Het klaagschrift zelf zit niet in het dossier. Uit de bestreden beschikking kan echter worden afgeleid dat er op 5 maart 2014 ter griffie van de Rechtbank een klaagschrift is ingediend en wat de strekking van dat klaagschrift is. De strekking van het klaagschrift volgt ook uit de aan het proces-verbaal van de raadkamerbehandeling van 15 april 2014 gehechte pleitaantekeningen van de raadsman van klager.
HR, 02-02-2016, nr. 14/02597
ECLI:NL:HR:2016:172
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-02-2016
- Zaaknummer
14/02597
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:172, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑02‑2016; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2601, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:2601, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑11‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:172, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑11‑2014
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0087
Uitspraak 02‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Beklag. Beslag. Art. 94 Sv. De Rb had te beoordelen of het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de onder klager op de voet van art. 94 Sv inbeslaggenomen goederen en gelden. De Rb heeft het klaagschrift ongegrond verklaard en daartoe overwogen dat “zij thans (…) onvoldoende gegevens heeft om het klaagschrift gegrond te kunnen verklaren”. Aldus heeft de Rb niet de aan te leggen maatstaf toegepast, zodat de beslissing tot ongegrondverklaring van het beklag ontoereikend is gemotiveerd.
Partij(en)
2 februari 2016
Strafkamer
nr. S 14/02597 B
AJ/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 6 mei 2014, nummer RK 14/778, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot terugwijzing of verwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt over de ongegrondverklaring van het klaagschrift van de klager.
2.2.
De bestreden beschikking houdt als beslissing en motivering van de Rechtbank het volgende in:
"Overwegingen
Maatstaf bij de beoordeling van het onderhavige klaagschrift is of het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van hetgeen bij klager in beslag is genomen. Nu beslag is gelegd op de voet van artikel 94 Sv is daarbij in dit geval van belang of het voortduren van het beslag nodig is voor het aan de dag brengen van de waarheid in een strafzaak dan wel het voortduren van het beslag nodig is voor het aantonen van het wederrechtelijk verkregen voordeel dan wel het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het voorwerp zal verbeurd verklaren of onttrekken aan het verkeer.
De raadsman van klager heeft in raadkamer ter aanvulling op het klaagschrift aangevoerd dat de verdediging door het horen van de moeder van klager de herkomst van de goederen en gelden van klager kan onderbouwen en dat het Openbaar Ministerie de stelling dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen niet kan onderbouwen. De inbeslagname dient geen redelijk doel meer, reden waarom de in beslag genomen goederen en gelden aan klager dienen te worden teruggegeven, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen teruggave en daartoe aangevoerd dat in de onderliggende strafzaak klager wordt verdacht van witwassen en het onderzoek nog volop gaande is. Het Openbaar Ministerie is op de hoogte van de zienswijze van de moeder dat zij het geld aan klager zou hebben gegeven, maar het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat klager veel meer geld uitgeeft dan hij van zijn moeder krijgt en heeft gekregen. Het is niet hoogst onwaarschijnlijk dat in de strafzaak de rechter tot het oordeel komt dat de in beslag genomen goederen en gelden verbeurd verklaard dienen te worden, aldus de officier van justitie.
De rechtbank overweegt dat er kennelijk een strafonderzoek loopt tegen klager naar aanleiding van een verdenking van witwassen. Ter zitting van de raadkamer heeft de moeder van klager als getuige een verklaring afgelegd over de legale herkomst van de gelden die aan klager toebehoren. De rechtbank heeft verder geen beschikking over het dossier in de strafzaak dan wel over enig stuk uit dat dossier.
De rechtbank is van oordeel dat zij thans op basis van de stukken waar de rechtbank wel de beschikking over heeft en rekening houdend met het nog lopende strafonderzoek onvoldoende gegevens heeft om het klaagschrift gegrond te kunnen verklaren. Het belang van strafvordering verzet zich op dit moment tegen teruggave van hetgeen bij klager in beslag is genomen."
