Met weglating van voetnoten.
HR, 23-01-2018, nr. 16/03016 M
ECLI:NL:HR:2018:68
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-01-2018
- Zaaknummer
16/03016 M
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:68, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑01‑2018; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1469, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1469, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑11‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:68, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Militaire zaak. (Gewoonte)witwassen (meermalen gepleegd), art. 420bis.1.b en 420ter Sr. 1. In kluis verdachte aangetroffen geldbedrag afkomstig uit enig misdrijf? 2. Volgt uit bewijsvoering dat sprake is van een gewoonte? HR: 81.1 RO. Samenhang met 16/03015.
Partij(en)
23 januari 2018
Strafkamer
nr. S 16/03016 M
AGE/SSA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, Militaire Kamer, van 7 april 2016, nummer 21/002626-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2018.
Conclusie 28‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Militaire zaak. (Gewoonte)witwassen (meermalen gepleegd), art. 420bis.1.b en 420ter Sr. 1. In kluis verdachte aangetroffen geldbedrag afkomstig uit enig misdrijf? 2. Volgt uit bewijsvoering dat sprake is van een gewoonte? HR: 81.1 RO. Samenhang met 16/03015.
Nr. 16/03016 M Zitting: 28 november 2017 | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
Bij arrest van 7 april 2016 heeft de militaire kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, het vonnis van de militaire kamer van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 18 april 2014 met aanvulling van gronden bevestigd. Daarbij is de verdachte wegens 1 “witwassen” en 2 en 3 telkens “van het plegen van witwassen een gewoonte maken” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr en zijn beslissingen genomen ten aanzien van in beslag genomen voorwerpen, één en ander zoals in het door het hof bevestigde vonnis vermeld.
Deze zaak hangt samen met de ontnemingszaak tegen de verdachte (16/03015), waarin ik vandaag eveneens concludeer.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel behelst de klacht dat het oordeel van het hof dat het niet anders kan zijn dan dat het aangetroffen geldbedrag van € 124.500,- afkomstig is uit enig misdrijf onbegrijpelijk is, althans ontoereikend is gemotiveerd.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezen verklaard dat:
“hij op 26 juni 2012 in de gemeente Amsterdam voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van Euro 124.500,-,
- sieraden,
- een personenauto
voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen onmiddellijk en middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf”.
6. Het middel keert zich tegen de bewezenverklaring voor zover deze het voorhanden hebben van een geldbedrag van € 124.500,- betreft. Zoals blijkt uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg van 7 april 2014, heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat een gedeelte van dit geldbedrag afkomstig is van in Holland Casino verkregen speelwinsten.
7. De militaire kamer van de rechtbank heeft onder de aanhef “beoordeling door de militaire kamer” het volgende overwogen1.:
“Feiten en omstandigheden die vermoeden witwassen rechtvaardigen
De militaire kamer stelt voorop dat uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat bewezen wordt geacht dat een geldbedrag “uit enig misdrijf afkomstig is” als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het uit enig misdrijf afkomstig is. Onder verdachte is een groot contant geldbedrag en luxe goederen in beslag genomen. Daarnaast heeft verdachte een groot aantal contante uitgaven gedaan.
De politie heeft in een kasopstelling enerzijds het tussen 1 januari 2007 en 24 september 2012 van de bank contant opgenomen geld en anderzijds de som van de in de vaststaande feiten genoemde bankstortingen (waarbij is uitgegaan van € 75.604,72 aan stortingen), contante uitgaven en het contante bezit weergegeven waarbij een saldo is berekend van € 387.950,00 meer contante uitgaven dan legaal te herleiden contante inkomsten.
Daarnaast is sprake van bijkomende omstandigheden die typerend zijn voor witwassen.
Een voorbeeld is dat verdachte nauwe banden heeft met personen met criminele antecedenten. De vader van verdachte is in 2004 ter zake van deelneming aan een misdadige/verboden rechtspersoon en het medeplegen van invoer van cocaïne veroordeeld, terwijl de moeder van verdachte en de persoon waarmee zij een relatie heeft ten tijde van het opmaken van het dossier in onderhavige zaak als verdachte zijn aangemerkt ten aanzien van de invoer van een partij van ruim 2000 kilo cocaïne. Voorts de telefoongesprekken tussen verdachte en zijn moeder op 28 maart 2012. In dossier wordt over de inhoud van deze gesprekken onder meer opgemerkt: “ [verdachte] vraagt waarom zij weer mensen bij haar thuis laat komen. Zij vraagt waar het geld dan geteld moet worden en of hij het dan op straat moet tellen. [verdachte] stelt dat ze zelf ook kan controleren. Zij zegt dat het niet kan en dat het zo veel is.” Onder deze omstandigheden mag van verdachte verlangd worden dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de grote hoeveelheid aan contante uitgaven die niet gedekt wordt door legale contante opname en voor het bezit van een contant geldbedrag van € 124.500,-- die evenmin uit een opname van de bank kan worden herleid.
