HR, 25-10-2016, nr. 15/05945
ECLI:NL:HR:2016:2418, Sprongcassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-10-2016
- Zaaknummer
15/05945
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2418, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑10‑2016; (Cassatie, Beschikking)
In sprongcassatie op: ECLI:NL:RBNHO:2015:11814, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1029
ECLI:NL:PHR:2016:1029, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑08‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2418
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑05‑2016
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2017/42 met annotatie van F. Vellinga-Schootstra
SR-Updates.nl 2016-0404
NbSr 2016/235
Uitspraak 25‑10‑2016
Inhoudsindicatie
Beklag. Beslag onder verschoningsgerechtigde (advocaat). Ingevolge art. 98.4 Sv kan de verschoningsgerechtigde tegen de beschikking van de R-C ex art. 552a Sv een klaagschrift indienen bij de Rb. Nu de Rb. heeft vastgesteld dat de klager m.b.t. de bedoelde bestanden zich op zijn verschoningsrecht heeft beroepen en de R-C daaromtrent (nog) niet heeft beslist, had de Rb. de behandeling van het klaagschrift dienen aan te houden en de stukken in handen van de R-C moeten stellen teneinde een beschikking te geven a.b.i. art. 98.1 Sv. Het oordeel van de Rb. dat het klaagschrift in afwachting van de beschikking van de R-C ongegrond moet worden verklaard, is onjuist. Volgt terugwijzing.
Partij(en)
25 oktober 2016
Strafkamer
nr. S 15/05945 Bv
AGE/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, van 20 november 2015, nummer RK 15/002948, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze hebben F.G.L. van Ardenne en R.J.E. Merkus, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadslieden hebben daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat de Rechtbank het klaagschrift van de klager ten onrechte ongegrond heeft verklaard voor zover dit strekt tot opheffing van het beslag op de bestanden die op het adres [a-straat 1] te [plaats] onder de klager in beslag zijn genomen.
3.2.
De bestreden beschikking houdt - voor zover in cassatie van belang - het volgende in:
"De officier van justitie heeft bevestigd dat klager zich in de [a-straat] (ten aanzien van een aantal goederen) heeft beroepen op zijn verschoningsrecht. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de in de [a-straat] inbeslaggenomen goederen derhalve ook te worden beschouwd als inbeslaggenomen onder een verschoningsgerechtigde.
De rechter-commissaris heeft zich in haar beschikking niet over de beoordeling van de op de [a-straat] inbeslaggenomen goederen uitgelaten.
(...)
Op de nog niet door de rechter-commissaris beoordeelde documenten/bestanden (notitie [getuige] en bestanden/gegevensdragers [a-straat] ) dient het beslag te blijven voortduren totdat de rechter-commissaris heeft geoordeeld over de relevantie van die documenten/bestanden.(...)
De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond ten aanzien van:(...)
Alle goederen/bestanden, op 18 mei 2015 in beslag genomen op het adres [a-straat] ."
3.3.
Voor de beoordeling van de klacht is van belang dat op 1 maart 2015 de zogenoemde versnelde beklagprocedure voor verschoningsgerechtigden in werking is getreden, waarbij de art. 98, 552a en 552d Sv zijn gewijzigd. Art. 98 Sv luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
"1. Bij personen met bevoegdheid tot verschooning, als bedoeld bij artikel 218, worden, tenzij met hunne toestemming, niet in beslag genomen brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt. De rechter-commissaris is bevoegd ter zake te beslissen.
(...)
3. De rechter-commissaris die beslist dat inbeslagneming is toegestaan, deelt de persoon met bevoegdheid tot verschoning mede dat tegen zijn beslissing beklag open staat bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd en tevens dat niet tot kennisneming wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag is beslist.
4. Tegen de beschikking van de rechter-commissaris kan de persoon met bevoegdheid tot verschoning binnen veertien dagen na de betekening daarvan een klaagschrift indienen bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd. Artikel 552a is van toepassing.
(...)"
3.4.
In de beschikking van de Rechtbank ligt als haar - juiste - oordeel besloten dat het op grond van art. 98, eerste lid, Sv eerst aan de Rechter-Commissaris is om te beslissen over het beroep op het verschoningsrecht ten aanzien van de op het adres [a-straat 1] te [plaats] inbeslaggenomen bestanden. Ingevolge art. 98, vierde lid, Sv kan de verschoningsgerechtigde tegen de beschikking van de Rechter-Commissaris op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift indienen bij de Rechtbank. Nu de Rechtbank heeft vastgesteld dat de klager met betrekking tot de bedoelde bestanden zich op zijn verschoningsrecht heeft beroepen en de Rechter-Commissaris daaromtrent (nog) niet heeft beslist, had de Rechtbank de behandeling van het klaagschrift dienen aan te houden en de stukken in handen van de Rechter-Commissaris moeten stellen teneinde een beschikking te geven als in art. 98, eerste lid, Sv bedoeld. Het oordeel van de Rechtbank dat het klaagschrift in afwachting van de beschikking van de Rechter-Commissaris ongegrond moet worden verklaard, is onjuist. Het middel klaagt daarover terecht.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking maar uitsluitend wat betreft de beslissing van de Rechtbank ten aanzien van de bestanden die op het adres [a-straat 1] te [plaats] onder de klager in beslag zijn genomen;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, opdat de zaak in zoverre op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 oktober 2016.
Conclusie 30‑08‑2016
Inhoudsindicatie
Beklag. Beslag onder verschoningsgerechtigde (advocaat). Ingevolge art. 98.4 Sv kan de verschoningsgerechtigde tegen de beschikking van de R-C ex art. 552a Sv een klaagschrift indienen bij de Rb. Nu de Rb. heeft vastgesteld dat de klager m.b.t. de bedoelde bestanden zich op zijn verschoningsrecht heeft beroepen en de R-C daaromtrent (nog) niet heeft beslist, had de Rb. de behandeling van het klaagschrift dienen aan te houden en de stukken in handen van de R-C moeten stellen teneinde een beschikking te geven a.b.i. art. 98.1 Sv. Het oordeel van de Rb. dat het klaagschrift in afwachting van de beschikking van de R-C ongegrond moet worden verklaard, is onjuist. Volgt terugwijzing.
Nr. 15/05945 Bv Zitting: 30 augustus 2016 | Mr. G. Knigge Conclusie inzake: [klager] |
De rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, heeft bij beschikking van 20 november 2015 het klaagschrift van de klager, strekkende tot opheffing van het beslag op stukken en digitale bestanden die onder zijn verschoningsrecht als advocaat vallen en tot teruggave daarvan, partieel ongegrond verklaard.
Namens de klager hebben mr. F.G.L. van Ardenne en mr. R.J.E. Merkus, beiden advocaat te Rotterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.1.Het door de officier van justitie op 27 november 2015 ingestelde cassatieberoep is blijkens de daarvan opgemaakte akte op 7 juli 2016, en dus tijdig, ingetrokken.2.
3. De procesgang
3.1.
