verloop van de onderhandelingen met de getuige nauwkeurig en schriftelijk in een journaal vastgelegd. Voorts heeft [officier van justitie 2] nader toegelicht welke voorwaarden met de getuige overeen zijn gekomen. Hij heeft daarbij aangegeven dat de onderhandelingen in 2016 zijn gestart en dat [kroongetuige / medeverdachte 1] tijdens de onderhandelingen (voorafgaand aan zijn afgelegde verklaringen van 19 en 20 oktober 2017, toen er nog slechts een intentie bestond bij [kroongetuige / medeverdachte 1] om te gaan verklaren) een aantal niet-financiële voorwaarden heeft gesteld betreffende zijn veiligheid tijdens en na zijn detentie. [officier van justitie 2] heeft aangegeven dat het openbaar ministerie medeverantwoordelijk is voor een veilige detentieperiode en dat (toen) aan [kroongetuige / medeverdachte 1] is toegezegd dat het Arrondissementsparket Limburg de kosten die verbonden waren aan juridische bijstand in het kader van de eventuele nadere onderhandelingen zou betalen. Verder werd hem beloofd dat bij het vaststellen van de strafeis rekening zou worden gehouden met de te verwachten tussentijdse aanpassing van de regeling omtrent de vervroegde invrijheidsstelling. Op het gebied van toekomstige veiligheid heeft [officier van justitie 2] geen enkele toezegging gedaan. Nadat [kroongetuige / medeverdachte 1] de kluisverklaringen had afgelegd op 19 en 20 oktober 2017, is nadat deze door een analist van de Nationale Politie waren onderzocht ter verificatie/falsificatie op basis waarvan [officier van justitie 2] concludeerde dat deze konden leiden tot een toezegging als bedoeld in artikel 44a Sr, in eerste instantie ingestemd met een strafeiskorting van 50% over een initiële gevangenisstraf van 20 jaren, maar dit is uiteindelijk gereduceerd tot 30% na een andersluidend standpunt van het College van Procureurs-Generaal. Hiermee is door [kroongetuige / medeverdachte 1] ingestemd. Vervolgens werden de onderhandelingen over de (civiele) beveiligingsmaatregelen gestart door de officieren van het Team Begeleiding Getuigen en de (civiele) advocaat van [kroongetuige / medeverdachte 1] . [officier van justitie 2] heeft verder in de rapportage nog aangegeven dat voor zover de aan hem toevertrouwde bevoegdheden en verantwoordelijkheden het toestaan, hij in deze rapportage een zo volledig mogelijke weergave heeft gegeven van de totstandkoming van de overeenkomst en dat hij in verband met zwaarwegende veiligheidsbelangen niets kan toevoegen aan hetgeen in de rapportage staat vermeld.
[officier van justitie 3] heeft de door [officier van justitie 2] beschreven gang van zaken in zijn proces-verbaal van 25 september 2018 onderschreven.
Ter terechtzitting van 18 oktober 2018 heeft de rechtbank opdracht gegeven aan de officier van justitie een aanvullend proces-verbaal op te maken met betrekking tot de vraag of (1) de kosten van rechtsbijstand aan [kroongetuige / medeverdachte 1] gedragen werden door het openbaar ministerie en (2) er nog andere toezeggingen, anders dan op gebied van zijn veiligheid tijdens en na zijn detentie, aan [kroongetuige / medeverdachte 1] zijn gedaan en zo ja, welke.
Deze vragen zijn in het proces-verbaal van [officier van justitie 3] d.d. 29 januari 2019 beantwoord (overgelegd door de zaaksofficier van justitie [officier van justitie 1] bij brief van 31 januari 2019). [officier van justitie 3] heeft (hof: nogmaals) aangegeven dat het Arrondissementsparket Limburg de kosten verbonden aan juridische bijstand in het kader van nadere onderhandelingen heeft betaald aan de raadsman van [kroongetuige / medeverdachte 1] . Verder is aangegeven dat de kosten van rechtsbijstand ten behoeve van de eventueel noodzakelijke beschermingsmaatregelen aan de betreffende raadsman zijn vergoed op last van de officier van justitie getuigenbescherming bij het Landelijk Parket (standaardtarieven).
Op de hierboven genoemde tweede vraag heeft [officier van justitie 3] geantwoord dat er geen andere toezeggingen, anders dan op het gebied van zijn veiligheid tijdens en na zijn detentie aan [kroongetuige / medeverdachte 1] werden gedaan.
Het hof heeft geen enkele aanwijzing dat er in weerwil van voornoemde stukken door het openbaar ministerie andere (niet-toelaatbare) voorwaarden zijn gesteld of toezeggingen zijn gedaan aan de kroongetuige ten behoeve van de afspraak, dan welke zijn opgenomen in de overeenkomst d.d. 23 juli 2018 en (toegelicht in) de aanvullende stukken van de betrokken officieren van justitie op 25 september 2018 en 29 januari 2019.
Het hof is van oordeel dat de rechter-commissaris en de zittingsrechter voldoende zicht hebben (gehad) op alle voordelen/toezeggingen voor de getuige die van invloed kunnen zijn op zijn bereidheid tot het afleggen van een verklaring.
Tot meer openbaarheid over de onderhandelingen en de totstandkoming van de overeenkomst richting de procespartijen dan hiervoor vermeld en de overige stukken die zich in het dossier bevinden was het openbaar ministerie op grond van de wet naar het oordeel van het hof niet gehouden.
Het hof ziet geen aanleiding om tot een andersluidend oordeel dan de rechter-commissaris en de rechtbank te komen omtrent de rechtmatigheid van kroongetuigeovereenkomst en is eveneens van oordeel dat deze rechtmatig tot stand is gekomen. Hetgeen door de verdediging overigens is aangevoerd leidt niet tot een andersluidend oordeel.
Het verweer dat het Nederlandse systeem in vergelijking tot Italië en Duitsland naar het oordeel van de verdediging te veel ruimte laat voor het invullen en het brengen van de verklaring in lijn met het dossier en aldus ruimte laat voor onbetrouwbaarheid in de totstandkoming van deze verklaringen, leidt evenmin tot niet-ontvankelijkheid van het OM of bewijsuitsluiting.
Ad II.
Op 19 en 20 oktober 2017 werden de (kluis)verklaringen door [kroongetuige / medeverdachte 1] afgelegd en werden deze opgenomen door twee verbalisanten die een geheimhoudingsverklaring ondertekenden. Deze verklaringen werden vervolgens (daadwerkelijk) in een kluis bewaard, tot het moment dat een eventuele overeenkomst zou worden gesloten. Vervolgens is het kroongetuigetraject gestart (waarbij de verklaringen onder meer werden onderzocht ter verificatie/falsificatie door een analist van de Nationale Politie die hiertoe ook een geheimhoudingsverklaring ondertekende) hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot de vordering ex 226g lid 3 Sv door de officier van justitie op 17 juli 2018 en de overeenkomst van 23 juli 2018 na toetsing door de rechter-commissaris. Pas daarna zijn de verklaringen kenbaar geworden voor alle procespartijen en in het dossier terechtgekomen1.. Naar het oordeel van het hof is dit de logische en juiste volgorde van het kroongetuigetraject. Daarom worden door de potentiële kroongetuige afgelegde verklaringen eerst betiteld als (geheime) “kluisverklaringen”, totdat de voorgenomen afspraak door de rechter-commissaris rechtmatig wordt geoordeeld en de afgelegde verklaringen betrouwbaar. Dan eerst komt de afspraak (“deal”) tot stand, krijgt de getuige de status van kroongetuige en kunnen de verklaringen uit de kluis en in het dossier worden gevoegd. De omstandigheid dat de verklaringen van [kroongetuige / medeverdachte 1] voorafgaand aan de toets door de rechter-commissaris zijn afgelegd, staat er niet aan in de weg dat de rechtmatigheid van de deal in volle omvang door de rechter-commissaris kan worden getoetst. Bovendien heeft de rechter-commissaris de inhoud van de verklaringen ook nodig om de betrouwbaarheid daarvan te kunnen beoordelen. Van een verkeerde volgorde of het illusoir zijn van de rechtmatigheidstoets na het afleggen van de (kluis)verklaringen, zoals door de verdediging is gesteld, is dan ook geen sprake.
Het hof zal hieronder onder het kopje bewijsvoering nader ingaan op het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van [kroongetuige / medeverdachte 1] en concluderen dat deze voor zover opgenomen als bewijsmiddel betrouwbaar zijn. Niet alleen vanwege de consistentie en de gedetailleerdheid ervan, maar ook door het gegeven dat de inhoud van deze verklaringen op veel punten wordt bevestigd door andere bewijsmiddelen (getuigen en resultaten van forensisch onderzoek).
De verhoren van [getuige 2]
Ten aanzien van de verweren die zien op het horen van [getuige 2] bij de politie de dagen voor haar geplande getuigenverhoor bij de rechter-commissaris, verwijst het hof naar de overwegingen op pagina’s 5 tot en met 15 in het arrest van het hof d.d. 26 mei 2015 (20-001141-14, ECLI:NL:GHSHE:2015:1855), welke overwegingen als hier herhaald en ingelast worden beschouwd. Het hof kwam in dat arrest tot het oordeel dat het handelen van de officier van justitie op dit punt – hoewel onnodig en wellicht zelfs onzorgvuldig op het punt van het niet (volledig) informeren van de rechtbank, de verdediging en de rechter-commissaris – niet dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging jegens verdachte. Het hof neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne. Hetgeen de verdediging in hoger beroep op dit punt heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Dan resteert nog de bespreking van de verweren van de verdediging die strekken tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie c.q. bewijsuitsluiting nu in haar visie door de politie sturende vragen aan getuige [getuige 2] zijn gesteld c.q. zij door de politie onder ontoelaatbare druk is gezet om over de betrokkenheid van de verdachte te verklaren. Zoals hierna zal worden overwogen, is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat door de verhorende verbalisanten zodanige druk op de getuige is uitgeoefend en/of zij de getuige zodanig hebben beïnvloed en/of aan haar sturende vragen hebben gesteld dat sprake zou zijn van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Het hof zal dit onderdeel van de verweren ten behoeve van de leesbaarheid bespreken onder het kopje bewijsvoering, waarin het hof nader zal ingaan op de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 2] en andere getuigen.
Het hof verwerpt mitsdien het tot niet-ontvankelijkheid strekkende verweer in al zijn onderdelen. Nu ook overigens niet is gebleken dat beginselen van een behoorlijke procesorde zijn geschonden, is het openbaar ministerie ontvankelijk in de strafvervolging.
Vrijspraak van het onder 2 primair tenlastegelegde
Uit het dossier volgt dat het schietincident waarbij [slachtoffer] om het leven is gekomen, op 25 oktober 2012 kort voor 21.42 uur heeft plaatsgevonden. Het hof stelt vast dat de partner van [slachtoffer] te weten de heer [slachtoffer 2 / benadeelde partij] op dat moment (en ook in uren daarvoor) niet in zijn woning aan de [adres slachtoffers 1 en 2] te Venlo aanwezig was. Hij was immers die ochtend al met het vliegtuig naar Brazilië vertrokken. Naar het oordeel van het hof was er derhalve geen (aanmerkelijke) kans dat de schoten die met de vuurwapens (de revolver en de Skorpion) bij die woning zijn afgevuurd, [slachtoffer 2 / benadeelde partij] zouden treffen en daarmee tot zijn dood zouden leiden. Dat betekent dat er geen sprake kan zijn van een strafbare poging om [slachtoffer 2 / benadeelde partij] van het leven te beroven en daarmee ook niet van een strafbare uitlokking daartoe.
Anders dan de rechtbank in eerste aanleg en de advocaat-generaal is het hof dan ook van oordeel dat de verdachte van het onder 2 primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair[kroongetuige / medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 25 oktober 2012 in de gemeente Venlo, bij de woning waar na te noemen [slachtoffer 2 / benadeelde partij] en [slachtoffer] woonden, tezamen en in vereniging met elkander opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer] hebben doodgeschoten,
welk strafbaar feit hij, verdachte, in de periode van 1 juli 2012 tot en met 25 oktober 2012 in de gemeente [gemeente] opzettelijk heeft uitgelokt door beloften en door het verschaffen van middelen en/of inlichtingen, door opzettelijk
- die [kroongetuige / medeverdachte 1] te benaderen/spreken met de opdracht/vraag om een buitenlander te zoeken die [slachtoffer 2 / benadeelde partij] zou moeten doodschieten en
- aan die [kroongetuige / medeverdachte 1] te vragen om een persoon, genaamd [slachtoffer 2 / benadeelde partij] , dood te schieten en
- door met die [kroongetuige / medeverdachte 1] af te spreken dat hij, verdachte, een aanzienlijk geldbedrag aan die [kroongetuige / medeverdachte 1] en/of aan/voor die [medeverdachte 2] zou geven waarvoor die [medeverdachte 2] die [slachtoffer 2 / benadeelde partij] zou moeten doodschieten en
- een (automatisch) vuurwapen voor het plegen van dat strafbaar feit te bewaren en
- een revolver aan die [kroongetuige / medeverdachte 1] te geven;
2. subsidiair[kroongetuige / medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 25 oktober 2012 in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met elkander, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord (op [slachtoffer 2 / benadeelde partij] ), opzettelijk een revolver en een (automatisch) pistool en munitie, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden hebben gehad,
welk strafbaar feit hij, verdachte, in de periode van 1 juli 2012 tot en met 25 oktober 2012 in de gemeente [gemeente] opzettelijk heeft uitgelokt door beloften en door het verschaffen van middelen en/of inlichtingen, door opzettelijk
- die [kroongetuige / medeverdachte 1] te benaderen/spreken met de opdracht/vraag om een buitenlander te zoeken die [slachtoffer 2 / benadeelde partij] zou moeten doodschieten en
- aan die [kroongetuige / medeverdachte 1] te vragen om een persoon, genaamd [slachtoffer 2 / benadeelde partij] , dood te schieten en
- door met die [kroongetuige / medeverdachte 1] af te spreken dat hij, verdachte, een aanzienlijk geldbedrag aan die [kroongetuige / medeverdachte 1] en/of aan/voor die [medeverdachte 2] zou geven waarvoor die [medeverdachte 2] die [slachtoffer 2 / benadeelde partij] zou moeten doodschieten en
- een (automatisch) vuurwapen voor het plegen van dat strafbaar feit te bewaren en
- een revolver aan die [kroongetuige / medeverdachte 1] te geven;
3.hij in de periode van 17 augustus 2012 tot en met 25 oktober 2012 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , een wapen van categorie II onder 2, te weten een zogenaamde Skorpion, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen2.
De verdediging heeft op gronden, als nader verwoord in de pleitnota, vrijspraak bepleit wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs en aangevoerd dat er op basis van de bewijsmiddelen in het dossier een alternatief scenario mogelijk is.
Het hof verenigt zich grotendeels met de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen van de rechtbank, zoals weergegeven op pagina’s 5 tot en met 21 van het vonnis, en maakt die tot de zijne. Nu het hof echter op een aantal punten tot wijziging c.q. aanvulling van de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen komt, zal het hof ten behoeve van de leesbaarheid de bewijsconstructie in zijn geheel in het arrest opnemen.
De gewelddadige dood van [slachtoffer]
Op donderdag 25 oktober 2012 kwam om 21.42 uur een melding bij de politie binnen. Die melding werd gedaan door de dan twaalfjarige [kind 1 slachtoffer] . Hij meldde dat zijn moeder gewond was geraakt. Ze lag thuis, aan de [adres slachtoffers 1 en 2] te Venlo, op de grond en zei niets meer. Ze liep naar buiten om de hond uit te laten, deed de deur open en toen viel ze ineens. [kind 1 slachtoffer] hoorde iets keihard knallen, vuurwerk ofzo, rond het huis, recht voor de deur. Zijn moeder lag binnen in de gang, net voor de deur. Op een vraag van de meldkamer of zijn moeder nog bewoog, antwoordde [kind 1 slachtoffer] dat ze een beetje met haar mond bewoog. Ze reageerde helemaal niet meer. [kind 1 slachtoffer] was op dat moment alleen thuis met zijn moeder en zijn negenjarige zusje [kind 2 slachtoffer] .3.
Toen de eerste politieagenten ongeveer acht minuten na de melding ter plaatse kwamen, merkten zij op dat het op het perceel erg donker was, maar dat er een lamp boven de voordeur brandde. In de gang achter de voordeur troffen de politieagenten een gewonde vrouw aan – naar later bleek [slachtoffer] – die op haar rug lag. Verbalisant [verbalisant 1] voelde in haar hals en voelde geen hartslag meer. Er werd vervolgens een reanimatie gestart en [slachtoffer] werd overgebracht naar het ziekenhuis4., maar de hulpverlening mocht niet meer baten: [slachtoffer] was op 39-jarige leeftijd overleden.5.
De politieagenten die als eerste ter plaatse waren, zagen al vermoedelijke schotwonden bij [slachtoffer] en kogelgaten in en bij de voordeur, in een daarachter gelegen deur en in het stucwerk.6.
Forensisch onderzoek
Tijdens de sectie zijn in totaal negen huidperforaties aan het lichaam geconstateerd met het aspect van bij leven opgelopen schotverwondingen. Er waren doorschoten door de rechter bovenarm en de rechterhand, schotverwondingen aan vingers van de linkerhand, er was een onderhuids verlopende schotverwonding aan de borst rechts en er was een doorschot hoogstwaarschijnlijk van rechtsachter naar linksvoor vrijwel horizontaal door de romp verlopend, waarbij haar hart en beide longen geperforeerd werden. Daarnaast waren nog drie letsels zichtbaar zonder perforaties, zogenoemde schampschotletsels. Het overlijden is het gevolg geweest van massaal bloedverlies en van functieverlies van het hart en beide longen. De schotverwondingen aan de ledematen hebben aan het bloedverlies en daarmee het overlijden bijgedragen. De conclusie van de patholoog van het NFI luidt dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van meermalen bij leven opgelopen uitwendig inwerkend perforerend geweld (schotletsel) op het lichaam.7.
In totaal zijn er zeventien kogelinslagen in de woning aangetroffen, waarvan dertien in en rond de voordeur. Daarnaast zijn er dertien patroonhulzen aangetroffen, alle van het kaliber 7,65 mm. Van dat kaliber zijn ook de aangetroffen kogels en kogeldelen, met uitzondering van één kogel die in de keuken is aangetroffen. Dit betreft een kogel van het kaliber .38 special of .357 magnum.8.
De gebruikte wapens zijn nooit gevonden. Door het NFI is onderzoek gedaan aan de aangetroffen munitiedelen en op basis daarvan zijn uitspraken gedaan over de wapens die vermoedelijk door de schutter of schutters zijn gebruikt. De aangetroffen munitiedelen van het kaliber 7,65 mm zijn vermoedelijk verschoten met een automatisch werkend machinepistool van het merk Skorpion, kaliber 7,65 mm Browning. De systeemsporen in de kogels en de kogelmantel passen onder andere bij machinepistolen van dit model.
Patronen van het kaliber .38 special of .357 magnum worden volgens het NFI doorgaans verschoten in revolvers van dit kaliber. De systeemsporen (het aantal, de richting en de breedte van de groeven) in de kogel passen onder andere bij revolvers van de merken Smith & Wesson, Ruger en Taurus.9.
Onderzoekers hebben verder de schietlijnen in kaart gebracht aan de hand van de aangetroffen doorschoten en de daarmee corresponderende inschoten in muren, deuren en kozijnen van de woning. De forensisch onderzoekers van de politie concludeerden op basis van het sporenbeeld dat het aannemelijk is dat er vanuit diverse richtingen en hoogten richting het slachtoffer is geschoten, waarbij gezien het lijnenbeeld gesteld kan worden dat de schutter zich tijdens het schieten heeft verplaatst en dat er vanuit diverse hoogten, mogelijk knielend/gebukt of staand, op het slachtoffer is geschoten.10.
Vanaf de [straat slachtoffers 1 en 2] gingen twee opritten naar de vrijstaande woning van [slachtoffer] en haar partner [slachtoffer 2 / benadeelde partij] . Een oprit liep naar de voorzijde (zuidzijde) van de woning en een oprit liep naar de achterzijde (noordzijde) van de woning. De achterzijde van de woning lag haaks op (hof: gelet op de overzichtsfoto van bovenaf op pagina 1021 leest het hof in plaats van “haaks op” verbeterd “parallel aan”) de snelweg A67. Aan de achterzijde was de achterdeur gelegen. [slachtoffer] is neergeschoten bij de achterdeur van de woning. Waar de als eerste ter plaatse gekomen verbalisanten in hun bevindingen dus spreken van de voordeur betreft dit de achteringang. Recht tegenover die achteringang stonden, op een afstand van ongeveer vijf meter, twee stenen penanten.
