Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 4 augustus 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:6121.
HR, 22-04-2022, nr. 20/03566
ECLI:NL:HR:2022:596, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-04-2022
- Zaaknummer
20/03566
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:596, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 22‑04‑2022; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2020:6121, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:1069, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2021:1069, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑11‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:596, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 03‑11‑2020
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑04‑2022
Inhoudsindicatie
Verbintenissenrecht. Procesrecht (art. 25 Rv). Dwaling. Terugbetaling van koopsommen op grond van onverschuldigde betaling (art. 6:203 BW). Klacht dat ten onrechte wettelijke handelsrente (art. 6:119a BW) is toegewezen.
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 20/03566
Datum 22 april 2022
ARREST
In de zaak van
WIEFFERINK B.V.,gevestigd te Oldenzaal,
EISERES tot cassatie,
hierna: Wiefferink,
advocaat: J.A.J. Leeman,
tegen
POLDANOR S.A., handelend onder de naam GOODVALLEY AGRO S.A,gevestigd te Prdzechlewo, Polen,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: Poldanor,
advocaat: M.E. Bruning.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
het vonnis in de zaak C/08/176295 / HA ZA 15-496 van de rechtbank Overijssel van 15 maart 2027;
het arrest in de zaak 200.217.164 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 augustus 2020.
Wiefferink heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Poldanor heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief strekt tot vernietiging en tot afdoening als in de conclusie onder 3.24 vermeld.
De advocaat van Wiefferink heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Uitgangspunten en feiten
Partijen hebben koopovereenkomsten met elkaar gesloten over afdeksystemen voor biogasinstallaties in Polen. Het hof1.heeft deze overeenkomsten vernietigd op grond van dwaling en Wiefferink veroordeeld tot terugbetaling aan Poldanor van de betaalde koopsommen van € 415.657,50. Het hof heeft bovendien geoordeeld dat Wiefferink geen toegespitst verweer heeft gevoerd tegen de rentevordering van Poldanor en Wiefferink daarom veroordeeld tot betaling van de wettelijke handelsrente over het terug te betalen bedrag vanaf 8 september 2015. (rov. 4.57-58 en onder 6.3 van het dictum)
3. Beoordeling van het middel
3.1
Onderdeel 2 van het middel klaagt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat Wiefferink wettelijke handelsrente is verschuldigd over het door hem terug te betalen bedrag van € 415.657,50. Het onderdeel voert daartoe aan dat de verplichting tot terugbetaling van de koopsommen die uit de vernietiging van de koopovereenkomsten voortvloeit, buiten het bereik van art. 6:119a BW valt. Bovendien is onjuist, aldus het onderdeel, het oordeel van het hof dat de vordering tot vergoeding van de wettelijke handelsrente toewijsbaar is bij gebreke van een toegespitst verweer terzake.
3.2
Deze klachten slagen. Het hof heeft miskend dat het gehouden was te onderzoeken of een rechtsgrond bestond voor toewijzing van de vordering tot vergoeding van de wettelijke handelsrente, ook bij gebreke van verweer van Wiefferink.2.Het heeft vervolgens ten onrechte de vordering tot vergoeding van de wettelijke handelsrente toegewezen. Wiefferink moest als gevolg van de vernietiging van de koopovereenkomsten de koopsommen terugbetalen die op grond van die overeenkomsten waren voldaan. Die op Wiefferink rustende verbintenissen tot terugbetaling zijn niet gebaseerd op de koopovereenkomsten, maar vloeien voort uit art. 6:203 BW. Art. 6:119a BW heeft alleen betrekking op de geldelijke tegenprestatie voor geleverde goederen of diensten op grond van een handelsovereenkomst. Dit betreft de primaire betalingsverplichting uit de handelsovereenkomst. De wettelijke handelsrente ziet dus niet op andere geldelijke verplichtingen waartoe zo’n overeenkomst aanleiding kan geven, en derhalve evenmin op een vordering uit onverschuldigde betaling.3.
3.3
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
3.4
De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen op de wijze als hierna is vermeld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 augustus 2020, maar uitsluitend voor zover daarin de wettelijke handelsrente is toegewezen;
- veroordeelt Wiefferink tot betaling aan Poldanor van de wettelijke rente over het terug te betalen bedrag van € 415.657,50 vanaf 8 september 2015;
- veroordeelt Poldanor in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Wiefferink begroot op € 7.069,17 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Poldanor deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren H.M. Wattendorff, S.J. Schaafsma, F.R. Salomons en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op 22 april 2022.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 22‑04‑2022
Zie bijvoorbeeld HR 13 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1787, rov. 3.3.2.
HR 30 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1710, rov. 3.1.2.
Conclusie 19‑11‑2021
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Geschil over geleverde afdeksystemen voor biogasinstallaties. Koper beroept zich op dwaling, ook ten aanzien van overeenkomsten die verkoper met derde is aangegaan. Verklaring derde over bevoegdheid koper om in procedure op te treden. Ontoelaatbare wijziging van partijhoedanigheid? Hof heeft beroep op vernietiging gehonoreerd en vordering tot terugbetaling koopsommen toegewezen. Is dan regeling wettelijke handelsrente (art. 6:119a BW) van toepassing?
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/03566
Zitting 19 november 2021
CONCLUSIE
T. Hartlief
In de zaak
Wiefferink B.V. (hierna: ‘Wiefferink’)
tegen
Poldanor S.A. (hierna: ‘Poldanor’)
Poldanor, een Poolse methaanproducent, heeft Wiefferink, een Nederlandse producent en leverancier van opslag- en afdeksystemen voor onder meer biogasinstallaties, gedagvaard. Zij heeft gevorderd dat de tussen haar en Wiefferink gesloten handelsovereenkomsten worden vernietigd op grond van dwaling. Wiefferink heeft onder meer als verweer gevoerd dat hij een aantal van de betreffende handelsovereenkomsten niet met Poldanor heeft gesloten, maar met de Poolse rechtspersoon REM-BUD, zodat Poldanor uit die handelsovereenkomsten geen vorderingsrecht toekomt. Poldanor heeft daarop een verklaring in het geding gebracht waarin onder meer staat: “5. REM-BUD hereby grants POLDANOR the right, which POLDANOR her[e]by accepts, to act on one's own behalf in the judicial procedure against WIEFFERINK pending at the District Court Overijssel as a procedural party for REM-BUD” en “6. this right granted by REM-BUD to Poldanor shall apply retroactively as of 1 September 2015.”
Het hof heeft geoordeeld dat Poldanor met deze verklaring van REM-BUD een recht/bevoegdheid is verleend om voor eigen rekening als procespartij voor REM-BUD op te treden. Hiertegen keert zich het eerste onderdeel van het door Wiefferink aangevoerde cassatiemiddel. Volgens Wiefferink heeft het hof hiermee ten onrechte een wijziging van de partijhoedanigheid door Poldanor toegelaten.
Met het tweede onderdeel keert Wiefferink zich tegen de toewijzing door het hof van de wettelijke handelsrente. Het hof heeft de vordering van Poldanor tot vernietiging van (een aantal van) de handelsovereenkomsten op grond van dwaling toegewezen. Wiefferink is dienovereenkomstig veroordeeld tot terugbetaling aan Poldanor van een bedrag van € 415.675,50. Het hof heeft de wettelijke handelsrente over dit bedrag toegewezen, vanaf 8 september 2015 (de datum van Poldanors dagvaarding). Volgens Wiefferink ziet de regeling van de wettelijke handelsrente niet op een dergelijk geval.
1. Feiten
1.1
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan.1.
1.2
Poldanor exploiteert varkensfokkerijen in Polen. De varkensmest die daarbij wordt geproduceerd, wordt door Poldanor benut voor het winnen van een biogas, te weten methaan.
1.3
Biogaswinning vindt plaats in tanks of silo’s waarin energierijke stoffen, zoals bijvoorbeeld varkensmest, mais en verhakseld gras, worden verwarmd, zodat die stoffen door vergisting biologisch worden afgebroken en het in dat vergistingsproces ontstane methaan kan worden gewonnen. Toevoeging van stoffen zoals olie, methanol en glycerine leidt tot een versnelling van het vergistingsproces.
1.4
Wiefferink produceert en verhandelt opslag- en afdeksystemen, onder meer voor biogasinstallaties. Deze afdekinstallaties voor biogasinstallaties (ook aangeduid als ‘tankcover’, ‘silocover’ of soms eenvoudigweg als ‘cover’ of ‘dak’ zijn bestemd voor het afdekken van tanks of silo’s waarin biogas wordt gewonnen, en bestaan voor een belangrijk deel uit folie.
1.5
In augustus 2007 hebben partijen voor het eerst zaken met elkaar gedaan. Wiefferink verkocht en leverde aan Poldanor toen voor het eerst een afdekinstallatie voor een biogasinstallatie. In die periode was Poldanor net begonnen met biogasproductie als verwerkingsmethode voor haar varkensmest. Wiefferink had inmiddels al jaren ervaring opgedaan met het leveren van afdekinstallaties voor biogasinstallaties, met name in Duitsland. Poldanor was een van zijn eerste klanten in Polen. Partijen hebben altijd met elkaar in het Engels gecommuniceerd.
1.6
In de jaren daarna is een aantal overeenkomsten gevolgd, waarbij op verzoek van Poldanor afdekinstallaties door Wiefferink zijn verkocht en geleverd voor biogasinstallaties op verschillende locaties in Polen: in mei 2009 voor de locatie Nacław en in 2010 voor de locaties Płaszczyca, Świelino en Uniechówek. In een aantal van de desbetreffende offertes heeft Wiefferink aan Poldanor de gebruikte folie van kunststof omschreven als “a PVC coating and a heavy gauge polyester, weight 850 gr/m2, with extra reinforcement straps”. Voor zover het gaat om de overeenkomst betreffende de locatie Uniechówek wordt deze hierna ook aangeduid als de eerste bestelling voor Uniechówek.