De bestreden beschikking heeft betrekking op twee klaagschriften. De eerste, gedateerd 27 mei 2015, is op de griffie van de rechtbank binnengekomen op 28 mei 2015. De tweede, gedateerd 21 oktober 2015, is gepresenteerd als een aanvullend klaagschrift en is binnengekomen op 21 oktober 2015. De bestreden beschikking houdt hierover, onder het kopje “Ontstaan en loop van de procedure” onder meer het volgende in:
“Het klaagschrift gedateerd 27 mei 2015 strekt tot opheffing van het gelegde beslag op, met last tot teruggave aan klager van:
- de op 18 mei 2015 op het kantooradres van klager ( [b-straat] ) inbeslaggenomen goederen;
- de op 18 mei 2015 op het toenmalige privéadres van klager ( [a-straat 1] , [plaats] ) inbeslaggenomen goederen.
(…)
Op 15 oktober 2015 heeft de rechter-commissaris beschikt (art. 98 Sv) dat zij de inbeslagname toestaat van 15 documenten, waarvan 7 documenten aangetroffen bij klager en 8 documenten aangetroffen bij [medeverdachte] , medeverdachte in de strafzaak tegen klager:
Het klaagschrift gedateerd 21 oktober 2015 strekt tot opheffing van het gelegde beslag op, met last tot teruggave aan klager van:
- de 15 documenten genoemd in de beschikking van de rechter-commissaris van 15 oktober 2015.”
3.2.
Het “nadere klaagschrift” van 21 oktober 2015 heeft gelet op het voorgaande betrekking op het oordeel dat de rechter-commissaris gaf.3.Het moet er derhalve voor worden gehouden dat dit klaagschrift een klaagschrift is als bedoeld in art. 98 lid 4 Sv gericht tegen de beschikking van de rechter-commissaris. Die beschikking heeft, zoals uit het voorgaande blijkt, niet alleen betrekking op hetgeen onder klager op zijn kantoor en privéadres in beslag genomen is (waartoe het eerste klaagschrift zich beperkt), maar ook op documenten aangetroffen bij een medeverdachte van klager ( [medeverdachte] ).
3.3.
De rechtbank heeft zich in de bestreden beschikking niet beperkt tot hetgeen waartoe de beide klaagschriften strekten volgens haar onder het kopje “Omvang en loop van de procedure” gegeven vaststelling. Onder het kopje “Omvang van het beslag” overweegt de rechtbank onder meer:
“Het voorgaande betekent dat zowel op het kantooradres van klager, zijn verblijfadres van destijds en door latere beschikbaarstelling goederen onder klager in beslag zijn genomen. Daarnaast zijn er goederen onder medeverdachte [medeverdachte] en onder getuige [getuige] in beslag genomen, waarop volgens klager zijn verschoningsrecht rust. Nu het klaagschrift, zo begrijpt de rechtbank, zich uitstrekt over al deze goederen, terwijl in het dossier geen duidelijke lijst voorhanden is, wordt hieronder kort aangegeven welke goederen de rechtbank in haar oordeel heeft betrokken.
Kantooradres klager: [b-straat 1] te [plaats]
• een externe harde schijf (gesloten envelop procedure), waarop na het invoeren van de zoekterm “ [medeverdachte] ” in het systeem Viktor (in gebruik vanaf 2008) veertien bestanden zijn gevonden en gekopieerd. In beslag genomen op 18 mei 2015.
• een kopie van de inbox (gesloten envelop procedure) van klager, op 19 mei 2015 door de ICT-medewerker van het advocatenkantoor persoonlijk afgeleverd op het kantoor van de FIOD in Amsterdam en aldus op die datum inbeslaggenomen:
Naar aanleiding van de doorzoeking van het kantoor van klager zijn op een later moment inbeslaggenomen:
• mogelijk relevante dossiers opgeslagen bij archiefbedrijf [A] , zonder inzage afgegeven aan Kabinet RC op 26 mei 2015 na een vordering ex artikel 96a Sv en aldus op 26 mei 2015 in beslag genomen,
• dossiers, na een vordering 126nd Sv, welke op 15 september 2015 door [betrokkene 1] aan het Kabinet RC ter beschikking zijn gesteld.
Ten aanzien van voorgaande inbeslaggenomen goederen die allemaal te relateren zijn aan het kantoor van klager staat niet ter discussie dat deze moeten worden beschouwd als inbeslaggenomen onder een verschoningsgerechtigde. De rechter-commissaris heeft deze inbeslagneming blijkens haar beschikking en het proces-verbaal van doorzoeking ook als zodanig beschouwd.
Verblijfadres klager
Uit de lijst van inbeslaggenomen goederen locatie [a-straat 1] te [plaats] blijkt dat op 18 mei 2015 op het verblijfadres van klager in beslag is genomen:
• 62 stuks usb-sticks
• iMac Apple
• iPad3 Apple
• laptop Samsung NP-R710 snr GM5293GS200234R en voeding
• usb-stick [betrokkene 1] 2GB
Uit de stukken blijkt dat tijdens die doorzoeking tevens aanwezig waren de Deken van de Orde van Advocaten en de portefeuillehouder strafrecht tevens lid van de Raad van Toezicht. Ten aanzien van de bestanden op de gegevensdragers/computer/tablet/laptop is in het proces-verbaal van doorzoeking vermeld dat deze uitsluitend zullen worden bekeken door de FIOD geheimhouder medewerkers.
Volgens een mondelinge toelichting van de rechter-commissaris zou klager zich niet op zijn verschoningsrecht hebben beroepen. Tijdens de behandeling in raadkamer heeft klager meegedeeld dat hij zich bij de doorzoeking ook ten aanzien van deze goederen heeft beroepen op zijn verschoningsrecht. De officier van justitie heeft bevestigd dat klager zich in de [a-straat] (ten aanzien van een aantal goederen) heeft beroepen op zijn verschoningsrecht. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de in de [a-straat] inbeslaggenomen goederen derhalve ook te worden beschouwd als inbeslaggenomen onder een verschoningsgerechtigde. De rechter-commissaris heeft zich in haar beschikking niet over de beoordeling van de op de [a-straat] inbeslaggenomen goederen uitgelaten.
[getuige]
Tijdens het verhoor van getuige [getuige] kwam een notitie ter sprake van klager aan [medeverdachte] . Die notitie was in het bezit van [getuige] en is inbeslaggenomen.
• een notitie van klager aan [medeverdachte] , op 19 juli 2015 door [getuige] aan de rechter-commissaris ter beschikking gesteld na een vordering 126nd Sv en aldus op die datum inbeslaggenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de onder [getuige] inbeslaggenomen notitie, gezien de inhoud, te worden beschouwd als een document, dat onder het verschoningsrecht van klager valt. De rechter-commissaris heeft zich in haar beschikking niet over de beoordeling van deze notitie uitgelaten.