Gelet op de aangetroffen kogelinslagen in de woning, de uitgezette schietlijnen, de aangetroffen hulzen en het letsel van het slachtoffer, is het volgens de politie zeer aannemelijk dat de eerste schoten zijn gelost vanaf bij de rechter penant/pilaar, gezien vanuit de nabijgelegen autosnelweg. Alle kogelpatronen zijn op één na verschoten uit één en hetzelfde wapen, een machinepistool van het merk Skorpion, kaliber 7.65 mm Browning. Het enkele projectiel van kaliber .38 Special/.357 Magnum, afgevuurd met de revolver, is hoogstwaarschijnlijk door de ruit van de keuken gegaan. Daar van het doorschot in de ruit van de keuken geen schietlijn kon worden vastgesteld, kon ook de plaats van de schutter (het hof begrijpt: de plaats waar het schot met de revolver is afgevuurd) niet worden vastgesteld.11.
Tussenconclusie van het hof
[slachtoffer] is op 25 oktober 2012 te Venlo gedood door verscheidene schotverwondingen, terwijl zij zich in de opening van de achterdeur van haar woning bevond. Zij is beschoten met vermoedelijk een automatisch werkend machinepistool van het merk Skorpion. De schutter met dit wapen stond binnen een afstand van vijf meter, ter hoogte van de penanten tegenover de achteringang van de woning. Gelet op de schietlijnen en de beperkte spreiding van de inslagen is met dit wapen in korte tijd een reeks kogels afgevuurd, waarbij de schutter tijdens het schieten van houding en plaats is gewisseld, beginnend bij het rechter penant (bezien vanuit de snelweg). Ook is er minstens één keer geschoten met een revolver van het kaliber .38 special of .357 magnum.
Tactisch onderzoek
De verklaringen van de partner van het slachtoffer, [slachtoffer 2 / benadeelde partij]
In de nacht volgend op het doodschieten van [slachtoffer] gaf [slachtoffer 2 / benadeelde partij] in een telefoongesprek met de politie aan dat hij maar met één persoon problemen had en hij noemde de naam [naam verdachte] uit [plaats 1] . Hij wilde niet zeggen waar het meningsverschil over ging, maar het speelde al enkele maanden. Verder gaf hij aan dat de schutter [kroongetuige / medeverdachte 1] zou kunnen zijn, die voor [naam verdachte] zou werken. Op de vraag van de verbalisant waarom [slachtoffer 2 / benadeelde partij] deze [kroongetuige / medeverdachte 1] verdacht, antwoordde hij dat [slachtoffer] de avond ervoor tijdens het uitlaten van de hond een man had overlopen in de buurt van de woning. Die man was weggerend, in een zwarte Golf gestapt en hard weggereden. Hierbij had hij een zogenoemde varkensrug geraakt. [slachtoffer] had dit voorval aan [slachtoffer 2 / benadeelde partij] verteld waarbij ze zei dat ze in die man die ze had overlopen [kroongetuige / medeverdachte 1] meende te hebben herkend. Desgevraagd herhaalde [slachtoffer 2 / benadeelde partij] aan het einde van het gesprek dat hij alleen met [verdachte] problemen heeft en dat hij had gehoord dat hij bij [verdachte] bovenaan “het lijstje” stond.12.
Op 27 oktober 2012 werd [slachtoffer 2 / benadeelde partij] voor het eerst door de politie gehoord. Hij verklaarde toen onder meer dat hij op donderdag 25 oktober 2012 rond 06.00 uur thuis was vertrokken naar Brazilië en pas op de dag ervoor spontaan had geboekt. Hij zat nog in het vliegtuig toen het gebeurd was. Hij had alleen tegen [slachtoffer] , zijn kinderen [kind 1 slachtoffer] en [kind 2 slachtoffer] en zijn moeder verteld dat hij naar Brazilië ging. Verder verklaarde hij dat [verdachte] en hij jarenlang vrienden van elkaar waren en dat de vriendschap zo’n vier maanden geleden beëindigd was. Er was een zakelijk conflict ontstaan tussen [verdachte] en [slachtoffer 2 / benadeelde partij] . Op 8 of 15 oktober 2012 had [verdachte] hem buiten bij zijn ( [slachtoffer 2 / benadeelde partij] ) huis gezegd dat hij het goed wilde maken, waarop [slachtoffer 2 / benadeelde partij] “nee” had gezegd. Hierna had [verdachte] zijn bedreigingen geuit: “Ik ruim je op”. Over [kroongetuige / medeverdachte 1] verklaarde [slachtoffer 2 / benadeelde partij] dat hij een soort loopjongen voor [verdachte] was die een kamer van [naam verdachte] had gekregen en die wel eens bij hem, [slachtoffer 2 / benadeelde partij] , aan de deur was geweest.13.
Op 6 november 2012 heeft [slachtoffer 2 / benadeelde partij] in een telefoongesprek met de politie verklaard dat [verdachte] zwaar aan de coke zat en dat hij, [slachtoffer 2 / benadeelde partij] , en andere mensen in de omgeving van [slachtoffer 2 / benadeelde partij] en [verdachte] tot de conclusie waren gekomen dat met [verdachte] niet meer te werken viel. [slachtoffer 2 / benadeelde partij] verklaarde dat hij dit [verdachte] recht in zijn gezicht had gezegd in het bijzijn van anderen en dat [verdachte] hem dit kwalijk nam. [verdachte] had zich in grote schulden gestoken om gezamenlijke “projecten” met [slachtoffer 2 / benadeelde partij] en andere zakenpartners te kunnen financieren.14.
In zijn verhoor d.d. 19 december 2012 lichtte [slachtoffer 2 / benadeelde partij] desgevraagd een en ander (nogmaals) toe. Ongeveer twee weken voor de herfstvakantie had [verdachte] hem thuis aan de [adres slachtoffers 1 en 2] bedreigd. [verdachte] stond voor de deur en had geprobeerd om [slachtoffer 2 / benadeelde partij] weer bij zijn zakelijke activiteiten te betrekken. [verdachte] had nog aangegeven dat het aan zijn cocaïnegebruik te wijten was, maar dat hij daarmee was gestopt. [slachtoffer 2 / benadeelde partij] had hem duidelijk te verstaan gegeven dat hij niets meer met [verdachte] te maken wilde hebben en dat hij bij zijn standpunt bleef. [verdachte] is toen weggegaan, waarbij hij op het laatst had gezegd: “Jou ruim ik op of jou laat ik opruimen.” [slachtoffer 2 / benadeelde partij] had daaruit begrepen dat [verdachte] hem wilde vermoorden of laten vermoorden.15.
De verklaring van [kroongetuige / medeverdachte 1]16. ondersteund door overige bewijsmiddelen
Dat er op zakelijk vlak onenigheid was tussen [verdachte] en [slachtoffer 2 / benadeelde partij] en dat [verdachte] daarom van [slachtoffer 2 / benadeelde partij] af wilde, heeft ook [kroongetuige / medeverdachte 1] verklaard. Hij heeft uiteindelijk – als kroongetuige – op 19 en 20 oktober 2017, aangevuld in zijn latere verhoor op 26 september 2018, verklaard over de aanleiding, de opdracht tot de moord op [slachtoffer 2 / benadeelde partij] en de feitelijke uitvoering van die opdracht, die tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid. Zijn verklaringen worden op al deze onderdelen ondersteund door getuigenissen van anderen en daarnaast op verschillende punten ook door de resultaten van technisch onderzoek.
- Over de aanleiding
[kroongetuige / medeverdachte 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 2 / benadeelde partij] van [verdachte] zijn geld wilde hebben, dat [slachtoffer 2 / benadeelde partij] het zat was en zijn geld opeiste. Het betrof een bedrag van € 600.000,00 tot € 650.000,00. Die geldkwestie speelde, omdat [verdachte] zakendeed door mensen te vragen om het door hen verdiende geld aan een drugstransport te investeren in een volgend transport. Hierdoor zouden ze na dat volgende transport weer meer geld verdienen. [verdachte] was echter buiten de transportlijn gezet door [slachtoffer 2 / benadeelde partij] , omdat hij niet aan zijn betalingsverplichtingen voldeed en hierdoor ook [slachtoffer 2 / benadeelde partij] de mensen niet kon betalen. Daardoor waren mensen klaar met [verdachte] . De reden dat [verdachte] niet aan zijn betalingsverplichtingen kon voldoen, was dat er een partij van 50 en een partij van 80 kilo cocaïne verdwenen waren. Die hoeveelheden waren al meegegeven aan de afnemers, maar zij hadden hier nog niet voor betaald.
[kroongetuige / medeverdachte 1] verklaarde dat hij op verzoek van [verdachte] samen met [getuige 3] aanwezig is geweest bij een gesprek tussen [verdachte] en [slachtoffer 2 / benadeelde partij] . Dat gesprek vond in juli 2012 plaats in het kantoor in de frituur van [verdachte] te [plaats 2] . Het was geen vriendelijk gesprek en [verdachte] had als voorzorgsmaatregel zelfs een revolver in een zak naast zich liggen. In dat gesprek had [slachtoffer 2 / benadeelde partij] tegen [verdachte] gezegd dat [verdachte] wat meer aan de mensen moest denken die voor hem door het vuur gingen, in plaats van aan zichzelf. Mensen in Brazilië zouden niet meer met [verdachte] willen werken. [slachtoffer 2 / benadeelde partij] had hem gezegd dat [verdachte] zich aan zijn afspraken moest houden en dat hij het zat was. [slachtoffer 2 / benadeelde partij] had zijn geld opgeëist. Het zou om € 600.000 tot € 650.000 gaan. [verdachte] had tegen [slachtoffer 2 / benadeelde partij] gezegd dat hij het geld niet had. [slachtoffer 2 / benadeelde partij] was vervolgens weggegaan.
[slachtoffer 2 / benadeelde partij]17.en [getuige 3]18.hebben in hun getuigenverklaringen ook verklaard over dit gesprek dat in de frituur van [verdachte] in [plaats 2] plaatsgevonden heeft. [getuige 3] heeft verklaard dat [naam verdachte] en [slachtoffer 2 / benadeelde partij] daar met elkaar in het kantoortje hebben gesproken, dat er een meningsverschil was over geld en dat [kroongetuige / medeverdachte 1] er ook was. Volgens [slachtoffer 2 / benadeelde partij] was er een zakelijk conflict en was hij boos omdat [verdachte] zich niet gedroeg als zakenpartner en vriend. [verdachte] had daar in de frituur twee mannen bij zich, waaronder [kroongetuige / medeverdachte 1] , aldus [slachtoffer 2 / benadeelde partij] .
Ook [getuige 4] heeft verklaard dat er in die periode sprake was van een zakelijk conflict tussen [verdachte] en [slachtoffer 2 / benadeelde partij] . Hij heeft op 12 november 2012 verklaard dat [verdachte] en [slachtoffer 2 / benadeelde partij] samen in de cocaïnehandel vanuit Brazilië zaten. [getuige 4] had na de crematie van [slachtoffer] van [slachtoffer 2 / benadeelde partij] gehoord dat [verdachte] 4 maanden daarvoor uit de coke-organisatie was geschopt en [slachtoffer 2 / benadeelde partij] was de enige geweest die dit [verdachte] recht in zijn gezicht had verteld en dat zij niets meer met hem, [verdachte] , te maken wilden hebben. Het eigen cocaïnegebruik van [verdachte] en zijn manier van zaken doen werd gezien als gevaar voor de eigen organisatie. [verdachte] financierde de transporten namelijk met het geld van anderen. Ook noemde [getuige 4] een bedrag van 6 ton dat [slachtoffer 2 / benadeelde partij] nog van [verdachte] te goed zou hebben gehad.19.
Het door [getuige 4] omschreven zakelijke conflict komt overeen met de verklaring van [slachtoffer 2 / benadeelde partij] en [kroongetuige / medeverdachte 1] en is ook niet strijdig met wat [verdachte] zelf heeft verklaard.
[verdachte] heeft zelf bevestigd dat er een gesprek met een boze [slachtoffer 2 / benadeelde partij] in (het kantoorgedeelte van) de frituur heeft plaatsgevonden waarbij [kroongetuige / medeverdachte 1] en [getuige 3] aanwezig waren. [verdachte] heeft meermalen verklaard dat in die periode in 2012 onenigheid was ontstaan tussen [slachtoffer 2 / benadeelde partij] en hem. Ter terechtzitting in hoger beroep bevestigde [verdachte] dat hij [slachtoffer 2 / benadeelde partij] een bedrag van € 600.000 schuldig was. Tijdens het gesprek in de frituur is daarover gesproken. Ook heeft [verdachte] bevestigd dat [getuige 3] en hij na dit frituurgesprek, een of twee weken voor de moord, bij [slachtoffer 2 / benadeelde partij] zijn geweest om te praten. Hij verklaarde dat ze toen hebben gesproken ‘om de ruzie bij te leggen’ en dat hij toen heeft gevraagd aan [slachtoffer 2 / benadeelde partij] ‘of hij er nog over wilde nadenken’ en dat [slachtoffer 2 / benadeelde partij] hierop afwijzend reageerde. [slachtoffer 2 / benadeelde partij] wilde het niet bijleggen.20.
- Over de opdracht
[kroongetuige / medeverdachte 1] heeft verklaard dat [verdachte] hem enige tijd na het gesprek in de frituur heeft benaderd met de vraag of hij iemand uit het buitenland kon vinden die [slachtoffer 2 / benadeelde partij] voor een bedrag van € 50.000,00 met een vuurwapen wilde opruimen. Voor [kroongetuige / medeverdachte 1] was duidelijk dat [verdachte] met ‘opruimen’ het doden van [slachtoffer 2 / benadeelde partij] bedoelde. Hij heeft toen tegen [verdachte] gezegd dat hij wel iemand wist uit de omgeving van zijn toenmalige vriendin [getuige 2] . Tijdens het gesprek is verder besproken dat [kroongetuige / medeverdachte 1] [verdachte] op de hoogte zou stellen als er nog spullen nodig waren, zoals vuurwapens. Dat gesprek heeft in juli 2012 plaatsgevonden in de keuken van het appartement waar [kroongetuige / medeverdachte 1] net met [getuige 2] was ingetrokken.
Het appartement maakte deel uit van de woning van [verdachte] , gelegen aan de [adres verdachte] in [plaats 1] , gemeente [gemeente] .21.
[kroongetuige / medeverdachte 1] heeft verklaard dat [verdachte] [slachtoffer 2 / benadeelde partij] uit de weg wilde ruimen omdat [slachtoffer 2 / benadeelde partij] de transportlijn vanuit Brazilië had overgenomen. [verdachte] werd niet meer door [slachtoffer 2 / benadeelde partij] bij de transporten betrokken en stond zo dus buitenspel. Als [slachtoffer 2 / benadeelde partij] uit de weg was geruimd, kon [verdachte] de lijn weer overnemen. [verdachte] heeft tijdens dat gesprek en ook daarna nog herhaald dat “de deur in Brazilië voor ons weer opengaat als [slachtoffer 2 / benadeelde partij] er niet meer is”.
[kroongetuige / medeverdachte 1] heeft verklaard dat [getuige 2] in het appartement aanwezig was toen [verdachte] kwam en dat [verdachte] toen aan [getuige 2] heeft gevraagd om even weg te gaan, omdat hij een gesprek wilde met [kroongetuige / medeverdachte 1] . Hieraan heeft zij gehoor gegeven. Na het gesprek heeft zij nog aan [kroongetuige / medeverdachte 1] gevraagd wat [verdachte] wilde. [kroongetuige / medeverdachte 1] heeft tegen haar toen alleen verteld dat hij een buitenlander naar Nederland moest laten komen om de problemen van [verdachte] op te lossen.
[getuige 2] heeft op haar beurt verklaard dat zij begin of half augustus 2012 in de woning van [naam verdachte] een keer is weggestuurd door [kroongetuige / medeverdachte 1] en [verdachte] . Zij moest de kamer verlaten en de deur dichtdoen. [getuige 2] heeft verklaard dat zij vervolgens in een naastgelegen ruimte de was is gaan ophangen en dat zij toen een en ander heeft opgevangen van het gesprek tussen [kroongetuige / medeverdachte 1] en [verdachte] . Ze werd nieuwsgierig en luisterde mee. Overigens blijkt uit nader onderzoek door de politie dat dit akoestisch gezien ook daadwerkelijk mogelijk is.22.[getuige 2] heeft verklaard dat zij hoorde dat gesproken werd over ‘iemand te vinden wie dat zou doen’, ‘ [voornaam verdachte] moest een persoon hebben uit het buienland, hij kon dat doen en dan vertrekt. Dan kan niemand hem vinden’. Toen de politie [getuige 2] nogmaals vroeg wat zij precies had gehoord tijdens het gesprek, antwoordde zij ‘ [voornaam verdachte] had problemen met die kameraad voor uhh en voor hij wil iets slechts voor hem terug doen en dat was iets over een groot bedrag, er was iets fout gegaan met deze kameraad en het beste is als iemand komt uit het buitenland voor dat werk voor dat schieten en dan (…) kan die hem terugsturen en dan kan hem (onverstaanbaar) vinden’.’ Het eerste wat hij (hof, [kroongetuige / medeverdachte 1] ) zei was dat ik ga dat niet zelf maken maar hij had iemand in de bedoeling die kan het wel doen voor [voornaam verdachte] ’. In een later verhoor heeft [getuige 2] nog verklaard dat [naam verdachte] tijdens het gesprek aan [kroongetuige / medeverdachte 1] had aangeboden om iets te doen, dat [kroongetuige / medeverdachte 1] dit had geweigerd en dat [verdachte] toen aan [kroongetuige / medeverdachte 1] vroeg of hij een buitenlander zou kunnen vinden om naar Nederland te komen. [kroongetuige / medeverdachte 1] antwoordde hierop dat hij al iemand op het oog had. Later heeft [kroongetuige / medeverdachte 1] tegen haar gezegd dat hij daarmee [medeverdachte 2] bedoelde. Volgens [getuige 2] was er in ieder geval door [verdachte] gesproken over schieten en ook het woord ‘wapen’ is gevallen.23.
[getuige 5] heeft verklaard dat [kroongetuige / medeverdachte 1] voor de moord in dezelfde week bij haar en [getuige 6] thuis is geweest en dat hij toen heeft gezegd dat ‘ [voornaam verdachte] hem opgeruimd wilde hebben’, ‘dat [voornaam verdachte] hem geld had geboden om die vent van kant te maken. Of [getuige 6] mee wilde doen’, ‘ [voornaam verdachte] was het van plan, hij moest het opknappen’, 'want [kroongetuige / medeverdachte 1] was het loopjongetje van [voornaam verdachte] ’. Dan had [verdachte] in Brazilië weer de volle macht over het drugskartel, zo vertelde [kroongetuige / medeverdachte 1] haar. [getuige 5] verklaarde dat [kroongetuige / medeverdachte 1] eerst ‘zou gaan kijken hoe het allemaal daar ineen zat’ (het hof begrijpt: een voorverkenning doen) en had gevraagd of [getuige 6] mee wilde doen.24.
Toen aan [getuige 6] werd voorgehouden dat [getuige 5] had verklaard dat [kroongetuige / medeverdachte 1] had gezegd dat er een vent moest worden omgelegd, dat [verdachte] daarvoor geld had aangeboden en dat [kroongetuige / medeverdachte 1] aan [getuige 6] had gevraagd om mee te gaan, antwoordde [getuige 6] : “Dat heeft [kroongetuige / medeverdachte 1] inderdaad gezegd.”25.
- Over de uitvoering van de opdracht: de voorbereiding
Het ronselen van de schutter
[kroongetuige / medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij bij het aanvaarden van de opdracht van [verdachte] al meteen dacht aan de stiefvader van [getuige 2] : [medeverdachte 2] , door [kroongetuige / medeverdachte 1] ‘ [bijnaam medeverdachte 2] ’ genoemd. [medeverdachte 2] kwam bij hem op, omdat hij wist dat die wel wat geld kon gebruiken. Hij wilde polsen hoe [medeverdachte 2] erin zou staan om iemand voor geld te doden. Hij heeft [medeverdachte 2] bij verschillende gelegenheden in Letland benaderd. Tijdens het eerste gesprek, eind juli/begin augustus 2012, heeft hij met [medeverdachte 2] besproken of deze het leuk zou vinden om naar Nederland te komen. Ongeveer een week later is [kroongetuige / medeverdachte 1] opnieuw naar Letland gevlogen en heeft hij met [medeverdachte 2] gesprekken gevoerd of hij in Nederland iets wilde verdienen. [kroongetuige / medeverdachte 1] had hem verteld dat hij bij een autobedrijfje wat aan auto’s kon sleutelen. Die communicatie verliep met handen en voeten. [medeverdachte 2] sprak geen Engels. [kroongetuige / medeverdachte 1] kende slechts een aantal woorden Russisch en als [getuige 2] aanwezig was, dan tolkte zij. Tussen die eerste twee gesprekken met [medeverdachte 2] heeft [kroongetuige / medeverdachte 1] aan [verdachte] laten weten dat hij wilde aftasten hoe [medeverdachte 2] in elkaar zat. [verdachte] heeft toen gezegd dat [kroongetuige / medeverdachte 1] het rustig aan moest doen en het goed moest aanpakken. Pas toen hij voor de derde keer in Letland was, heeft [kroongetuige / medeverdachte 1] [medeverdachte 2] in diens garage over de opdracht verteld, zo heeft [kroongetuige / medeverdachte 1] verklaard. [kroongetuige / medeverdachte 1] had een briefje gemaakt en daarop € 40.000,00 geschreven. Dit briefje had hij naar [medeverdachte 2] geschoven en met handen en voeten duidelijk gemaakt dat hij naar Nederland moest komen om iemand dood te maken. Hij heeft met zijn handen een schietende beweging gemaakt en het Russische woord voor man genoemd. Ook heeft hij nog met zijn handen een snijbeweging langs zijn keel gemaakt. Ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft [kroongetuige / medeverdachte 1] verklaard dat hij, om duidelijk te maken dat het om een man ging en niet om een vrouw, zijn eigen geslachtsdelen heeft beetgepakt en vervolgens borsten heeft uitgebeeld, waarna hij met zijn vinger van links naar rechts heeft bewogen. [medeverdachte 2] heeft daarop gezegd: “da da” oftewel: “is goed”.
