Einde inhoudsopgave
Vorderingswet
Artikel 1
Geldend
Geldend vanaf 17-02-1999
- Bronpublicatie:
28-01-1999, Stb. 1999, 30 (uitgifte: 01-01-1999, kamerstukken: 25836)
- Inwerkingtreding
17-02-1999
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-02-1999, Stb. 1999, 40 (uitgifte: 01-01-1999, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Financiën
Ministerie van Justitie
Ministerie van Economische Zaken
Ministerie van Defensie
- Vakgebied(en)
Onteigeningsrecht / Onteigening
1.
Voor de toepassing van het bij en krachtens deze wet bepaalde worden onder zaken verstaan de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten.
2.
Met betrekking tot vermogensrechten kan in dezelfde gevallen een vordering plaats vinden als met betrekking tot zaken. Voor zover geen andere regels zijn gegeven, is het bij en krachtens deze wet met betrekking tot zaken bepaalde van overeenkomstige toepassing.
3.
Op grond van het bij en krachtens deze wet bepaalde is geen vordering toegelaten van enig recht dat betrekking heeft op
- a.
alle vaartuigen, hoe ook genaamd en van welke aard ook, welke geheel of in hoofdzaak tot de vaart ter zee zijn bestemd;
- b.
effecten, betaalmiddelen, geldswaardige papieren, goud, vorderingen en documenten waarin zodanige vorderingen zijn belichaamd, ten aanzien waarvan het bepaalde bij of krachtens de Wet financiële betrekkingen buitenland 1994 van toepassing is.