Einde inhoudsopgave
Vorderingswet
Artikel 19
Geldend
Geldend vanaf 01-01-1992
- Bronpublicatie:
25-10-1989, Stb. 1989, 490 jo Stb. 1991, 607 (uitgifte: 01-01-1991, kamerstukken/regelingnummer: -)
25-10-1989, Stb. 1989, 490 jo Stb. 1991, 607 (uitgifte: 01-01-1989, kamerstukken: Staten-Generaal Digitaal: 19077 Overheid.nl: 19077)
- Inwerkingtreding
01-01-1992
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-02-1990, Stb. 1990, 90 (uitgifte: 01-01-1990, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Financiën
Ministerie van Justitie
Ministerie van Economische Zaken
Ministerie van Defensie
- Vakgebied(en)
Onteigeningsrecht / Onteigening
1.
Degene, die als gevolg van een vordering het eigendomsrecht op een zaak of een beperkt recht, waaraan een zaak is onderworpen, heeft verkregen, mag die zaak of dat recht, zo de betrokken zaak onroerend is, binnen tien en anders binnen drie jaren daarna niet vervreemden alvorens die zaak of dat recht aan degene, die deze zaak of dat recht door de vordering heeft verloren, te koop te hebben aangeboden tegen een prijs, te bepalen in onderling overleg, dan wel bij gebreke van overeenstemming door de in artikel 17 bedoelde rechter.
2.
Niet inachtneming van het eerste lid tast de geldigheid van de vervreemding niet aan.
3.
Indien bij een vorderingsbeschikking is vermeld, dat de vordering mede beoogt degene, te wiens behoeve gevorderd wordt, in de gelegenheid te stellen de zaak of het recht te vervreemden, is het eerste lid niet van toepassing.