[kroongetuige / medeverdachte 1] is daarna weer terug naar Nederland gevlogen. [verdachte] bleek op dat moment naar Brazilië te zijn. Na terugkomst heeft [kroongetuige / medeverdachte 1] [verdachte] op de hoogte gebracht, waarna [verdachte] desgevraagd € 4.500,00 à € 5.000,00 aan [kroongetuige / medeverdachte 1] heeft gegeven om een wapen te betalen en vliegtickets voor de reis van Letland naar Nederland te regelen.
[kroongetuige / medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij vervolgens met [getuige 2] en [medeverdachte 2] naar Riga is gereden om daar een nieuw paspoort voor [medeverdachte 2] te bestellen. Hij heeft [getuige 2] geld gegeven om (vlieg)tickets voor [medeverdachte 2] te kopen en is alleen teruggevlogen.
Ook [getuige 2] heeft verklaard dat [kroongetuige / medeverdachte 1] haar geld heeft gegeven om tickets voor [medeverdachte 2] te kopen en dat [kroongetuige / medeverdachte 1] toen zelf weer is teruggegaan.26.
[kroongetuige / medeverdachte 1] heeft verder verklaard dat hij vervolgens [getuige 7] heeft benaderd om tegen betaling [medeverdachte 2] in huis te nemen. [getuige 7] heeft bevestigd dat zij inderdaad [medeverdachte 2] gehuisvest heeft op verzoek van [kroongetuige / medeverdachte 1]27.en ook [medeverdachte 2]28.zelf heeft over het verblijf bij [getuige 7] verklaard.
Het wapen
[kroongetuige / medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij op het moment dat [verdachte] hem geld gaf voor een wapen, hij al over een wapen beschikte. Dit wapen, een Skorpion, was hem aangeboden tijdens een drugstransactie in Maastricht met een Pool, genaamd [naam persoon 1] . In ruil voor het wapen zou [kroongetuige / medeverdachte 1] dan aan [naam persoon 1] heroïne leveren. Bij deze transactie was volgens [kroongetuige / medeverdachte 1] ook een vriend van hem aanwezig, genaamd [getuige 10] .
[getuige 10] heeft dit onderdeel van de verklaring van [kroongetuige / medeverdachte 1] bevestigd. [getuige 10] heeft verklaard dat hij ergens in juli of augustus 2012 samen met [kroongetuige / medeverdachte 1] naar Maastricht is gereden. [kroongetuige / medeverdachte 1] had hem verteld dat hij naar een Pool ging met wie hij zakendeed. Bij een tankstation in Maastricht stapte [kroongetuige / medeverdachte 1] uit de auto en had hij contact met twee mannen. [getuige 10] zag dat [kroongetuige / medeverdachte 1] een wapen meekreeg, een soort bruin/zwarte baby-uzi.29.
[kroongetuige / medeverdachte 1] heeft het wapen in een kast in zijn appartement gelegd, maar daar is het gevonden door [getuige 2] . Daarop is het wapen in bewaring gegeven bij [verdachte] , zo heeft [kroongetuige / medeverdachte 1] verklaard.
Deze gang van zaken blijkt ook uit de verklaring van [getuige 2] .30.Verbalisanten hebben haar een foto van een Skorpion getoond, waarna zij verklaarde dat dit wapen leek op het wapen dat in hun appartement in het huis van [verdachte] had gelegen. ‘Als hij uit elkaar gehaald kan worden, is het dezelfde’, ‘Zo eentje als op de foto van net maar dan zonder demper’. Ze had het wapen in hun appartement in de kast gevonden. [kroongetuige / medeverdachte 1] had het toen aan [naam verdachte] gegeven. [getuige 2] heeft gezien dat [verdachte] het wapen in- en uit elkaar haalde. Ook de getuige [getuige 8] heeft verklaard dat hij de Skorpion ongeveer twee maanden voor de moord in de slaapkamer van [kroongetuige / medeverdachte 1] in de villa in [plaats 1] (het hof begrijpt: het appartement van [kroongetuige / medeverdachte 1] in de villa van [verdachte] ) heeft gezien.31.
De voorverkenning
[kroongetuige / medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij twee personen benaderd heeft om [medeverdachte 2] naar de woning van [slachtoffer 2 / benadeelde partij] te brengen. Dat wilde hij namelijk zelf in eerste instantie niet doen. Achtereenvolgens heeft [kroongetuige / medeverdachte 1] , zo heeft hij verklaard, [getuige 6] en [getuige 8] benaderd voor de rol van chauffeur. [getuige 6] wilde eerst op voorverkenning, maar die voorverkenning is er niet van gekomen omdat [getuige 6] en [kroongetuige / medeverdachte 1] onderweg naar Venlo werden aangehouden vanwege bellen achter het stuur.
Zoals hiervoor reeds is vermeld, heeft [getuige 6] bevestigd dat hij door [kroongetuige / medeverdachte 1] is meegevraagd naar Venlo. Ook heeft hij het verhaal over de aanhouding bevestigd.32.Die (reden van) aanhouding van [kroongetuige / medeverdachte 1] als bestuurder en [getuige 6] als bijrijder (op 12 september 2012) blijkt ook uit politiegegevens.33.[getuige 6] bedankte uiteindelijk voor de opdracht, zo heeft ook diens partner [getuige 5] verklaard.34.
[kroongetuige / medeverdachte 1] heeft verder verklaard dat hij op 24 oktober 2012 in de avond woorden met [verdachte] heeft gekregen. [verdachte] vond het namelijk te lang duren en wilde dat er eindelijk actie zou worden ondernomen. [kroongetuige / medeverdachte 1] haalde vervolgens diezelfde avond nog [getuige 8] op en vroeg hem als chauffeur te fungeren bij de uitvoering van de moordopdracht. [getuige 8] weigerde volgens [kroongetuige / medeverdachte 1] echter om betrokken te raken, toen hij tijdens de voorverkenning met [kroongetuige / medeverdachte 1] de woning van [slachtoffer 2 / benadeelde partij] herkende. Door de druk die [verdachte] eerder die avond had gezet op [kroongetuige / medeverdachte 1] om actie te ondernemen, besloot [kroongetuige / medeverdachte 1] na de weigering van [getuige 8] om zelf uit te stappen bij de woning van [slachtoffer 2 / benadeelde partij] om te kijken of de bus van [slachtoffer 2 / benadeelde partij] op de oprit stond. [kroongetuige / medeverdachte 1] werd vervolgens overlopen door [slachtoffer] . Hij kende [slachtoffer] , omdat hij haar verschillende keren had gezien als hij een boodschap van [verdachte] aan [slachtoffer 2 / benadeelde partij] moest overbrengen. Tijdens het overhaast wegrijden, raakte [kroongetuige / medeverdachte 1] een varkensrug.
Dit vindt bevestiging in de verklaring van [getuige 5] dat [kroongetuige / medeverdachte 1] de volgende dag bij haar en [getuige 6] kwam en vertelde dat hij daar de situatie was gaan bekijken omdat [naam verdachte] hem de opdracht had gegeven om die man om te leggen, maar er was iemand gekomen met een linke hond en toen is hij op de vlucht geslagen. Hij is in de auto gesprongen en heeft die aanrijding gehad. Hij vertelde toen dat hij terug zou gaan, zeggend ‘en dan is hij voor mij’.35.De verklaring van [kroongetuige / medeverdachte 1] vindt op dit punt tevens steun in de hiervoor weergegeven verklaring van [slachtoffer 2 / benadeelde partij] en in het technisch onderzoek op de plaats delict in de nacht van 26 oktober 2012 waaruit bleek dat voorbij de opritten naar het perceel [straat slachtoffers 1 en 2] nummer 18 een zogenaamde varkensrug omver lag met daarnaast in de grond een bandenspoor36.Ook [getuige 8] heeft verklaard dat hij met [kroongetuige / medeverdachte 1] bij de woning van [slachtoffer 2 / benadeelde partij] is geweest en dat [kroongetuige / medeverdachte 1] daar door [slachtoffer] is overlopen. Toen ze met de auto achteruitreden, raakte [kroongetuige / medeverdachte 1] een varkensrug, waardoor de auto schade opliep.37.
- Over de uitvoering van de opdracht: het schietincident
[kroongetuige / medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij een dag na de voorverkenning, 25 oktober 2012, had besloten dat het die dag moest gaan gebeuren, mede door de ruzie met [verdachte] van de dag ervoor. Hij haalde [medeverdachte 2] op bij [getuige 7] en reed rond 17.00/18.00 met hem naar de woning van [verdachte] om de Skorpion op te halen. Door [verdachte] wordt, zo heeft [kroongetuige / medeverdachte 1] verklaard, naast de tas met de Skorpion ook een revolver ter beschikking gesteld. De Skorpion en bijbehorende munitie worden door [kroongetuige / medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schoongemaakt in de badkamer van de woning van [verdachte] . Bij die schoonmaak worden handschoenen gedragen. Het hof merkt evenals de rechtbank in dat kader op dat er inderdaad geen biologische sporen zijn aangetroffen op de hulzen, kogels en kogeldelen op de plaats delict. In de badkamer heeft [kroongetuige / medeverdachte 1] nog een keer duidelijk gemaakt aan [medeverdachte 2] dat het die dag ging gebeuren. Hij wees naar de grond, daarmee bedoelde hij vandaag, en maakte een schietgebaar. Alvorens [kroongetuige / medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de [straat slachtoffers 1 en 2] in Venlo rijden, hebben ze hun mobiele telefoons uitgezet en deze die in de brievenbus bij [getuige 7] gedeponeerd, zo heeft [kroongetuige / medeverdachte 1] verklaard.
Uit de telefoongegevens blijkt dat de telefoon die in gebruik was bij [medeverdachte 2]38.zich op 25 oktober 2012 gedurende de dag hoofdzakelijk heeft opgehouden in een geografisch gebied te Venlo waarin de woning van [getuige 7] is gelegen (het hof begrijpt telkens: bij gebruik van de telefoon een cell-id (antenne van een zendmast) heeft aangestraald die een gebied bereikt waarin de betreffende woning is gelegen). De telefoon in gebruik bij [kroongetuige / medeverdachte 1] bevond zich om 17.07 uur ook in dat gebied. Tussen 18.08 uur en 19.54 uur bevond de telefoon van [kroongetuige / medeverdachte 1] zich in een geografisch gebied waarin de woning van [verdachte] is gelegen. Ook de telefoon van [medeverdachte 2] maakte om 20.08 uur (de eerste registratie sinds 16.15 uur) contact met een cell-id die het gebied kan bereiken waarin de woning van [verdachte] is gelegen.39.
[getuige 7] heeft verklaard dat [kroongetuige / medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] die avond rond half zes bij haar zijn vertrokken. Ze heeft die avond nog telefonisch contact gehad met [kroongetuige / medeverdachte 1] , omdat ze niet op [medeverdachte 2] en hem wilde wachten met het eten. [kroongetuige / medeverdachte 1] heeft toen gezegd dat zij wat later kwamen.40.
Naar het oordeel van het hof volgt uit het voorgaande dat [kroongetuige / medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 25 oktober 2012 aan het eind van de middag samen bij [getuige 7] zijn geweest en van daaruit samen naar de woning van [verdachte] zijn gegaan, waar zij beiden omstreeks 20.00 waren.
Verder blijkt uit de telefoongegevens van het telefoonnummer van [verdachte] ( [telefoonnummer] )41.dat zijn telefoon zich die dag tussen 18.00 uur en 21.36 uur in een geografisch gebied bevond waarin zijn eigen woning aan de [adres verdachte] te [plaats 1] is gelegen.42.
Tussen 19.54 uur en 23.30 uur heeft [kroongetuige / medeverdachte 1] geen telefonische contacten gehad, hetgeen opvallend is omdat er in de twee weken daarvoor tussen die tijdstippen wel veel telefoonregistraties waren. Hieruit kan worden afgeleid dat [kroongetuige / medeverdachte 1] zijn telefoon toen kennelijk heeft uitgezet. Na het telefonische contact tussen de telefoon van [medeverdachte 2] met [getuige 7] om 20.08 uur zijn er geen geregistreerde contacten meer met de telefoon van [medeverdachte 2] .43.Dat er toen geen telefonisch contact is geweest met de telefoon van [kroongetuige / medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] past naar het oordeel van het hof in de verklaring van [kroongetuige / medeverdachte 1] dat die beide telefoons voordat hij en [medeverdachte 2] die avond naar de [straat slachtoffers 1 en 2] in Venlo zijn afgereisd in de brievenbus van de woning van [getuige 7] zijn gegooid.
[kroongetuige / medeverdachte 1] verklaarde op 20 oktober 2017 dat als [slachtoffer 2 / benadeelde partij] thuis was, de Vito bus dan op de oprit zou staan. [kroongetuige / medeverdachte 1] zou [slachtoffer 2 / benadeelde partij] aanwijzen zodat hij zou weten om welke persoon het zou gaan en dan zou [bijnaam medeverdachte 2] de klus klaren.44.Op 26 september 2018 verklaarde [kroongetuige / medeverdachte 1] dat [bijnaam medeverdachte 2] niet wist wie hij moest doodschieten: “De bedoeling was dat als de bus van [slachtoffer 2 / benadeelde partij] daar zou staan dat (..) ik had me voorgenomen dat ik [bijnaam medeverdachte 2] , als [slachtoffer 2 / benadeelde partij] thuis zou zijn, om hem [slachtoffer 2 / benadeelde partij] aan te wijzen, zodat [bijnaam medeverdachte 2] wist op wie hij moest schieten. Maar [slachtoffer 2 / benadeelde partij] was er niet.”45.Ter terechtzitting in eerste aanleg op 3 oktober 2019: “Ik wist niet of [medeverdachte 2] een goede schutter was” (p-v terechtzitting pagina 16). En: “Nee ik kon niet met hem (hof, [medeverdachte 2] ) communiceren” (p-v terechtzitting pagina 19), “Als [slachtoffer 2 / benadeelde partij] er was zou ik hem aanwijzen en dan zou ik [medeverdachte 2] zijn ding laten doen. Ik had tijdens de autorit van [getuige 7] naar de villa uitgelegd dat het die dag ging gebeuren. Ik heb hem dat in de badkamer van de villa ook nog eens verteld. Ik zou [slachtoffer 2 / benadeelde partij] aanwijzen aan [medeverdachte 2] . Hoe hij het ging doen, wist ik niet. Het leek mij logisch dat (…) als [slachtoffer] daar liep en [medeverdachte 2] had dat gezien, dat hij dan niet zou schieten. U vraagt mij of wij dat hadden afgesproken. Ik kon niet met hem communiceren. Ik was de taal niet machtig” (p-v terechtzitting pagina 26).
Met betrekking tot het schietincident zelf heeft [kroongetuige / medeverdachte 1] het volgende verklaard.
[kroongetuige / medeverdachte 1] heeft de auto in een doodlopend straatje geparkeerd tussen het voetbalveld en een aldaar gelegen tuindersbedrijf. Via een pad tussen de autosnelweg en het voetbalveld zijn ze in het achterste gedeelte van de tuin van de familie [slachtoffer 2 / benadeelde partij] gekomen. Het was er donker. [kroongetuige / medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] liepen vervolgens samen naar de woning.
Ter hoogte van de pilaren (hof, de “stenen penanten” uit het forensisch onderzoek) heeft [kroongetuige / medeverdachte 1] [medeverdachte 2] duidelijk gemaakt dat hij daar moest wachten en wel bij de meest rechtse pilaar kijkend naar het huis. [kroongetuige / medeverdachte 1] deed dat door naar de grond te wijzen en met zijn hand maakte hij duidelijk “wachten”. Vervolgens maakte hij met zijn arm een draaiende beweging in een cirkel en wees hij met zijn wijsvinger en middelvinger naar zijn ogen, om aan te geven dat hij om de woning zou lopen om te gaan kijken. [medeverdachte 2] is vervolgens daar ter hoogte van de rechterpilaar gaan zitten. [medeverdachte 2] had de Skorpion bij zich en [kroongetuige / medeverdachte 1] droeg de revolver achter zijn broeksband. [kroongetuige / medeverdachte 1] is toen naar de andere kant van de woning gelopen. De bus van [slachtoffer 2 / benadeelde partij] stond namelijk niet op de oprit en dat zou betekenen dat [slachtoffer 2 / benadeelde partij] niet thuis zou zijn. [kroongetuige / medeverdachte 1] wilde zich ervan vergewissen dat de bus van [slachtoffer 2 / benadeelde partij] niet aan de andere kant van de woning stond. Omdat [kroongetuige / medeverdachte 1] ook daar niets zag, is hij dezelfde weg weer terug gelopen, over de tweede oprit. Tijdens het teruglopen wenkte [kroongetuige / medeverdachte 1] naar [medeverdachte 2] , een soort van ‘kom hier’ beweging, en riep hem, ‘ [bijnaam medeverdachte 2] ’, in de veronderstelling dat hij achter hem aan zou komen. Toen hij een boom/plant/struik met een plantenbak passeerde, riep hij nog een keer en zwaaide hij nog een keer met zijn hand en liep door. Hij zwaaide en riep in de richting ‘waar hij bij die pilaar’ (het hof begrijpt: in de richting van de stenen penant waar [kroongetuige / medeverdachte 1] [medeverdachte 2] eerder had gepositioneerd). [kroongetuige / medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij [medeverdachte 2] niet kon zien en niet wist of [medeverdachte 2] hem gezien had. Hij heeft ook geen reactie van [medeverdachte 2] gehoord. Op het moment dat hij [medeverdachte 2] voor de tweede keer riep en wenkte, keek hij richting de snelweg en hoorde hij dat er achter hem werd geschoten. Hij schrok, dacht dat er mogelijk vanuit de woning op hem en [medeverdachte 2] werd geschoten, draaide zich om en begon zelf ook te schieten met de revolver. Die heeft hij, zonder concreet ergens op te richten, naar eigen zeggen leeggeschoten. Hij rende terug naar de auto en wachtte daar totdat [medeverdachte 2] ook weer in zou stappen. Die vertelde dat hij had geschoten en sprak van een vrouw en een hond. [kroongetuige / medeverdachte 1] verifieerde dit nog door met zijn handen de welving van borsten na te bootsen. [kroongetuige / medeverdachte 1] reed vervolgens samen met [medeverdachte 2] weg in de richting van Duitsland. Onderweg worden de handschoenen van [medeverdachte 2] , de hulzen van de revolver en het magazijn van de Skorpion weggegooid. [kroongetuige / medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij tijdens de autorit boos is geworden op [medeverdachte 2] , omdat het helemaal niet de bedoeling was om op de vrouw te schieten.
Uiteindelijk is [kroongetuige / medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] naar [getuige 6] gereden. Daar heeft hij van alles geroepen en aan [getuige 6] en [getuige 5] verteld dat er geschoten was. De Skorpion heeft [kroongetuige / medeverdachte 1] bij [getuige 6] achter gelaten.
Ook [getuige 6]46.en diens partner [getuige 5]47.hebben verklaard dat [kroongetuige / medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (“ [bijnaam medeverdachte 2] ”) die avond na de moord bij hen thuis zijn geweest. [getuige 5] heeft verklaard dat [kroongetuige / medeverdachte 1] stuiterend binnenkwam, echt heel druk en helemaal in paniek was. Volgens [getuige 6] en [getuige 5] zou hij hebben gezegd: “de verkeerde is neergeschoten”, “Het was een vrouw” en dat het “gigantisch is fout gegaan”. Ook heeft [getuige 6] verklaard op de vraag wat [kroongetuige / medeverdachte 1] hem heeft verteld over waarom die moord is gebeurd, dat [kroongetuige / medeverdachte 1] hem had gezegd ‘dat dit via [voornaam verdachte] was’.
[getuige 6] heeft verder verklaard dat hij het wapen inderdaad in huis heeft gehad48.en ook [getuige 5] heeft verklaard dat [kroongetuige / medeverdachte 1] het wapen heeft achtergelaten bij [getuige 6] .49.
[kroongetuige / medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij na het bezoek aan [getuige 6] en [getuige 5] met [medeverdachte 2] naar [getuige 7] is gereden. Hij wilde de revolver in de keuken bij [getuige 7] verstoppen, maar [getuige 7] wilde dat niet.
Deze gang van zaken vindt bevestiging in de verklaring van [getuige 7] .50.
Vervolgens heeft [kroongetuige / medeverdachte 1] verklaard dat hij [medeverdachte 2] bij [getuige 7] heeft achtergelaten en is hij zelf naar [getuige 9] gereden waar hij de revolver voor een nacht heeft achtergelaten.