[medeverdachte]
Uit de lijst van inbeslaggenomen goederen locatie [c-straat 1] te [plaats] blijkt dat op 18 mei 2015 op het verblijfadres van [medeverdachte] , medeverdachte in de strafzaak tegen klager, diverse documenten, ordners, harde schijven, etcetera in beslag zijn genomen. Ten aanzien van een aantal, goederen is een gesloten envelop procedure gehanteerd. De overige goederen betreffen volgens een mondelinge toelichting van de rechter- commissaris geen geheimhouderstukken. Van een viertal inbeslaggenomen goederen (gesloten-envelop procedure) heeft de rechter-commissaris bepaald dat het om een geheimhouderstuk gaat. Het betreft:
• diverse bescheiden inzake [B]
• een zwarte ordner “Memorie van Grieven [getuige] Hof 03062014”
• een zwarte ordner “ [getuige] 2013”
• (een groen/witte ordner “ [...] Advocaten).
Naar het oordeel van de rechtbank dienen deze vier genoemde onder [medeverdachte] inbeslaggenomen bescheiden te worden beschouwd als documenten, die onder het verschoningsrecht van klager vallen.”
3.4.
Ten aanzien van alle stukken en bestanden die aldus naar het oordeel van de rechtbank onder het verschoningsrecht van de klager vallen, heeft zij in de bestreden beschikking een beslissing gegeven. Daarbij onderscheidde zij drie categorieën:(1) Documenten waarvan de rechter-commissaris, na te hebben geconcludeerd dat sprake was van zeer uitzonderlijke omstandigheden die een doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen, heeft geoordeeld dat zij relevant zijn voor het onderzoek; het gaat hier om de vijftien documenten waarop het “aanvullende klaagschrift” specifiek zag.(2) Documenten en bestanden waarvan de rechtercommissaris oordeelde dat zij relevantie misten en(3) Documenten en bestanden die door de rechter-commissaris nog niet zijn beoordeeld.
4. Het eerste middel
4.1.
Het middel heeft betrekking op de vijftien documenten waarvan de rechter-commissaris heeft geoordeeld dat zij relevant zijn voor het onderzoek. Het middel klaagt dat de rechtbank ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft geoordeeld dat klagers beklag in zoverre ongegrond is. In het bijzonder keert het middel zich tegen het oordeel van de rechtbank dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen die de kennisneming van deze stukken rechtvaardigen.
4.2.
De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
“4. Beoordeling
Artikel 98 Sv
Artikel 98 Sv beperkt de mogelijkheid tot inbeslagneming van brieven of andere geschriften bij de in artikel 218 Sv bedoelde professionele verschoningsgerechtigden, waaronder een advocaat. De bescherming van artikel 98 Sv geldt evenwel niet alleen in geval van beslag en doorzoeking bij de verschoningsgerechtigde, maar ook wanneer op andere plaatsen goederen worden aangetroffen, die onder diens verschoningsrecht vallen. Op de bescherming van artikel 98 Sv zijn twee uitzonderingen.
Ten eerste strekt de vrijwaring tegen beslag en doorzoeking zich niet uit tot de zogenoemde corpora et instrumenta delicti, te weten brieven of geschriften die het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of die tot het begaan daarvan hebben gediend. Deze goederen vallen niet onder het verschoningsrecht van de betrokken beroepsbeoefenaar. Hoewel artikel 98 Sv slechts brieven of geschriften noemt, is de rechtbank van oordeel dat ook (kopieën van) digitale bestanden daaronder dienen te vallen. De rechtbank is met de officier van justitie en klager eens, dat het in casu niet gaat over corpora et instrumenta delicti.
Daarnaast geldt de bescherming van artikel 98 Sv niet wanneer sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden. Daarbij moet met name worden gedacht aan gevallen waarin de verschoningsgerechtigde verdacht wordt van ernstige strafbare feiten. Het belang dat de waarheid aan het licht komt prevaleert in dat geval boven het belang dat ten grondslag ligt aan het verschoningsrecht. De vraag of sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die een (doorzoeking ter) inbeslagneming bij een verschoningsgerechtigde toestaan, zal dan ook duidelijk moeten zijn voorafgaand aan de doorbreking van het verschoningsrecht, in dit geval voorafgaand aan 18 mei 2015. Op deze vraag - die dus naar het oordeel van de rechtbank ziet op de inbeslagneming op zich en niet op een nadere selectie - komt de rechtbank later terug.
(…)
Zeer uitzonderlijke omstandigheden
Klager wordt verdacht van (medeplegen van) valsheid in geschrifte, strafbaar gesteld in de artikelen (47) 225 en 226 Wetboek van Strafrecht. Klager wordt verweten dat hij in strijd met de waarheid de volgende stukken zou hebben opgesteld:
A. D-001: een op schrift gestelde verklaring waarin is opgenomen dat klager bij fax van 3 juni 2004 een rekening-courant vordering schriftelijk bij de curator van [B] B. V. heeft ingediend;
B. D-002: een (fax)brief waarin is opgenomen dat een vordering van medeverdachte [medeverdachte] op de gefailleerde [B] B. V. ter hoogte van fl. 650.000,00 onder de aandacht van de curator wordt/is gebracht en ter verificatie wordt/is ingediend met het verzoek deze op te nemen op de lijst van voorlopig erkende crediteuren;
C. D-003: een (verzend)bewijs van een (fax)brief waarin faxregels en/of gegevens betreffende de ontvangstbevestiging zijn opgenomen.
In de beslissing doorzoeking van 23 april 2015 heeft de rechter-commissaris de vordering doorzoeking van de officier van justitie als volgt beoordeeld.
(...) Deze verdenking is door de officier van justitie voldoende onderbouwd. Mede gezien de functie van [klager] als advocaat betreft dit een zeer ernstig feit.
Voor het onderzoek naar de achtergronden en de totstandkoming van de valse faxbrief en de valse op schrift gestelde verklaring is van belang de totstandkoming van de vordering van [medeverdachte] op [B] B.V. en vervolgens wat er tussen 2003 en 2012 met die vordering wel of met is gebeurd met betrekking tot verpanding, compensatie, faillissement, etc. Het strafvorderlijk en maatschappelijk belang bij waarheidsvinding is in deze zaak groot. Duidelijk zal moeten worden waarom de juridische status van de vordering telkens anders is voorgesteld en welk aandeel de verdachten elk in de gang van zaken hebben gehad. Nu uit de toelichting van de officier van justitie blijkt dat de achtergrond moet worden gevonden in de communicatie tussen [klager] en [medeverdachte] kunnen andere (minder ingrijpende) middelen dan een doorzoeking onvoldoende bijdragen aan dit belang. De rechter-commissaris heeft daarbij in aanmerking genomen dat er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waarbij de waarheidsvinding boven het verschoningsrecht van [klager] prevaleert. De doorzoekingen op het advocatenkantoor en de woonadressen van klager en zijn medeverdachte, een en ander zoals door de officier van justitie gevorderd, voldoen derhalve aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
In haar beschikking van 15 oktober 2015 heeft de rechter-commissaris als redengevend voor het aannemen van uitzonderlijke omstandigheden overwogen dat op klager de verdenking rust dat hij zich in zijn hoedanigheid van advocaat schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte en dat dit, gelet op zijn functie, een zeer ernstig feit is. Zij heeft overwogen dat de verdenking zodanig samenhangt met de kern van zijn werkzaamheden als advocaat dat die verdenking een ontwrichtende werking in de samenleving heeft op het vertrouwen dat in de werkzaamheden als advocaat moet kunnen worden gesteld.