1.7
In oktober 2010 heeft Wiefferink projecten van Poldanor bezocht (in Pawlówko, Kujanki, Płaszczyca en Świelino). Hierna heeft Wiefferink bij e-mailbericht van 21 oktober 2010 aan Poldanor onder meer geschreven als volgt: “(...) But we can tell you that the oil and the high percentage of glycerin is NOT good for the foil. So for sure we have to look for another foil that is suitable for the different kinds of liquids that comes into the basin. As far as I can remember we always talk about a standard biogas installation, but this is not standard, standard is slurry corn and at the most 10% of glycerin. (...)”.
1.8
Op 15 december 2010 heeft Poldanor Wiefferink gevraagd om een offerte voor een afdekinstallatie (“rectangular earth tank”) voor de locatie Uniechówek. In de desbetreffende aanvraag stond onder meer vermeld: “(...) A t t e n t i o n! The cover foil must be resistant to biogass and biomass (gliceryne, oil, manure, maize, fat and alcohol) with 5 years guarantee. (...)”. In of omstreeks januari 2011 heeft Wiefferink aan Poldanor verkocht en geleverd een ‘‘earth tank cover”, die was vervaardigd van een materiaal dat op de orderbevestiging door Wiefferink is aangeduid als “Stamoid 3739 FR special for biogas with 5 year guaranty”. Deze overeenkomst wordt hierna ook aangeduid als de tweede bestelling voor Uniechówek.
1.9
De koopprijzen voor de hiervoor vermelde leveranties zijn voldaan.
1.10
Op 22 april 2013 heeft Poldanor bij Wiefferink per e-mail onder meer melding gemaakt van problemen met de folie in Świelino, waarvan het oppervlak dunner was geworden en de kleur veranderd. Daarop heeft Wiefferink gereageerd op 25 april 2013 met de mededeling dat kleurverandering kan voorkomen, dat dit veroorzaakt wordt door de voeding van de biogasinstallatie, dat niet duidelijk is welk materiaal dit veroorzaakt maar dat kleurverandering niet de dichtheid of levensduur van de folie aantast.
1.11
Bij brief van 4 september 2013 heeft Poldanor een aantal klachten bij Wiefferink neergelegd, betreffende de folie in onder meer de biogasinstallaties in Uniechówek en Świelino. Het gaat om kleurverandering en het dunner en ruwer worden van de folie of om de aanwezigheid van een kleverige substantie bovenop de folie. Bij brief van 9 september 2013 heeft Poldanor vergelijkbare klachten over de biogasinstallaties in Płaszczyca en Nacław bij Wiefferink neergelegd. Bij e-mailberichten van 12 en 14 september 2013 heeft Poldanor aan Wiefferink nadere informatie verstrekt over de samenstelling van het biogas, het gebruik van glycerine en methanol in sommige biogasinstallaties, en gevraagd naar de specificaties en eigenschappen van de folie die is gebruikt voor de afdekinstallaties in Uniechówek, Płaszczyca, Nacław en Świelino, en om de leveranciers van de folie uit te nodigen bij de volgende bijeenkomst.
1.12
Bij e-mailbericht van 24 september 2013 heeft Wiefferink aan Poldanor het KIWA-rapport met specificaties gestuurd met betrekking tot de folie BensoNyl 52.085 van de leverancier (voorheen Van Besouw, thans Icopal).
1.13
Op 9 oktober 2013 heeft een bijeenkomst plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van Poldanor en een vertegenwoordiger van Wiefferink. Daarvan is door Poldanor een gespreksverslag opgemaakt.
1.14
Omstreeks november 2013 zijn partijen overeengekomen dat Wiefferink een “cover” zou vervangen in Uniechówek. De prijs bedroeg € 28.185,00. Partijen zijn toen overeengekomen dat van dat bedrag slechts 50% zou behoeven te worden betaald als zou komen vast te staan, dat Wiefferink aanvankelijk een ongeschikt product zou hebben geleverd. Als niet zou komen vast te staan dat het gebrek aan het geleverde product aan Wiefferink te wijten zou zijn, zou Poldanor de volle reparatiekosten van € 28.185,00 verschuldigd zijn. Poldanor heeft een gedeelte van € 14.092,50 van de prijs betaald. Hierna wordt dit ook aangeduid als de vervangende afdekinstallatie voor Uniechówek.
2. Procesverloop2.
2.1
Poldanor heeft Wiefferink bij dagvaarding van 8 september 2015 in rechte betrokken. Samengevat heeft zij (na een eiswijziging) gevorderd:3.
- primair: om de bij dagvaarding omschreven koopovereenkomsten ten aanzien van de koop van afdekinstallaties voor vergisters van biogasinstallaties op grond van dwaling te vernietigen (en om) Wiefferink te veroordelen tot betaling van € 415.657,50, als vergoeding voor de door Poldanor betaalde koopprijzen voor de afdekinstallaties, met de wettelijke handelsrente vanaf 7 september 2015;
- subsidiair: om voor recht te verklaren dat deze koopovereenkomsten met terugwerkende kracht zijn ontbonden en (om) Wiefferink te veroordelen tot betaling van € 415.657,50 als vergoeding voor de door Poldanor betaalde koopprijzen voor de afdekinstallaties, met de wettelijke handelsrente vanaf 7 september 2015;
- en om daarnaast Wiefferink te veroordelen:
o tot betaling van € 248.038,57 als vergoeding voor de vervanging van de afdekfolie, met de wettelijke handelsrente vanaf 7 september 2015,
o tot betaling van € 282.375,00 als vergoeding voor gederfde winst, met de wettelijke handelsrente vanaf 7 september 2015.
2.2
Aan haar primaire vordering heeft Poldanor ten grondslag gelegd dat zij bij het sluiten van de onderhavige overeenkomsten heeft gedwaald als gevolg van mededelingen dan wel zwijgen van Wiefferink betreffende de aard en eigenschappen van de gekochte en geleverde zaken, meer in het bijzonder over de geschiktheid van de afdekinstallaties voor gebruik in biogasinstallaties.4.Aan haar subsidiaire vorderingen heeft Poldanor ten grondslag gelegd dat de door Wiefferink geleverde afdekkingen niet beantwoordden aan de overeenkomsten.5.
2.3
Wiefferink heeft een tegenvordering ingesteld.
2.4
De rechtbank heeft de vorderingen van Poldanor afgewezen en de tegenvordering van Wiefferink toegewezen.6.
2.5
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. Samengevat heeft het hof in het bestreden arrest overwogen en/of geoordeeld dat:
- de Nederlandse rechter in deze procedure bevoegd is (rov. 4.5);
- op de koopovereenkomsten die partijen met elkaar hebben gesloten, het Weens Koopverdrag van toepassing is (rov. 4.6);
- op de vorderingen die betrekking hebben op buitengerechtelijke incassokosten, de wettelijke vertragingsrente en de proceskosten, het Nederlandse recht van toepassing is (rov. 4.7);
- ook de beoordeling van bepaalde juridische standpunten of leerstukken die niet (uitdrukkelijk) door het Weens Koopverdrag worden bestreken, zoals dwaling, waar nodig (mede) aan de hand van Nederlands recht zal geschieden (rov. 4.7, laatste zin);
- Poldanor niet haar rechten heeft verspeeld door niet tijdig te klagen (rov. 4.11-4.24);
- niet Poldanor, maar de rechtspersoon REM-BUD de partij is waarmee Wiefferink formeel de overeenkomsten heeft gesloten voor de afdekinstallaties in de biogasinstallaties in Nacław, Świelino en Uniechówek (rov. 4.25-4.28);
- REM-BUD aan Poldanor een recht/bevoegdheid heeft verleend om voor eigen rekening als procespartij voor REM-BUD op te treden, waarbij overdracht van de vorderingen van REM-BUD op Wiefferink aan Poldanor, anders dan Wiefferink lijkt te betogen, niet is vereist (rov. 4.29-4.31);
- dit betekent dat Poldanor haar vordering niet kan worden ontzegd, ook (niet) voor zover die betrekking heeft op de overeenkomsten voor de locaties Nacław, Świelino en Uniechówek (voor Uniechówek de eerste bestelling, zie randnummer 1.6), waarbij REM-BUD de contractspartij van Wiefferink was en dus de partij is die een vordering op Wiefferink heeft (rov. 4.32);
- Poldanor een beroep toekomt op dwaling in de zin van art. 6:228 lid 1, aanhef en onder a en b, BW, voor wat betreft de overeenkomsten met betrekking tot afdekinstallaties voor de locaties Koczala, Nacław, Płaszczyca, Świelino en Uniechówek (voor Uniechówek de eerste bestelling, zie randnummer 1.6), nu aannemelijk is geworden dat Poldanor de afdekinstallaties niet van Wiefferink zou hebben gekocht als zij had geweten dat deze waren voorzien van een folie (BensoNyl 52.085) die niet geschikt was voor het door Poldanor beoogde gebruik van vergistingsversnellers, terwijl dat gebruik voor normaal moet worden gehouden (rov. 4.33-4.56);
- Poldanor géén beroep toekomt op dwaling voor wat betreft de overeenkomst gesloten in het kader van de tweede bestelling voor Uniechówek, waarvoor de folie Stamoid 3739 FR is gebruikt, nu Poldanor ten aanzien van die overeenkomst te weinig heeft gesteld en onderbouwd om van ongeschiktheid en dwaling te kunnen spreken (rov. 4.52-4.55);
- de overeenkomsten met betrekking tot afdekinstallaties voor de locaties Koczala, Nacław, Płaszczyca, Świelino en Uniechówek (voor Uniechówek de eerste bestelling, zie randnummer 1.6) in hoger beroep alsnog zullen worden vernietigd, zoals primair door Poldanor is gevorderd (rov. 4.56);
- als gevolg van deze vernietiging wegens dwaling, die immers terugwerkende kracht heeft (art. 3:53 BW), de primaire vordering van Poldanor, die ziet op terugbetaling van de koopsommen die op grond van de bedoelde overeenkomsten zijn voldaan, zal worden toegewezen (rov. 4.57);
- dat Wiefferink het in dat kader door Poldanor gevorderde bedrag van € 415.657,50 als (vergoeding voor) de betaalde koopsommen niet heeft betwist en geen toegespitst verweer heeft gevoerd tegen de over dit bedrag gevorderde rente (vanaf de datum van de inleidende dagvaarding in eerste aanleg), zodat de primaire vordering ook in zoverre toewijsbaar is en dat het hof ook in die zin zal beslissen (rov. 4.58);
- het hof niet toekomt aan de bespreking van de grieven en verweren die zien op de subsidiaire vordering van Poldanor (rov. 4.59);
- de vordering tot schadevergoeding van Poldanor afgewezen wordt, omdat voor toewijzing van die vordering een specifieke rechtsgrond aanwezig moet zijn en het hof een zodanige specifieke rechtsgrond niet kan vaststellen op basis van hetgeen Poldanor naar voren heeft gebracht (rov. 4.60-4.61);
- het hof niet toekomt aan de beoordeling van hetgeen in de verschillende grieven en weren is aangevoerd over non-conformiteit en de algemene voorwaarden (rov. 4.62);
- de vordering van Poldanor tot vergoeding door Wiefferink van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen wordt (rov. 4.63-4.66);
- de reconventionele vordering van Wiefferink afgewezen wordt (rov. 4.67-4.68 en rov. 6.7).