[getuige 9] heeft verklaard dat hij ermee instemde om de revolver een nachtje voor [kroongetuige / medeverdachte 1] te bewaren51..
Zoals hiervoor al is vermeld, zijn er op 25 oktober 2012 tussen 19.54 en 23.30 uur geen telefoonregistraties geweest van de telefoon van [kroongetuige / medeverdachte 1] . De eerste registratie na de moord, om 23.30 uur, betreft een uitgaand sms-bericht van [kroongetuige / medeverdachte 1] aan [verdachte] .52.
[kroongetuige / medeverdachte 1] heeft naar eigen zeggen nog wat rondgereden alvorens hij naar de woning van [getuige 7] is teruggekeerd, waar hij heeft geslapen. In de ochtend is hij naar zijn moeder gereden en daar hoorde hij pas dat ze de vrouw van [slachtoffer 2 / benadeelde partij] niet alleen hadden neergeschoten, maar dat zij doodgeschoten was. Vervolgens heeft [kroongetuige / medeverdachte 1] de revolver opgehaald bij [getuige 9] en is hij naar de woning van [verdachte] gereden. De revolver heeft hij bij de woning van [verdachte] in de Maas gegooid. [kroongetuige / medeverdachte 1] is daarna de woning van [verdachte] binnengegaan en heeft [verdachte] verteld dat [medeverdachte 2] de vrouw had doodgeschoten. [verdachte] reageerde door te gebaren dat [kroongetuige / medeverdachte 1] stil moest zijn en vroeg hem of [kroongetuige / medeverdachte 1] nog iets nodig had. [kroongetuige / medeverdachte 1] vraagt hem dan om geld. In de tijd dat de partner van [verdachte] een geldbedrag van € 1.000,00 of
€ 1.500,00 ophaalt bij de frituur, frist [kroongetuige / medeverdachte 1] zich op en pakt zijn spullen.
Dat [kroongetuige / medeverdachte 1] toen [verdachte] heeft bezocht, is door [verdachte] bevestigd.53.
[kroongetuige / medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij daarna [medeverdachte 2] met diens spullen heeft opgehaald en dat zij, na een bezoek aan [getuige 6] , samen naar Letland zijn gereden.
Deze reis wordt bevestigd door [medeverdachte 2]54.en [getuige 2]55..
[getuige 2] vermoedde, zo heeft [kroongetuige / medeverdachte 1] verklaard, hun betrokkenheid, maar werd in die vermoedens niet door hem bevestigd. Steeds als ze hem ernaar vroeg, zegt [kroongetuige / medeverdachte 1] niets met de dood van [slachtoffer] te maken te hebben.
[getuige 2] heeft ook verklaard dat [kroongetuige / medeverdachte 1] haar nooit iets heeft verteld over zijn betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] , maar dat [medeverdachte 2] haar later wel in een stomdronken bui (hij was volgens [getuige 2] ‘kutzat’) heeft verteld dat hij de verkeerde persoon heeft doodgeschoten. ‘Toen wij zijn opgepakt met die zaak (…) ik was twee dagen hier gezeten (…) toen ik naar huis kom, toen heb ik gesproken met [medeverdachte 2] over deze zaak en hij had teveel gedronken (…) Toen heb ik gevraagd wat hij heeft gedaan toch in Nederland. (…) Toen ik werd vrijgelaten ergens eind november (hof: 2012) heeft hij dat gezegd (…) Hij was kutzat en hij was aan het huilen (…) toen hij mij dat vertelde. (…) (onverstaanbaar) iemand dood maken, maar daar was iets misgegaan. Heeft die die persoon of verkeerde persoon geschoten (…) ongeveer 12, 12 keer (…) daar was een meisje dat was met de hond aan het lopen. (…) Bij die voordeur (…) Ja een vrouw. (…) Omdat hij (hof, [medeverdachte 2] ) begon te schieten, is er iets bij hen misgegaan. Er was iets met de hond. Hij zat dronken te huilen omdat hij een vrouw zou hebben vermoord. Hij zou haar hebben doodgeschoten’.56.
[medeverdachte 2] heeft, na in eerste instantie bij de politie telkens te hebben ontkend iets met de moord te maken te hebben, na het naar buiten komen van de kluisverklaringen van [kroongetuige / medeverdachte 1] op 27 augustus 2019, ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep zijn betrokkenheid bij de moord erkend. Hij heeft verklaard dat hij op 25 oktober 2012 door [kroongetuige / medeverdachte 1] is opgehaald bij [getuige 7] , dat zij samen naar de woning aan de [adres slachtoffers 1 en 2] zijn gegaan, dat [kroongetuige / medeverdachte 1] hem een wapen heeft gegeven en dat zij daar allebei hebben geschoten en dat zij schuldig zijn aan de moord op [slachtoffer] . Ook heeft hij verklaard over de aanwezigheid van twee wapens: een automatisch wapen en een revolver.57.
Bewijsoverwegingen
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 2]
- Het verloop van het eerste verhoor
Op 21 maart 2013 is [getuige 2] in Jelgava (Letland) voor het eerst als getuige gehoord ter uitvoering van een rechtshulpverzoek. De verdediging hangt haar verweer met name aan het verloop van dit verhoor op. Aan het begin van dit verhoor is haar voorgehouden dat zij was opgeroepen om een getuigenverklaring af te leggen in de zaak van de moord op [slachtoffer] in oktober 2012, de vrouw van [slachtoffer 2 / benadeelde partij] , waarin [kroongetuige / medeverdachte 1] (hof: [kroongetuige / medeverdachte 1] ) verdachte was. Op dat moment antwoordde zij nog dat dit haar niks zei, maar al snel (toen het ging over hoe zij haar toenmalige partner [kroongetuige / medeverdachte 1] had leren kennen en waar zij in Nederland hebben verbleven) verklaarde zij (uit zichzelf) over [naam verdachte] . Zij verklaarde dat zij samen met [kroongetuige / medeverdachte 1] aan de [adres verdachte] te [plaats 1] had gewoond in een groot huis van de vriend van [kroongetuige / medeverdachte 1] , [naam verdachte] (dossierpagina 2484-2485).
Enige tijd later in het verhoor sprak [getuige 2] uit eigen initiatief over haar stiefvader, [medeverdachte 2] (dossierpagina 2497 e.v.). [getuige 2] verklaarde toen met name over de reis naar en het verblijf in Nederland van [medeverdachte 2] en de drugsactiviteiten van [kroongetuige / medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] was drie dagen eerder, op 18 maart 2013, door de politie als verdachte van de moord aangemerkt (dossierpagina 6014).
Op de latere vraag aan [getuige 2] wat zij over de moord op [slachtoffer] wist, antwoordde zij ‘Ik heb dat wel gelezen op Panorama of zoiets’, maar toen de verbalisant opmerkte dat zij meer wist, verklaarde [getuige 2] ‘Ik denk dat u het over dit onderwerp beter met [medeverdachte 2] kunt hebben. Hij weet heel zeker meer dan ik’ (…) Hoe lang ik heb geprobeerd [kroongetuige / medeverdachte 1] zo ver te krijgen dat hij mij het zou vertellen, hij bleef zeggen dat hij er niets mee te maken heeft’. Zij verklaarde: ‘Er stond een artikel in de Panorama. (…) Als je dit leest dan komen veel dingen je bekend voor. (…) Ik heb een paar ervaringen gehad met rechtszittingen en strafzaken. Het enige wat ik heb begrepen is dat ik me er beter niet mee moet bemoeien. (…) U vraagt mij met welke zaak. Met deze zaak. (…) De politie moet helpen maar hier was het andersom. Ik wil me niet met deze zaak bemoeien.’ (dossierpagina 14766-14767).
‘Alles wat ik weet, heb ik ergens gehoord (cursivering hof), iets gelezen’.
(Op de vraag van wie zij de informatie heeft die ze weet): ‘Beetje van [kroongetuige / medeverdachte 1] , beetje van mijn stiefvader of uhh ja als je de Panorama leest dan staat daar al heel veel’ (dossierpagina 14767-14768).
Nadat een van de Nederlandse verbalisanten aangaf dat hij dit werk al 30 jaar deed en dat hij aan [getuige 2] zag dat zij het wist, antwoordde zij: ‘Misschien wel, misschien niet, ik kan het niet voor 100% zeggen. (…) Vorige week was [medeverdachte 2] (…) thuisgekomen kutzat en hij was proberen mij kapot te snijden voor ik zeg niets tegen de politie. Dus eigenlijk ik wil niets te maken hebben met die zaak (…) [medeverdachte 2] is slechts de helft van het ellende.’ (dossierpagina 14768).
Hierna werd (op verzoek van [getuige 2] ) een rookpauze ingelast waar mogelijk de Letse verbalisant [verbalisant 2] met haar is meegegaan, want hij is niet betrokken bij het onderonsje tussen de Nederlandse verbalisanten tijdens de pauze (dossierpagina 14769-14770). Nadat het verhoor werd hervat, begon verbalisant [verbalisant 2] met 'Zij is bang voor [medeverdachte 2] '. Toen een van de Nederlandse verbalisanten vroeg wat [medeverdachte 2] haar, haar moeder en anderen aan zou kunnen doen, antwoordde [getuige 2] met: "Dezelfde als met [slachtoffer] " (dossierpagina 14770).
Enige tijd later verklaarde [getuige 2] dat [medeverdachte 2] dat over het kapot snijden had gezegd ‘Omdat hij is bang dat ik kan iets vertellen’ (dossierpagina 14771).
Hier werd vervolgens door de verbalisanten op doorgevraagd: ‘Waarom is hij bang dat jij iets kunt vertellen? Als hij niets gedaan heeft hoeft hij niet bang te zijn dat jij iets kunt vertellen tegen de politie. Ik wil alleen weten wat hij gedaan heeft op 25 oktober in Venlo. Hoe weet jij dat? Wie heeft je dat verteld?’
[getuige 2] antwoordde (twee keer): ‘Hijzelf’. (dossierpagina 14771)
Even later vroeg de verbalisant wat [medeverdachte 2] haar had verteld. Hierop volgde een stilte, waarop de verbalisant zei: ‘Gooi het eruit meisje. (stilte huilend) Doe het voor jezelf maar doe het ook voor de moeder van die 2 kinderen’. Hierop volgde weer een stilte waarbij [getuige 2] huilde en vroeg “En op de rechtbank kan hij dan zien dat het mijn verklaring is”, waarop de verbalisant zei “Ja [getuige 2] dat is zo. Dat kan hij.”
De verbalisanten hebben hierop (indringend) doorgevraagd over wat [medeverdachte 2] haar had verteld, waarbij ook ander bewijsmateriaal werd voorgehouden (dossierpagina 14772).
[getuige 2] antwoordde uiteindelijk: ‘En de belangrijkste persoon in de hele zaak is nog steeds buiten. (…) In de Panorama staat verkeerd de naam geschreven. [naam] .’
Vraag verbalisant M: ‘Hoe heet die met de achternaam?’.
Antwoord [getuige 2] : ‘ [naam verdachte] . [slachtoffer] was die vrouw van die compagnon van hem.’ (dossierpagina 14772).
Even later heeft [getuige 2] uiteindelijk de voor het bewijs gebezigde verklaringen afgelegd, te weten – kort gezegd – dat (1) zij van [medeverdachte 2] heeft gehoord dat hij een vrouw heeft doodgeschoten, dat het mis was gegaan en hij de verkeerde persoon had doodgeschoten (dossierpagina 14773, 14774 en 14778-14779) en (2) dat zij in de woning van [verdachte] in [plaats 1] vanuit de badkamer heeft gehoord dat [verdachte] aan [kroongetuige / medeverdachte 1] de opdracht had gegeven om iemand uit het buitenland te vinden om een moord te plegen (dossierpagina 14775 tot en met 14777).
- Oordeel over de betrouwbaarheid
Uit de inhoud en het verloop van het verhoor (in het bijzonder uit de hiervoor weergegeven passages) leidt het hof af dat de getuige [getuige 2] aanvankelijk onwelwillend stond tegenover het afleggen van een verklaring (over de moord), omdat zij bang was voor de gevolgen en aangaf dat zij niets met de zaak te maken wilde hebben, terwijl uit het dossier en het verhoor blijkt dat zij nauwe relaties en banden had met direct betrokkenen in de onderhavige strafzaak. Verder deed zij verschillende uitlatingen in het verhoor die erop neerkwamen dat zij ook zelf informatie had over de zaak. Zij verklaarde immers onder meer dingen te weten die zij had gehoord van [kroongetuige / medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , dat [medeverdachte 2] meer wist van de moord en dat [medeverdachte 2] haar – zo begrijpt het hof – had bedreigd met de dood wanneer zij zou gaan verklaren.
Onder die omstandigheden is het hof van oordeel dat het, mede gezien de aard en ernst van de strafzaak, logisch en aanvaardbaar is dat de verbalisanten de getuige indringend hebben ondervraagd en daarbij enige mate van druk hebben uitgeoefend en opmerkten dat zij aan haar zagen dat ze meer over de moord wist.
Naar het oordeel van het hof is echter niet gebleken dat er door de verhorende verbalisanten sturende vragen zijn gesteld of grote psychische, bedreigende, ongeoorloofde druk op de getuige is uitgeoefend waardoor de conclusie zou moeten luiden dat haar verklaring niet in vrijheid is afgelegd. Zoals hierboven al is vermeld, heeft de getuige bepaalde belangrijke informatie die erop duidde dat zij meer van de zaak wist, reeds verklaard voordat de verbalisanten hierop doorvroegen, zoals ten aanzien van de betrokkenheid van [medeverdachte 2] (dossierpagina. 14766) en [verdachte] (dossierpagina 14772) bij de moord. Dat de verbalisanten haar vervolgens stevig aan de tand hebben gevoeld, namen hebben genoemd en zelfs deels hun visie op de zaak hebben medegedeeld, is in de gegeven omstandigheden niet onoorbaar. Zij hebben haar correct voorgelicht wat met haar verklaring zou gebeuren. Ook de omstandigheid dat aan [getuige 2] is voorgelegd dat de politie haar na het afleggen van een volledige verklaring, wat een halfuur zou duren, zou laten gaan, brengt nog niet mee dat de verklaring niet in vrijheid is afgelegd. Ook acht het hof niet aannemelijk geworden dat tijdens de rookpauze, die plaatshad kort voor de voor het bewijs gebezigde verklaringen, ontoelaatbare druk door de Letse verbalisant [verbalisant 2] is uitgeoefend. De enkele omstandigheid dat deze verbalisant na de pauze aangaf dat [getuige 2] bang voor [medeverdachte 2] was, brengt het hof niet tot een ander oordeel. Het hof merkt op dat [getuige 2] al eerder in het verhoor had verklaard over bedreigingen door [medeverdachte 2] aan haar adres als zij met de politie zou praten (dossierpagina 14768). Dat er dan wordt doorgevraagd over mogelijke sluimerende angsten bij [getuige 2] om te verklaren over de zaak, is niet verwonderlijk en niet ongeoorloofd. Het moment dat [getuige 2] begint te verklaren, vindt overigens pas enige tijd later plaats (dossierpagina 14772 en verder). Ook voor de suggestie van de verdediging (pleitnota 1 nr. 83: “indruk”, “vermoeden”) dat [getuige 2] in een pauze tijdens het verhoor van 6 november 2013 mogelijk door een verhoorder is beïnvloed waaraan de omslag in haar verklaring zou zijn te wijten, is geen enkele aanwijzing.
Het hof overweegt in dit kader voorts dat de voor het bewijs gebezigde verklaring van [getuige 2] over hetgeen [medeverdachte 2] tegen haar had gezegd – nadat zij al had verteld dát zij via [medeverdachte 2] informatie had over de moord – uiteindelijk tot stand is gekomen na open vragen van de politie (“Wat heeft [medeverdachte 2] jou nou verteld wat daar is gebeurd 25 oktober ’s-avonds?, Waarom?, Wat zei hij toen?, En wat vertelde hij jou dan? Wat was er gebeurd?, Welk wapen heeft hij daarbij gebruikt, wat heeft hij daarover verteld?, Heeft hij gezegd hoe vaak hij geschoten heeft?” dossierpagina 14773-14774).
[getuige 2] heeft hierna zelfs uit eigen beweging, zonder dat daar (specifiek) naar werd gevraagd, verklaard over de opdracht die [verdachte] in diens villa aan [kroongetuige / medeverdachte 1] zou hebben gegeven (dossierpagina. 14775). De vragen van de verbalisanten zagen immers op de betrokkenheid van [kroongetuige / medeverdachte 1] en wat zij daarover wist, waarop [getuige 2] uit zichzelf begon te verklaren over het keukengesprek dat zij vanuit de badkamer had gehoord tussen [kroongetuige / medeverdachte 1] en [verdachte]
Anders dan de verdediging heeft gesteld, is het hof van oordeel dat de vraag die de verhoorder na de verklaring van [getuige 2] over het litigieuze gesprek tussen [verdachte] en [kroongetuige / medeverdachte 1] stelde, niet kan worden aangemerkt als een sturende/suggestieve vraag waarbij woorden in de mond van de getuige zijn gelegd. [getuige 2] had even daarvoor – spontaan – verklaard dat er voor de moord gesprekken waren geweest over het vinden van iemand “wie dat zou doen”, dat zij had gehoord dat [verdachte] een persoon uit het buitenland moest hebben ‘hij kon dat doen en dan vertrekt, dan kan niemand hem vinden’. De vragen die volgden (“En hoe weet jij dat”, “In welke keuken” en “Dus als ik jou goed begrijp (…) niet te vinden is?”) zijn naar het oordeel van het hof niets meer dan logische verduidelijkingsvragen waarin achtereenvolgens werd gevraagd naar de bron van haar wetenschap, naar een nadere specificatie van het gegeven antwoord en waarin de op de vragen volgende antwoorden van [getuige 2] zo concreet mogelijk werd samengevat. [getuige 2] antwoordde bevestigend op de gegeven samenvatting.
Het voorgaande heeft naar het oordeel van het hof ook te gelden voor de politieverhoren van [getuige 2] in Nederland d.d. 5 en 6 november 2013, waarin zij haar verklaring van 21 maart 2013 heeft bevestigd en een en ander nader (en uitvoeriger) heeft toegelicht. Op geen enkele wijze is aannemelijk geworden dat tijdens die verhoren sprake is geweest van ongeoorloofde druk of beïnvloeding van de getuige door de verhoorders, en dat deze druk [getuige 2] heeft gebracht tot uitlatingen die niet waar zouden zijn. Ook in de aangehaalde passage van het verhoor van 6 november 2013 in pleitnota nr. 87 zijn de relevante dikgedrukte passages te kenschetsen als een samenvatting van een eerder antwoord en/of een open vraag en niet als suggestieve sturende nuances zoals de verdediging beweert: “Je noemt nou expliciet het woord dat ie moest komen voor die moord, zeg je. Voor die moord. Waar baseer jij dit op”; “Maar wat heb jij daar dan expliciet gehoord? Wat is daar dan gezegd” (betrof een vraag over haar eerder afgelegde badkamerverhaal) etc.
Het hof merkt, net als de rechtbank (p. 5 vonnis), nog op dat [getuige 2] op 11 juli 2017 bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij zich tijdens de verhoren d.d. 21 maart 2013 en 5 en 6 november 2013 niet onder druk gezet voelde door de politie, dat ze daar naar waarheid heeft verklaard en dat de verhoren in november 2013 veel beter gingen dan het verhoor van 11 juli 2017 (waar de verdediging wel bij aanwezig was), omdat de sfeer toen niet zo gespannen was.
Ook de duur van de verhoren in Letland d.d. 21 maart 2013 en Nederland d.d. 5 en 6 november 2013, is naar het oordeel van het hof niet als ongeoorloofd lang te beschouwen. Dat de verhoren lang hebben geduurd is op zichzelf juist, maar dit kan ook worden verklaard door de omvang en complexiteit van de zaak en het belang van de waarheidsvinding met betrekking tot de zeer ernstige feiten waarover [getuige 2] werd verhoord. Door de verdediging is overigens op geen enkele wijze onderbouwd – anders dan door in zijn algemeenheid te verwijzen naar literatuur over risico’s die kleven aan lange verhoren en door te benoemen dat op 6 november 2013 is besproken dat verbalisanten en getuige moe waren van het lange verhoor van de dag ervoor (punten 90 en 92 pleitnota 1) – waarom om die reden sprake is geweest van beïnvloeding van de getuige. Veeleer blijkt uit de verklaringen dat de verbalisanten op een zorgvuldige wijze stap voor stap tot in detail hebben doorgevraagd naar wat er zich op de verschillende momenten precies heeft afgespeeld en wat [getuige 2] zich daarvan kon herinneren. Zij is correct voorgelicht over dat haar verklaring bekend zou worden bij de personen waarover ze zou verklaren en er zijn steeds rustpauzes ingelast. Daarbij komt dat [getuige 2] op alle vragen consistent en gedetailleerd antwoord heeft gegeven, in het bijzonder ten aanzien van de voor het bewijs gebezigde verklaringen. Zij is meermalen langdurig verhoord, maar is nergens op teruggekomen, ook niet tijdens het verhoor door de rechter-commissaris op 11 juli 2017.