2.3.
De Rechtbank had te beoordelen of het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de onder de klager op de voet van art. 94 Sv inbeslaggenomen goederen en gelden. De Rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard en daartoe overwogen dat "zij thans (...) onvoldoende gegevens heeft om het klaagschrift gegrond te kunnen verklaren". Aldus heeft de Rechtbank niet de aan te leggen maatstaf toegepast, zodat de beslissing tot ongegrondverklaring van het beklag ontoereikend is gemotiveerd.
2.4.
Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 februari 2016.
Conclusie 24‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Beklag. Beslag. Art. 94 Sv. De Rb had te beoordelen of het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de onder klager op de voet van art. 94 Sv inbeslaggenomen goederen en gelden. De Rb heeft het klaagschrift ongegrond verklaard en daartoe overwogen dat “zij thans (…) onvoldoende gegevens heeft om het klaagschrift gegrond te kunnen verklaren”. Aldus heeft de Rb niet de aan te leggen maatstaf toegepast, zodat de beslissing tot ongegrondverklaring van het beklag ontoereikend is gemotiveerd.
Nr. 14/02597 B Zitting: 24 november 2015 | Mr. Knigge Conclusie inzake: [klager] |
1. De Rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, heeft bij beschikking van 6 mei 2014 het door klager ingediende klaagschrift ex art. 552a Sv ongegrond verklaard.
2. Tegen deze beschikking is namens klager cassatieberoep ingesteld.
3. Namens klager heeft mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, een schriftuur houdende twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Verloop van de procedure
4.1.
Op 17 februari 2014 is onder klager een hoeveelheid goederen (waaronder een aantal auto’s en geld) in beslag genomen. Het klaagschrift van klager strekt tot opheffing van het beslag en tot teruggave van de inbeslaggenomen goederen.1.Volgens klager – die kennelijk wordt verdacht van witwassen – heeft het geld (ook dat waarmee de inbeslaggenomen auto’s zijn aangeschaft) een legale herkomst. Klager zou het geld (uit het bedrijf) van zijn moeder hebben gekregen. De moeder van klager heeft dit tijdens de behandeling van het klaagschrift in raadkamer bevestigd toen zij hierover als getuige werd gehoord. Uit het proces-verbaal van de raadkamerbehandeling van 15 april 2014 blijkt verder, voor zover relevant, het volgende:
“De rechter deelt mee geen dossier van de onderliggende strafzaak te hebben ontvangen.
De advocaat voert het woord, zakelijk weergegeven, als volgt:
(…)
Ik heb de moeder van cliënt, [betrokkene], vandaag meegenomen. Ik wil u verzoeken haar ter zitting als getuige te horen. [betrokkene] kan bevestigen dat zij eigenaresse is van een zeer succesvolle onderneming en dat een deel van de inkomsten uit die onderneming aan cliënt wordt overgemaakt. Cliënt heeft vanaf het begin openheid van zaken gegeven. (…)
Ik verbaas mij over het lopende onderzoek en de inbeslagname. Ik heb helaas ook geen dossier ontvangen. Alleen de verklaringen die cliënt heeft afgelegd zijn tot nu toe verstrekt. Ondanks herhaalde verzoeken om ook de verklaringen van de moeder van cliënt en de overige bevindingen te geven hebben wij niets gekregen.
De officier van justitie voert het woord, zakelijk weergegeven, als volgt:
Ik heb net de zaaksofficier gebeld, omdat ik voor de zitting van vandaag geen stukken heb gekregen. Ik begreep dat het onderzoek nog in volle gang is. Klager wordt verdacht van witwassen. Het Openbaar Ministerie kent de zienswijze van de moeder inhoudende dat zij het geld aan hem zou hebben gegeven. Het Openbaar Ministerie is echter van mening dat klager veel meer geld uitgeeft dan hij van zijn moeder krijgt. Er loopt een rechtshulpverzoek aan Curaçao om de zienswijze van de moeder te kunnen verifiëren. Het is niet onwaarschijnlijk dat de in beslag genomen voorwerpen door de rechter verbeurd verklaard zullen worden.