2.6
Het hof heeft de koopovereenkomsten, gesloten in de periode van mei 2008 tot december 2010 tussen Wiefferink en Poldanor en tussen Wiefferink en REM-BUD met betrekking tot afdekinstallaties voor biogasinstallaties in de locaties Koczaka, Nacław, Płaszczyca, Świelino en Uniechówek (Polen), vernietigd. Het hof heeft Wiefferink veroordeeld tot terugbetaling aan Poldanor van € 415.657,50, als vergoeding voor de door Poldanor en REM-BUD betaalde koopprijzen voor de afdekinstallaties, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 8 september 2015.
2.7
In cassatie gaat het enkel om de oordelen van het hof met betrekking tot de procesbevoegdheid van Poldanor en de wettelijke handelsrente. Daarom geef ik deze oordelen uitvoeriger weer.
2.8
Met betrekking tot de vraag of Poldanor kan optreden als procespartij heeft het hof het volgende overwogen:
“Is Poldanor of REM-BUD contractspartij van Wiefferink?
4.25 Poldanor legt in de inleidende dagvaarding aan haar vordering een zevental [het hof telt er zes] overeenkomsten ten grondslag, die betrekking hebben op afdekinstallaties voor biogasinstallaties in de locaties Korczaka, Nacław, Płaszczya [bedoeld zal zijn ‘Płaszczyca’, A-G], Świelino en Uniechówek. Uit het dossier blijkt dat ook zaken zijn gedaan met betrekking tot afdekinstallaties in Pawłówko en Kujanki, maar de desbetreffende overeenkomsten maken, zo blijkt uit de gegeven onderbouwing van de vordering door Poldanor, geen deel uit van het voorliggende geschil. Ook blijkt uit verschillende dossierstukken dat een rechtspersoon, voorheen genaamd Usługowy Zakład Remonto-Budowlany “REM-BUD” Edward Żmudzki i Arkadiusz Żmudzki Społka Jawna, thans handelend onder de naam REM-BUD, verschillende keren vermeld staat als contractspartij van Wiefferink. Wiefferink heeft dan ook de vraag op tafel gelegd of Poldanor wel de partij is die de onderhavige vorderingen (met succes) kan instellen. Wiefferink voert aan dat de overeenkomsten voor de locaties Nacław, Świelino en Uniechówek niet zijn gesloten met Poldanor, maar met REM-BUD. Volgens Wiefferink dient aan Poldanor reeds daarom elke vordering te worden ontzegd ten aanzien van de koopovereenkomsten voor die locaties.
4.26 Poldanor verweert zich hiertegen als volgt. REM-BUD fungeerde als hoofdaannemer voor Poldanor bij de bouw van biogasinstallaties in Nacław, Świelino en Uniechówek. Vanwege haar reeds opgedane ervaring sprak Poldanor met REM-BUD af dat zij, Poldanor, de onderhandelingen met de door haar uitgekozen toeleveranciers zou voeren. De facturen werden in eerste instantie door REM-BUD betaald en vervolgens weer door Poldanor aan REM-BUD betaald, met gebruikmaking van Europese subsidie. De feitelijke opdrachtgever was altijd Poldanor. Hoe dan ook heeft REM-BUD aan Poldanor het recht verleend om in eigen naam, maar ten behoeve van REM-BUD, vorderingen jegens Wiefferink in te stellen. Dit alles blijkt uit een op schrift gestelde verklaring van REM-BUD, aldus Poldanor.
4.27 Volgens Wiefferink heeft Poldanor klaarblijkelijk vanwege Europese subsidiegelden gekozen voor een constructie, waarbij niet zij maar REM-BUD als contractspartij optrad en REM-BUD gehouden was tot betaling van de facturen aan Wiefferink. Het gevolg daarvan is nu eenmaal dat niet Poldanor, maar REM-BUD in voorkomend geval een vorderingsrecht op Wiefferink heeft. De verklaring van REM-BUD maakt dit niet anders, omdat hieruit niet blijkt van een overdracht van vorderingsrechten van REM-BUD aan Poldanor. Er staat slechts dat Poldanor voor REM-BUD in rechte als haar gevolmachtigde mag optreden en in die hoedanigheid de belangen van REM-Bud in de procedure mag behartigen. Die belangen zijn in deze procedure echter niet betrokken. REM-BUD heeft geen vordering ingesteld. Poldanor kon dit ook niet namens REM-BUD doen, omdat er geen sprake is van een opdracht aan REM-BUD om een eventueel vorderingsrecht geldend te maken. Poldanor is dan ook niet-ontvankelijk in de vorderingen die betrekking hebben op Nacław, Świelino en Uniechówek, aldus Wiefferink.
4.28 Van belang voor de beoordeling van dit geschilpunt is het volgende. Poldanor lijkt (inmiddels) te erkennen dat de overeenkomsten die zijn gesloten met Wiefferink voor de afdekinstallaties in de biogasinstallaties in Nacław, Świelino en Uniechówek formeel met REM-BUD zijn gesloten. Voor zover zij betoogt dat voor Wiefferink duidelijk was dat niet REM-BUD maar Poldanor feitelijk contractspartij was, is dit onvoldoende uit de verf gekomen, zeker in het licht van de vastlegging van afspraken in de overeenkomsten, de e-mailberichten die zijn uitgewisseld (waarop Wiefferink zich beroept), waaronder bijvoorbeeld het e-mailbericht van Poldanor aan Wiefferink van 27 juli 2009 waarin staat: “(...) REM-BUD should be your customer (...). The invoice should be issued tot [in de tekst van de e-mail staat niet ‘to[t]’, maar ‘for’, A-G] REM-BUD also payed by REM-BUD (…)7. In this transaction Poldanor only helps Rem-Bud to order tank cover.” Ook de desbetreffende betalingen zijn door REM-BUD verricht. In zoverre slaagt het verweer van Wiefferink.
Mocht Poldanor op eigen naam procederen?
4.29 Het hof gaat er dus uit van uit dat de overeenkomsten met Wiefferink betreffende afdekinstallaties voor Nacław, Świelino en Uniechówek met REM-BUD zijn gesloten. Dat betekent in beginsel dat REM-BUD de partij is die een vordering uit dien hoofde kan instellen tegen Wiefferink, en niet Poldanor. Dat zou betekenen dat Poldanor in zoverre geen vordering heeft en dus niet-ontvankelijk is. Wiefferink wijst er op dat de vorderingsrechten van REM-BUD niet zijn overgedragen aan Poldanor. Het hof leest in de toegelichte stellingen van Poldanor niet dat volgens haar sprake is van cessie, dus ook op dat punt heeft Wiefferink gelijk. Wat Poldanor echter (subsidiair) stelt is dat zij gerechtigd is in eigen naam maar ten behoeve van REM-BUD de vorderingen jegens Wiefferink in te stellen. Zoals blijkt uit de door haar overgelegde verklaring van REM-BUD heeft REM-BUD haar daartoe opdracht gegeven, aldus Poldanor. Ook dat betwist Wiefferink.
4.30 De vraag is of Poldanor aan de op schrift gestelde verklaring van REM-BUD, die door Poldanor haar aanleiding van het verweer van Wiefferink in eerste aanleg (als productie 66) is overgelegd, de bevoegdheid kan ontlenen om ten aanzien van vorderingen van REM-BUD op eigen naam te procederen jegens Wiefferink.
4.31 In die verklaring, gedateerd op 14 maart 2016, waarvan de tekst zowel in het Engels als het Pools is opgenomen, staat onder meer het volgende: “(...) 5. REM-BUD hereby grants POLDANOR the right, which POLDANOR hereby [in het origineel staat abusievelijk ‘herby’, A-G] accepts, to act on one's own behalf in the judicial procedure against WIEFFERINK pending at the District Court Overijssel as a procedural party for REM-BUD.