- Beïnvloeding door [kroongetuige / medeverdachte 1] en/of het artikel in Panorama?
Het hof is voorts van oordeel dat de verklaringen van [getuige 2] – zowel met betrekking tot de uitspraken van [medeverdachte 2] als het ‘keuken/badkamerverhaal’ – een authentieke indruk maken, waarbij zij details naar voren bracht die tot dat moment nog door niemand anders waren verklaard of op een andere manier uit het onderzoek waren gebleken en ook niet in het artikel van de Panorama stonden.
Geen beïnvloeding door [kroongetuige / medeverdachte 1]
Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat de verklaring van [getuige 2] door beïnvloeding van [kroongetuige / medeverdachte 1] tot stand is gekomen. Het hof stelt, net als de rechtbank, vast dat de verklaringen van [getuige 2] en [kroongetuige / medeverdachte 1] (op wezenlijke onderdelen) op elkaar aansluiten, maar niet één-op-één gelijkluidend zijn. Deze verschillen in hun verklaringen zijn naar het oordeel van het hof niet onlogisch, omdat ze ieder vanuit hun eigen perspectief en vanuit hun eigen herinnering over de situatie hebben verklaard. Het feit dat de verklaringen van [getuige 2] en [kroongetuige / medeverdachte 1] op een aantal onderdelen verschillen, rechtvaardigt naar het oordeel van het hof eerder de conclusie dat deze niet op elkaar zijn afgestemd, dan de conclusie dat de verklaring van [getuige 2] daardoor onbetrouwbaar is.
Voorts overweegt het hof dat de verklaring van [getuige 2] niet alleen steun vindt in de verklaring van [kroongetuige / medeverdachte 1] maar ook in andere hiervoor gebezigde bewijsmiddelen (bijvoorbeeld met betrekking tot het wapen in de verklaring van [getuige 8] en met betrekking tot het ‘keuken-/badkamerverhaal’ in de daadwerkelijke komst van haar stiefvader [medeverdachte 2] naar Nederland en zijn uit andere verklaringen blijkende betrokkenheid bij de moord).
Het hof zal hieronder nog ingaan op een drietal door de verdediging opgeworpen argumenten die erop zouden wijzen dat [getuige 2] met betrekking tot haar ‘badkamer/keukenverhaal’ is beïnvloed door [kroongetuige / medeverdachte 1] .
Ten aanzien van de door de verdediging opgeworpen stelling dat [getuige 2] heeft verklaard dat zij tijdens het ‘keuken-/badkamerverhaal’ heeft gehoord dat [verdachte] iemand uit het buitenland wilde halen om iemand te schieten, terwijl volgens [kroongetuige / medeverdachte 1] het woord schieten niet is gevallen, overweegt het hof dat [kroongetuige / medeverdachte 1] op 20 oktober 2017 zelf heeft verklaard dat [verdachte] en hij reeds in het eerste gesprek (hof: het keuken-/badkamergesprek) erover hadden gesproken dat [slachtoffer 2 / benadeelde partij] met een vuurwapen moest worden opgeruimd (dossierpagina 14362). Daarmee is zijn verklaring naar het oordeel van het hof op dit punt niet strijdig met die van [getuige 2] .
Voorts acht het hof niet aannemelijk geworden dat [getuige 2] niet kan hebben gehoord wat [verdachte] tegen [kroongetuige / medeverdachte 1] zou hebben gezegd, omdat zij geen (Limburgs) dialect kon verstaan, zoals door de verdediging is aangevoerd. Zo sprak [getuige 2] tijdens het verhoor van 21 maart 2013 in de Nederlandse taal met de Nederlandse verbalisanten, waarvan zij aangaf dat zij dit voldoende sprak en begreep (dossierpagina 14748). Verder verklaarde zij dat tijdens het ‘keuken-/badkamergesprek’ Nederlands werd gesproken, ‘gewoon op Limburgs niet met die hoge accent van Amsterdam of zo, net als ik dat hebben ze mij geleerd’. [getuige 2] verklaarde dat zij van ‘echt Nederlands’ niets begreep, maar wel begreep waar het gesprek tussen [verdachte] en [kroongetuige / medeverdachte 1] over ging, want zo sprak zij altijd. Een van de Nederlandse verbalisanten merkte vervolgens op dat [getuige 2] op dat moment ook een beetje dialect sprak (dossierpagina 14779). De enkele omstandigheid dat zij ruim 4 jaren later bij haar verhoor bij de rechter-commissaris (toen zij al geruime tijd niet meer in Nederland woonde), op enkele vragen die de raadsman mr. [raadsman] in (zijn) Limburgse dialect stelde, aangaf dat zij dit slechts gedeeltelijk kon verstaan, maakt nog niet dat zij het gesprek tussen [verdachte] en [kroongetuige / medeverdachte 1] in 2012 niet kan hebben verstaan. Het hof merkt overigens op dat [getuige 2] ook tijdens dat verhoor (op verzoek van de rechter-commissaris) Nederlands heeft gesproken.
Evenmin is aannemelijk geworden dat [getuige 2] het gesprek feitelijk niet kan hebben verstaan omdat de keukendeur dicht was en zij in de badkamer wasjes aan het draaien was. Dat de wasmachine aanstond blijkt nergens uit. [getuige 2] heeft daarover verklaard dat zij bezig was met het ophangen van de natte was en van de wasmachine richting de badkamer liep om daar de was op de radiator te hangen. Ze liep op en neer. De keukendeur was dicht, maar de badkamerdeur was open. Toen zij buiten (het hof begrijpt: buiten de badkamer) stond, hoorde zij het gesprek, werd nieuwsgierig en begon mee te luisteren. (dossierpagina 10107-10108). Verder heeft [kroongetuige / medeverdachte 1] verklaard dat er tijdens het gesprek met [verdachte] geen apparaten aanstonden (dossierpagina 14451).
Geen beïnvloeding door het artikel in Panorama
Tot slot acht het hof niet aannemelijk geworden dat [getuige 2] haar wetenschap over de zaak heeft gebaseerd op het artikel in de Panorama. Weliswaar heeft [getuige 2] aanvankelijk op de vraag wat zij wist over de moord verklaard dat zij dat had gelezen in de Panorama ‘of zoiets’, maar toen de verbalisant opmerkte dat zij meer wist, verklaarde [getuige 2] “Ik denk dat u het over dit onderwerp beter met [medeverdachte 2] kunt hebben. Hij weet heel zeker meer dan ik (…) Hoe lang ik heb geprobeerd [kroongetuige / medeverdachte 1] zo ver te krijgen dat hij mij het zou vertellen, hij bleef zeggen dat hij er niets mee te maken heeft.” Verder verklaarde zij: ‘Er stond een artikel in de Panorama. (…) Als je dit leest dan komen veel dingen je bekend voor” en “Alles wat ik weet, heb ik ergens gehoord (cursivering hof), iets gelezen.”. Op de vraag van wie zij de informatie heeft die ze weet: ‘Beetje van [kroongetuige / medeverdachte 1] , beetje van mijn stiefvader of uhh ja als je de Panorama leest dan staat daar al heel veel’ (zie hierboven). Hieruit, en uit de authentieke verklaringen die zij heeft afgelegd met informatie die niet in de Panorama heeft gestaan, kan worden afgeleid dat [getuige 2] hetgeen zij uit eigen wetenschap wist (van [medeverdachte 2] , van het zelf gehoorde ‘keuken/badkamergesprek’, van wat zij zelf in het appartement had gezien), heeft gecombineerd met informatie die ze later in de Panorama las. Zo verklaarde [getuige 2] op een vraag wie erbij was toen [medeverdachte 2] [slachtoffer] had doodgeschoten, dat [medeverdachte 2] dat niet tegen haar had gezegd, maar dat zij vermoedde dat het [kroongetuige / medeverdachte 1] was. Dit dacht zij omdat [kroongetuige / medeverdachte 1] zijn auto niet wilde laten zien en per se wilde dat de auto een andere kleur kreeg, en zij in de Panorama had gelezen dat een dag voor de moord een auto schade had gereden aan een steen (dossierpagina 14774). [getuige 2] koppelde daar dus hetgeen [kroongetuige / medeverdachte 1] haar had verteld aan hetgeen zij in de Panorama had gelezen. En nog iets later verklaarde [getuige 2] dat zij het gesprek met [medeverdachte 2] had gehad vóórdat de Panorama uitkwam en dat toen zij de Panorama las het net zoiets was als een puzzel (dossierpagina 14787).
- Conclusie
Op grond van de in onderlinge samenhang te beschouwen feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de gang van zaken tijdens de verhoren van de getuige [getuige 2] geen vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv oplevert. Het hof verwerpt daarom het in dit kader gevoerde verweer van de verdediging strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie c.q. bewijsuitsluiting.
Voorts twijfelt het hof, gelet op het hiervoor overwogene en de overige hiervoor genoemde bewijsmiddelen, niet aan de betrouwbaarheid van de genoemde verklaringen van [getuige 2] . Het hof acht deze bruikbaar en bezigt deze tot het bewijs.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [kroongetuige / medeverdachte 1]
- De verklaringen van [kroongetuige / medeverdachte 1] zijn gedetailleerd en in de kern consistent
Aan de kroongetuige [kroongetuige / medeverdachte 1] is bij het sluiten van de kroongetuigenovereenkomst duidelijk gemaakt dat hij naar waarheid moest verklaren. Als hij dit niet zou doen, kon het openbaar ministerie de overeenkomst ontbinden (1.4 en 4.1 van de overeenkomst). Voor [kroongetuige / medeverdachte 1] stond daarmee van het begin af aan veel op het spel.
De eerste belangrijke toets van de betrouwbaarheid van zijn verklaringen vond plaats bij de beoordeling van de kluisverklaringen die door [kroongetuige / medeverdachte 1] op 19 en 20 oktober 2017 waren afgelegd, eerst door de politie en vervolgens door de rechter-commissaris.
Vervolgens is [kroongetuige / medeverdachte 1] daarna nog diverse malen verhoord door de politie en – waarvan meerdere keren in aanwezigheid van de verdediging – door de rechter-commissaris, de rechtbank en het hof. Deze reeks verhoren duurde tot 6 oktober 2022 toen zijn laatste verhoor bij het hof in dit strafproces plaatsvond.
Daarnaast zijn verschillende onderzoekshandelingen verricht, zoals verificatieonderzoeken, (nadere) verhoren van andere getuigen en toevoeging aan het dossier van aanvullende processen-verbaal. In de verhoren van [kroongetuige / medeverdachte 1] is hij geconfronteerd met de vragen die de resultaten van deze onderzoekshandelingen opriepen en is hij hierover (onder meer door de verdediging) zo nodig nader ondervraagd.
Het hof is van oordeel dat [kroongetuige / medeverdachte 1] zeer uitgebreid, gedetailleerd en consistent heeft verklaard. Hij heeft niet alleen met betrekking tot het dodelijke schietincident verklaard, maar ook uitvoerig omtrent de periode die daaraan voorafging en die daarop volgde.
De verklaringen van [kroongetuige / medeverdachte 1] bevatten weliswaar op onderdelen enkele kleine discrepanties, doch het hof is van oordeel dat de verklaringen in grote mate en op wezenlijke onderdelen met elkaar overeenkomen. De discrepanties doen geen afbreuk aan de kern van zijn verklaringen. Hoewel de politie, de rechtbank, het openbaar ministerie en de verdediging [kroongetuige / medeverdachte 1] op verschillende momenten kritisch hebben ondervraagd, is deze kern van de verklaringen in de loop der tijd niet gewijzigd. [kroongetuige / medeverdachte 1] is ook ter terechtzitting van het hof van 6 oktober 2022 indringend bevraagd over hetgeen hij eerder had verklaard. Hij is toen – niet alleen op hoofdlijnen maar ook op allerlei essentiële detailpunten – bij zijn uitgebreide eerdere verklaringen gebleven. [kroongetuige / medeverdachte 1] schroomde er toen overigens, bijna 5 jaren na zijn kluisverklaringen en bijna tien jaren na het tenlastegelegde, niet voor om ook aan te geven als hij iets niet meer (zeker) wist en heeft op het hof een betrouwbare indruk gemaakt. Niet alleen omdat zijn verklaringen in de kern consistent zijn gebleven en gedetailleerd zijn door het noemen van data, tijdstippen, persoonsnamen, plaatsnamen, tekeningen en uitvoerige omschrijvingen van gebeurtenissen, maar ook omdat deze op belangrijke onderdelen steun vinden in andere bewijsmiddelen, zowel voor wat betreft zijn eigen rol, als de rol van [medeverdachte 2] en [verdachte] .
- De verklaringen van [kroongetuige / medeverdachte 1] vinden bevestiging in andere bewijsmiddelen
Door de getuigenverklaring van [getuige 5]
Zo heeft [getuige 5] reeds op 26 februari 2013 verklaard dat zij met betrekking tot de moord het een en ander van [getuige 6] , [kroongetuige / medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gehoord. Deze verklaring maakt op het hof, gelet op de gedetailleerdheid, inhoud en de grote aarzelingen die zij had bij het afleggen ervan, een authentieke indruk. In eerste instantie verklaarde [getuige 5] dat wat zij over de zaak wist uit de Panorama kwam, maar dat ze verder niets van de moord wist of wie er iets mee te maken had, maar na enige tijd liet zij ineens los: ‘Ga naar [kroongetuige / medeverdachte 1] ! [kroongetuige / medeverdachte 1] heeft het gedaan! Ga! Maar je weet het niet van mij!’ Toen de verbalisant vroeg waar [getuige 5] dit op baseerde verklaarde zij: ‘Omdat hij gevlucht is. (…) Wat ben ik stom hè.’ (dossierpagina 6662). [getuige 5] gaf vervolgens meerdere keren te kennen dat zij bang was dat zij door te verklaren haar partner [getuige 6] erbij betrok en/of hun relatie op het spel zette:
- -
‘ [getuige 6] wil nooit meer iets met me te maken hebben nou’ (dossierpagina 6662)
- -
‘Jong, dit kost mij mijn dood’ (dossierpagina 6663)
- -
‘Ik ben zo bang dat ik [getuige 6] de bajes in lul. Omdat [getuige 6] wat anders gaat vertellen’ (dossierpagina 6664)
- -
‘Wat denk je hoe het dadelijk met mij gaat als [getuige 6] erachter komt dat [ik] jullie verteld heb dat [kroongetuige / medeverdachte 1] die moord heeft gepleegd. Denk je dat [getuige 6] zegt goed zo meisje, dat heb je goed gedaan. [getuige 6] zegt: [getuige 5] flikker maar op. Ik heb jou niet meer nodig’ (dossierpagina 6665)
- -
‘Het kost me wel mijn kop’ (dossierpagina 6665)
- -
‘Dit gaat mijn relatie kosten. Mijn alles’ (dossierpagina 6665)
- -
‘Ik vind het echt niet leuk om zijn kameraad te verlinken maar ik ga dit niet voor de rest van mijn leven meeslepen’ (dossierpagina 6667)
Niettegenstaande deze aarzelingen en angsten heeft [getuige 5] zeer uitvoerig verklaard over een gesprek dat [kroongetuige / medeverdachte 1] voorafgaand aan de moord, in dezelfde week, bij [getuige 6] en haar thuis met hen voerde en waarbij hij – kort gezegd – had verteld dat hij de opdracht had gehad van [verdachte] om iemand op te ruimen en dat [verdachte] hem daarvoor geld had geboden.
“ [getuige 5] : Schei uit met zoeken. Ga naar [voornaam verdachte] . Hij is de opdrachtgever. [kroongetuige / medeverdachte 1] is de pleger. (…) [voornaam verdachte] wilde die vent opgeruimd hebben. Want die had hem voor miljoenen opgelicht.
V: Hoe kom je daarbij?A: [kroongetuige / medeverdachte 1] vertelt dat. Wil je hebben dat ik eerlijk ben. [kroongetuige / medeverdachte 1] heeft bij mij thuis verteld dat [voornaam verdachte] voor miljoenen is opgelicht in Brazilië. En dat toen [voornaam verdachte] zelf in de knoop zat, die vraagt van haal mij eruit. Heeft die ene lul gezegd, ja ik weet niet hoe hij heet, ik doe het niet en toen heeft [voornaam verdachte] [kroongetuige / medeverdachte 1] net zo lang op liggen jennen van luister doe dat en dan krijg je zoveel geld van mij, knal hem af. En toevallig liep die vrouw daar en…” (dossierpagina 6664).
[getuige 5] verklaarde over het motief van de moord zoals zij dat van [kroongetuige / medeverdachte 1] had gehoord (een geldelijk conflict, dossierpagina 6664, en ‘dan had [voornaam verdachte] in Brazilië weer de volle macht over het drugskartel’, dossierpagina 6682). Verder heeft [getuige 5] verklaard dat [kroongetuige / medeverdachte 1] aan [getuige 6] had gevraagd om mee te gaan op een voorverkenning en dat [kroongetuige / medeverdachte 1] op de dag van de moord bij haar langs was geweest en had verteld dat hij de dag ervoor (24 oktober 2012) ‘daar’ was geweest (hof: [adres slachtoffers 1 en 2] Venlo) en toen was gesnapt en bij de vlucht tegen een hondsrug (het hof begrijpt: een varkensrug) was aangereden (dossierpagina 6666).
Op 26 februari 2013 heeft zij uitgebreid beschreven dat [kroongetuige / medeverdachte 1] en een Rus die ‘ [bijnaam medeverdachte 2] ’ werd genoemd die avond van 25 oktober 2012 laat in paniek bij [getuige 6] en haar thuis langskwamen en dat [kroongetuige / medeverdachte 1] toen zelf heeft verteld dat zojuist de verkeerde was neergeschoten, een vrouw in plaats van een man, terwijl [medeverdachte 2] op de bank zat met zijn hoofd naar beneden en niemand aan durfde te kijken. Ook heeft zij verklaard dat [kroongetuige / medeverdachte 1] het wapen (zij spreekt over een uzi) bij [getuige 6] heeft achtergelaten na de moord. Dit zijn allemaal punten waarover [kroongetuige / medeverdachte 1] als kroongetuige ook heeft verklaard, waarbij het hof bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van belang vindt dat ook deze verklaringen niet één op één gelijkluidend zijn, maar wel in de kern elkaar ondersteunen. [getuige 5] is later (25 januari 2017) bij de rechter-commissaris gehoord en is toen bij haar verklaring gebleven.
Het hof acht niet aannemelijk geworden dat [getuige 5] haar wetenschap over de moord aan de Panorama heeft ontleend of haar verklaring daarop heeft afgestemd. Weliswaar heeft zij in haar verhoor aanvankelijk wel die indruk gegeven, maar dit kan worden verklaard door het feit dat [getuige 5] (de kameraad van) haar partner [getuige 6] niet wilde belasten om haar relatie met [getuige 6] te behouden. Uiteindelijk, toen zij is gaan verklaren over wat zij had gehoord, heeft zij expliciet aangegeven dat zij haar informatie niet uit de Panorama had, daarbij benoemend welke onderdelen van haar verklaring (de door haar beschreven rollen van [kroongetuige / medeverdachte 1] en van [naam verdachte] ) niet in de Panorama zijn terug te vinden (dossierpagina 6669). Het hof onderschrijft dat laatste: veel details uit de verklaringen van [getuige 5] stonden niet in de Panorama (dossierpagina 4110-4113). Als ander voorbeeld noemt het hof dat in het artikel van de Panorama als het waarschijnlijke motief voor de moord wordt genoemd dat [slachtoffer] zou zijn vermoord om haar partner [slachtoffer 2 / benadeelde partij] ‘te treffen’ of om haar als ‘liefdesrivale’ uit te schakelen, terwijl [getuige 5] heeft verklaard dat volgens [kroongetuige / medeverdachte 1] de verkeerde was doodgeschoten.
Gelet op het voorgaande twijfelt het hof niet aan de betrouwbaarheid van voormelde verklaring van [getuige 5] en bevestigt deze aldus de betrouwbaarheid van de overeenkomstige verklaringen van [kroongetuige / medeverdachte 1] .
Door de getuigenverklaring van [getuige 6]
Voorts overweegt het hof dat de verklaring van [kroongetuige / medeverdachte 1] en [getuige 5] steun vindt in de verklaring van [getuige 6] . Het hof stelt voorop dat [getuige 6] zeer wisselend heeft verklaard en dat zijn verklaringen de indruk wekken dat hij niet het achterste van zijn tong heeft willen laten zien, mogelijk om zichzelf uit de wind te houden. Het hof stelt echter vast dat [getuige 6] de verklaring van [getuige 5] op een aantal onderdelen heeft bevestigd, namelijk dat [kroongetuige / medeverdachte 1] hem (in een eerder stadium) heeft gevraagd om mee te gaan, dat [kroongetuige / medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ( [bijnaam medeverdachte 2] ) in de avond van de moord bij [getuige 5] en hem thuis zijn geweest en dat [kroongetuige / medeverdachte 1] had gezegd dat hij daar (hof: [adres slachtoffers 1 en 2] Venlo) met [bijnaam medeverdachte 2] was geweest, dat het gigantisch fout was gegaan en dat de verkeerde ‘aanwezig was’. Ook heeft [getuige 6] verklaard dat [kroongetuige / medeverdachte 1] hem heeft gezegd ‘dat dit via [voornaam verdachte] was’. Tot slot heeft hij bevestigd dat hij na de moord een automatisch wapen van [kroongetuige / medeverdachte 1] in huis heeft gehad. Op die onderdelen acht het hof de verklaring van [getuige 6] betrouwbaar en bevestigt deze aldus de betrouwbaarheid van de overeenkomstige verklaringen van [kroongetuige / medeverdachte 1] .