De rechtbank is met de rechter-commissaris van oordeel dat zich in casu uitzonderlijke omstandigheden voordoen, zoals omschreven in haar beslissing van 23 april 2015. Klager wordt verdacht van (medeplegen van) valsheid in geschrifte door het opstellen van een valse verklaring en/of een valse (fax)brief en/of het vervalsen van een (fax)verzendbewijs. Uit het dossier blijkt dat de verklaring en de brief zijn opgesteld op briefpapier van [betrokkene 1] advocaten en zijn voorzien van de naam, meestertitel en functie (respectievelijk advocaat en raadsman van [medeverdachte] ) van klager. Ook het (fax)verzendafschrift van een brief/schriftelijk stuk naar het kantoor van de curator is afkomstig van het kantoor van klager.
Gezien het voorgaande heeft klager naar het oordeel van de rechtbank - anders dan door de raadsman betoogd - opgetreden in zijn hoedanigheid van advocaat en betreft het handelen van klager de kern van de werkzaamheden van een advocaat. Klager heeft tot nu toe een beroep gedaan op zijn zwijgrecht en medeverdachte [medeverdachte] kan zich niets herinneren of stelt geen weet te hebben van de opgestelde stukken. Nu er geen andere, minder ingrijpende mogelijkheden zijn om achter de waarheid te komen, is daarmee voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De maatschappelijke functie van advocaat brengt met zich dat in het maatschappelijk verkeer vertrouwd moet kunnen worden op de door hem opgestelde, ondertekende en verzonden stukken. Zou bewezen worden verklaard dat klager zich in het kader van de uitoefening van zijn ambt schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte in het financieel belang van zijn cliënt, dan zou dat ernstig afbreuk doen aan het ambt van advocaat en de maatschappelijke functie van de advocaat in het algemeen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het belang van de waarheidsvinding wegens zeer uitzonderlijke omstandigheden dient te prevaleren boven het respecteren van de geheimhoudingsplicht van klager. Daarbij is het naar het oordeel van de rechtbank niet van belang of het gaat om een of enkele verdenkingen van valsheid in geschrifte.
(…)
De rechter-commissaris heeft van vijftien documenten geoordeeld dat het gaat om voor de verdenking relevante documenten. Klager heeft dit onvoldoende gemotiveerd weersproken. De rechtbank acht het klaagschrift ten aanzien van deze vijftien relevant geachte documenten ongegrond.”
4.3.
Voorop moet worden gesteld dat het bestaan van zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt moet prevaleren boven het verschoningsrecht van de advocaat, onder meer kan worden aangenomen indien jegens de advocaat sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan een ernstig strafbaar feit. De inbreuk op het verschoningsrecht mag echter niet verder gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit.4.
4.4.
De rechtbank heeft (in navolging van de rechter-commissaris in haar beschikking van 15 oktober 2015 als bedoeld in art. 98 lid 4 Sv) mijns inziens toereikend en niet onbegrijpelijk gemotiveerd geoordeeld dat zich in het onderhavige geval dergelijke zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen, nu de klager ervan wordt verdacht zich in de hoedanigheid van advocaat schuldig te hebben gemaakt aan ernstige misdrijven, te weten: medeplegen van valsheid in geschrifte ten aanzien van een drietal, in strijd met de waarheid, opgemaakte stukken.
4.5.
Voor zover het middel erover klaagt dat de rechtbank gewaagt van een door de klager bekleed “ambt”, heeft het een punt. Veel schiet de klager daarmee evenwel niet op, aangezien de strekking van het door de rechtbank overwogene niet verandert als in plaats van “ambt” gelezen wordt “beroep”.
4.6.
Voor zover het middel berust op de opvatting dat ten aanzien van een advocaat alleen sprake kan zijn van zeer uitzonderlijke omstandigheden als het ernstige misdrijf waarvan hij wordt verdacht in die zin de kern van zijn werkzaamheden als advocaat raakt dat het misdrijf (proces)handelingen betreft die enkel door een advocaat kunnen worden verricht, faalt het middel omdat die opvatting onjuist is. Met meer recht zou misschien betoogd kunnen worden dat werkzaamheden die ook door anderen kunnen worden verricht, niet onder het verschoningsrecht zouden moeten vallen, althans dat, als het aankomt op een afweging tegen het belang van de waarheidsvinding, het verschoningsrecht bij dergelijke werkzaamheden minder zwaar weegt.
4.7.
Het verwijt dat de klager wordt gemaakt, betreft (nog) niet het gebruiken (door indiening ervan) van een valselijk opgemaakte stuk, maar juist het valselijk opmaken van drie stukken. Dat zijn ernstige misdrijven, die de klager - gelet op de omstandigheid dat de desbetreffende stukken zijn gesteld op briefpapier van het kantoor waaraan de klager als advocaat is verbonden en door de klager met zijn meestertitel en functie van advocaat en raadsman van [medeverdachte] zijn ondertekend - heeft begaan in zijn hoedanigheid van advocaat, daarbij misbruik makend van het vertrouwen dat wordt gesteld in een gewetensvolle beroepsuitoefening door de advocatuur, welk vertrouwen de toekenning van een verschoningsrecht maatschappelijk verantwoord doet zijn. Ik acht het oordeel van de rechtbank dan ook niet onbegrijpelijk. Aan de ernst van de misdrijven doet naar mijn mening niet af dat het, zoals middel verder betoogt, daarbij gaat om een beperkt aantal documenten, terwijl die valsheid tot geen enkel gevolg heeft geleid. In zoverre is het middel tevergeefs voorgesteld.
4.8.
Het middel faalt ook voor zover het klaagt over de begrijpelijkheid van de overweging van de rechtbank dat de verdediging onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat, zoals de rechter-commissaris heeft geoordeeld, de vijftien in de bestreden beschikking bedoelde stuken die onder de klager en [medeverdachte] in beslag zijn genomen, relevant zijn voor de bestaande verdenking. Kennisneming van het proces-verbaal van de raadkamerbehandeling leert inderdaad dat de raadsman van klager heeft aangevoerd dat er in de drie verhuisdozen die in het kabinet van de rechter-commissaris staan, stukken zitten die gaan over “de verkoop van een paard, een lichtmast, wijziging van alimentatie, erfscheiding”, maar dat aangevoerde had geen betrekking op de bedoelde vijftien stukken. De officier van justitie had zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat het beslag op de door de rechter-commissaris irrelevant geoordeelde stukken gehandhaafd moest blijven omdat uit de verdere voortgang van het onderzoek zou kunnen blijken dat (enkele van) die stukken toch relevant zijn. In het kader van het debat dat daarover ontstond, voerde de raadsman aan wat hiervoor is weergegeven en waarop het middel thans een beroep doet.5.Zoals uit de bestreden beschikking blijkt, heeft de rechtbank de klager op dit punt in het gelijk gesteld en het beklag in zoverre gegrond geoordeeld. De klacht faalt dan ook bij gebrek aan feitelijke grondslag.
4.9.
Het middel faalt.