6. this right granted by REM-BUD to POLDANOR shall apply retroactively as of 1 September 2015. (...)”
Naar het oordeel van het hof is met deze verklaring aan Poldanor een recht/bevoegdheid verleend om voor eigen rekening als procespartij voor REM-BUD op te treden. Overdracht van deze vorderingen is daarvoor, anders dan Wiefferink lijkt te betogen, niet vereist. Dit verweer is dan ook onvoldoende gemotiveerd gebleven.
Poldanor kan optreden als procespartij
4.32 Dit betekent dat Poldanor haar vordering niet kan worden ontzegd, ook voor zover die betrekking heeft op de overeenkomsten voor de locaties Nacław, Świelino en Uniechówek (de eerste bestelling), waarbij REM-BUD de contractspartij van Wiefferink was en dus de partij is die een vordering op Wiefferink heeft. Het hof zal dan ook overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het voorliggende geschil. Omwille van de leesbaarheid zal hierna steeds slechts Poldanor worden genoemd als de contractspartij, ook waar REM-BUD de overeenkomst met Wiefferink heeft gesloten en Poldanor slechts als procespartij optreedt. Onweersproken is overigens dat in die gevallen door Poldanor is onderhandeld en besteld voor REM-BUD.”
2.9
Met betrekking tot de door Poldanor gevorderde wettelijke handelsrente heeft het hof het volgende overwogen:
“Gevolgen van de vernietiging van de overeenkomsten
4.57 Nu de bedoelde overeenkomsten worden vernietigd wegens dwaling, hebben de daarin opgenomen verbintenissen voor het recht achteraf bezien nooit bestaan. De vernietiging heeft immers terugwerkende kracht (artikel 3:53 BW). Dat betekent in het geval van koopovereenkomsten als de onderhavige dat de rechtsgrond voor de levering van de afdekinstallaties en de betaling van de koopsommen geheel is komen te vervallen en dat de gevolgen van de vernietigde overeenkomsten ongedaan moeten worden gemaakt (artikel 6:203 e.v. BW). De vordering van Poldanor die ziet op terugbetaling van de koopsommen die aan Wiefferink zijn voldaan, zal daarom worden toegewezen.
4.58 Het in dat kader gevorderde bedrag van € 415.657,50 als (vergoeding voor) de betaalde koopsommen is op zichzelf niet door Wiefferink betwist. Tegen de daarover gevorderde rente (vanaf de datum van de inleidende dagvaarding in eerste aanleg) is, buiten de verweren tegen de vordering zelf, geen toegespitst verweer gevoerd. Ook in zoverre is de primaire vordering dus toewijsbaar en het hof zal dan ook in die zin beslissen.
(…)
6. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
(…)
in conventie
(…)
6.3
6.3 veroordeelt Wiefferink tot terugbetaling aan Poldanor van € 415.657,50, als vergoeding voor de door Poldanor en REM-BUD betaalde koopprijzen voor de afdekinstallaties (…) te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 8 september 2015;”
2.10
Wiefferink heeft bij procesinleiding van 3 november 2020, derhalve tijdig, cassatieberoep ingesteld tegen het bestreden arrest. Poldanor heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens hebben partijen hun standpunten schriftelijk toegelicht. Daarna heeft Poldanor nog gedupliceerd.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel van Wiefferink kent drie onderdelen. Onderdeel 1 is gericht tegen het oordeel van het hof dat Poldanor het recht/de bevoegdheid heeft om voor eigen rekening als procespartij voor REM-BUD jegens Wiefferink op te treden en dat haar vordering, ook voor zover die betrekking heeft op de locaties Nacław, Świelino en Uniechówek, waarbij REM-BUD de contractspartij is van Wiefferink, haar niet kan worden ontzegd (rov. 4.25-4.32 van het bestreden arrest en meer in het bijzonder rov. 4.30-4.32). Onderdeel 2 klaagt over het oordeel van het hof dat Wiefferink wettelijke handelsrente (vanaf 8 september 2015) is verschuldigd over het terug te betalen bedrag van € 415.657,50 (rov. 4.57-4.58 en rov. 6.3). Onderdeel 3 betreft een voortbouwklacht.
3.2
Wiefferink wijst er in randnummer 4. van zijn procesinleiding op dat het in cassatie nog uitsluitend gaat om de overeenkomsten die betrekking hebben op de afdekinstallaties voor de biogasinstallaties in de locaties Korczaka, Nacław, Płaszczyca, Świelino en Uniechówek.8.De overeenkomsten betreffende Korczaka en Płaszczyca zijn tussen Poldanor en Wiefferink gesloten en die betreffende de locaties Nacław, Świelino en Uniechówek zijn tussen Wiefferink en REM-BUD gesloten.9.
3.3
Verder wijst Wiefferink erop, in randnummer 6. van zijn procesinleiding, dat Poldanor in haar inleidende dagvaarding de stelling heeft betrokken dat zij niet alleen met betrekking tot de overeenkomsten betreffende de locaties Korczaka en Płaszczyca, maar ook met betrekking tot de locaties Nacław, Świelino en Uniechówek, de opdrachtgever respectievelijk de contractant is van Wiefferink.10.Over de partij REM-BUD wordt volgens Wiefferink in de dagvaarding met geen woord gerept. Onder verwijzing naar rov. 4.28 van het bestreden arrest (randnummer 2.8 hiervoor) merkt Wiefferink op dat in cassatie vaststaat dat de overeenkomsten met betrekking tot de locaties Nacław, Świelino en Uniechówek gesloten zijn tussen Wiefferink en REM-BUD, en dus niet tussen Wiefferink en Poldanor.
Onderdeel 1 – de procesbevoegdheid van Poldanor
3.4
Volgens Wiefferink geeft het oordeel van het hof met betrekking tot de procesbevoegdheid van Poldanor (randnummer 3.1 hiervoor) blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is dit oordeel niet toereikend dan wel onbegrijpelijk gemotiveerd.
3.5
Het gaat hier volgens Wiefferink om een wijziging van partijhoedanigheid tijdens de procedure. Z’n wijziging is volgens hem in principe niet toegestaan, een regel die mede voortvloeit uit de eisen van de goede procesorde.11.Het antwoord op de vraag wie in een procedure als partij optreedt, wordt, aldus Wiefferink, met name bepaald door de dagvaarding. Uit rechtspraak van Uw Raad blijkt volgens hem dat in verband met de aard van dit document en de belangen van de wederpartij strenge eisen moeten worden gesteld aan de duidelijkheid van de formulering van de identiteit en de hoedanigheid van degene op wiens verzoek het exploot wordt uitgebracht.12.
3.6
Volgens Wiefferink heeft in deze zaak de wijziging van partijhoedanigheid als volgt plaatsgevonden. Poldanor heeft, nadat zij in de inleidende dagvaarding haar vordering uitsluitend pro se heeft ingesteld en deze ook als zodanig heeft geformuleerd, zich na daartoe door Wiefferink gevoerd verweer,13.mede beroepen op de verklaring van 14 maart 2016 van REM-BUD, die haar hiermee heeft gemachtigd, althans haar hiermee de bevoegdheid heeft verleend om ook voor REM-BUD (voor zover het betreft de tussen Wiefferink en REM-BUD gesloten contracten aangaande de biogasinstallaties Nacław, Świelino en Uniechówek) een vordering in te stellen. In de inleidende dagvaarding was de partijhoedanigheid van Poldanor die van formele en materiële procespartij in één rechtspersoon verenigd. Weliswaar is met betrekking tot het tweetal tussen Poldanor en Wiefferink gesloten contracten (aangaande de biogasinstallaties Korczaka en Płaszczyca) Poldanors partijhoedanigheid ongewijzigd gebleven, maar ter zake van de tussen Wiefferink en REM-BUD gesloten overeenkomsten betreffende de overige drie biogasinstallaties is de partijhoedanigheid van Poldanor wel gewijzigd, nu zij in die verhouding (nog slechts) de formele procespartij is en REM-BUD de materiële procespartij is geworden. Dit is, aldus nog steeds Wiefferink, een wijziging van partijhoedanigheid en zo'n wijziging is (te dezen) niet geoorloofd.
3.7
Wiefferink voert vervolgens aan dat het hof alleen op grond van de verklaring van REM-BUD heeft geoordeeld dat Poldanor daarmee een recht/bevoegdheid is verleend om voor eigen rekening als procespartij voor REM-BUD op te treden en haar vordering jegens Wiefferink in deze procedure geldend te maken. Volgens Wiefferink heeft het hof hiermee blijkgegeven van een onjuiste rechtsopvatting, omdat het hof heeft miskend dat een partij in daarvoor in aanmerking komende gevallen bij inleidende dagvaarding dient te stellen, alleen en/of mede op te treden als gevolmachtigde van (of namens) een met name genoemde gevolmachtigde. Als een uitzondering op het beginsel dat wijziging van de partijhoedanigheid niet is geoorloofd al mogelijk zou zijn en het hof op zo’n uitzondering het oog zou hebben gehad, dan heeft het hof dit niet, althans onvoldoende onder woorden gebracht en is het oordeel van het hof niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.8
Wiefferink klaagt verder dat het hof de verklaring van REM-BUD niet nader heeft gekwalificeerd, hoewel partijen daaraan ruimschoots aandacht hebben besteed, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Daarbij heeft Wiefferink de verklaring van REM-BUD als een volmacht ex art. 3:60 lid 1 BW aangemerkt.14.Het ontbreken van de kwalificatie van de verklaring van REM-BUD klemt volgens Wiefferink te meer nu ingeval de verklaring als een volmacht moet worden gekwalificeerd, wijziging van partijhoedanigheid gedurende de procedure niet is geoorloofd, althans niet wanneer de gevolmachtigde niet met zoveel woorden is vermeld in het procesinleidende stuk.15.Hierbij wijst Wiefferink erop, in mijn parafrase, dat het hof zijn oordeel slechts op de verklaring van REM-BUD heeft gebaseerd. Volgens Wiefferink is zonder nadere motivering, die in ’s hofs oordeel ontbreekt, dan ook onjuist dan wel onbegrijpelijk op grond waarvan de verklaring van REM-BUD ertoe dient te leiden dat aan Poldanor een recht dan wel de bevoegdheid is verleend om in de procedure als procespartij voor REM-BUD op te treden en haar vordering betreffende de overeenkomsten ter zake van de drie locaties Naclaw, Swielino en Uniechówek toe te kennen.