Door de getuigenverklaring van [slachtoffer 2 / benadeelde partij]
heeft direct na het dodelijke schietincident tegen de politie verteld dat hij een zakelijk conflict had met [verdachte] en dat [verdachte] hem kort voor de moord had bedreigd met de dood (hij nam net als [getuige 5] en [kroongetuige / medeverdachte 1] het woord ‘opruimen’ in de mond). Het hof ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen reden om aan de voor het bewijs gebezigde verklaringen van [slachtoffer 2 / benadeelde partij] te twijfelen. Over dat zakelijke conflict is reeds in 2012/2013 door verscheidene personen verklaard – zoals [getuige 4] , [getuige 5] (de auditu van [kroongetuige / medeverdachte 1] ) en [getuige 3] . [kroongetuige / medeverdachte 1] heeft over dit conflict, dat volgens hem heeft geleid tot de moordopdracht, als kroongetuige uitvoeriger verklaard. Hij heeft daarbij allerlei details genoemd die tot dat moment niet bij de politie bekend waren en waarover nog niemand zo concreet had verklaard, zoals over de verhoudingen tussen [verdachte] en [slachtoffer 2 / benadeelde partij] in het drugsmilieu en de problemen die daar waren ontstaan en over het gesprek in de frituur.
Voorts heeft [verdachte] – nadat [kroongetuige / medeverdachte 1] deze verklaringen had afgelegd – uiteindelijk zelf bevestigd dat er tussen [slachtoffer 2 / benadeelde partij] en hem een onenigheid/ruzie was die hij, [verdachte] , wilde bijleggen, dat [slachtoffer 2 / benadeelde partij] dat niet wilde en dat hij, [verdachte] , aan [slachtoffer 2 / benadeelde partij] geld verschuldigd was. Hij bevestigde daarbij het bedrag dat ook door [kroongetuige / medeverdachte 1] is genoemd.
Door de getuigenverklaring van [getuige 2]
Voorts vindt de verklaring van [kroongetuige / medeverdachte 1] met betrekking tot de moordopdracht en de uiteindelijke uitvoering daarvan steun in de verklaringen van [getuige 2] . Zoals reeds hiervoor is overwogen, heeft [getuige 2] op authentieke wijze verklaard over de moordopdracht waarvan zij zelf getuige was en waarvoor iemand uit het buitenland moest komen. Ook heeft zij verklaard over de wijze waarop haar stiefvader [medeverdachte 2] uiteindelijk naar Nederland is gekomen en wekenlang in Nederland bivakkeerde zonder redelijk doel en terwijl diens reis, het paspoort en het verblijf voor hem waren geregeld en waar en hoe [medeverdachte 2] haar over zijn aandeel in de moord heeft ingelicht. [medeverdachte 2] heeft zijn aandeel bij de moord uiteindelijk grotendeels erkend en is reeds onherroepelijk veroordeeld ter zake medeplegen van de moord op [slachtoffer] .
Door de verhouding [kroongetuige / medeverdachte 1] - [verdachte]
Zowel [getuige 5] (dossierpagina 6682) als [slachtoffer 2 / benadeelde partij] hebben verklaard dat [kroongetuige / medeverdachte 1] een ‘loopjongen’ voor [verdachte] was die alles moest opknappen. Die omschrijving past bij de verklaringen van [kroongetuige / medeverdachte 1] en [getuige 2] over de opdrachtverlening van [verdachte] aan [kroongetuige / medeverdachte 1] .
Door objectief bewijs
Tot slot vinden de verklaringen van [kroongetuige / medeverdachte 1] op veel onderdelen steun in objectief bewijs, zoals forensisch bewijs en telefoongegevens. Die telefoongegevens geven steun aan de verklaring dat [kroongetuige / medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voor de moord eerst bij [getuige 7] waren en daarna naar de woning van [verdachte] zijn gegaan voordat zij naar de [straat slachtoffers 1 en 2] zijn gereden. Opvallend is dat de telefoons van [medeverdachte 2] en [kroongetuige / medeverdachte 1] op 25 oktober 2012 ’s avonds enkele uren niet in gebruik zijn geweest en dat de allereerste activiteit op de telefoon van [kroongetuige / medeverdachte 1] ná het schietincident was: een uitgaand sms-bericht aan [verdachte] . Aldus - nadat sprake was geweest van een dodelijke schietpartij waarbij de verkeerde was doodgeschoten en [kroongetuige / medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] even daarvoor in paniek bij [getuige 6] en [getuige 5] waren geweest - zocht [kroongetuige / medeverdachte 1] contact met [verdachte] . In het licht van de overige bewijsmiddelen kan het niet anders zijn dan dat [kroongetuige / medeverdachte 1] [verdachte] op de hoogte wilde stellen van wat er was gebeurd. Dat [kroongetuige / medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij had ge-sms’t of [verdachte] nog wakker was, sluit dit niet uit. [verdachte] is hier meermalen naar gevraagd, maar heeft hierover vaag en wisselend verklaard.
- Het late moment van afleggen van de kluisverklaringen
Het hof sluit overigens de ogen niet voor het feit dat de verklaringen van [kroongetuige / medeverdachte 1] als kroongetuige zijn afgelegd nadat het dossier reeds voor het grootste deel was aangelegd. Ook volgt uit uitlatingen van [kroongetuige / medeverdachte 1] tegen zijn moeder dat hij (gedeelten van) dit dossier reeds in augustus 2013 tot zijn beschikking had en daarvan kennis had genomen (dossierpagina 5200). Dat maakt zijn verklaringen echter nog niet onbetrouwbaar.
Voorts bevat het dossier geen aanwijzingen dat [kroongetuige / medeverdachte 1] in zijn kluisverklaringen van 19 en 20 oktober 2017 (uit rancune) doelbewust in strijd met de waarheid heeft verklaard om zo [naam verdachte] voor de moordopdracht te willen laten opdraaien.
De uitlatingen van [kroongetuige / medeverdachte 1] dat hij ‘troeven’ in handen had, dat hij hem ( [verdachte] ) ‘bij zijn ballen had’ en ‘hij zorgt dat ik mijn geld krijg en zo niet dan neuk ik hem zo hard dat hij de bajes in gaat voor de komende 10, 15 jaar’, hebben een harde en vijandige toon en duiden erop dat de goede relatie van weleer tussen [kroongetuige / medeverdachte 1] en [verdachte] ernstig verstoord, zo niet kapot was, maar dat enkele feit betekent nog niet dat de verklaringen van [kroongetuige / medeverdachte 1] in 2017 onbetrouwbaar c.q. ongeloofwaardig zijn. Integendeel. Uit het voorgaande volgt dat zijn verklaringen niet alleen consistent en gedetailleerd zijn, maar bovendien op vele onderdelen bevestiging vinden in betrouwbaar geachte verklaringen van andere getuigen en in objectief bewijsmateriaal. Verder merkt het hof in dit kader op dat de verklaringen die hij in 2017 als kroongetuige heeft afgelegd, niet op zichzelf staan. Reeds op 14 februari 2013, dus vóórdat [getuige 5] , [getuige 2] en [getuige 6] hun voor [verdachte] belastende verklaringen hadden afgelegd, heeft [kroongetuige / medeverdachte 1] in een gesprek in Letland met een Nederlandse opsporingsambtenaar, onder regie van de Letse politie, op de vraag wat het verband was tussen de moord en het feit dat [naam verdachte] bang zou zijn voor [slachtoffer 2 / benadeelde partij] , gezegd: “ [naam verdachte] heeft de opdr…”, waarna hij aangaf voordat hij meer vertelde eerst een papier wilde zien waarop stond dat hij morgen nog naar Nederland mocht (dossierpagina 6116) en dat hij alle details kent van de moord op de vrouw van [slachtoffer 2 / benadeelde partij] (Hof: [slachtoffer 2 / benadeelde partij]). Deze uitlating kan, gelet op de context waarbinnen deze is gedaan en de latere bevindingen uit het politieonderzoek naar het oordeel van het hof niet anders worden begrepen dan dat [kroongetuige / medeverdachte 1] daar wilde zeggen: “ [verdachte] heeft de opdracht gegeven”. Reeds in februari 2013 heeft [kroongetuige / medeverdachte 1] dus al aangegeven dat hij kon verklaren over de moord.
Daarnaast heeft [kroongetuige / medeverdachte 1] zichzelf in zijn verklaringen belast door het medeplegen van het zwaarst mogelijke delict in ons Wetboek van Strafrecht te bekennen, namelijk (medeplegen van) moord. Hij heeft verklaard wat het plan was en zijn rol daarin. Dat bewijs was voordien niet in een dergelijk overtuigende mate aanwezig.
Het hof heeft ten slotte meegewogen dat in het kroongetuigetraject voor de verklaringen van [kroongetuige / medeverdachte 1] een strafkorting van 6 jaar gevangenisstraf op de eis van het Openbaar Ministerie in het vooruitzicht is gesteld, maar dat er geen enkele aanwijzing bestaat dat door die toezegging [kroongetuige / medeverdachte 1] leugenachtig zou hebben verklaard, temeer - ook in het licht van de onzekerheid van de effectuering van die toezegging, welke onzekerheid [kroongetuige / medeverdachte 1] op voorhand al voor zijn rekening heeft genomen - omdat alsdan de gehele kroongetuigeovereenkomst teniet zou worden gedaan.
- Discrepanties tussen de verklaringen van [kroongetuige / medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]
Door de verdediging is nog aangevoerd dat de verklaringen van [kroongetuige / medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op cruciale punten tegenstrijdig zijn ten opzichte van elkaar en dat de verklaringen van [medeverdachte 2] op die punten consistent en betrouwbaar zijn en beter passen bij de onderzoeksbevindingen op de plaats delict. Voorts is aangevoerd dat [kroongetuige / medeverdachte 1] wisselend heeft verklaard over de plek waar hij [medeverdachte 2] op de plaats delict heeft achtergelaten.
De rechtbank heeft hierover het volgende overwogen:
De verklaringen van [kroongetuige / medeverdachte 1] en [getuige 2] en anderzijds [medeverdachte 2] staan diametraal tegenover elkaar waar het de schutter betreft. (Toevoeging hof: [medeverdachte 2] heeft immers verklaard dat hij in de auto van [kroongetuige / medeverdachte 1] een revolver in zijn handen kreeg en dat [kroongetuige / medeverdachte 1] het grotere wapen (de Skorpion) had. [medeverdachte 2] begreep dat iemand [kroongetuige / medeverdachte 1] geld schuldig was. [kroongetuige / medeverdachte 1] zei “No pew”. [medeverdachte 2] dacht dat het wapen nodig was om bang te maken, niet om te schieten. [kroongetuige / medeverdachte 1] ging een stukje verder dan [medeverdachte 2] staan en op een gegeven moment bukte [kroongetuige / medeverdachte 1] en werd er geschoten, waarop [kroongetuige / medeverdachte 1] in paniek heel vaak schoot in een staand-zittende beweging en [medeverdachte 2] eenmaal van schrik schoot met de revolver.)
De rechtbank heeft zojuist uitgelegd waarom zij tot het oordeel is gekomen dat de verklaringen van [kroongetuige / medeverdachte 1] en [getuige 2] betrouwbaar zijn en dat zij die verklaringen volgt bij het vaststellen van de feiten en omstandigheden rondom de dood van [slachtoffer] .
De rechtbank ziet geen reden om ten aanzien van de persoon van de schutter wel aan de verklaringen van [kroongetuige / medeverdachte 1] en [getuige 2] te twijfelen. Daartoe overweegt zij dat [slachtoffer] in de deuropening is beschoten. In en om de deur zitten dertien kogelinslagen. Gelet op het aantal kogelinslagen op die plek en het aantal aangetroffen patroonhulzen van het kaliber 7,65 mm, gaat de rechtbank ervan uit dat al die schoten afkomstig zijn uit een automatisch wapen. Dat moet dan de Skorpion zijn geweest. De schoten met de Skorpion zijn afgevuurd vanaf de stenen penanten, door [kroongetuige / medeverdachte 1] in zijn verklaringen ook wel “pilaren” genoemd, die op vijf meter afstand van de deur staan. Bovendien is door de verbalisanten, die als eerste ter plaatse waren, vastgesteld dat er licht brandde boven de deur, terwijl de omgeving donker was. Aldus moet er vanaf de penanten op vijf meter afstand van de deur goed zicht zijn geweest op de persoon die zich in de deuropening bevond. De verklaring van [kroongetuige / medeverdachte 1] volgend was hij daar op 25 oktober 2012 aanwezig om [slachtoffer 2 / benadeelde partij] te vermoorden. Hij heeft ook verklaard dat hij [slachtoffer] kende. Gelet op die omstandigheden tezamen, is het niet aannemelijk dat [kroongetuige / medeverdachte 1] [slachtoffer] vanaf een dergelijke korte afstand zou beschieten. Zeker niet omdat [kroongetuige / medeverdachte 1] de avond ervoor nog door [slachtoffer] met de hond is overlopen en hij er dus op bedacht zou moeten zijn dat zij in plaats van [slachtoffer 2 / benadeelde partij] de deur uit zou kunnen komen.
Het hof sluit zich aan bij deze overwegingen en neemt deze over.
Daar komt bij dat [medeverdachte 2] pas in een heel laat stadium met dit scenario naar voren is gekomen, nadat [kroongetuige / medeverdachte 1] zijn verklaringen als kroongetuige (en nadere verklaringen) had afgelegd. Eerder heeft hij bij de politie en de rechter-commissaris ontkend enige betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] te hebben, althans heeft hij zich op zijn zwijgrecht (in eigen zaak) en verschoningsrecht (in deze zaak) beroepen. Eerst ter terechtzitting in eerste aanleg heeft hij zijn betrokkenheid bij de moord op [slachtoffer] (deels) erkend.
Het hof ziet niet in waarom [medeverdachte 2] dit toen door hem verklaarde – hem van het onder 1 en 2 tenlastegelegde vrijpleitende – scenario niet eerder naar voren heeft willen brengen. In zijn visie wist hij immers niets af van een moordplan, is [kroongetuige / medeverdachte 1] ineens gaan schieten en heeft hij met de revolver slechts één (niet doeltreffend) schot gelost.
Die verklaring is echter bovendien strijdig met de hiervoor weergegeven als betrouwbaar gekenschetste bewijsmiddelen, in het bijzonder met die van [getuige 2] .
Dat er slechts één kogelinslag afkomstig uit de revolver is aangetroffen terwijl [kroongetuige / medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij (het magazijn van) de revolver heeft leeggeschoten, doet niet af aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [kroongetuige / medeverdachte 1] . Hij heeft consistent verklaard hoe een en ander is gegaan: namelijk dat hij al dezelfde weg terug aan het lopen was en met zijn rug naar de woning toe stond, toen hij schoten hoorde, dat hij zich toen ‘rechtsom’ heeft gedraaid en toen heeft geschoten. In die beweging, vanuit de positie waar [kroongetuige / medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij stond, is een schotbaan mogelijk waarbij een afgevuurde kogel door het keukenraam is gegaan. Dat er niet meer kogels/kogelinslagen afkomstig van de revolver zijn gevonden, kan meerdere oorzaken hebben, bijvoorbeeld dat een kogel zich in een struik of boom heeft geboord. Het hof merkt daarbij ook op dat een en ander in een hectische situatie heeft plaatsgevonden.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat [kroongetuige / medeverdachte 1] niet wisselend heeft verklaard over de locatie waar hij [medeverdachte 2] op de plaats delict heeft achtergelaten.
De verdediging heeft betoogd dat [kroongetuige / medeverdachte 1] , in tegenstelling tot hetgeen hij op 19 en 20 oktober 2017 en ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 6 oktober 2022 heeft verklaard (namelijk dat hij [medeverdachte 2] bij de rechterpilaar, kijkend naar de woning, heeft achtergelaten), op 26 september 2018 bij de rechter-commissaris op een luchtfoto een ander punt heeft aangewezen, ver verwijderd van de rechterpilaar. Toen de verbalisant vroeg of [kroongetuige / medeverdachte 1] [medeverdachte 2] had achtergelaten op de plek waar het sterretje was getekend (dossierpagina 14488), antwoordde [kroongetuige / medeverdachte 1] met “Ja”. Hierop heeft de verbalisant gezegd: “Bij de linker pilaar dus”.
Het hof overweegt in de eerste plaats dat [kroongetuige / medeverdachte 1] deze laatste conclusie van de verbalisant niet heeft bevestigd. Bovendien betreft de foto waarop [kroongetuige / medeverdachte 1] op 26 september 2018 de plek heeft aangewezen een luchtfoto/bovenaanzicht, waarop perspectieven en de totale situatie ter plaatse lastiger zijn te beoordelen. Op de luchtfoto zijn de pilaren in zijn geheel niet te zien. Daarbij merkt het hof nog op dat de verbalisant het op 26 september 2018 zelf ook niet bij het juiste eind had. Het sterretje stond immers in de tuin getekend en niet bij de linker pilaar. Verder heeft [kroongetuige / medeverdachte 1] van meet af aan consequent verklaard dat hij [medeverdachte 2] bij de rechterpilaar heeft achtergelaten, gezien met het gezicht naar de woning. Ook op 26 september 2018 heeft [kroongetuige / medeverdachte 1] kennelijk aangegeven dat het de rechterpilaar betrof (dossierpagina 14458) en zo heeft [kroongetuige / medeverdachte 1] het ook getekend ter terechtzitting van 3 oktober 2019. In hoger beroep heeft [kroongetuige / medeverdachte 1] volgehouden dat hij [medeverdachte 2] bij die rechterpilaar heeft achtergelaten en zo heeft hij het ook weer getekend ter terechtzitting d.d. 6 oktober 2022.
Gelet op het voorgaande verbindt het hof geen gevolg aan de omstandigheid dat [kroongetuige / medeverdachte 1] één keer kennelijk een verkeerd op een luchtfoto geplaatst sterretje heeft bevestigd en hiermee een andere plaats heeft aangewezen. Die omstandigheid maakt zijn verklaring gelet op het voorgaande niet innerlijk tegenstrijdig of onbetrouwbaar.
Dat het juist is geweest wat [kroongetuige / medeverdachte 1] heeft verklaard (dat [medeverdachte 2] bij de rechterpenant stond) volgt uit het forensisch onderzoek inhoudende dat de dodelijke schoten zijn gevuurd vanaf de rechterpenant met de Skorpion, in combinatie met de als betrouwbaar aangemerkte verklaring van [getuige 2] dat [medeverdachte 2] tegen haar heeft gezegd dat hij de vrouw heeft doodgeschoten en dat in badkamergesprek aan orde is gekomen dat [kroongetuige / medeverdachte 1] het zelf niet wilde doen maar een schutter uit het buitenland zou halen.
Conclusie
Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [kroongetuige / medeverdachte 1] . Het hof acht zijn verklaringen betrouwbaar en bezigt deze voor het bewijs.
Alternatieve scenario(‘s)
Gelet op het hiervoor overwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, acht het hof de door de verdediging opgeworpen alternatieve scenario’s – inhoudende dat [kroongetuige / medeverdachte 1] een ander delict voor ogen stond te weten het (met geweld) ophalen van geld bij [slachtoffer 2 / benadeelde partij] – niet aannemelijk geworden. Deze worden immers uitgesloten door de aan de bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden waarvan het hof uitgaat. De rechtbank heeft in dit kader nog nadere bewijsoverwegingen opgenomen, waar het hof zich (ten overvloede) bij aansluit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de bewezenverklaring geen aanwijzingen gevonden voor het door de verdediging […] gepresenteerde alternatieve scenario of enig ander alternatief scenario. Het door de verdediging gepresenteerde scenario behelst dat [kroongetuige / medeverdachte 1] uit eigen beweging naar [slachtoffer 2 / benadeelde partij] is gegaan om daar geld te halen. Dat getuigen direct na de moord uit de mond van [kroongetuige / medeverdachte 1] hebben gehoord dat de verkeerde is neergeschoten, impliceert echter dat hij daar was om iemand neer te schieten en niet om geld te halen.