5. Het tweede middel
5.1.
Het middel klaagt dat de rechtbank het klaagschrift van de klager ten onrechte ongegrond heeft verklaard, voor zover dit strekte tot opheffing van het beslag op de bestanden die op het adres [a-straat 1] te [plaats] onder de klager in beslag zijn genomen.
5.2.
De rechtbank heeft blijkens haar onder 3.3 weergegeven overwegingen vastgesteld dat de rechter-commissaris zich niet heeft uitgelaten over de beoordeling van de stukken die op het bedoelde (privé)adres van de klager in beslag zijn genomen.6.Met betrekking tot die stukken houdt de bestreden beschikking voorts het volgende in:
“Op de nog niet door de rechter-commissaris beoordeelde documenten/bestanden (notitie [getuige] en bestanden/gegevensdragers [a-straat] ) dient het beslag te blijven voortduren totdat de rechter-commissaris heeft geoordeeld over de relevantie van die documenten/bestanden.
(…)
De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond ten aanzien van:
(…)
Alle goederen/bestanden, op 18 mei 2015 in beslag genomen op het adres [a-straat] ”.
5.3.
Sinds de inwerkingtreding op 1 maart 2015 van de versnelde beklagprocedure voor de behandeling van een klaagschrift dat door een persoon met bevoegdheid tot verschoning is ingediend, geldt als te volgen procesgang dat de rechter-commissaris dient te beslissen of van de desbetreffende stukken kennis mag worden genomen.7.Het oordeel van de rechtbank dat de inbeslaggenomen stukken eerst door de rechter-commissaris moeten worden beoordeeld, getuigt derhalve niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.8.Voor zover het middel daarover klaagt, faalt het.
5.4.
Iets anders is of het bedoelde oordeel tot de (gedeeltelijke) ongegrondverklaring van het klaagschrift dient te leiden. Het komt mij voor dat de rechtbank in gevallen als de onderhavige, waarin zij constateert dat een persoon met de bevoegdheid tot verschoning een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv heeft ingediend tegen de inbeslagneming (onder hem of onder een derde) van stukken waarover de rechter-commissaris nog niet op de voet van art. 98 lid 1 Sv heeft beslist, de behandeling van het klaagschrift in raadkamer dient aan te houden, met verwijzing van de zaak naar de rechter-commissaris ten einde (binnen een al dan niet door de rechtbank bepaalde termijn) te beslissen als in art. 98 lid 1 Sv bepaald. Indien die beslissing in het voordeel van de klager uitvalt, zal hij in diens ex art. 552a Sv ingediende klaagschrift, mocht hij dat niet hebben ingetrokken, bij gebrek aan belang niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In het andere geval zal diens klaagschrift moeten worden verstaan als een klaagschrift ex art. 98 lid 4 Sv tegen de beschikking van de rechter-commissaris.
5.5.
Ik merk daarbij op dat een verschoningsgerechtigde onder wie stukken in beslag zijn genomen, niet als gevolg van de nieuwe regeling tot lijdzaam afwachten veroordeeld is. Aan zijn recht om ex art. 552a Sv over de inbeslagneming en het voortduren ervan te klagen, heeft de nieuwe regeling geen einde gemaakt. In gevallen waarin een oordeel van de rechter-commissaris om wat voor reden dan ook uitblijft, kan een beklag ex art. 552a Sv een probaat middel zijn om een opdracht van de rechtbank aan de rechter-commissaris uit te lokken. Er is dus in mijn ogen geen reden om de klager in zijn beklag niet-ontvankelijk te verklaren op de grond dat het oordeel van de rechter-commissaris eerst moet worden afgewacht. Er is evenmin reden om het beklag in een dergelijk geval ongegrond te verklaren. Ook die ongegrondverklaring zou immers maken dat de verschoningsgerechtigde met lege handen staat als het oordeel van de rechter-commissaris uitblijft.
5.6.
Nu is de vraag of de klager bij zijn klacht hierover voldoende belang heeft. Het is duidelijk dat de ongegrondverklaring van het beklag in de ogen van de rechtbank een voorlopig karakter heeft. Zij overweegt immers dat het beslag moet voortduren totdat de rechter-commissaris daarover heeft geoordeeld. Een beletsel om tegen de beschikking van de rechter-commissaris, zodra die afkomt, een klaagschrift ex art. 98 lid 4 Sv in te dienen, levert de ongegrondverklaring van het ex art. 552a Sv gedane beklag in elk geval niet op. In de toelichting op het middel wordt niet aangevoerd dat er in casu aanleiding is om te veronderstellen dat de rechter-commissaris in de beschikking van de rechtbank geen reden zal zien om zich alsnog over de desbetreffende stukken uit te laten. Ook van een ander belang van de klager bij cassatie blijkt niet uit de toelichting. Om die reden faalt het middel.
5.7.
Een andere mogelijkheid is dat de Hoge Raad de gegeven beslissing overeenkomstig haar kennelijke strekking in die zin verstaat dat de rechtbank de behandeling van de zaak heeft aangehouden in afwachting van het oordeel van de rechter-commissaris. Dat zou dan wel expliciet moeten gebeuren, omdat het verschil maakt voor de verdere behandeling van de zaak. Als de ongegrondverklaring is stand blijft, moet de klager tegen een eventuele voor hem negatieve beslissing van de rechter-commissaris een nieuw bezwaarschrift indienen. Als de behandeling geacht moet zijn te zijn aangehouden, is dat niet nodig.
5.8.
Het middel faalt.
6. De middelen falen. Het eerste middel kan worden afgedaan met de motivering ontleend aan art. 81 lid 1 RO.
7. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
8. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑08‑2016
Vgl. HR 6 augustus 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE6175.
Ik trof dit klaagschrift niet aan bij de gedingstukken. Naar mijn oordeel is kennisneming van dat klaagschrift niet noodzakelijk voor de beoordeling van de middelen, zodat ik er, mede gelet op de spoed die art. 552d lid 3 Sv voorschrijft, ervan afgezien pogingen te ondernemen dit stuk alsnog boven water te krijgen.
Vgl. HR 10 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1740, NJ 2014/93 en HR 18 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3314, NJ 2013/356.
Zie p. 5-6 van het proces-verbaal.
Hetzelfde geldt voor de notitie die onder de getuige [getuige] in beslag is genomen, maar daarover klaagt het middel niet.
Zie in dit verband ook HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3714, NJ 2016/140 en HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3076, NJ 2016/8.
Ik laat in het midden of de beklagrechter in gevallen als de onderhavige niet ook voor een andere oplossing mag kiezen door zelf van de stukken kennis te nemen en zich daarover een oordeel te vormen.