(…)
De advocaat voert het woord, zakelijk weergegeven, als volgt:
Ik persisteer bij mijn verzoek. In de aan de pleitnota gehechte producties treft u de in beslag genomen gelden aan. U kunt daarin lezen waar de gelden vandaan komen. De gelden komen van het bedrijf van de moeder van cliënt. Er is op basis van de overgelegde producties geen enkele aanleiding om te zeggen dat de in beslag genomen voertuigen zijn gefinancierd met criminele gelden. Het Openbaar Ministerie kan de stelling dat cliënt zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen niet onderbouwen. Cliënt daarentegen kan de herkomst van de gelden wel onderbouwen. Door het voortduren van de inbeslagname leidt cliënt aanzienlijke schade. Hij huurt een voertuig om van A naar B te kunnen komen. Zijn moeder is voor vandaag speciaal uit Curaçao overgekomen met alle extra kosten van dien. Het is van groot belang dat cliënt zijn spullen terugkrijgt, met name de voertuigen en de gelden. Dit geldt echter ook voor de andere in beslag genomen goederen. Het voortduren van het beslag dient geen redelijk doel meer.”
4.2.
Vervolgens is de moeder van klager als getuige gehoord. Zij heeft – kort samengevat - verklaard wanneer en ten behoeve waarvan zij gelden van haar zakelijke rekening heeft overgeboekt naar de rekening van klager.
4.3.
In de bestreden beschikking heeft de Rechtbank, als gezegd, het beklag ongegrond verklaard. Nadat de Rechtbank onder meer voorop had gesteld dat zij “niet de beschikking [had] over het dossier in de onderliggende zaak tegen klager” overwoog de Rechtbank het volgende:
“Maatstaf bij de beoordeling van het onderhavige klaagschrift is of het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van hetgeen bij klager in beslag is genomen. Nu beslag is gelegd op de voet van artikel 94 Sv is daarbij in dit geval van belang of het voortduren van het beslag nodig is voor het aan de dag brengen van de waarheid in een strafzaak dan wel het voortduren van het beslag nodig is voor het aantonen van het wederrechtelijk verkregen voordeel dan wel het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het voorwerp zal verbeurd verklaren of onttrekken aan het verkeer.
De raadsman van klager heeft in raadkamer ter aanvulling op het klaagschrift aangevoerd dat de verdediging door het horen van de moeder van klager de herkomst van de goederen en gelden van klager kan onderbouwen en dat het Openbaar Ministerie de stelling dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen niet kan onderbouwen. De inbeslagname dient geen redelijk doel meer, reden waarom de in beslag genomen goederen en gelden aan klager dienen te worden teruggegeven, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen teruggave en daartoe aangevoerd dat in de onderliggende strafzaak klager wordt verdacht van witwassen en het onderzoek nog volop gaande is. Het Openbaar Ministerie is op de hoogte van de zienswijze van de moeder dat zij het geld aan klager zou hebben gegeven, maar het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat klager veel meer geld uitgeeft dan hij van zijn moeder krijgt en heeft gekregen. Het is niet hoogst onwaarschijnlijk dat in de strafzaak de rechter tot het oordeel komt dat de in beslag genomen goederen en gelden verbeurd verklaard dienen te worden, aldus de officier van justitie.