(…)
Het geldbedrag van €124.500,-
Ten aanzien van het contante geldbedrag dat in de kluis van verdachte is aangetroffen, heeft verdachte verklaard dat dit gedeeltelijk afkomstig is van de erfenis van zijn opa (die hij via zijn vader zou hebben verkregen) en van de winsten die hij heeft behaald met gokken.
Daarnaast zou een bedrag van € 3.000,- wisselgeld zijn voor 5.000 bezoekers voor een evenement van M-Choice trading.
Speelwinsten in verband met gokken
Ter onderbouwing van de stelling dat verdachte veel winst maakt in casino’s zijn onder meer kopieën van “purchase receipts” overgelegd (respectievelijk met bedragen van € 2.950,-, € 7.500,-, € 6.500,- en € 8.000,-), alsmede een foto van een persoon die fiches toont van Holland Casino. Verdachte heeft bovendien verklaard dat bij Holland Casino boven een bedrag van € 15.000,- pas wordt gesproken over “speelwinst” en verdachte vaak weggegaan is met een kleiner bedrag. Voorts heeft de raadsman van verdachte verwezen naar pagina 1222 van het dossier, inhoudende uitdraaien van observaties van verdachte in het casino door de afdeling Security & Risk Control van Holland Casino, waaruit volgens hem blijkt dat verdachte in april 2012 een speelwinst van € 37.000,- heeft gemaakt.
Vooropgesteld wordt dat het een feit van algemene bekendheid is dat het uitzonderlijk is dat dat een persoon structureel nettowinsten behaalt met kansspelen. In de dossierstukken zijn naar het oordeel van de militaire kamer geen aanwijzingen opgenomen op grond waarvan verdachte in dit opzicht een uitzondering betreft. Van het merendeel van de (geregistreerde) bedragen die door Holland Casino zijn uitgekeerd (contant aan verdachte, op de bankrekening van verdachte en/of de bankrekening van M-Choice) is immers niet vastgesteld dat het speelwinst betrof. Bovendien is gebleken dat verdachte tijdens de onderzoeksperiode met online kansspelen een groter bedrag verloren heeft, dan hij heeft gewonnen. De militaire kamer is dan ook van oordeel dat niet aannemelijk is dat verdachte herhaaldelijk substantiële, contante speelwinsten zou hebben behaald in het casino. De purchase receipts en de door de verdediging overgelegde foto, waarvan niet kan worden vastgesteld of het verdachte is die daarop staat afgebeeld, doen aan het voorgaande niet af. Uit het feit dat verdachte in de lijst van winst/verlies-registratie over de maand april 2012 voorkomt met “een plus van 37” kan de militaire kamer niet zonder meer afleiden dat bij verdachte sprake is geweest van een speelwinst van € 37.000,-. Daarbij komt dat verdachte een aantal malen gelden bij Holland Casino heeft willen laten registreren als speelwinst hetgeen werd geweigerd omdat niet kon worden vastgesteld dat sprake was van speelwinsten.
Aan het voorgaande voegt de militaire kamer toe dat verdachte over de besteding van de beweerdelijk speelwinsten wisselend heeft verklaard. Enerzijds heeft hij verklaard dat hij een deel van het geld uitgaf aan reizen en mooie spullen en een deel ervan in de kluis bewaarde, terwijl hij anderzijds heeft verklaard de gewonnen bedragen als speelwinst te willen storten “om alles netjes te registeren” voor onder meer de belastingdienst. Deze tegenstrijdigheid maakt de verklaringen van verdachte over zijn speelwinsten naar het oordeel van de militaire kamer des te meer ongeloofwaardig.”
8. Uit de aan het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 maart 2016 gehechte pleitaantekeningen blijkt dat de raadsman van de verdachte – voor zover voor de beoordeling van het middel van belang – aldaar het volgende heeft aangevoerd:
“Gokwinsten
Uit het dossier (p. 1218) maak ik op dat, indien er wordt verzocht een bedrag uit te betalen dat niet over de grens van €15.000,- komt, dit per definitie het etiquette krijgt 'geen speelwinst'. Indien cliënt een bedrag claimt lager dan €15.000,- betekent dit in het jargon van het Holland Casino dat dit géén speelwinst betreft, echter sluit dat niet uit dat het bedrag feitelijk gewonnen kan zijn door middel van het spelen in het Holland Casino.