Beroepschrift 06‑05‑2016
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR HOUDENDE
MIDDELEN VAN CASSATIE
Inzake: het cassatieberoep tegen de beschikking van de Rechtbank Noord-Holland van 20 november 2015 met registratienummer 15.002948 in de strafzaak met parketnummer 15/993000-15;
Ten name van: de heer [klager] (hierna: ‘klager’)
In dezen vertegenwoordigd door: mr. F.G.L. van Ardenne en mr. R.J.E. Merkus
Griffienummer: S 15/05945 B
Betekening aanzegging: 7 april 2016
Termijn genoemd in aanzegging: 30 dagen
Edelhoogachtbare Heren, Vrouwen,
Ondergetekenden, als daartoe door klager bijzonder gevolmachtigd, mr. F.G.L. van Ardenne en mr. R.J.E. Merkus, advocaten te Rotterdam, hebben hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [klager], geboren op [geboortedatum] 1967, ingestelde beroep in cassatie tegen de beschikking van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, d.d. 20 november 2015 (registratienummer 15.002948).
In genoemde beschikking heeft de rechtbank een namens klager ingediend beklag gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Middelen van Cassatie
Als gronden van cassatie hebben ondergetekenden de eer voor te dragen:
Middel I
Ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen heeft klager, advocaat, onder meer aangevoerd dat de inbeslaggenomen voorwerpen noch voorwerp van een strafbaar feit uitmaken noch tot het begaan daarvan hebben gediend terwijl er daarnaast geen uitzonderlijke omstandigheden aanwezig zijn die zouden maken dat het belang dat de waarheid aan het licht komt moet prevaleren boven het verschoningsrecht van klager. In de beschikking heeft de rechtbank overwogen dat de inbeslaggenomen voorwerpen inderdaad geen corpora et instrumenta delicti betreffen, maar dat het belang van de waarheidsvinding wegens zeer uitzonderlijke omstandigheden dient te prevaleren boven het respecteren van de geheimhoudingsplicht van klager. Reden voor het aannemen van zeer uitzonderlijke omstandigheden is volgens de rechtbank dat klager wordt verdacht van valsheid in geschrifte door het opstellen van een valse verklaring, een valse (fax)brief en het vervalsen van een (fax)verzendbewijs; dat klager in voornoemde geschriften heeft opgetreden in zijn hoedanigheid van advocaat en het handelen van klager de kern van werkzaamheden van een advocaat betreft; dat de maatschappelijke functie van advocaat met zich brengt dat in het maatschappelijk verkeer vertrouwd moet worden op de door hem opgestelde, ondertekende en verzonden stukken en dat het ernstig afbreuk zou doen aan het ambt van advocaat en de maatschappelijke functie van advocaat in het algemeen indien bewezen zou worden verklaard dat klager zich in de uitoefening van zijn ambt schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte in het financieel belang van zijn cliënt. Door aldus te overwegen en te oordelen heeft de rechtbank een onjuiste maatstaf gehanteerd en/of de maatstaf verkeerd toegepast en getuigt het oordeel van de rechtbank van een onjuiste rechtsopvatting, althans is de beslissing van de rechtbank onvoldoende met redenen omkleed.
Toelichting op het middel
1.1
Op 18 mei 2015 is op het kantooradres van klager ([b-straat 02] te [b-plaats]) en op het toenmalige privéadres van klager ([a-straat 01] te [a-plaats]) en op het adres van medeverdachte de heer [medeverdachte] ([c-straat 03] te [c-plaats]) een groot aantal stukken in beslag genomen. Klager heeft zich ten aanzien van de inbeslaggenomen stukken op zijn verschoningsrecht beroepen. Op 27 mei 2015 is namens klager een klaagschrift ex. art. 552a Sv ingediend. Op 15 oktober heeft de rechter-commissaris beschikt dat zij de inbeslagname van 15 documenten toestaat, waarvan 7 documenten aangetroffen bij klager en 8 documenten aangetroffen bij de heer [medeverdachte]. Op 21 oktober 2015 is naar aanleiding van de beschikking van de rechter-commissaris een (aanvullend) klaagschrift ingediend namens klager. Ter zitting van 29 oktober 2015 is door ondergetekenden onder meer naar voren gebracht:
‘Kort samengevat blijft de verdediging bij het standpunt dat er geen sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die een inbreuk op het verschoningsrecht rechtvaardigen. De standpunten van zowel de verdediging als het Openbaar Ministerie over het al dan niet aanwezig zijn van zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn reeds uitvoerig toegelicht. De verdediging zal aldus haar best doen niet in herhaling te vallen.
Benadrukt moet echter nogmaals worden dat zeer uitzonderlijke omstandigheden niet lichtvaardig mogen worden aangenomen. De voorbeelden die door de officier van justitie, maar ook door de verdediging zijn genoemd waarin die omstandigheden wél werden aangenomen1., zijn stuk voor stuk voorbeelden van zaken waarin een verdenking van veel ernstigere feiten aan de orde was dan in deze zaak.
In deze zaak gaat het om een verdenking van één geval van valsheid in geschrifte. Een brief naar de curator en een over deze brief opgestelde verklaring zouden valselijk zijn opgemaakt/vervalst. Dat zijn geen stukken die verband houden met de kern van de werkzaamheden van een advocaat. Niet alleen advocaten kunnen immers een vordering indienen bij de curator. Niet alleen advocaten kunnen schriftelijke verklaringen afleggen. Deze stukken zijn inderdaad ingebracht in een procedure, maar hebben nooit ergens toe geleid. Bovendien werd de procedure waarin de stukken zijn ingebracht niet gevoerd door cliënt. Cliënt had juist geen enkele rol in de procesvertegenwoordiging. Daarmee probeert de verdediging niet de ernst van hetgeen waarvan cliënt wordt verdacht te bagatelliseren, maar er moet wel een onderscheid worden gemaakt met verdenkingen die hebben geleid tot een doorbreking van het verschoningsrecht.
Die verdenkingen die hebben geleid tot een onderbreking van het verschoningsrecht waren immers van een andere, veel zwaardere orde. Het genoemde valselijk opmaken van dagvaardingen voor civiele procedures bijvoorbeeld. Meerdere dagvaardingen valselijk opmaken is echt van een andere orde dan het vervalsen van één enkele brief met verklaring. Bovendien houdt het opmaken van dagvaardingen wel degelijk verband met de kern van de werkzaamheden van een advocaat. De vergelijking van het Openbaar Ministerie tussen deze zaak en de onderhavige kwestie gaat dus mank.
Ook de al eerdere genoemde verdenking jegens een advocaat van het deelnemen aan een criminele organisatie samen met zijn cliënten met als doel het plegen van grootschalige fraude2. is ver verwijderd van een verdenking van een valsheid in geschrifte. Ook het eerder genoemde criminele samenwerkingsverband van een notaris met zijn cliënten met het oog op het plegen van oplichting en het ter beschikking stellen van de derdengeldrekening voor dubieuze geldstromen3. gaat vele malen verder dan een verdenking van een valsheid in geschrifte.
Kortom: de verdenking jegens cliënt is niet van die aard dat er gesproken kan worden van zeer uitzonderlijke omstandigheden die een doorbreking van zijn verschoningsrecht rechtvaardigen.’