De rechtbank overweegt dat er kennelijk een strafonderzoek loopt tegen klager naar aanleiding van een verdenking van witwassen. Ter zitting van de raadkamer heeft de moeder van klager als getuige een verklaring afgelegd over de legale herkomst van de gelden die aan klager toebehoren. De rechtbank heeft verder geen beschikking over het dossier in de strafzaak dan wel over enig stuk uit dat dossier. De rechtbank is van oordeel dat zij thans op basis van de stukken waar de rechtbank wel de beschikking over heeft en rekening houdend met het nog lopende strafonderzoek onvoldoende gegevens heeft om het klaagschrift gegrond te kunnen verklaren. Het belang van strafvordering verzet zich op dit moment tegen teruggave van hetgeen bij klager in beslag is genomen.”
5. De middelen
5.1.
Beide middelen zijn gericht tegen de ongegrondverklaring van het beklag. Het eerste middel behelst de klacht dat de Rechtbank het beklag niet zomaar ongegrond had mogen verklaren zonder eerst het openbaar ministerie te bevelen de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de raadkamer over te leggen. Het tweede middel klaagt – in het verlengde van het eerste middel - over het oordeel van de Rechtbank dat het belang van strafvordering zich tegen teruggave van de inbeslaggenomen zaken verzet, terwijl de Rechtbank niet beschikte over (enig stuk uit) het onderliggende strafdossier. De middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
5.2.
Uit de bestreden beschikking kan worden opgemaakt dat de Rechtbank ervan is uitgegaan dat op de onder klager inbeslaggenomen voorwerpen klassiek beslag ex art. 94 Sv rust. Formele stukken betreffende de beslagen, zoals machtigingen en processen-verbaal van beslaglegging bevinden zich evenwel niet in het dossier zoals dat bij de Hoge Raad is binnengekomen.
5.3.
Indien een beslagene zich bij Rechtbank beklaagt over de voortduring van het op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag en het uitblijven van een last tot teruggave aan hem, dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het in beslag genomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering verzet zich onder meer tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer zal bevelen.2.
5.4.
Uitgaande van een klassiek beslag heeft de Rechtbank de juiste maatstaf voorop gesteld. Maar daarmee is alles gezegd. Zo heeft de Rechtbank vervolgens overwogen dat zij over onvoldoende gegevens beschikte om het klaagschrift gegrond te verklaren. De Rechtbank had niet de beschikking over het onderliggende strafdossier. Niet voor niets overwoog zij “dat er kennelijk een strafonderzoek loopt tegen klager naar aanleiding van een verdenking van witwassen.” De Rechtbank is daarbij afgegaan op de enkele mededelingen van de officier van justitie tijdens de raadkamerbehandeling dat “het onderzoek nog in volle gang is”; dat “klager wordt verdacht van witwassen” en dat “het niet onwaarschijnlijk [is] dat de in beslag genomen voorwerpen door de rechter verbeurd verklaard zullen worden.” De Rechtbank heeft dit alles niet geverifieerd of onderzocht. Het had – gelet op het incomplete dossier - op de weg van de Rechtbank gelegen het Openbaar Ministerie te verzoeken voor de te nemen beslissing relevante stukken aan het dossier toe te voegen. Dit geldt temeer nu de raadsman aanvoerde dat de relevante stukken ontbraken.3.In de cassatieschriftuur wordt in dit verband terecht verwezen naar artikel 23 lid 5 Sv. Dat artikellid schrijft in de eerste volzin voor dat het Openbaar Ministerie de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de raadkamer overlegt. Daarmee wordt primair de rechterlijke oordeelsvorming gediend. Zonder de relevante stukken is de beklagrechter niet goed in staat zich een oordeel te vormen over de rechtmatigheid van het (voortduren van het) beslag. De beklagrechter die van oordeel is dat hij vanwege het ontbreken van stukken onvoldoende in staat is om zich een oordeel te vormen, dient zich dan ook aanvullend te laten informeren. Door te overwegen dat zij – kort gezegd – over onvoldoende gegevens beschikte om het klaagschrift gegrond te verklaren, heeft de Rechtbank dit miskend.4.Die overweging doet vermoeden dat de Rechtbank de bewijslast eenvoudig op de schouders van de klager heeft gelegd. En dat terwijl het in art. 552a Sv neergelegde beklagrecht één van de waarborgen is waarmee inbeslagneming is omgeven. Het gaat daarbij in elk geval primair om de bescherming van de rechthebbende tegen willekeurige bezitsontneming. Dat lijkt de Rechtbank volledig uit het oog te hebben verloren.