Op pagina 1222 wordt met invoerdatum 14 maart 2012 en invoervestiging Utrecht bericht dat M.A. heeft in februari +/- > 15.000. Op diezelfde pagina wordt gesproken over een +37, invoervestiging Amsterdam. Op pagina 1225 wordt vermeld dat m.a. €20.000,- in ontvangst heeft genomen. Ik heb het overboekingsbewijs waaruit blijkt dat het bedrag overgemaakt naar het rekeningnummer van [verdachte] . Daarmee lijkt het door het Openbaar Ministerie verstrekte overzicht niet compleet te zijn. Ook betreft dit overzicht slechts de girale overboekingen en blijkt uit het dossier dat er ook contante betalingen aan [verdachte] hebben plaatsgevonden.
Deze getraceerde bedragen komen gezamenlijk op een bedrag van (15.000 + 37.000 + 20.000 + 36.500) €108,500.
Ik stel vast dat er door het Openbaar Ministerie nader onderzoek is verricht naar de bewering van cliënt dat er speelwinst van het Holland Casino in de kluis lag. Ik meen dat het onderzoek niet uitputtend en volledig is geweest. Indien het openbaar ministerie twijfels had over de juistheid van de door cliënt afgelegde verklaring, had het op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen om daar nader en volledig onderzoek naar te verrichten. Dat is niet gebeurd.
Cliënt heeft naar het oordeel van de verdediging een concrete, verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring voor een deel van de herkomst van het in de kluis aangetroffen geldbedrag van €124,500,- gegeven waarmee het vermoeden van de illegale herkomst van dit deel van het bedrag voldoende is ontzenuwd.
Ik verzoek u cliënt vrij te spreken van feit 1, het eerste gedachtestreepje; een geldbedrag van Euro 124,500.”
9. In haar arrest heeft de militaire kamer van het hof het vonnis van de militaire kamer van de rechtbank bevestigd en ten aanzien van het hiervoor genoemde verweer het volgende overwogen:
“Met betrekking tot de door verdachte gestelde casinowinsten is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte geregeld grote bedragen won, zoals door hem gesteld. Hetgeen verdachte heeft verklaard omtrent de zichzelf opgelegde restricties met betrekking tot casinobezoek maakt dit te minder aannemelijk.
Verdachte heeft verklaard dat de grote bedragen die hij cash in huis had, speelwinsten uit het casino betroffen. Verdachte heeft verklaard dat het casino de door hem gewonnen bedragen niet op zijn bankrekening wilde storten. Verdachte heeft deze vermeende speelwinsten zelf echter evenmin op zijn bankrekening gestort, terwijl niet is gebleken dat dit in de tenlastegelegde periode niet mogelijk was. Ook zijn geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt welke bedragen, wanneer door Holland Casino aan verdachte als speelwinst zijn uitbetaald. Het heeft er alle schijn van dat verdachte trachtte door contante stortingen via Holland Casino speelwinsten te fingeren en daarmee uit misdrijf verkregen geld wit te wassen Wat daar ook van zij, alle genoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, roepen bij het hof dermate grote twijfels op omtrent de vermeende gokwinst dat het deze verklaring van een deel van het bij verdachte aangetroffen contante geld als onaannemelijk verwerpt.”
10. Bij de beoordeling van het middel kan het volgende worden vooropgesteld. Op grond van doel en strekking van art. 420bis Sr en mede in het licht van de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling moet worden aangenomen dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Dit betekent dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid door wie, wanneer en waar dit misdrijf concreet is begaan.2.Dat onder een verdachte aangetroffen contant geld ‘uit enig misdrijf afkomstig is’, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.3.Het is aan het openbaar ministerie bewijs bij te brengen waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.4.Indien de vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat een geldbedrag dat de verdachte voorhanden heeft gehad – onmiddellijk of middellijk – uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld.5.Dit leidt er echter niet zonder meer toe dat het dan aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het geld niet van misdrijf afkomstig is.6.Wel kan de rechter in voorkomende gevallen in geval de in de bewijsvoering vastgestelde feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen rechtvaardigen en hij tot het oordeel komt dat de door de verdachte gegeven verklaring voor onder meer de herkomst van het geld niet aannemelijk is geworden, daaraan de gevolgtrekking verbinden dat het geldbedrag geen legale herkomst had en dat de verdachte dit wist.7.