De rechtbank kan alleen maar gissen naar de beweegredenen van de door de verdediging naar voren gebrachte getuige [getuige 11] die in weerwil van alle hiervoor gepresenteerde bewijsmiddelen heeft verklaard dat hij van [kroongetuige / medeverdachte 1] heeft gehoord dat het om een uit de hand gelopen roofoverval ging en dat hij, [kroongetuige / medeverdachte 1] , zijn medeverdachte [verdachte] vanuit wraakgevoelens onterecht beschuldigt. Dat scenario is ook in strijd met het objectieve bewijs. Vaststaat dat er is geschoten vanaf de stenen penanten. Dat je vanuit een beschutte plek in de tuin de vrouw des huizes neerschiet zodra zij in de deuropening verschijnt, past niet bij een uit de hand gelopen geldroof. En als al ingecalculeerd was om een bewoner uit te schakelen, waarom zou je dan vervolgens niet naar binnen gaan voor het eigenlijke doel: het geld? Het geloofwaardig achten van de verklaring van [getuige 11] vereist ook nog de denkstap dat [kroongetuige / medeverdachte 1] , uit rancune naar [verdachte] , zichzelf belast met een moord en een poging tot moord die hij niet heeft gepleegd – Die denkstap zet de rechtbank, gelet op de bewijsmiddelen, niet. Dat ook de getuige [getuige 8] heeft verklaard dat hij door [kroongetuige / medeverdachte 1] is gevraagd om mee te gaan om geld te halen bij [slachtoffer 2 / benadeelde partij] , acht de rechtbank eveneens ongeloofwaardig. Hier is de context van die verklaring van belang, afgezet tegen de overige bewijsmiddelen. Die overige bewijsmiddelen geven juist steun aan de verklaring van [kroongetuige / medeverdachte 1] . De omstandigheid dat [getuige 8] onjuist verklaart over waarom hij door [kroongetuige / medeverdachte 1] is benaderd, kan ingegeven zijn door het feit dat hij anders moet toegeven dat hij op de hoogte was van het moordplan op [slachtoffer 2 / benadeelde partij] .
Conclusie hof
Op basis van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof, net als de rechtbank, vast dat [slachtoffer] het onbedoelde slachtoffer is geworden van de uitvoering van de moordopdracht op [slachtoffer 2 / benadeelde partij] . Die moordopdracht is gegeven door [verdachte] en uitgevoerd door [kroongetuige / medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , waarbij [medeverdachte 2] met de Skorpion heeft geschoten op [slachtoffer] en [kroongetuige / medeverdachte 1] met de revolver geschoten heeft.
Het vereiste opzet en de kwalificatie van de verwijten
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] , op grond van een drugsconflict met [slachtoffer 2 / benadeelde partij] , aan [kroongetuige / medeverdachte 1] de opdracht heeft gegeven om [slachtoffer 2 / benadeelde partij] met een vuurwapen om te brengen. [kroongetuige / medeverdachte 1] heeft de opdracht aangenomen, maar wilde het niet zelf doen en zou daartoe met medeweten van [verdachte] iemand uit het buitenland halen. Om dit te bewerkstelligen heeft hij de stiefvader van zijn toenmalige vriendin, [medeverdachte 2] , gerekruteerd en vanuit Letland naar Nederland gehaald. [kroongetuige / medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 2] met handen en voeten aangegeven dat hij een manspersoon moest doden en heeft hem daarvoor een geldbedrag in het vooruitzicht gesteld. Ook heeft hij [medeverdachte 2] geholpen met de reis naar en het verblijf in Nederland met als enige doel het uitvoeren van de moord. [verdachte] heeft enige tijd het latere moordwapen (de Skorpion) voor [kroongetuige / medeverdachte 1] in bewaring gehad. [kroongetuige / medeverdachte 1] heeft in de avond van 24 oktober 2012, nadat hij woorden had gehad met [verdachte] omdat deze vond dat het te lang duurde, een mislukte voorverkenning uitgevoerd waarbij hij is overlopen door het latere slachtoffer, [slachtoffer] . [verdachte] heeft [kroongetuige / medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 25 oktober 2012 in de vroege avond de Skorpion en een revolver ter beschikking gesteld. Alvorens op pad te gaan, hebben [kroongetuige / medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen het automatische vuurwapen en de bijbehorende munitie schoongemaakt. [kroongetuige / medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn vervolgens naar de [adres slachtoffers 1 en 2] te Venlo gereden met het doel [slachtoffer 2 / benadeelde partij] te doden. [kroongetuige / medeverdachte 1] was gewapend met een revolver en [medeverdachte 2] met de Skorpion. [medeverdachte 2] is door [kroongetuige / medeverdachte 1] bij de rechter stenen penant op 5 meter afstand van de achterdeur van de woning neergezet. Toen [kroongetuige / medeverdachte 1] na een korte verkenning rondom de woning de conclusie trok dat [slachtoffer 2 / benadeelde partij] niet thuis was, wilde hij terugkeren naar de auto. Daartoe riep hij [medeverdachte 2] en heeft hij hem gewenkt, zonder na te gaan of [medeverdachte 2] hem had gehoord c.q. begrepen. [medeverdachte 2] heeft vervolgens, toen [slachtoffer] de achterdeur opende en naar buiten stapte, het vuur geopend en haar om het leven gebracht.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat sprake is geweest van een persoonsverwisseling. Het initiële plan was immers om niet [slachtoffer] , maar om [slachtoffer 2 / benadeelde partij] om het leven te brengen, zo volgt onder meer uit de verklaringen van [kroongetuige / medeverdachte 1] , [getuige 2] , [getuige 5] en [getuige 6] . Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of dit aan het opzet alsmede aan de voorbedachte raad van respectievelijk [kroongetuige / medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] ten aanzien van de dood van [slachtoffer] afdoet. Het hof beoordeelt die vraag ontkennend. Het hof overweegt daartoe, deels in lijn met de rechtbank, het volgende.
[medeverdachte 2] heeft door in het donker en van korte afstand (vijf meter), toen hij kennelijk beweging bij de deur zag (omdat [slachtoffer] de deur opende en naar buiten stapte), direct met een automatisch vuurwapen een regen van kogels op de persoon die uit de deur stapte af te schieten, die persoon, [slachtoffer] , opzettelijk om het leven gebracht.
Wat [kroongetuige / medeverdachte 1] betreft, stelt het hof vast dat [kroongetuige / medeverdachte 1] [medeverdachte 2] naar Nederland heeft gehaald zonder zich ervan te vergewissen of hij capabel was om doelgericht te schieten en zonder vooraf een strak en concreet plan met [medeverdachte 2] door te nemen over wie gedood moest worden, wie er nog meer in de woning woonden en hoe er moest worden gehandeld om het doel te bereiken. Dit alles wilde hij ter plaatse pas aan [medeverdachte 2] duidelijk maken, zo heeft [kroongetuige / medeverdachte 1] verklaard (dossierpagina 14363). Daar is [kroongetuige / medeverdachte 1] echter niet aan toe gekomen. Hij heeft [medeverdachte 2] dus nauwelijks geïnstrueerd over de vraag om wie het ging en de manier waarop de moord moest worden uitgevoerd (anders dan dat het om een manspersoon ging en dat het met een vuurwapen moest gebeuren). Zo heeft hij voorafgaand aan het vertrek naar de [straat slachtoffers 1 en 2] geen foto laten zien van [slachtoffer 2 / benadeelde partij] of op een andere manier geprobeerd duidelijk te maken wie het beoogde slachtoffer was. Ook heeft hij niet met [medeverdachte 2] afgesproken wanneer moest worden geschoten en wanneer de actie zou moeten worden afgeblazen. Bovendien was er sprake van een taalbarrière. Wanneer men op deze manier een samenwerking aangaat, dan loopt men het risico dat de ander niet begrijpt wat hij wel en niet moet doen en in het voorkomende geval, niet begrijpt wanneer hij zich moet terugtrekken. Daar komt nog eens bij dat [kroongetuige / medeverdachte 1] zich er niet van heeft vergewist of [medeverdachte 2] hem had gehoord of gezien toen hij weer richting de auto liep. [kroongetuige / medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij tijdens het teruglopen richting de auto twee keer naar [medeverdachte 2] heeft geroepen en naar hem heeft gewenkt, maar dat het voor hem niet duidelijk was of deze boodschap bij [medeverdachte 2] was aangekomen. Laat staan of het voor [medeverdachte 2] duidelijk was dat dit een teken was dat [slachtoffer 2 / benadeelde partij] niet thuis was en zij onverrichter zake weer zouden vertrekken.
Bij een juiste instructie en een goede communicatie zou [medeverdachte 2] , zo neemt ook het hof aan, niet geschoten hebben toen [slachtoffer] in de deuropening verscheen. De beloning zag immers helemaal niet op haar dood.
[kroongetuige / medeverdachte 1] heeft, door te handelen zoals hij heeft gedaan en geen voorzorgsmaatregelen te nemen die de vergissing redelijkerwijze had kunnen voorkomen, naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat [medeverdachte 2] een ander dan [slachtoffer 2 / benadeelde partij] zou neerschieten. Het hof is van oordeel dat deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht zijn op de reële, geenszins onwaarschijnlijke mogelijkheid dat een ander dan [slachtoffer 2 / benadeelde partij] zou worden gedood, dat het - behoudens contra-indicaties (waarvan hier niet is gebleken) - niet anders kan zijn dan dat [kroongetuige / medeverdachte 1] de aanmerkelijke kans hierop heeft aanvaard. [kroongetuige / medeverdachte 1] heeft daarmee voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [slachtoffer] .
Dat heeft ook te gelden voor de vraag of sprake is van voorbedachte raad. Zoals hiervoor is overwogen was er een reeds langer bestaand plan om [slachtoffer 2 / benadeelde partij] te doden en zijn hiertoe ook voorbereidingen getroffen. Het is echter [slachtoffer] die het uiteindelijke slachtoffer van dit plan is geworden. Nu de aanmerkelijke kans op de dood van een ander dan [slachtoffer 2 / benadeelde partij] gelet op het voorgaande in het plan was inbegrepen, strekt de voorbedachte raad zich ook uit tot het dodelijke slachtoffer waar het plan niet op was gericht.
Daarmee laat de dood van [slachtoffer] zich kwalificeren als moord, gepleegd in nauwe en bewuste samenwerking door [kroongetuige / medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
[naam verdachte] heeft [kroongetuige / medeverdachte 1] (en [medeverdachte 2] ) aangezet om de moord op [slachtoffer 2 / benadeelde partij] te plegen. Hij heeft immers [kroongetuige / medeverdachte 1] ingelicht wie het beoogde slachtoffer was, een geldelijke beloning in het vooruitzicht gesteld en financiële middelen ter beschikking gesteld voor de voorbereiding van de moord, zoals de reis- en verblijfkosten van de huurmoordenaar en de aanschaf van een wapen. Ook heeft hij één van de wapens in bewaring gehad en nog een tweede vuurwapen ter beschikking gesteld. [verdachte] heeft [kroongetuige / medeverdachte 1] echter verder geen aanwijzingen gegeven over hoe en waar het moest gaan gebeuren en hierover ook niet met [medeverdachte 2] gecommuniceerd, terwijl hij wist dat laatstgenoemde de feitelijke uitvoerder van de moord zou zijn. [verdachte] heeft zich er niet van vergewist of het voor [medeverdachte 2] duidelijk was wat hij moest gaan doen en of hij daartoe geschikt was. Het hof neemt verder aan dat [verdachte] wist, althans er rekening mee hield dat [kroongetuige / medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de moord bij de woning van [slachtoffer 2 / benadeelde partij] gingen uitvoeren. [verdachte] wist dat daar ook andere personen, waaronder [slachtoffer] , woonden. Door zich niet met de planning en de uitvoering te bemoeien, maar wel kort voor de moord de druk op te voeren bij [kroongetuige / medeverdachte 1] , heeft [verdachte] het risico op de koop toe genomen dat [kroongetuige / medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] overhaast zouden overgaan tot de uitvoering van de moordopdracht en dat daarbij ook overhaaste beslissingen zouden worden genomen. Dan lopen ook anderen de reële, niet onwaarschijnlijke en dus aanmerkelijke kans om gedood te worden.
Het hof is van oordeel dat deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht zijn op de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat een ander dan [slachtoffer 2 / benadeelde partij] zou worden gedood, dat het -behoudens contra-indicaties (waarvan hier niet is gebleken) niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans hierop heeft aanvaard. Door zo te handelen en geen voorzorgsmaatregelen te nemen die deze vergissing redelijkerwijze had kunnen voorkomen, heeft ook [verdachte] die aanmerkelijke kans bewust aanvaard en daarmee voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] .
Dat [verdachte] schuldig is aan uitlokking van het medeplegen van moord op [slachtoffer] , volgt ook hier uit het feit dat niet gebleken is dat op enige wijze een voorzorgsmaatregel is getroffen om het risico op andere slachtoffers dan [slachtoffer 2 / benadeelde partij] te voorkomen. In dat geval strekt de voorbedachte raad zich ook uit tot het dodelijke slachtoffer waar het plan niet op was gericht. De aanmerkelijke kans op de dood van een ander was immers bij het plan inbegrepen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair tenlastegelegde uitlokking van het medeplegen van de moord op [slachtoffer] , en de onder 2 subsidiair tenlastegelegde uitlokking van het medeplegen van de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 2 / benadeelde partij] heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Overwegingen ten aanzien van feit 3
Met de rechtbank acht het hof op basis van de hiervoor aangehaalde verklaringen van [kroongetuige / medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wettig en overtuigend bewezen dat de Skorpion waarmee de dodelijke schoten op [slachtoffer] zijn gelost, door [kroongetuige / medeverdachte 1] op enig moment aan [verdachte] in bewaring is gegeven, waarna [verdachte] dat wapen op de dag van de moord, 25 oktober 2012, weer aan [kroongetuige / medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ter beschikking heeft gesteld om de opdracht [slachtoffer 2 / benadeelde partij] om het leven te brengen, uit te voeren. Hiermee staat vast dat [verdachte] dit wapen voorhanden heeft gehad. Uit het onderzoek naar het moordwapen is gebleken dat een Skorpion een vuurwapen is dat geschikt is om automatisch te vuren en daarmee een wapen uit categorie II onder 2 van de Wet Wapens en Munitie.58.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
uitlokking van het medeplegen van moord.
Het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
uitlokking van het medeplegen van de voorbereiding van moord
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 2.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte [naam verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan het uitlokken van het medeplegen van de moord op [slachtoffer] . Zij is bij de achterdeur van haar eigen woning, toen zij naar buiten ging om haar hond uit te laten, met een automatisch wapen onder vuur genomen. Twaalf kogels troffen haar, onder meer in het hart. Ze had geen schijn van kans tegen dit brute vuurwapengeweld.
Moord behoort tot de ernstigste delicten die het Wetboek van Strafrecht kent. De verdachte heeft het slachtoffer haar kostbaarste bezit, het leven, ontnomen. De wetgever heeft voor moord dan ook als maximumstraf een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste 30 jaar vastgesteld.
[verdachte] en zijn mededaders [kroongetuige / medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben met deze moord het leven van een vitale, vol in het leven staande vrouw ontnomen. En niet alleen het leven van [slachtoffer] is die avond verwoest. Ook is intens verdriet en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer, in het bijzonder haar kinderen. [slachtoffer] was ten tijde van de moord thuis met haar toen twaalfjarige zoon [kind 1 slachtoffer] en negenjarige dochter [kind 2 slachtoffer] . Zij hebben het geluid van het vuurwapengeweld gehoord en hun moeder hierna zwaargewond en zonder teken van leven in de gang zien liggen. Haar zoon heeft de hulpdiensten moeten inschakelen. Wat de kinderen van [slachtoffer] op die momenten moeten hebben doorgemaakt, tart ieder voorstellingsvermogen. Zij moeten verder leven zonder hun moeder.
De partner van [slachtoffer] en het beoogde doelwit [slachtoffer 2 / benadeelde partij] heeft ter terechtzitting van het hof een slachtofferverklaring voorgedragen, waarin hij op indringende wijze heeft aangegeven wat de wrede en plotselinge dood van [slachtoffer] en het dagelijks gemis van haar voor hem en zijn kinderen betekent. Hij heeft in zijn slachtofferverklaring het beeld geschetst van een toegewijde moeder en een alom geliefde vrouw – hetgeen overigens door diverse andere personen is onderschreven – en benadrukt dat woorden tekortschieten om uitdrukking te geven aan de gevoelens van verdriet en onmacht door het verlies van [slachtoffer] en de wijze waarop dat is veroorzaakt.
Tragisch is haar dood te meer, omdat zij niet het beoogde slachtoffer was, maar per vergissing uit het leven is gerukt. Een vergissing die mogelijk werd door een achteloos gegeven opdracht van de verdachte aan zijn cocaïneverslaafde loopjongen, [kroongetuige / medeverdachte 1] , om haar partner [slachtoffer 2 / benadeelde partij] door een buitenlandse huurmoordenaar te doden, zonder zich daarbij te bekommeren hoe die opdracht zou worden uitgevoerd. [verdachte] wilde eenvoudigweg met [slachtoffer 2 / benadeelde partij] afrekenen, als gevolg van een door geld gedreven machtsstrijd binnen de drugswereld. Een conflict waar [slachtoffer] niets mee te maken had.
De verdachte heeft dit moordplan op touw gezet, waarbij hij [kroongetuige / medeverdachte 1] een persoon uit het buitenland heeft laten halen ( [medeverdachte 2] ), van wie hij niets wist en met wie nauwelijks te communiceren viel en die op geen enkele wijze door de verdachte zelf is bevraagd over zijn kunnen noch is geïnformeerd over het beoogde slachtoffer en niet is geïnstrueerd over de wijze waarop de liquidatie zou moeten plaatsvinden.
Het hoeft geen betoog dat ook de samenleving, en de gemeenschap in Venlo in het bijzonder, door deze feiten ernstig geschokt zijn.
De verdachte is de organisator en aanstichter van de moord. Zonder hem was de moord niet gepleegd. Hij was de kwade genius in optima forma. Hij wilde zijn positie binnen de drugswereld heroveren door de persoon die hem van zijn drugslijn had gehaald uit de weg te ruimen. Dit alles getuigt van een moeilijk te bevatten meedogenloosheid en gewetenloosheid. De verdachte en zijn mededaders hebben door hun handelwijze blijk gegeven maling te hebben aan één of meer mensenlevens. De verdachte heeft enkel zijn eigen geldelijk gewin en zijn positie in de drugswereld voor ogen gehad.
Het hof weegt verder in het nadeel van de verdachte mee dat hij op geen enkel moment verantwoordelijkheid voor zijn daden heeft genomen. In weerwil van alle bewijsmiddelen is door hem juist alles uit de kast getrokken om de rechtbank en het hof van zijn beweerdelijke onschuld te overtuigen. Hij heeft hierdoor blijk gegeven het inzicht in het verwerpelijke van zijn handelen te missen, terwijl hij ook geen begrip heeft getoond voor het leed dat hij anderen heeft aangedaan.
Naast het uitlokken van het medeplegen van de moord op [slachtoffer] heeft de verdachte zich ook schuldig gemaakt aan uitlokking van het medeplegen van de voorbereiding op de moord van [slachtoffer 2 / benadeelde partij] en het voorhanden hebben van de Skorpion. Deze feiten hangen nauw samen met de moord op [slachtoffer] .
Het hof is dan ook van oordeel dat in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en uit een oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een zeer langdurige gevangenisstraf. Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 24 jaren, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest, recht doet aan de ernst van de feiten. Het hof acht deze straf dan ook in beginsel passend en geboden.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof nog als volgt.
Het hof stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is neergelegd dat een ieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging, recht heeft op een behandeling binnen redelijke termijn.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin de verdachte het grootste gedeelte van de procedure in eerste aanleg in verband met het bewezenverklaarde voorlopig gehecht was, te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de complexiteit van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
In strafzaken vangt de redelijke termijn aan op het moment dat vanwege de Staat der Nederlanden jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging als bedoeld in het Wetboek van Strafvordering zal worden ingesteld. Op 7 mei 2013 is de verdachte aangehouden en in verzekering gesteld en is voor hem duidelijk geworden dat hij als verdachte werd aangemerkt in deze strafzaak. De rechtbank heeft op 13 november 2019 vonnis gewezen. Derhalve is de redelijke termijn in aanzienlijke mate overschreden. Het hof stelt net als de rechtbank vast dat deze overschrijding voor een groot deel te wijten is aan diverse gebeurtenissen en complicaties die in eerste aanleg zijn opgetreden. In dat kader kan worden genoemd de vele getuigenverhoren die in deze zaak hebben plaatsgehad, het juist voor de in de tweede helft van 2018 geplande inhoudelijke behandeling bekend worden van de kroongetuigenovereenkomst en de moeizame planning van de zittingen vanwege de vele verhinderdata aan de zijde van de verdediging, maar ook door de buitenlandse detenties van [kroongetuige / medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en de procedures in eerste aanleg in 2014 (met het vonnis van 2 april 2014) en in hoger beroep in 2015 (arrest van 26 mei 2015).
Dat voornoemde omstandigheden veel tijd in beslag hebben genomen en/of tot vertraging hebben geleid, is naar het oordeel van het hof begrijpelijk. Niettemin kan met de rechtbank worden geconcludeerd dat de redelijke termijn in totaliteit is overschreden en dat deze overschrijding niet geheel voor rekening van de verdachte dient te komen.