3.9
De klacht dat het hof heeft miskend dat zich een ontoelaatbare wijziging van de partijhoedanigheid heeft voorgedaan, faalt om de volgende redenen.
3.10
In haar dagvaarding in eerste aanleg heeft Poldanor verschillende vorderingen ingesteld, op eigen naam. De partij REM-BUD wordt in die dagvaarding niet genoemd. Wiefferink heeft vervolgens, in zijn conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, naar voren gebracht dat Poldanor niet (bij alle gesloten overeenkomsten) als contractspartij kan worden aangemerkt.16.Poldanor heeft daarop, bij conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte wijziging van eis een verklaring van REM-BUD overgelegd waarin staat hetgeen het hof in rov. 4.31 van het bestreden arrest heeft weergegeven (randnummer 2.8 hiervoor).
3.11
Terwijl partijen duidelijke juridische kwalificaties naar Nederlands recht hebben gegeven aan het geval dat aan de orde is met de in rov. 4.31 weergegeven verklaring van REM-BUD (‘volmacht’ (art. 3:60 BW) volgens Wiefferink; ‘lastgeving’ (art. 7:414 BW) volgens Poldanor),17.heeft het hof zich in zijn overwegingen onder het kopje “Mocht Poldanor op eigen naam procederen?” (rov. 4.29-4.31) van een dergelijke juridische kwalificatie onthouden. Ook over de vraag naar welk recht de verklaring moet worden beoordeeld, heeft het hof zich niet uitgelaten, mogelijk omdat partijen aan deze vraag geen enkele aandacht hebben besteed – overigens ook niet in cassatie –, en zij er zonder meer van uitgaan dat Nederlands recht van toepassing is en dat het resultaat, of nu Pools of Nederlands recht zou moeten worden toegepast, niet (wezenlijk) anders zou zijn.
3.12
In dit verband merk ik wel op dat het hof zich kennelijk heeft verschreven in rov. 4.31. Met de woorden “voor eigen rekening” moet bedoeld zijn: “op eigen naam”, gezien de tekst van het voornoemde kopje (“Mocht Poldanor op eigen naam procederen?”) en gezien de vraag die het hof zich in rov. 4.30 heeft gesteld, waarin de woorden “op eigen naam” ook terugkomen.
3.13
Tegen de zojuist (randnummer 3.11) genoemde achtergrond lijkt de slotsom waartoe het hof is gekomen in rov. 4.32 mij juist: Poldanor kan in deze procedure optreden als procespartij. Zij procedeert onder haar eigen naam ten behoeve van REM-BUD (althans met betrekking tot bepaalde contracten, zie rov. 4.28). Zij doet dit naar de (vertaling van de) letterlijke tekst van de door REM-BUD afgegeven verklaring op basis van een door REM-BUD gegeven “recht/bevoegdheid” (rov. 4.31), maar aangenomen kan worden, mede gelet op de daaropvolgende woorden “which POLDANOR her[e]by accepts”, dat sprake is van een door REM-BUD aan Poldanor gegeven last. Poldanor vordert in deze procedure vernietiging (ook) van overeenkomsten waarbij niet zij maar REM-BUD contractspartij is. Zij doet dit, gelet op de verklaring van REM-BUD, met diens instemming. Zij treedt in zoverre op in het belang van REM-BUD en kan in zoverre worden gezien als een procesvertegenwoordiger voor REM-BUD. Die rol, van vertegenwoordiger, nam zij ook vóór de procedure in. Dit blijkt onder meer uit de tekst van het e-mailbericht van 27 juli 2009 (rov. 4.28), waarop Wiefferink een beroep heeft gedaan om aan te tonen dat hij niet met Poldanor maar met REM-BUD heeft gecontracteerd.
3.14
Aan de orde is hiermee het geval dat Uw Raad in het Euretco-arrest toelaatbaar heeft bevonden:18.
“5.2.3 Een lasthebber die in eigen naam in rechte optreedt ten behoeve van een ander (de lastgever), is niet gehouden in de dagvaarding of anderszins te vermelden dat hij ter behartiging van de belangen van een ander optreedt. Eerst indien het verweer van de wederpartij daartoe aanleiding geeft, zal de lasthebber moeten stellen en zo nodig bewijzen dat hij uit hoofde van lastgeving bevoegd is in eigen naam ten behoeve van de rechthebbende op te treden. Deze regel geldt ook voor het hoger beroep. (Vgl. onder meer HR 26 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP9665, rov. 3.3; HR 15 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK0874, rov. 3.5.1; en HR 26 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4995, rov. 4.4.2).
De omstandigheid dat de eiser op enig moment na aanvang van de procedure stelt dat hij de vordering als lasthebber ten behoeve van de lastgever geldend maakt, brengt geen wijziging in zijn hoedanigheid als procespartij als bedoeld in onder meer HR 12 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8483, rov. 3.13, indien hij blijft procederen in eigen naam.
Een en ander brengt mee dat geen rechtsregel zich ertegen verzet dat de eiser die een vordering in eigen naam heeft ingesteld, op enig moment in de procedure stelt dat hij die vordering (al vanaf het begin dan wel vanaf een later tijdstip, bijvoorbeeld naar aanleiding van een overgang van de vordering op een derde) in eigen naam als lasthebber van de rechthebbende geldend maakt.”
3.15
Het geval dat Uw Raad in de tweede alinea van deze rechtsoverweging heeft omschreven, heeft zich in de onderhavige procedure voorgedaan: Poldanor, eiseres, heeft op enig moment na aanvang van de procedure, naar aanleiding van het verweer van Wiefferink, gesteld dat zij haar vordering (althans met betrekking tot bepaalde contracten, zie rov. 4.28) ten behoeve van REM-BUD geldend maakt en zij is vervolgens in eigen naam blijven procederen. Niet gebleken is dat Wiefferink hierdoor processueel nadeel heeft geleden.19.
3.16
Zou overigens wel een wijziging van de partijhoedanigheid hebben plaatsgevonden door de gebeurtenissen als omschreven in randnummer 3.10 hiervoor – dat is volgens mij dus niet het geval –, dan nog zou de klacht van Wiefferink falen, omdat die wijziging dan niet ontoelaatbaar kan worden genoemd. Uit rov. 3.3 van het Trafigura-arrest,20.een arrest waarop Wiefferink in cassatie een beroep doet (randnummer 3.5 hiervoor), blijkt dat een wijziging van de partijhoedanigheid niet per definitie ontoelaatbaar is. Van belang is in welk stadium de wijziging van de partijhoedanigheid heeft plaatsgevonden en of de wederpartij door deze wijziging in haar processuele belangen is geschaad. In de onderhavige procedure heeft Poldanor in een vroeg stadium (randnummer 3.10 hiervoor) duidelijk gemaakt aan Wiefferink dat zij mede voor REM-BUD optreedt en is, als gezegd (randnummer 3.15 hiervoor), van enig processueel nadeel aan de zijde van Wiefferink niet gebleken.
Onderdeel 2 – de toewijzing van de wettelijke handelsrente
3.17
Onderdeel 2 klaagt als gezegd (randnummer 3.1 hiervoor) over het oordeel van het hof dat Wiefferink de wettelijke handelsrente (vanaf 8 september 2015) is verschuldigd over het door hem terug te betalen bedrag van € 415.657,50 (rov. 4.57-4.58 en rov. 6.3).
3.18
Volgens Wiefferink heeft het hof met dit oordeel blijkgegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Bovendien is het oordeel niet toereikend dan wel onbegrijpelijk gemotiveerd.
3.19
In dit verband voert Wiefferink aan dat het gevolg van de vernietiging van de koopovereenkomsten is dat, als het ware, de verbintenissen (uit die koopovereenkomsten) nooit hebben bestaan. De gevolgen ervan moeten ongedaan worden gemaakt, zodat de betaalde koopsommen terugbetaald moeten worden. Deze ongedaanmakingsverbintenis echter, aldus nog steeds Wiefferink, valt buiten het bereik van art. 6:119a BW. Wiefferink wijst in dit verband op het Rupskraan-arrest van Uw Raad.21.Het hof heeft dan ook ten onrechte de gevorderde wettelijke handelsrente op grond van art. 6:119a BW toewijsbaar geoordeeld. Hiermee heeft het hof miskend dat de verplichting tot betaling van wettelijke handelsrente op grond van art. 6:119a BW (slechts) geldt indien betaling niet tijdig plaatsvindt, maar niet als sprake is van, in de woorden van Wiefferink, een verplichting tot schadevergoeding in verband met de vernietiging van een handelsovereenkomst; deze valt niet onder het bereik van art.6:119a BW.22.