1.2
In de beschikking d.d. 20 november 2015 heeft de rechtbank Noord-Holland het beklag ongegrond verklaard ten aanzien van de vijftien documenten waarvan de rechter-commissaris in haar beschikking van 15 oktober 2015 heeft bepaald dat die relevant zijn. De rechtbank overweegt daartoe in de beschikking:
‘Zeer uitzonderlijke omstandigheden
Klager wordt verdacht van (medeplegen van) valsheid in geschrifte, strafbaar gesteld in de artikelen (47)225 en 226 Wetboek van Strafrecht. Klager wordt verweten dat hij in strijd met de waarheid de volgende stukken zou hebben opgesteld:
- A.
D-001: een op schrift gestelde verklaring waarin is opgenomen dat klager bij fax van 3 juni 2004 een rekening-courant vordering schriftelijk bij de curator van [B] B. V. heeft ingediend;
- B.
D-002: een (fax)brief waarin is opgenomen dat een vordering van medeverdachte [medeverdachte] op de gefailleerde [B] B. V.
ter hoogte van fl. 650.000,00 onder de aandacht van de curator wordt/is gebracht en ter verificatie wordt/is ingediend met het verzoek deze op te nemen op de lijst van voorlopig erkende crediteuren;
- C.
D-003: een (verzend)bewijs van een (fax)brief waarin faxregels en/of gegevens betreffende de ontvangstbevestiging zijn opgenomen.
In de beslissing doorzoeking van 23 april 2015 heeft de rechter-commissaris de vordering doorzoeking van de officier van justitie als volgt beoordeeld.
‘(…) Deze verdenking is door de officier van justitie voldoende onderbouwd. Mede gezien de functie van [klager] als advocaat betreft dit een zeer ernstig feit. Voor het onderzoek naar de achtergronden en de totstandkoming van de valse faxbriefen de valse op schrift gestelde verklaring is van belang de totstandkoming van de vordering van [medeverdachte] op [B] B. V. en vervolgens wat er tussen 2003 en 2012 met die vordering wel of niet is gebeurd met betrekking tot verpanding, compensatie, faillissement, etc.
Het strafvorderlijk en maatschappelijk belang bij waarheidsvinding is in deze zaak groot. Duidelijk zal moeten worden waarom de juridische status van de vordering telkens anders is voorgesteld en welk aandeel de verdachten elk in de gang van zaken hebben gehad Nu uit de toelichting van de officier van justitie blijkt dat de achtergrond moet worden gevonden in de communicatie tussen [klager] en [medeverdachte] kunnen andere (minder ingrijpende) middelen dan een doorzoeking onvoldoende bijdragen aan dit belang. De rechter-commissaris heeft daarbij in aanmerking genomen dat er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waarbij de waarheidsvinding boven het verschoningsrecht van [klager] prevaleert. De doorzoekingen op het advocatenkantoor en de woonadressen van klager en zijn medeverdachte, een en ander zoals door de officier van justitie gevorderd, voldoen derhalve aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.’
In haar beschikking van 15 oktober 2015 heeft de rechter-commissaris als redengevend voor het aannemen van uitzonderlijke omstandigheden overwogen dat op klager de verdenking rust dat hij zich in zijn hoedanigheid van advocaat schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte en dat dit, gelet op zijn functie, een zeer ernstig feit is. Zij heeft overwogen dat de verdenking zodanig samenhangt met de kern van zijn werkzaamheden als advocaat dat die verdenking een ontwrichtende werking in de samenleving heeft op het vertrouwen dat in de werkzaamheden als advocaat moet kunnen worden gesteld.
De rechtbank is met de rechter-commissaris van oordeel dat zich in casu uitzonderlijke omstandigheden voordoen, zoals omschreven in haar beslissing van 23 april 2015. Klager wordt verdacht van (medeplegen van) valsheid in geschrifte door het opstellen van een valse verklaring en/of een valse (fax)brief en/of het vervalsen van een (fax)verzendbewijs. Uit het dossier blijkt dat de verklaring en faxbrief zijn opgesteld op briefpapier van [betrokkene 1] advocaten en zijn voorzien van de naam, meestertitel en functie (respectievelijk advocaat en raadsman van [medeverdachte]) van klager. Ook het (fax)verzendafschrift van ‘een brief/schriftelijk stuk’ naar het kantoor van de curator is afkomstig van het kantoor van klager. Gezien het voorgaande heeft klager naar het oordeel van de rechtbank — anders dan door de raadsman betoogd — opgetreden in zijn hoedanigheid van advocaat en betreft het handelen van klager de kern van de werkzaamheden van een advocaat. Klager heeft tot nu toe een beroep gedaan op zijn zwijgrecht en medeverdachte [medeverdachte] kan zich niets herinneren of stelt geen weet te hebben van de opgestelde stukken. Nu er geen andere, minder ingrijpende mogelijkheden zijn om achter de waarheid te komen, is daarmee voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De maatschappelijke functie van advocaat brengt met zich dat in het maatschappelijk verkeer vertrouwd moet kunnen worden op de door hem opgestelde, ondertekende en verzonden stukken. Zou bewezen worden verklaard dat klager zich in het kader van de uitoefening van zijn ambt schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte in het financieel belang van zijn cliënt, dan zou dat ernstig afbreuk doen aan het ambt van advocaat en de maatschappelijke functie van de advocaat in het algemeen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het belang van de waarheidsvinding wegens zeer uitzonderlijke omstandigheden dient te prevaleren boven het respecteren van de geheimhoudingsplicht van klager. Daarbij is het naar het oordeel van de rechtbank niet van belang of het gaat om een of enkele verdenkingen van valsheid in geschrifte.’
1.3
De beschikking van de rechtbank getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans is met onvoldoende redenen omkleed. Ingevolge art. 98 Sv mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning zonder hun toestemming brieven of andere afschriften tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag worden genomen. Aan het verschoningrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat eenieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden. Alleen onder zeer uitzonderlijke omstandigheden kan het belang van de waarheidsvinding prevaleren boven het verschoningsrecht. De Hoge Raad wees erop dat voor die uitzondering zware motiveringseisen gelden.4. De Hoge Raad heeft enkele meer algemene factoren genoemd die voor de beoordeling van de uitzonderlijkheid van de omstandigheden een rol (kunnen) spelen, waaronder de aard en de zwaarte van het delict/de delicten waar de verdenking op ziet.5.
De enkele omstandigheid dat een verschoningsgerechtigde als verdachte wordt aangemerkt, is niet toereikend om zijn verschoningsrecht te doorbreken.6. De Hoge Raad bepaalde echter dat de verdenking van een ernstig strafbaar feit, zoals het vormen van een crimineel samenwerkingsverband van een notaris met bepaalde cliënten wel toereikend kan zijn om het verschoningsrecht te doorbreken.7. Het bestaan van een dergelijke verdenking legt in een concreet geval weliswaar gewicht in de schaal, maar is niet doorslaggevend voor de door de rechter te maken afweging. Bij die afweging komt immers betekenis toe aan alle feiten en omstandigheden van het geval. Andere factoren, zoals bijvoorbeeld belangen van derden, kunnen meebrengen dat het eerbiedigen van het verschoningsrecht alsnog moet prevaleren boven het belang van waarheidsvinding, ook al is er sprake van een verdenking van een ernstig feit.8.