Datzelfde geldt voor de procedure in hoger beroep. De verdachte heeft op 25 november 2019 (en het openbaar ministerie op 27 november 2019) hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 21 november 2022 – en derhalve niet binnen 16 maanden na het instellen van hoger beroep – arrest wijst. Ook voor deze overschrijding zijn meerdere oorzaken aan te wijzen, zoals het afstemmen van een datum voor de inhoudelijke behandeling rekening houdend met alle agenda’s van de vier raadslieden, het feit dat voor deze zaak diende te worden uitgeweken naar het Justitieel Complex te Schiphol (waarvoor in verband met een beperkte beschikbaarheid ver vooruit moet worden gepland) voor het op verzoek van de verdediging horen van [kroongetuige / medeverdachte 1] als getuige, maar ook de ingewikkeldheid van de zaak en de omvang van het dossier. Niettemin kan worden geconcludeerd dat de redelijke termijn ook in hoger beroep is overschreden en dat deze overschrijding niet geheel voor rekening van de verdachte dient te komen.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep derhalve verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat de op te leggen gevangenisstraf zal worden gematigd met één (1) jaar. Het hof zal de verdachte derhalve veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 23 jaren, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2 / benadeelde partij]
De benadeelde partij [slachtoffer 2 / benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering namens zichzelf en – voor wat betreft de immateriële schade – namens zijn beide kinderen [kind 1 slachtoffer] (zoon) en [kind 2 slachtoffer] (dochter) ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 368.580,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Dit totaalbedrag is onderverdeeld in de volgende posten:
Materiële en/of verplaatste schade
1. kosten uitvaart € 5.597,30
2. woonkosten [land] € 3.000,00
3. schoolkosten kinderen € 32.623,00
4. reis- en verblijfkosten € 8.400,00
5. gemist levensonderhoud partner € 258.960,00
Immateriële schade
6. [slachtoffer 2 / benadeelde partij] (partner [slachtoffer] ) € 20.000,00
7. [kind 1 slachtoffer] (zoon [slachtoffer] ) € 20.000,00
8. [kind 2 slachtoffer] (dochter [slachtoffer] ) € 20.000,00
Deze vordering is in eerste aanleg hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 5.597,30, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd, met dien verstande dat de benadeelde partij in de brief van 3 oktober 2022 ten aanzien van de post ‘gemist levensonderhoud partner’ (post 5) subsidiair heeft verzocht om een voorschot toe te kennen van € 50.000. Verder is aangegeven dat de gevorderde immateriële schade van [slachtoffer 2 / benadeelde partij] en diens kinderen [kind 1 slachtoffer] en [kind 2 slachtoffer] ziet op geleden shockschade.
Voorts heeft [slachtoffer 2 / benadeelde partij] verzocht om de verdachte te veroordelen in de proceskosten. In eerste aanleg gaat het om een bedrag van € 14.112,60 aan advocaatkosten en ten aanzien van de proceskosten in hoger beroep wordt verzocht om aan te sluiten bij het liquidatietarief.
Het hof zal hierna de gevorderde schadeposten afzonderlijk bespreken.
Materiële schade
Ingevolge artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kunnen de personen genoemd in artikel 6:108 leden 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) zich als benadeelde voegen in het strafproces indien het slachtoffer als gevolg van het strafbare feit is overleden. De aansprakelijke is verplicht aan degene te wiens laste de kosten van lijkbezorging zijn gekomen, deze kosten te vergoeden, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene.
Het hof stelt vast dat de benadeelde partij kosten van de uitvaart (post 1) van het slachtoffer heeft gemaakt, te weten tot een bedrag van € 5.597,30. Deze gevorderde schade is niet betwist en het hof acht dit deel van de vordering voldoende onderbouwd. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag (€ 5.597,30) zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de onder 2, 3, en 4 genoemde posten is het hof van oordeel dat niet voldoende is onderbouwd dat deze gevorderde schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. [slachtoffer 2 / benadeelde partij] heeft aangevoerd dat deze verhuizing een vlucht was, ingegeven door de dreiging die er tegen zijn persoon was. Hoewel het hof begrijpt dat de situatie voor [slachtoffer 2 / benadeelde partij] zeer heftig, confronterend en beangstigend is geweest, is het hof met de rechtbank van oordeel dat niet (voldoende) is onderbouwd wat de (definitieve) verhuizing naar [land] (en daarmee hangende woonkosten, schoolkosten en reis- en verblijfkosten voor de reizen naar Nederland) noodzakelijk maakte. Op grond van hetgeen door de benadeelde partij is aangevoerd, kan niet worden vastgesteld wat de urgentie van het dreigingsniveau was na de moord op [slachtoffer] en of en in hoeverre in of door Nederland de veiligheid van [slachtoffer 2 / benadeelde partij] kon worden gewaarborgd. Hetgeen namens de benadeelde partij in hoger beroep is aangevoerd, brengt het hof niet tot een ander oordeel. Nader onderzoek zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Het hof zal de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk verklaren in dat gedeelte van de vordering.
Ten aanzien van de onder 5 genoemde post ‘gemist levensonderhoud echtgenote’ overweegt het hof als volgt. [slachtoffer 2 / benadeelde partij] heeft een bedrag van € 258.960,00 aan gederfd levensonderhoud gevorderd. Ter toelichting is in de brief van 3 oktober 2022 aangegeven dat dit bedrag ziet op toekomstige inkomsten die [slachtoffer] zou gaan genereren ten behoeve van het gezin waar ze deel van uitmaakte. Het gevorderde bedrag ziet dus, zo begrijpt het hof, op een soort hypothetisch gezinsinkomen in de toekomst.
Het hof overweegt dat het in de eerste plaats niet duidelijk is of [slachtoffer 2 / benadeelde partij] behoort tot de in artikel 6:108 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde kring van personen die dergelijke schade kunnen vorderen. Het hof stelt vast dat [slachtoffer 2 / benadeelde partij] en [slachtoffer] niet getrouwd waren noch een geregistreerd partnerschap hadden. Verder is het hof van oordeel dat ook niet kan worden vastgesteld dat de liefdesrelatie tussen [slachtoffer 2 / benadeelde partij] en [slachtoffer] als ‘bestendig en duurzaam’ kan worden aangemerkt, zoals namens de benadeelde partij is gesteld. Er zijn namelijk diverse verklaringen in het dossier dat de relatie tussen [slachtoffer 2 / benadeelde partij] en [slachtoffer] (bijna) over was. Zo heeft Zoya [slachtoffer 2 / benadeelde partij] (de oudste dochter van [slachtoffer 2 / benadeelde partij] ) verklaard dat de relatie tussen haar vader en stiefmoeder [slachtoffer] al jaren niet goed was en dat haar stiefmoeder tegen haar had gezegd dat ze uit elkaar zouden gaan (dossierpagina 1037), heeft [zus slachtoffer 2] (zus van [slachtoffer 2 / benadeelde partij] ) verklaard dat ze van haar moeder had gehoord dat [slachtoffer 2 / benadeelde partij] tegen haar had verteld dat zijn relatie met [slachtoffer] over was (dossierpagina 1040) en heeft [zus slachtoffer 2] (vriendin van [slachtoffer] ) verklaard dat [slachtoffer] tegen haar had verteld dat zij wilde scheiden van [slachtoffer 2 / benadeelde partij] en dat zij dit ook tegen hem had gezegd (dossierpagina 1043).
Daarnaast is het hof van oordeel dat, indien al zou worden aangenomen dat van een (duurzame) niet-gehuwde liefdesrelatie sprake was, op basis van de thans voorhanden zijnde stukken niet kan worden vastgesteld of en in hoeverre [slachtoffer] (in de toekomst) bijgedragen zou hebben in het levensonderhoud van [slachtoffer 2 / benadeelde partij] (en de kinderen). Vóór het overlijden van [slachtoffer] was het immers [slachtoffer 2 / benadeelde partij] die in het levensonderhoud van zowel [slachtoffer] als de kinderen voorzag. Hij droeg zorg voor het inkomen. Door de benadeelde partij zijn onvoldoende stukken ingebracht waaruit kan worden afgeleid dat of in welke mate dit in de toekomst anders zou zijn. De enkele toelichting dat [slachtoffer] bezig was met de bachelor van de Hbo-opleiding verpleegkunde acht het hof niet voldoende om een gemotiveerde inschatting te maken over toekomstige ontwikkelingen in (hypothetische) draagkracht van [slachtoffer] .
Het hof is van oordeel dat een berekening van de toe te wijzen schade op grond van gederfd levensonderhoud daarmee te onzeker en complex is om in het strafproces te beslechten en dat nader onderzoek een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. Het hof zal tegen die achtergrond ook geen gebruik maken van zijn schattingsbevoegdheid op grond van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek.
Om die reden zal de benadeelde partij [slachtoffer 2 / benadeelde partij] in de gestelde schadeposten 2, 3, 4 en 5 niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan de benadeelde partij slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door ofwel het waarnemen van het bewezenverklaarde feit, ofwel door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Hiermee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat de emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. De vaststelling door de rechter dat daarvan sprake is, kan op informatie van een deskundige worden gebaseerd. Als de rechter op grond van een rapportage van een deskundige tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel, kan hij tot toewijzing van schadevergoeding overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld (HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958).
Uit de gegevens op het voegingsformulier van de benadeelde partijen kan het bestaan van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld echter niet worden afgeleid, terwijl de aanwezigheid van geestelijk letsel ook niet blijkt uit de een rapportage (brief) van een deskundige. Het hof acht alleszins voorstelbaar en begrijpelijk dat de kinderen van [slachtoffer] , [kind 1 slachtoffer] en [kind 2 slachtoffer] [slachtoffer 2 / benadeelde partij] , zeer ernstig zijn aangedaan door de aanblik van hun neergeschoten en zwaargewonde moeder. Het hof begrijpt ook dat de benadeelde partijen deze negatieve gevolgen op de verdachte zou willen verhalen. De wet en de jurisprudentie stellen daaraan echter strenge eisen. Door de benadeelde partijen is slechts in algemene zin gesteld dat sprake is van ernstige psychische klachten. Dat is gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad echter onvoldoende.
Nu nader onderzoek een vertraging zou betekenen van de afdoening van de zaak en zulks naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, zal het hof de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in de gevorderde shockschade. De benadeelde partij kan dit gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2 / benadeelde partij] tot een totaalbedrag van € 5.597,30 hoofdelijk zal worden toegewezen. De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 december 2012 – zijnde de factuurdatum van de uitvaartkosten – tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de (gedeeltelijk) in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partijen. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Het hof is van oordeel dat in het kader van de vaststelling van de proceskostenveroordeling aansluiting moet worden gezocht bij het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven. Voor de rechtsgang in eerste aanleg wordt bij een vordering met een hoofdsom tussen € 195.000,00 en € 390.000,00 in de regel € 2.491,00 per punt als salaris toegekend (tarief VI, zoals dat gold ten tijde van het wijzen van het vonnis door de rechtbank). De benadeelde partij komt in dit verband twee punten toe: één punt voor het door haar advocaat indienen van de vordering en één voor de aanwezigheid van zijn advocaat ter terechtzitting in eerste aanleg.
Voor de rechtsgang in hoger beroep geldt een tarief van € 3.278,00 per punt (tarief VI conform principaal appèl, zoals dat heden geldt). De benadeelde partij komt één punt toe, namelijk voor de aanwezigheid van zijn advocaat ter terechtzitting in hoger beroep.
Gelet hierop, zal het hof in totaal een bedrag van (€ 4.982,00 + € 3.278,00 =) € 8.260,00 aan proceskostenvergoeding toekennen en de verdachte in deze kosten veroordelen.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van 62 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Beslag
Het hof gelast de teruggave van de hierna in de beslissing genoemde, in beslag genomen simkaart aan de verdachte, omdat zich geen strafvorderlijk belang tegen teruggave verzet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 46, 47, 57, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 23 (drieëntwintig) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een simkaart van [merk] [nummer] ;
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2 / benadeelde partij]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2 / benadeelde partij] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 5.597,30 (vijfduizend vijfhonderdzevenennegentig euro en dertig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij(en) voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij(en) in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan(/kunnen) aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij(en) gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 8.260,00 (achtduizendtweehonderdzestig euro);
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2 / benadeelde partij] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.597,30 (vijfduizend vijfhonderdzevenennegentig euro en dertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 62 (tweeënzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 5 december 2012.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen en mr. S.V. Pelsser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Dijk, griffier,
en op 21 november 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 21‑11‑2022
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer 2012104102, onderzoek 23TG1207, gesloten d.d. 14 februari 2014, doorgenummerd van dossierpagina 1 tot en met 11.471 en de daarna opgemaakte aanvullende dossiers 1 tot en met 15, waarvan de doornummering doorloopt vanaf dossierpagina 12.009 tot en met 15.123.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 januari 2013, pagina’s 4.032 tot en met 4.035.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 oktober 2012, pagina’s 4.016 en 4.017.
Proces-verbaal relaterende de inbeslagneming van, de lijkschouw op en het vervoer van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] d.d. 30 januari 2013, pagina 8.168 en bijlage 2 bij dit proces-verbaal, pagina 8.196.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 oktober 2012, pagina’s 4.016 en 4.017.
Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende het pathologie onderzoek door [verbalisant 3] d.d. 2 november 2012, pagina’s 8.496, 8.497, 8.498 en 8.505;Proces-verbaal relaterende de inbeslagneming van, de lijkschouw op en het vervoer van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] d.d. 30 januari 2013, pagina’s 8.169 tot en met 8.172.
Proces-verbaal relaterende het eerste optreden en onderzoek op de plaats delict [adres slachtoffers 1 en 2] te Venlo d.d. 20 maart 2013, pagina’s 8.074 tot en met 8.077; Proces-verbaal relaterende het vervolgonderzoek op de plaats delict [adres slachtoffers 1 en 2] te Venlo d.d. 9 augustus 2013, pagina’s 8.110 tot en met 8.116, de bijbehorende foto’s op de pagina’s 8.147 tot en met 8.149 en 8.165;De situatietekening op pagina 8.345; De kennisgeving van inbeslagneming, pagina’s 8.367-8.368;Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende het munitieonderzoek d.d. 5 december 2012, pagina’s 8.461 en 8.462; Sporenlijst behorende bij proces-verbaal 2012104102, pagina 12.329.
Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende het munitieonderzoek d.d. 5 december 2012, pagina’s 8.464 en 8.466.
Proces-verbaal relaterende het vervolgonderzoek op de plaats delict [adres slachtoffers 1 en 2] te Venlo d.d. 9 augustus 2013, pagina’s 8.110 tot en met 8.116, de bijbehorende foto’s op de pagina’s 8.147 tot en met 8.149, 8.160 tot en met 8.165 en de situatietekening op pagina 8.345.
Proces-verbaal relaterende het eerste optreden en onderzoek op de plaats delict [adres slachtoffers 1 en 2] te Venlo d.d. 20 maart 2013, pagina’s 8.073-8.074; Proces-verbaal relaterende de sporenafhandeling en conclusie inzake de moord op [slachtoffer] op 25 oktober 2012 op de [adres slachtoffers 1 en 2] te Venlo d.d. 9 augustus 2013, dossierpagina’s 8.001-8.012.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 oktober 2012, pagina 6.867.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 oktober 2012, pagina’s 6.870-6.871.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 november 2012, pagina 6.877.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [slachtoffer 2 / benadeelde partij] d.d. 19 december 2012, pagina 6.888.
Processen-verbaal van de verhoren van [kroongetuige / medeverdachte 1] d.d. 19 oktober 2017 en 20 oktober 2017 (de kluisverklaringen), pagina’s 14.339 tot en met 14.368; Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 26 september 2018, pagina’s 14460 tot en met 14462 en de verklaring van [kroongetuige / medeverdachte 1] ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 3 oktober 2019.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [slachtoffer 2 / benadeelde partij] d.d. 23 augustus 2018, pagina 14.434.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 februari 2014, pagina’s 12.014 en 12.015.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 4] d.d. 12 november 2012, pagina 2.365 en het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 oktober 2013, pagina’s 2.372 - 2.374.
Proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 5 november 2013, pagina 6082; Proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 5 november 2013, pagina 12.040; De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 3 oktober 2022 en de als bijlage bij het proces-verbaal van de terechtzittingen 2, 3, 4, 7 en 8 oktober 2019 gevoegde verklaring van [verdachte] die hij als getuige heeft afgelegd in de strafzaken van [medeverdachte 2] en [kroongetuige / medeverdachte 1] d.d. 4 oktober 2019.
Proces-verbaal van telecommunicatie d.d. 28 november 2013, pagina 4.913 in samenhang bezien met de in het stamproces-verbaal gerelateerde BHV-mutaties, pagina 1.187 en het verhoor van [verdachte] d.d. 26 september 2013, pagina 6.074. Het is een feit van algemene bekendheid dat [plaats 1] een deel is van de gemeente [gemeente] .
Proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot verklaring getuige [getuige 2] en locatie [adres verdachte] [plaats 1] d.d. 21 mei 2013, pagina 4.151.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 mei 2013, zijnde de verbatim uitwerking van het verhoor van [getuige 2] d.d. 21 maart 2013, pagina’s 14.775, 14.776 en 14.782; Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] d.d. 5 november 2013, pagina 10.107, 10.108, 10.110.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 5] d.d. 26 februari 2013, pagina’s 6.664 tot en met 6.668; Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 5] d.d. 28 februari 2013, pagina 6.682-6683; het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 5] bij de rechter-commissaris d.d. 15 februari 2017.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] d.d. 28 februari 2013, pagina 6.531.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 2] d.d. 5 november 2013, pagina’s 10.111 en 10.112. Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 11 juli 2017.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 7] d.d. 27 augustus 2013, pagina’s 2.743 tot en met 2.745.
Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] d.d. 23 juli 2013, pagina’s 6.306, 6.309 en 6.310.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 februari 2013, pagina 6.418.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 2] d.d. 5 november 2013, pagina’s 10.118 tot en met 10.121 en de foto op pagina 10.134; Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 11 juli 2017.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 8] d.d. 7 juni 2013, pagina’s 2.794 en 2.795.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 6] d.d. 27 februari 2013, pagina’s 6.488 en 6.490.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 april 2013, pagina 4.095.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 5] d.d. 26 februari 2013, pagina 6.665-6.666.
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 5] d.d. 26 februari 2013, pagina 6.666-6.667; Proces-verbaal van verhoor van [getuige 5] d.d. 28 februari 2013, pagina 6.682-6.683.
Proces-verbaal relaterende het eerste optreden en onderzoek op de plaats delict [adres slachtoffers 1 en 2] te Venlo d.d. 20 maart 2013, pagina 8.076.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 8] d.d. 7 juni 2013, pagina 2.796.
Proces-verbaal gebruik telefoon d.d. 25 november 2013, pagina’s 4.846-4.849.
Proces-verbaal onderzoek telecommunicatie ( [kroongetuige / medeverdachte 1] ) d.d. 5 november 2012, pagina 4.871-4.872; proces-verbaal onderzoek telecommunicatie d.d. 28 november 2013, pagina 4.943 tot en met 4.946 en proces-verbaal telecommunicatie 28 november 2013, p. 4920-4921.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 7] d.d. 27 augustus 2013, pagina 2751. Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 7] bij de rechter-commissaris d.d. 18 maart 2017.
Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] d.d. 5 november 2013, pagina 6079 en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 10 oktober 2022.
Proces-verbaal onderzoek telecommunicatie d.d. 2 juli 2013, pagina 4.890.
Proces-verbaal onderzoek telecommunicatie d.d. 28 november 2013, pagina 4.946; Proces-verbaal onderzoek telecommunicatie ( [kroongetuige / medeverdachte 1] ) d.d. 5 november 2012, pagina 4.872.
Dossierpagina 14363.
Dossierpagina 14463.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 6] d.d. 28 maart 2013, pagina’s 6.587 en 6.588 en 6.590.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 5] d.d. 28 februari 2013, pagina’s 6.675 tot en met 6.677, 6.681 en 6.683.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 6] d.d. 27 maart 2013, pagina’s 6.577 tot en met 6.579.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 5] d.d. 28 februari 2013, pagina 6.678, 6.679 en 6.681.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 7] d.d. 27 augustus 2013, pagina’s 2.757 en 2.762-2.765.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 9] d.d. 8 augustus 2013, pagina’s 2.699 tot en met 2.701.
Proces-verbaal onderzoek telecommunicatie ( [kroongetuige / medeverdachte 1] ) d.d. 5 november 2012, pagina 4.872.
De verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 2 oktober 2019 als verdachte in zijn eigen zaak.
Proces-verbaal van het verhoor van [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris d.d. 27 augustus 2019.
Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 2] d.d. 6 november 2013, pagina’s 2.593 en 2.594.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 mei 2013, zijnde de verbatim uitwerking van het verhoor van [getuige 2] d.d. 21 maart 2013, pagina’s 14.773, 14.774, 14.778, 14.779 en 14.787.
Proces-verbaal van verhoor van Verskinskis bij de rechter-commissaris d.d. 27 augustus 2019; De verklaring van Versksinskis ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 4 oktober 2019 en ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 3 oktober 2022.
Proces-verbaal relaterende de sporenafhandeling en conclusie inzake de moord op [slachtoffer] op 25 oktober 2012 op de [adres slachtoffers 1 en 2] te Venlo d.d. 9 augustus 2013, pagina 8.009. Vakbijlage Vergelijkend kogel- en hulsonderzoek bij Rapport NFI Munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Venlo op 25 oktober 2012 d.d. 5 december 2012, pagina 8.468.