Einde inhoudsopgave
Vorderingswet
Artikel 23
Geldend
Geldend vanaf 02-03-2022
- Bronpublicatie:
15-12-2021, Stb. 2022, 23 (uitgifte: 20-01-2022, kamerstukken: 35889)
- Inwerkingtreding
02-03-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-02-2022, Stb. 2022, 100 (uitgifte: 01-03-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Financiën
Ministerie van Justitie
Ministerie van Economische Zaken
Ministerie van Defensie
- Vakgebied(en)
Onteigeningsrecht / Onteigening
1.
Zolang niet een krachtens artikel 3, eerste lid, vastgesteld besluit in werking is, kan bij koninklijk besluit aan Onze Minister van Defensie de bevoegdheid worden verleend in het belang van de uitvoering van de militaire taak, ten behoeve van de Staat of van andere met de behartiging van openbare belangen belaste lichamen het eigendomsrecht op of een recht tot gebruik van een of meer bij Ons besluit aangewezen onroerende zaken te vorderen.
2.
Zolang niet een krachtens artikel 3, eerste lid, vastgesteld besluit in werking is, kan bij koninklijk besluit aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken de bevoegdheid worden verleend in het belang van de bestrijding van rampen en zware ongevallen in buitengewone omstandigheden als bedoeld in paragraaf 12 van de Wet veiligheidsregio's, van de beperking van de onmiddellijke gevolgen daarvan, ten behoeve van de Staat of van andere met de behartiging van openbare belangen belaste lichamen het eigendomsrecht op of een recht tot gebruik van een of meer bij Ons besluit aangewezen onroerende zaken te vorderen.
3.
Wij nemen Ons besluit als bedoeld in het eerste of tweede lid, de Raad van State gehoord.
4.
De voordracht tot vaststelling van een besluit krachtens het eerste lid wordt Ons gedaan door Onze Minister van Defensie, tezamen met Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat, en de voordracht tot vaststelling van een besluit krachtens het tweede lid wordt Ons gedaan door Onze Minister van Binnenlandse Zaken, tezamen met Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat. Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat pleegt, alvorens de voordracht mede te ondertekenen, overleg met Onze Ministers, tot wier zorg belangen, die door de vordering kunnen worden geraakt, behoren.
5.
De voordracht wordt niet gedaan dan nadat gebleken is, dat de nodige beschikking over de onroerende zaak niet of niet tijdig bij minnelijke overeenkomst verkregen kan worden.
6.
Een krachtens het eerste of tweede lid verleende bevoegdheid vervalt een maand na het in werking treden van Ons besluit, waarbij zij is verleend.
7.
De vorderingsbeschikking vermeldt het koninklijk besluit, waarbij de bevoegdheid tot het doen der vordering is verleend.
9.
Met betrekking tot het bepaalde in de artikelen 23–27 blijft artikel 1, tweede lid, buiten toepassing.