3.20
Het onderdeel houdt verder de klacht in dat het oordeel van het hof dat Wiefferink geen, althans geen toegespitst verweer heeft gevoerd tegen de vordering tot vergoeding van de wettelijke handelsrente, onjuist is. Wiefferink stelt in dit verband dat hij dit verweer wel degelijk heeft gevoerd, reeds in eerste aanleg. Hij verwijst hierbij naar randnummer 71. van zijn conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie.23.Indien het hof de vordering tot vergoeding van de wettelijke handelsrente toewijsbaar heeft bevonden op grond van zijn overweging (in rov. 4.58) dat Wiefferink geen toegespitst verweer heeft gevoerd, heeft het hof volgens Wiefferink zijn verplichting geschonden om op grond van art. 25 Rv ambtshalve de rechtsgronden aan te vullen.
3.21
Het onderdeel is terecht voorgesteld. Het hof heeft de vordering van Poldanor met betrekking tot de wettelijke handelsrente toegewezen op de grond dat Wiefferink tegen deze vordering geen (toegespitst) verweer heeft gevoerd (rov. 4.58). Hiermee heeft het hof miskend dat het gehouden was om, ook bij een nevenvordering als deze, te onderzoeken of er een rechtsgrond was voor toewijzing van de vordering, ook bij gebreke van een verweer van Wiefferink.24.,25.Deze miskenning wreekt zich hier, nu het hof ten onrechte op grond van art. 6:119a BW26.de wettelijke handelsrente toewijsbaar heeft bevonden. Het gaat hier niet om een geval waarin een contractspartij die op grond van een handelsovereenkomst27.een geldsom verschuldigd is, deze geldsom niet of te laat heeft voldaan, maar om een ander geval: Wiefferink moet als gevolg van de vernietiging van de overeenkomsten op grond van dwaling de door Poldanor/REM-BUD op grond van die overeenkomsten betaalde koopsommen terugbetalen. Die op Wiefferink rustende verbintenis tot terugbetaling is niet gebaseerd op de voorliggende overeenkomsten, maar is gebaseerd op de wet: Poldanor komt een beroep toe op art. 6:203 lid 1 en lid 2 BW (onverschuldigde betaling van een geldsom).28.Uit een recent arrest van Uw Raad blijkt met zoveel woorden dat art. 6:119a BW op zo’n geval niet van toepassing is:
“3.1.2 (…) Art. 6:119a BW heeft alleen betrekking op de geldelijke tegenprestatie voor geleverde goederen of diensten op grond van een handelsovereenkomst. Dit betreft de primaire betalingsverplichting uit de handelsovereenkomst. De wettelijke handelsrente ziet dus niet op andere geldelijke verplichtingen waartoe zo’n overeenkomst aanleiding kan geven, en derhalve evenmin op een vordering uit onverschuldigde betaling.”29.
3.22
Het onderdeel behoeft verder geen bespreking.
Slotsom
3.23
Onderdeel 1 van het door Wiefferink aangevoerde middel faalt. Onderdeel 2 treft echter doel, zodat vernietiging van het arrest zou moeten volgen.
3.24
Uw Raad kan er evenwel voor kiezen de zaak zelf af te doen door in plaats van de wettelijke handelsrente de ‘gewone’ rente (art. 6:119 BW) toe te wijzen. Uw Raad heeft dit eerder gedaan in zaken waarin ten onrechte de wettelijke handelsrente is toegewezen.30.
Onderdeel 3 - voortbouwklacht
3.25
Dit onderdeel houdt een voortbouwklacht in. Volgens Wiefferink brengt het slagen van de middelonderdelen mee dat ook de rov. 4.33, 4.36, 4.37, 4.50, 4.56, 4.57 worden getroffen, evenals het dictum van het bestreden arrest.
3.26
Deze klacht slaagt enkel in zoverre dat rov. 6.3, deel uitmakend van het dictum, wordt getroffen, nu het hof daarin de wettelijke handelsrente vanaf 8 september 2015 heeft toegewezen.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging en tot afdoening als hiervoor onder randnummer 3.24 vermeld.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑11‑2021
De feitenweergave is gebaseerd op de in cassatie niet bestreden rov. 2.1-2.13 van het bestreden arrest, hof Arnhem-Leeuwarden 4 augustus 2020, zaaknummer 200.217.164 (niet gepubliceerd), in het hoger beroep op Rb. Overijssel 15 maart 2017, zaaknummer C/08/176295 (niet gepubliceerd).
Bepaalde processtukken die wel in het A-dossier zijn opgenomen, ontbreken in het B-dossier. Het gaat om de pleitnotities van de advocaat van Wiefferink in hoger beroep (nr. 14 in het A-dossier), de akte houdende overlegging producties van Poldanor van 11 maart 2020 (nr. 15 in het A-dossier) en het proces-verbaal van pleidooi in hoger beroep (nr. 16 in het A-dossier).
Zie rov. 3.1 van het bestreden arrest.
Zie rov. 3.2 en 4.33 van het bestreden arrest.
Zie rov. 3.2 van het bestreden arrest.
Rb. Overijssel 15 maart 2017, zaaknummer C/08/176295 (niet gepubliceerd).
Anders dan het hof zo (met (…)) suggereert, staat in het e-mailbericht na REM-BUD een punt en gaat de tekst verder met “In this transaction…”.
Wiefferink verwijst hierbij naar rov. 4.25 van het bestreden arrest (randnummer 2.8 hiervoor).
Zie rov. 4.28 van het bestreden arrest (randnummer 2.8 hiervoor).
Wiefferink verwijst hierbij naar randnummers 8., 10., 11. en 12. van de inleidende dagvaarding van Poldanor.
Hierbij verwijst hij naar HR 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:587, RvdW 2020/491, JOR 2020/136 m.nt. T.M.C. Arons en JBPr 2020/61 m.nt. M.P. Vos, rov. 3.3.
Hierbij verwijst Wiefferink naar HR 22 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1435, NJ 2006/202 m.nt. H.J. Snijders en JBPr 2005/5 m.nt. A. Knigge en L.C. Dufour (Brink/ABN Amro), rov. 3.4.
Wiefferink verwijst naar randnummers 10.-13. van zijn conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie.
Zie bijvoorbeeld pleitaantekeningen in eerste aanleg, randnummer 8 en de procesinleiding, randnummer 12.
Wiefferink verwijst in dit verband onder meer naar HR 22 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1435, NJ 2006/202 m.nt. H.J. Snijders en JBPr 2005/5 m.nt. A. Knigge en L.C. Dufour, rov. 3.4. Zie randnummer 15. van de schriftelijke toelichting.
Zie randnummer 43. van Wiefferinks conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie: “(…) Deze vorderingen zijn deels gebaseerd op overeenkomsten, waarbij Poldanor geen partij was. Poldanor dient ter zake dat gedeelte van de vordering dan ook niet ontvankelijk te worden verklaard.”
Zie randnummers 6. tot en met 8. van de pleitaantekeningen van de advocaat van Poldanor in hoger beroep in samenhang met nr. 4 op p. 2 van het proces-verbaal van pleidooi van 11 maart 2020, alsmede randnummer 15. van de schriftelijke toelichting van Poldanor. Dit proces-verbaal is overigens niet opgenomen in het door Poldanor ingediende cassatieprocesdossier (het B-dossier).
HR 16 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2112, NJ 2018/450 en JPBr 2019/14 m.nt. F.J. Werners.
Bij conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte wijziging van eis, heeft Poldanor wel haar vordering in die zin gewijzigd dat zij ook op grond van dwaling vernietiging van de met Wiefferink gesloten overeenkomsten vordert. Wiefferink is op deze grond (dwaling) ingegaan in randnummers 17. tot en met 24. van zijn conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie. Wiefferink heeft zich dus tegen deze door Poldanor gewijzigde vordering kunnen verweren.
HR 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:587, RvdW 2020/491, JOR 2020/136 m.nt. T.M.C. Arons en JBPr 2020/61 m.nt. M.P. Vos.
HR 15 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:70, NJ 2016/51, rov. 3.3.1-3.3.3.
Zie randnummer 15. van de procesinleiding.
In dit randnummer staat het volgende: “Aangezien de hoofdvorderingen van Poldanor dienen te worden afgewezen, liggen ook de nevenvorderingen van Poldanor, zoals aanspraak op rente en buitengerechtelijke incassokosten, voor afwijzing gereed.”
Zie recentelijk bijvoorbeeld HR 13 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1787, RvdW 2020/1200 (Van Leeuwen en Butterman q.q./Glencore), rov. 3.3.2 (met betrekking tot wettelijke rente): “De rechter dient (…) ambtshalve na te gaan of de aan de vordering ten grondslag gelegde feiten het gevorderde kunnen dragen.” Zie onder meer ook Asser Procesrecht/A.C. van Schaick, Deel 2. Eerste aanleg, Deventer: Wolters Kluwer 2016, nr. 99 en GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 25 Rv, aant. 3 (T.F.E. Tjong Tjin Tai).
Dat onderzoek zou dus bijvoorbeeld ook na verstekverlening moeten plaatsvinden. Zie GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 139 Rv, aant. 9.1 (P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt), die opmerkt “dat de rechter de vordering of een nevenvordering (bijvoorbeeld bovenmatige contractuele vertragingsrente) afwijst indien zij rechtens niet toegewezen kan worden (de gestelde feiten kunnen niet tot het beoogde rechtsgevolg leiden of om andere redenen laat het recht toewijzing van de vordering niet toe) (…)”.