5.5.
De Rechtbank maakt in de bestreden beschikking op geen enkele wijze duidelijk wat in dit geval het “belang van de strafvordering” is dat zich verzet tegen teruggave van hetgeen in beslag is genomen. Van een dergelijk belang kan naar mijn mening enkel sprake zijn als zich een redelijk vermoeden voordoet dat een strafbaar feit is begaan. Dat betekent in dit geval dat ten aanzien van klager tenminste sprake moet zijn van een redelijk vermoeden van schuld van witwassen. Uit de bestreden beschikking blijkt niet dat de Rechtbank heeft geoordeeld dat dit redelijke vermoeden zich voordoet, laat staan op grond waarvan zij tot dit oordeel is gekomen. Daar komt bij dat het bedoelde redelijke vermoeden niet meer dan een basisvoorwaarde is. Daarenboven moet sprake zijn van een van de specifieke belangen die in art. 94, leden 1 en 2, Sv worden genoemd. Daarbij geldt dat van een dergelijk specifiek belang geen sprake kan zijn als de basisvoorwaarde niet is vervuld. Zo kan verbeurdverklaring niet het doel van de inbeslagneming zijn als er geen redelijk vermoeden is dat zich een strafbaar feit voordoet.
5.6.
Welk specifiek belang de Rechtbank op het oog heeft gehad, blijkt uit de bestreden beschikking evenmin. Zo de Rechtbank al mocht hebben geoordeeld dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter de voorwerpen waarop het klaagschrift betrekking heeft, verbeurd zal verklaren, heeft zij nagelaten in de bestreden beschikking aan te geven hoe die eventuele verbeurdverklaring zich verhoudt tot de daaraan gestelde wettelijke voorwaarden. Voor verbeurdverklaring is vereist dat er een relatie is tussen de desbetreffende voorwerpen en het strafbare feit waarvan klager wordt verdacht (zie art. 33a lid 1 Sr). Goed denkbaar is in dit geval weliswaar dat de inbeslaggenomen voorwerpen het voorwerp hebben uitgemaakt van het witwassen waarvan klager kennelijk wordt verdacht, maar een uitdrukkelijk oordeel op dit punt kan bezwaarlijk worden gemist, te meer daar de vraag is of voor alle inbeslaggenomen voorwerpen geldt dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter het bestaan van die relatie zal aannemen.5.
5.7.
Over de hier gesignaleerde motiveringsgebreken kan misschien worden heengestapt als het kennelijke oordeel van de Rechtbank uit de gedingstukken en het verhandelde in raadkamer zou kunnen worden gereconstrueerd (en dat kennelijke oordeel niet onbegrijpelijk zou zijn). Dat echter is niet het geval. Relevante gedingstukken ontbreken, ook naar het oordeel van de Rechtbank zelf, terwijl bij de behandeling in raadkamer namens klager een (door de getuige bevestigde) verklaring is gegeven met betrekking tot de legale herkomst van het geld waarmee de inbeslaggenomen zaken zijn betaald. Daaraan is de Rechtbank geheel voorbij gegaan. Onder die omstandigheden moet het er welhaast voor worden gehouden dat de Rechtbank is uitgegaan van de onjuiste rechtsopvatting dat het belang van de strafvordering aanwezig moet worden geacht zolang het tegendeel niet is gebleken. In elk geval geldt dat de Rechtbank haar beschikking (volstrekt) ontoereikend heeft gemotiveerd.6.
5.8.
De middelen zijn terecht voorgesteld.
6. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot terugwijzing of verwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑11‑2015
HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010, 654, rov. 2.8-2.9.
