NJ 2020/408
Overeenkomstenrecht; wettelijke handelsrente. Cassatieprocesrecht; uitleg voorwaarde incidenteel beroep.
HR 30-10-2020, ECLI:NL:HR:2020:1710
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
30 oktober 2020
- Magistraten
Mrs. M.V. Polak, A.M.J. van Buchem-Spapens, C.H. Sieburgh
- Zaaknummer
19/02259
- Conclusie
A-G mr. W.L. Valk
- Noot
Red. Aant.
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS240070:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Cassatie
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:1710, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 30‑10‑2020
ECLI:NL:PHR:2020:608, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑06‑2020
Beroepschrift, Hoge Raad, 01‑11‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 31‑05‑2019
- Wetingang
Art. 6:119a BW
Essentie
Overeenkomstenrecht; wettelijke handelsrente. Cassatieprocesrecht; uitleg voorwaarde incidenteel beroep.
Samenvatting
Art. 6:119a BW heeft alleen betrekking op de geldelijke tegenprestatie voor geleverde goederen of diensten op grond van een handelsovereenkomst. Dit betreft de primaire betalingsverplichting uit de handelsovereenkomst. De wettelijke handelsrente ziet dus niet op andere geldelijke verplichtingen waartoe zo’n overeenkomst aanleiding kan geven, en derhalve evenmin op een vordering uit onverschuldigde betaling (vgl. HR 8 december 2017, RvdW 2018/3).
De Hoge Raad ziet aanleiding om het incidentele beroep zo uit te leggen dat de voorwaarde waaronder het is ingesteld, niet is vervuld. Er bestaat ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.