Ter zitting is door de verdediging onder meer aangevoerd dat de verdenking jegens klager niet van dien aard is gesproken kan worden van verdenking van een ernstig strafbaar feit dat maakt dat er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die toereikend zijn om het verschoningsrecht van klager te doorbreken. Immers ziet de verdenking op valsheid in geschrifte m.b.t. een zeer beperkt aantal documenten en heeft de vermeende valsheid tot geen enkel gevolg geleid. Er is geen sprake van een crimineel samenwerkingsverband tussen klager en zijn cliënt de heer [medeverdachte]. De aard van de verdenkingen die in de door de Hoge Raad beoordeelde zaken tot een doorbreking van het verschoningsrecht hebben geleid is veel zwaarder dan de verdenking die in de zaak van klager speelt.
De overweging van de rechtbank dat de verdenking van valsheid in geschrifte door een advocaat zeer uitzonderlijke omstandigheden opleveren die een doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen nu klager zich in het kader van de uitoefening van zijn ambt schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte hetgeen ernstig afbreuk doet aan het ambt van advocaat, getuigt reeds van een onjuiste rechtsopvatting vanwege het feit dat een advocaat — anders dan bijvoorbeeld een notaris of een andere in de artikelen 28 en 196 Sr bedoelde persoon — geen ambt bekleedt. Dit houdt voorts in dat er ook geen sprake kan zijn geweest van schending van een ambtsplicht of iets dergelijks. De rechtbank lijkt dan ook ten onrechte bij de beoordeling van de ‘uitzonderlijke omstandigheden’ uit te zijn gegaan van een ernstiger feit dan juist is.
De overweging van de rechtbank, dat klager zich in de uitoefening van zijn ambt schuldig zou hebben gemaakt is voorts onbegrijpelijk in het licht van hetgeen de raadsman van klager ter zitting en in het klaagschrift heeft aangevoerd, te weten dat de indiening van de beweerdelijk vervalste stukken niet is voorbehouden aan (slechts) een advocaat zodat indiening van deze stukken ook niet gelijk kan worden gesteld aan bijvoorbeeld het indienen van een processtuk.
De overweging van de rechtbank, dat de rechter-commissaris ten aanzien van 15 documenten geoordeeld heeft dat het gaat om voor de verdenking relevante documenten hetgeen klager onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken is voorts onbegrijpelijk in het licht van hetgeen namens klager in het aanvullend klaagschrift en ter zitting is aangevoerd. Zo is immers aangevoerd dat de documenten die de verdediging heeft mogen inzien totaal geen verband lijken te houden met de geformuleerde verdenking jegens klager nu deze stukken namelijk vrijwel alleen maar stukken/dossiers over volstrekt andere aangelegenheden, zoals bijvoorbeeld een wijziging van alimentatie of de aankoop van een paard, betroffen. Nu de rechtbank blijkens haar beslissing klaarblijkelijk zelf geen kennis heeft willen nemen van de inhoud van de stukken houdt dit in dat de overweging en beslissing van de rechtbank, in het licht van hetgeen klager naar voren heeft gebracht, dan ook onbegrijpelijk zijn.
Het ongegrond verklaren van het klaagschrift ten aanzien van de vijftien documenten waarvan de rechter-commissaris in haar beschikking van 15 oktober 2015 heeft bepaald dat ze relevant zijn, getuigt gelet op het voorgaande van een onjuiste rechtsopvatting, althans is met onvoldoende redenen omkleed.
Middel II
Het recht is geschonden, en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt, in het bijzonder art. 552s Sv, vanwege het navolgende:
In de beschikking d.d. 20 november 2015 heeft de rechtbank Noord-Holland het beklag van klager ongegrond verklaard ten aanzien van alle documenten/bestanden die op 18 mei 2015 in beslag zijn genomen op het adres [a-straat 01] te [a-plaats]. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de rechter-commissaris deze documenten/bestanden nog niet heeft beoordeeld. Het beslag op die documenten dient volgens de rechtbank voort te duren totdat de rechter-commissaris heeft geoordeeld over de relevantie van die documenten/bestanden. Bij deze stand van zaken had de rechtbank echter geen enkele beslissing mogen nemen ten aanzien van de documenten/bestanden die op de [a-straat 01] te [a-plaats] in beslag zijn genomen.
Het gaat hier om documenten/bestanden ten aanzien waarvan klager zich op zijn verschoningrecht heeft beroepen en bezwaar heeft gemaakt tegen inbeslagneming. Op grond van lid 1 van art. 98 Sv beslist de rechter-commissaris of tot inbeslagneming mag worden overgegaan en op grond van lid 2 van art. 98 Sv beslist de rechter-commissaris over het bezwaar van de verschoningsgerechtigde. Tegen de beslissing van de rechter-commissaris kan vervolgens een klaagschrift worden ingediend (lid 4 van art. 98 Sv). De rechter-commissaris had aldus moeten beslissen over het beslag en het bezwaar van klager en had zich niet mogen onthouden van een oordeel over de documenten/bestanden die op het adres [a-straat 01] te [a-plaats] in beslag zijn genomen. Er is een parallel te trekken met de situatie waarin een ander dan een verschoningsrechtgerechtigde een klaagschrift indient en zich daarbij ook beroept op het bestaan van een verschoningsrecht.9. Ook in dat geval dient de rechter-commissaris de verschoningsgerechtigde in staat te stellen zich uit te laten over zijn verschoningsrecht met betrekking tot de stukken en gegevens en dient de rechter-commissaris vervolgens een beslissing te nemen. Door te oordelen dat het klaagschrift ten aanzien van de documenten/bestanden die in beslag zijn genomen op de [a-straat 01] te [a-plaats] ongegrond wordt verklaard, zonder dat eerst de rechter-commissaris zich over deze documenten/bestanden heeft uitgelaten, wordt aan klager in feite een instantie onthouden. Door aldus te overwegen getuigt het oordeel van de rechtbank van een onjuiste rechtsopvatting.
Met conclusie:
Op voorstaande gronden het u Edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanige uitspraak als uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.
Rotterdam, 6 mei 2016
Mr. F.G.L. van Ardenne
mr. R.J.E. Merkus
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 06‑05‑2016
Bijvoorbeeld: ECLI:NL:HR:2014:1565 waarin de Hoge Raad onbegrijpelijk acht het oordeel van de rechtbank dat de verdenking jegens de klager niet samenhangt met de kern van de werkzaamheden van een advocaat en dat die verdenking niet het vertrouwen aantast dat in de samenleving in een advocaat bij zijn optreden in gerechtelijke procedures moet kunnen worden gesteld. De verdenking jegens klager was immers dat hij als advocaat dagvaardingen voor civiele procedures valselijk heeft opgemaakt en in een civiele procedure opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse schuldbekentenis.
HR 30 november 1999, NJ 2002, 438.
HR 30 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5611.
HR 9 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV2386.
Bijvoorbeeld HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5070 en HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1369.
HR 21 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD7817.
HR 14 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4418.
o.v. 6.5 CAG Knigge 16 februari 2016, in zaak S15/02125 Bv.
bijvoorbeeld HR 22 december 2015,ECLI:NL:HR:2015:3714.