Ik verwijs in dit verband naar hetgeen de raadsman van klager – blijkens de aan het proces-verbaal van de raadkamerbehandeling gehechte pleitaantekeningen – heeft aangevoerd over het dossier: “Allereerst een opmerking over de verstrekking van het dossier. Al maanden verzoekt de verdediging van cliënt om alle processtukken in een kennelijk lopend strafrechtelijk onderzoek jegens cliënt dat te maken zou hebben met een verdenking van witwassen waaraan ook het beslag ten grondslag ligt. Het volledige procesdossier wordt echter aan cliënt onthouden (een bezwaarschrift tegen onthouding van stukken zal op korte termijn worden ingediend). De strafzaak tegen cliënt heeft zelfs nog geen parketnummer.” (zie p. 2 van de desbetreffende pleitaantekeningen).
Het omgekeerde – gegrondverklaring van het beklag omdat beoordeling van het beklag op grond van de voorhanden stukken niet goed mogelijk is – vindt in de ogen van de Hoge Raad (ook) geen genade, zo blijkt o.m. uit HR 23 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX6930 (NJ 2012/619).
Ik merk in dit verband op dat uit de bestreden beschikking niet eens valt af te leiden welke zaken precies in beslag zijn genomen. Als gezegd ontbreken de formele stukken betreffende het beslag in het dossier.
Dit is wederom een zaak die de vraag oproept of de beklagprocedure nog wel functioneert als waarborg tegen willekeurige inbeslagneming. Ik heb mijn twijfels hierover al eerder aan het papier toevertrouwd. Daarom volsta ik thans met een verwijzing naar de conclusies die ik op 29 september 2015 heb genomen in de zaken met nummers 14/05477B en 14/05974B en waarin ik kanttekeningen plaats bij het door de Hoge Raad voorgeschreven criterium van de “hoogste onwaarschijnlijkheid”.
Beroepschrift 14‑11‑2014
SCHRIFTUUR, HOUDENDE MIDDELEN VAN CASSATIE
In de zaak tegen
verzoeker [verzoeker]
geboortedatum [geboortedatum] 1991
adres [adres]
woonplaats [postcode] [woonplaats]
Bestreden uitspraak
instantie rechtbank Midden-Nederland, Lelystad
datum uitspraak 6 mei 2014
parketnummer RK 14-778
Middel 1
1.
De rechtbank heeft het beklag ongegrond verklaard zonder dat zij bij de beoordeling van het beklag beschikte over de op de zaak betrekking hebbende stukken c.q. het dossier in de strafzaak waarop het beklag betrekking heeft.
1.1.
Ter zitting heeft verzoekers raadsman mr. F.N. Dijkers onder meer naar voren gebracht: ‘Ik heb helaas ook geen dossier ontvangen. Ondanks herhaalde verzoeken om ook de verklaringen van de moeder van cliënt en de overige bevindingen te geven hebben wij niets gekregen.’ (Zie proces-verbaal van de zitting van 15 april 2014, pag. 1.)
1.2.
Ook heeft de raadsman gesteld dat ‘het volledige procesdossier (…) aan cliënt (wordt) onthouden’ en dat tegen onthouding een bezwaarschrift zal worden ingediend (pleitnota, paragraaf 2).
1.3.
De officier van justitie heeft ter zitting gezegd: ‘Ik heb net de zaaksofficier van justitie gebeld, omdat ik voor de zitting van vandaag geen stukken heb gekregen. Ik begreep dat het onderzoek nog in volle gang is.’ (Zie idem.)
1.4.