Art. 6:119a BW is ingevoerd bij de Wet van 7 november 2002 tot uitvoering van Richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (Stb. 2002/545), in werking getreden op 1 december 2002 (Stb. 2002/561). Nadien is de tekst van deze bepaling gewijzigd door de Wet van 13 december 2012 tot wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek en enkele andere wetten in verband met de implementatie van Richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (Stb. 2012/647), in werking getreden op 16 maart 2013 (Stb. 2013/ 9). Een laatste wijziging van de tekst is bewerkstelligd door de Wet van 18 april 2017 tot wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het tegengaan van onredelijk lange betaaltermijnen (Stb. 2017/170), in werking getreden op 1 juli 2017 (Stb. 2017/171).
Het begrip handelsovereenkomst wordt door de laatste zin van art. 6:119a lid 1 BW als volgt omschreven: “de overeenkomst om baat die een of meer van de partijen verplicht iets te geven of te doen en die tot stand is gekomen tussen een of meer natuurlijke personen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf of rechtspersonen”.
Zie in dit verband rov. 4.57 van het bestreden arrest.
HR 30 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1710, NJ 2020/408 (Q-Park Operations Netherlands B.V./Deka HOT Moerdijk GmbH & Co. KG). Zie over dit arrest H. Boom en S. Zaccà, ‘Een handzaam overzicht over de regeling van wettelijke rente en handelsrente’, Bb2020/109, p. 528 e.v.
Zie bijvoorbeeld HR 30 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1710, NJ 2020/408 (Q-Park Operations Netherlands B.V./Deka HOT Moerdijk GmbH & Co. KG), rov. 5 en ook HR 15 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:70, NJ 2016/51 (Rupskraan), rov. 3.5.
Beroepschrift 03‑11‑2020
PROCESINLEIDING IN CASSATIE
bij de Hoge Raad der Nederlanden als bedoeld in art. 407 lid 1 (nieuw) Rv.
Eiseres tot cassatie is
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid WIEFFERINK B.V., gevestigd te Oldenzaal (hierna te noemen: ‘Wiefferink’), te dezer zake woonplaats kiezende te (3011 JR) Rotterdam aan de Meent 106, ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr J.A.J. Leeman, die in deze zaak door eiseres als haar advocaat wordt aangewezen om in dit geding als zodanig op te treden en haar te vertegenwoordigen.
Verweerster in cassatie is
De rechtspersoon naar buitenlands recht POLDANOR S.A., thans handelend onder de naam: Goodvalley Agro S.A., gevestigd te Prdzechlewo, Polen (hierna te noemen: ‘Poldanor’), die te dezer zake laatstelijk haar woonplaats heeft gekozen ten kantore van haar (proces) advocaat uit de vorige instantie Mr B. Sujecki, kantoorhoudende te (3581 BD) Utrecht aan de Maliesingel 16B;
Wiefferink stelt door indiening van deze procesinleiding op de voet van art. 407 (nieuw) Rv. beroep in cassatie in tegen het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gewezen op 4 augustus 2020 onder zaaknummer 200.217.164 tussen Wiefferink als geïntimeerde en Poldanor als appellante.
Verweerster kan in cassatie ten laatste verschijnen op vrijdag 18 december 2020 niet in persoon maar door tussenkomst van en vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden. De enkelvoudige civiele kamer van de Hoge Raad behandelt de zaken, vermeld op het in art. 15 van het Besluit orde van dienst gerechten bedoelde overzicht van zaken, op de vrijdagen die worden genoemd in hoofdstuk 1 van het procesreglement van de Hoge Raad voor civiele vorderingszaken (STCRT. 2017/5928) om 10:00 uur. De behandeling van de zaken vindt plaats in het gebouw aan het Korte Voorhout 8, 2511 EK te Den Haag.
Middel tot cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid met zich brengt, doordat het hof ten onrechte heeft geoordeeld en beslist zoals in zijn tussen Wiefferink en Poldanor gewezen arrest van 4 augustus 2020, zulks om meer dan één van de volgende, waar nodig in onderling verband en in samenhang te beschouwen redenen.
Inleiding
1.
Het hof heeft geoordeeld dat de tussen de partijen Wiefferink, Poldanor en REM-BUD gesloten koopovereenkomsten (op vordering van Poldanor) op grond van dwaling dienen te worden vernietigd en de betaalde koopsommen dientengevolge dienen te worden terugbetaald te vermeerderen met de wettelijke handelsrente.
In cassatie staat centraal het oordeel van het hof (i) dat partij Poldanor het recht/de bevoegdheid heeft om ten aanzien van de vorderingen van REM-BUD met betrekking tot de overeenkomsten die tussen haar en Wiefferink zijn gesloten, voor eigen rekening als procespartij voor REM-BUD jegens Wiefferink op te treden en (ii) dat van de toewijzing van de gevorderde handelsrente.
Relevante feiten in cassatie
2.
Voor zover in cassatie van belang kan van de volgende feiten worden uitgegaan.
3.
Poldanor is een in Polen gevestigde onderneming die varkensfokkerijen drijft. De daarbij geproduceerde varkensmest wordt benut voor het winnen van een biogas, te weten methaan. Wiefferink produceert en verhandelt opslag- en afdeksystemen van kunstoffolie, onder meer voor biogasinstallaties.
In de loop van 2007 zijn partijen zaken met elkaar gaan doen. Wiefferink verkocht en leverde aan Poldanor toen voor het eerst een afdekinstallatie voor een biogasinstallatie. In de daarop volgende jaren zijn door Wiefferink afdekinstallaties voor biogasinstallaties verkocht en geleverd op verschillende locaties in Polen.
Vanaf omstreeks april 2013 heeft Poldanor melding gemaakt van problemen met de folie en heeft zij daarover geklaagd. Volgens Poldanor heeft zij bij het sluiten van de overeenkomsten gedwaald, omdat zij toen een onjuiste voorstelling van zaken had betreffende de door Wiefferink geleverde afdekfolie voor een biogasinstallatie.
4.
Het gaat (in cassatie nog uitsluitend) om de overeenkomsten die betrekking hebben op de afdekinstallaties voor de biogasinstallaties in de locaties Korczaka, Naclaw, Plaszczya, Swielino en Uniechówek.1. De overeenkomsten betreffende Korczaka en Plaszczya zijn tussen Poldanor en Wiefferink gesloten en die betreffende de locaties Naclaw, Swielino en Uniechówek zijn tussen Wiefferink en REM-BUD gesloten.2.
5.
Vervolgens heeft Poldanor Wiefferink voor de rechtbank Overijssel gedaagd en gevorderd, kort gezegd, (primair) voor recht te verklaren dat de koopovereenkomsten met terugwerkende kracht zijn ontbonden, met veroordeling tot (terug) betaling van een bedrag € 415.657,50, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, (subsidiair) tot betaling van een bedrag van € 248.038,57 ter vergoeding van de vervanging van de afdekfolie en (daarnaast) een bedrag van € 282.375,00 als vergoeding voor gederfde winst, alles nog te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten en proceskosten.3.
Poldanor heeft vervolgens haar eis gewijzigd in dier voege dat zij primair heeft gevorderd, in plaats van ontbinding van de koopovereenkomsten, dat de overeenkomsten worden vernietigd op grond van dwaling.4.
6.
In haar inleidende dagvaarding heeft Poldanor de stelling betrokken dat zij niet alleen met betrekking tot de overeenkomsten betreffende de locaties Korczaka en Plaszczya, maar ook met betrekking tot de locaties Naclaw, Swielino en Uniechówek, de opdrachtgever respectievelijk de contractant is van Wiefferink.5.
Over de partij REM-BUD wordt in de dagvaarding met geen woord gerept.
Het staat vast (in cassatie) dat met betrekking tot de laatstgenoemde drie locaties (Naclaw, Swielino en Uniechówek) tussen de partijen Wiefferink en REM-BUD, en niet tussen de partijen Wiefferink en Poldanor, hiertoe koopovereenkomsten zijn gesloten.6.
7.
Poldanor heeft, nadat door Wiefferink het verweer is gevoerd dat zij met betrekking tot de drie voornoemde locaties niet de contractant is van Poldanor, maar zij daarentegen juist de contractant van REM-BUD is7., een verklaring van REM-BUD overgelegd8., met welke verklaring REM-BUD Poldanor heeft gemachtigd om voor haar in de procedure jegens Wiefferink op te treden.
Klachten
Onderdeel 1
8.
Dit klachtonderdeel ziet op de rov. 4.25 t/m 4.32, meer in het bijzonder de rov. 4.30 t/m 4.32, van 's hof arrest waarin het hof heeft overwogen en beslist dat Poldanor het recht/de bevoegdheid heeft om voor eigen rekening als procespartij voor REM-BUD op te treden en haar vordering, ook voor zover die betrekking heeft op de locaties Naclaw, Swielino en Uniechówek, waarbij REM-BUD de contractspartij is van Wiefferink, haar niet kan worden ontzegd.
Dit leidt (mede) tot de conclusie dat het oordeel van het hof betrekking heeft op alle vorderingen.9.
Hiermee heeft het hof niet alleen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, maar ook is zijn beslissing niet toereikend dan wel onbegrijpelijk gemotiveerd.
9.
Het betreft te dezen het onderwerp van wijziging van partijhoedanigheid tijdens de procedure.
In beginsel is een wijziging van partijhoedanigheid niet toegestaan, een regel die mede voortvloeit uit de eisen van de goede procesorde.10. Het antwoord op de vraag wie in een procedure als partij optreedt, wordt met name bepaald door het procesinleidende stuk, de dagvaarding.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat in verband met de aard van dit document en de belangen van de wederpartij strenge eisen moeten worden gesteld aan de duidelijkheid van de formulering van de identiteit en de hoedanigheid van degene op wiens verzoek het exploot wordt uitgebracht.11.