De rechtbank heeft in haar beschikking overwogen: ‘De rechtbank overweegt dat er kennelijk een strafonderzoek loopt tegen klager naar aanleiding van een verdenking van witwassen. Ter zitting van de raadkamer heeft de moeder van klager als getuige een verklaring afgelegd over de legale herkomst van de gelden die aan klager toebehoren. De rechtbank heeft verder geen beschikking over het dossier in de strafzaak dan wel over enig stuk uit dat dossier. De rechtbank is van oordeel dat zij thans op basis van de stukken waar de rechtbank wel de beschikking over heeft en rekening houdend met het nog lopende strafonderzoek onvoldoende gegevens heeft om het klaagschrift gegrond te kunnen verklaren. Het belang van strafvordering verzet zich op dit moment tegen teruggave van hetgeen bij klager in beslag is genomen.’ (Zie beschikking, pag. 2.)
2.
Door dit verzuim is het recht geschonden en/of naleving verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, in ieder geval artikel 23 Sv, artikel 14 IVBPR en artikel 6 EVRM, op grond van volgende omstandigheden.
2.1.
Op de raadkamerbehandeling als bedoeld in art. 552a Sv is art. 6 EVRM (de vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen) van toepassing (vgl. Kamerstukken II 1991/92, 22 584, nr. 3, pag. 13–14).
2.2.
Ingevolge artikel 23 lid 1 Sv is de raadkamer bevoegd de nodige bevelen te geven, opdat het onderzoek dat aan haar beslissing moet voorafgaan, overeenkomstig de bepalingen van het wetboek van strafvordering zal plaats vinden. Artikel 23 lid 5 Sv luidt: ‘Het openbaar ministerie legt aan de raadkamer de op de zaak betrekking hebbende stukken over. De verdachte en andere procesdeelnemers zijn, evenals hun raadsman of advocaat, bevoegd van de inhoud van deze stukken kennis te nemen.’
1.1.
Volgens uw Raad is laatstgenoemde bepaling van zo wezenlijke betekenis dat niet-inachtneming daarvan nietigheid van het gehouden onderzoek meebrengt (vgl. HR 18 juni 2002, ECLI:NL:PHR:2002:AD5297, NJ 2003/621).
1.2.
Een uitzondering op het voorschrift van artikel 23 lid 5 Sv wordt gevormd door artikel 23 lid 6, dat luidt: ‘Het tweede tot en met vijfde lid zijn niet van toepassing, voor zover het belang van het onderzoek hierdoor ernstig wordt geschaad. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een onthouding door het openbaar ministerie van kennisneming van processtukken (vgl. HR 5 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ3722, NJ 2010/48). De uitzondering van artikel 23 lid 6 Sv was in het geval van verzoeker niet aan de orde. Noch uit de mededelingen van de officier van justitie in raadkamer, noch uit de beschikking van de rechtbank kan worden afgeleid dat sprake was van een beslissing van de officier van justitie als bedoeld in artikel 30 lid 3 Sv tot onthouding van alle processtukken.
1.3.
Ook in de proceshouding van klager en in het hem reeds ter beschikking staan van het strafdossier, waarop het beklag betrekking heeft, kan een uitzondering worden gelezen. Als de proceshouding neerkomt op verzet tegen kennisneming door de rechtbank van het strafdossier dat zich ten tijde van de behandeling van het klaagschrift bij de rechter-commissaris bevindt, terwijl de klager beschikking heeft over stukken van dit dossier en geen relevante, de beslaglegging betreffende feiten of omstandigheden aanvoert, mag de rechtbank — kort gezegd — beslissen op grond van een onvolledig raadkamerdossier (vgl. HR 30 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8735, NJ 2013/128).
1.4.
Ook dergelijke omstandigheden speelden niet in de zaak van verzoeker.
1.5.
A-G Knigge wijst erop dat aan de beslissing van de beklagrechter een onderzoek vooraf dient te gaan en dat de beklagrechter voor de deugdelijkheid van dat onderzoek verantwoordelijk is: ‘Dat wordt onderstreept door het genoemde artikellid (artikel 23 lid 1 Sv, WHJ), dat bepaalt dat de rechter bevoegd is de nodige bevelen te geven dat het onderzoek ‘overeenkomstig de bepalingen van dit wetboek zal plaats vinden’. Tot die bepalingen behoort hetgeen art. 23 lid 4 (thans lid 5, WHJ) Sv in zijn eerste volzin voorschrijft, namelijk dat het openbaar ministerie de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de raadkamer overlegt.’ Ook wijst A-G Knigge erop dat de beklagrechter ambtshalve op de naleving van het voorschrift van artikel 23 lid 4 — thans lid 5 — Sv moet toezien; ‘Daarmee wordt primair de rechterlijke oordeelsvorming gediend. Met incomplete stukken kan hij geen genoegen nemen om de eenvoudige reden dat hij anders zijn taak — beoordelen of de inbeslagneming rechtmatig is — niet kan vervullen. Hij zal dus zo nodig, ook als de klager hem niet op de onvolledigheid van de stukken attendeert, op grond van art. 23 lid 1 Sv de overlegging van de ontbrekende stukken moeten bevelen.’ (Vgl. conclusie A-G Knigge voor HR 23 oktober 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BX6930, NJ 2012/619 en conclusie A-G Knigge voor HR 30 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8735, NJ 2013/128.)
1.6.
Verzoekers raadsman heeft uitdrukkelijk naar voren gebracht dat verzoeker en hij ondanks herhaalde verzoeken daartoe niet de voor de beoordeling van het beklag relevante processtukken hebben ontvangen.
1.7.
Niet kan daarom worden geoordeeld dat het voor rekening van klager komt dat de rechtbank over een onvolledig procesdossier beschikte (vgl. conclusie A-G Vellinga voor HR 21 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD7817, NJ 2008/630).
1.8.
Derhalve had de rechtbank, alvorens op het klaagschrift in verzoekers zaak te beslissen, een nadere behandeling van het klaagschrift dienen te bepalen, teneinde het openbaar ministerie te bevelen de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de raadkamer te overleggen.
3.
Als gevolg van deze schending van het recht en/of dit verzuim van vormvoorschriften dient cassatie te volgen.
Middel 2
1.
De rechtbank heeft overwogen niet te beschikken over enig stuk uit het strafdossier en niettemin geoordeeld dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van onder verzoeker in beslag genomen voorwerpen.
1.1.
De rechtbank heeft onder meer overwogen: ‘De rechtbank heeft verder geen beschikking over het dossier in de strafzaak dan wel over enig stuk uit dat dossier. De rechtbank is van oordeel dat zij thans op basis van de stukken waar de rechtbank wel de beschikking over heeft en rekening houdend met het nog lopende strafonderzoek onvoldoende gegevens heeft om het klaagschrift gegrond te kunnen verklaren. Het belang van strafvordering verzet zich op dit moment tegen teruggave van hetgeen bij klager in beslag is genomen.’ (Zie beschikking, pag. 2.)
2.
Door dit verzuim is het recht geschonden en/of naleving verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, in ieder geval de artikelen 94 en 552a Sv, op grond van volgende omstandigheden.
2.1.
Uw Raad heeft in het overzichtsarrest over beklagzaken ex artikel 552a Sv geoordeeld: ‘Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen — ook in een zaak betreffende een ander dan de klager — of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met art. 552f Sv.’ (Vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654.)
2.2.
De rechtbank heeft — door in verzoekers zaak te oordelen dat het belang van strafvordering zich tegen teruggave verzet omdat het strafrechtelijk onderzoek nog loopt en de rechtbank de stukken daarvan niet tot haar beschikking heeft — dit toetsingskader miskend.
3.
Als gevolg van deze schending van het recht en/of dit verzuim van vormvoorschriften dient cassatie te volgen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. W.H. Jebbink, advocaat, kantoorhoudende te Amsterdam aan het Singel 362, die bij dezen verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker in cassatie.
Amsterdam, 14 november 2014,
W.H. Jebbink