10.
In deze zaak heeft de wijziging van partijhoedanigheid als volgt plaatsgevonden.
Poldanor heeft, nadat zij in de inleidende dagvaarding haar vordering uitsluitend pro se heeft ingesteld en deze ook als zodanig heeft geformuleerd12., haar partijhoedanigheid gaande de procedure gewijzigd.
Poldanor heeft, na daartoe door Wiefferink gevoerd verweer13., zich mede beroepen op de verklaring d.d. 14 maart 2016 van REM-BUD, die haar hiermee heeft gemachtigd, althans haar hiermee de bevoegdheid heeft verleend om ook voor REM-BUD (voor zover het betreft de tussen Wiefferink en REM-BUD gesloten contracten aangaande de biogasinstallaties Naclaw, Swielino en Uniechówek) een vordering in te stellen.14.
In de inleidende dagvaarding was de partijhoedanigheid van Poldanor die van formele en materiële procespartij en in één rechtspersoon verenigd. Weliswaar is met betrekking tot het tussen Poldanor en Wiefferink tweetal gesloten contracten (aangaande de biogasinstallaties Korczaka en Plaszcya) Poldanors partijhoedanigheid ongewijzigd gebleven, maar ter zake van de tussen Wiefferink en REM-BUD gesloten overeenkomsten betreffende de overige drie biogasinstallaties voornoemd is de partijhoedanigheid van Poldanor wèl gewijzigd, nu zij in die verhouding (nog slechts) de formele procespartij is en REM-BUD de materiële procespartij is geworden.
Dit is een wijziging van partijhoedanigheid en zo'n wijziging is (te dezen) niet geoorloofd.
11.
Het hof heeft (alleen) op grond van de verklaring van REM-BUD geoordeeld dat Poldanor daarmee een recht/bevoegdheid is verleend om voor eigen rekening als procespartij voor REM-BUD op te treden en haar vordering jegens Wiefferink in deze procedure geldend te maken.
Hiermee geeft het hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting. In het bijzonder heeft het hof daarbij miskend dat een partij in daarvoor in aanmerking komende gevallen bij inleidende dagvaarding dient te stellen, alleen en/of mede, op te treden als gevolmachtigde van (of namens) een met name genoemde gevolmachtigde.
Ingeval een uitzondering op het beginsel (dat wijziging van partijhoedanigheid niet is geoorloofd) al mogelijk zou zijn en dat het hof op zo'n uitzondering het oog zou hebben gehad, dan heeft het hof zijn oordeel niet, althans onvoldoende onder woorden gebracht dat zijn oordeel op zo'n uitzondering betrekking had. Hiermee heeft het hof zijn oordeel niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
12.
Het hof heeft de verklaring van REM-BUD niet nader gekwalificeerd, hoewel partijen hieraan (zowel in eerste aanleg als in hoger beroep)15. ruimschoots aandacht hebben besteed, waarbij Wiefferink de verklaring van REM-BUD als een volmacht (ex artikel 3:60 lid 1 BW) heeft aangemerkt.16.
De kwalificatie van de verklaring van REM-BUD, althans het ontbreken daarvan klemt temeer, nu immers in het geval dat de verklaring als een volmacht dient te worden gekwalificeerd (hetgeen door Wiefferink wordt verdedigd) wijziging van partijhoedanigheid gaande de procedure, althans wanneer de gevolmachtigde in het procesinleidende stuk niet met zoveel woorden is vermeld, niet is geoorloofd,17. en het hof ‘slechts’ heeft overwogen, althans geoordeeld dat op grond van de verklaring van door REM-BUD aan Poldanor een recht/bevoegdheid is verleend om voor rekening als procespartij op te treden.
Zonder nadere motivering, die in 's hofs oordeel ontbreekt, is dan ook onjuist dan wel onbegrijpelijk op grond waarvan de verklaring van REM-BUD ertoe dient te leiden dat aan Poldanor een recht dan wel de bevoegdheid is verleend om in de procedure als procespartij voor REM-BUD op te treden en haar vordering betreffende de overeenkomsten ter zake van de drie locaties Naclaw, Swielino en Uniechówek toe te kennen. Het hof heeft hiermee (mede) zijn oordeel niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Onderdeel 2
13.
Dit klachtonderdeel behelst het onderwerp van de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW.
Wiefferink is door het hof veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 415.657,50 als vergoeding van de door Poldanor en REM-BUD betaalde koopprijzen voor de afdekinstallaties. Dit bedrag dient, zo oordeelt het hof, met de wettelijke handelsrente vanaf 8 september 2015 te worden vermeerderd; vergelijk rov. 6.3, dit in samenhang met de rov. 4.57 en 4.58.
Hiermee geeft het hof niet alleen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, maar ook is zijn beslissing niet toereikend dan wel onbegrijpelijk gemotiveerd.
14.
Het gevolg van de vernietiging van de koopovereenkomsten is dat, als het ware, de verbintenissen nooit hebben bestaan. De gevolgen ervan moeten ongedaan worden gemaakt, zodat de betaalde koopsommen dienen te worden terugbetaald.
De ongedaanmakingsverbintenis, waarvan te dezen sprake is en die tot terugbetaling verplicht, valt buiten het bereik van artikel 6:119a BW.18. De Hoge Raad heeft dit in zijn arrest van 15 januari 2016 met zoveel woorden bevestigd.19.
15.
Ten onrechte heeft het hof de gevorderde vergoeding van (de) wettelijke handelsrente ex artikel 119a BW toewijsbaar geoordeeld. Het hof heeft hiermee miskend dat de verplichting van wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW (slechts) geldt indien betaling niet tijdig plaatsvindt, maar niet als sprake is van een verplichting tot schadevergoeding in verband met de vernietiging van een handelsovereenkomst; deze valt niet onder het bereik van artikel 6: 119a BW.
16.
Het oordeel van het hof dat Wiefferink tegen de nevenvorderingen van Poldanor betreffende (de) rente (en de buitengerechtelijke incassokosten) geen verweer, althans geen toegespitst heeft gevoerd, is onjuist, nu Wiefferinks dit verweer wel degelijk reeds in eerste aanleg heeft gevoerd.20.
Voor zover het hof Wiefferink de vordering tot vergoeding van wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW toewijsbaar heeft geoordeeld op grond van de overweging (rov. 4.58) dat Wiefferink geen toegespitst verweer heeft gevoerd, heeft het hof zijn verplichting om op grond van artikel 25 Rv ambtshalve de rechtsgronden aan te vullen, geschonden.
Onderdeel 3
17.
Het slagen van de middelonderdelen vitiëren de rov. 4.33, 4.36, 4.37, 4.50, 4.56 en 4.57 en het dictum van het arrest a quo.
Mitsdien:
Het de Hoge Raad der Nederlanden moge behagen het arrest waarvan beroep op grond van één of meerdere onderdelen van het voorgestelde middel van cassatie te vernietigen met zodanige beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren, één en ander met veroordeling van verweerder in de kosten van het beroep, waarbij wordt gevorderd dat de proceskosten worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover, te rekenen vanaf 24 dagen na de datum van het arrest.
Advocaat,
Rotterdam, 3 november 2020
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 03‑11‑2020
Zie hof rov. 4.25.
Zie hof rov. 4.28.
Zie haar dagvaarding, petitum.
Zie haar Conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte wijziging van eis, nr. 45 en conclusie.
Zie de dagvaarding: nr. 8 (locatie Naclaw), nr. 10 (locatie Swielino) en nr. 11 en 12 (locatie Uniechówek).
Zie hof rov. 4.28.
Zie Wiefferink's Conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met name de nummers 10 — 13.
Als productie 66 is een verklaring, gedateerd 14 maart 2016,van REM-BUD bij de Conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte wijziging van eis door Poldanor, overgelegd.
Zie hof rov. 4.56.
HR 3 april 2020, RvdW 2020/491 (Trafigura), rov. 3.3.
HR 22 oktober 2004, NJ 2006/202, m.nt. H.J. Snijders, rov. 3.4.
Zie het petitum van de dagvaarding.
Zie Wiefferink' s Conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, nr. 10–13.
Zie hof rov. 4.31.
Zie Conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte wijziging van eis Poldanor, nr. 4 -10, Conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie Wiefferink, nr. 3 en 4, Conclusie van dupliek in reconventie Poldanor, nr. 3 en 4, Pleitnota mr. Sujecki, nr. 10–12, Pleitaantekeningen mr. Van Loon, nr. 4 t/m 9, Memorie van grieven, nr. 18 -30 en nr. 43–44, Memorie van antwoord, nr. 26–32, pleitaantekeningen (in hoger beroep) mr. Sujecki, nr. 6–9.
Zie met name de pleitaantekeningen (nr. 4 t/m 9) van mr. Van Loon in het kader van het pleidooi ten overstaan van de rechtbank op 2 november 2016.
Zie (onder meer) de opmerking van AG Timmerman in zijn conclusie bij HR 16 november 2018 , NJ 2018/450, par. 3.46 en hetgeen Barbiers/Klaassen in TCR 2020, nummer 3, voetnoot 44 noteren.
Zie hiertoe onder meer GS Verbintenissenrecht, artikel 6:119a BW, aantekening 5 sub f (ongedaanmakingsverbintenis), sub g (onverschuldigde betaling ex artikel 6:203 BW) en sub h (overige verplichtingen uit hoofde van overeenkomst).
HR 15 januari 2016, NJ 2016/51 (Rupskraan), rov. 3.3.1–3.3.3.
Zie Wiefferink' s Conclusie van Antwoord, tevens eis in reconventie XII. nr. 71 (blz. 24).