11. Het middel bevat in de eerste plaats de klacht dat het hof heeft miskend dat de verdediging wel degelijk bewijsstukken heeft overgelegd waaruit speelwinsten blijken, aangezien de verdediging in hoger beroep uitdrukkelijk heeft verwezen naar (onder meer) pagina 1222 van het dossier. Deze klacht faalt. Het hof heeft overwogen dat de verdachte geen bewijsstukken heeft overgelegd waaruit blijkt welke bedragen wanneer door Holland Casino aan de verdachte als speelwinst zijn uitbetaald. Deze (feitelijke) vaststelling is niet onbegrijpelijk. Ik wijs erop dat op de door de verdediging vermelde dossierpagina 1222 slechts staat vermeld dat “M in februari + of - > 15.000 [heeft]” en “M voor[komt] uit de lijst winst/verliesregistratie maand april met een plus van 37”, zonder dat iets is vermeld over een eventuele uitbetaling van een geldbedrag als speelwinst door Holland Casino aan de verdachte. Uit dossierpagina 1225 heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk afgeleid dat het niet mogelijk was om een speelwinstoverboeking te realiseren, terwijl hieruit voorts blijkt dat de verdachte “dan maar contant zijn geld wilde meenemen” en “zijn 20.000 in ontvangst heeft genomen”. In het licht van deze informatie is het niet onbegrijpelijk dat het hof daarin geen steun heeft gevonden voor de verklaring van de verdachte dat het om speelwinsten ging, maar juist een indicatie dat sprake was van witwassen.
12. Het middel bevat voorts de klacht dat het hof – door het vonnis van de rechtbank te bevestigen – een verkeerde maatstaf heeft gehanteerd ter verwerping van het hiervoor bedoelde verweer, door te overwegen dat uit het feit dat de verdachte in de lijst van winst-/verliesregistratie over de maand april 2012 voorkomt met “een plus van 37” “niet zonder meer” kan worden afgeleid dat bij de verdachte sprake is geweest van een speelwinst van € 37.000,-. Ook deze klacht treft geen doel. Ik wijs erop dat de rechtbank, zonder uit te gaan van een onjuiste rechtsopvatting, heeft overwogen dat in verband met de door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen gerechtvaardigd is en dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor (onder meer) het bezit van een contant geldbedrag van € 124.500,-. De overweging dat uit het feit dat de verdachte in de lijst van winst/verlies-registratie over de maand april 2012 voorkomt met “een plus van 37” niet zonder meer kan worden afgeleid dat bij de verdachte sprake is geweest van een speelwinst van € 37.000,-, begrijp ik aldus, dat deze omstandigheid er niet aan afdoet dat het hof de lezing van de verdachte niet aannemelijk acht.
13. Het oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte herhaaldelijk substantiële, contante speelwinsten zou hebben behaald in het casino is ook overigens niet onbegrijpelijk, terwijl het toereikend is gemotiveerd. Ik wijs daartoe in het bijzonder op de door het hof tot de zijne gemaakte overwegingen van de rechtbank, inhoudende dat de verdachte een aantal malen gelden bij Holland Casino heeft willen laten registreren als speelwinst, hetgeen werd geweigerd omdat niet kon worden vastgesteld dat sprake was van speelwinsten en dat de verdachte over de besteding van de beweerdelijke speelwinsten wisselend heeft verklaard. In dit verband heeft het hof overwogen dat het er alle schijn van heeft dat de verdachte trachtte door contante stortingen via Holland Casino speelwinsten te verkrijgen en daarmee uit misdrijf verkregen geld wit te wassen. Voorts neem ik aanmerking dat het hof in zijn overwegingen heeft betrokken dat de verdachte heeft verklaard over zichzelf opgelegde restricties ten aanzien van casinobezoek, hetgeen volgens het hof “te minder aannemelijk” maakt dat de verdachte geregeld grote bedragen won.
14. Het middel faalt.
15. Het tweede middel behelst de klacht dat het onder 3 bewezen verklaarde gewoontewitwassen onvoldoende met redenen is omkleed.
16. Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezen verklaard dat:
“hij op meer tijdstippen in de periode van 7 september 2011 tot en met 23 oktober 2011, te Paramaribo, althans in Suriname, voorwerpen, te weten:
- meer geldbedragen met een gezamenlijk beloop van circa Euro 55.000,-
- één geldbedrag van circa 45.500 Surinaamse dollars (omgerekend gelijk aan ongeveer Euro 10.000),
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van genoemde geldbedragen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, dat bovenomschreven voorwerpen – onmiddellijk en middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf, van het plegen van welk misdrijf/misdrijven hij, verdachte, een gewoonte heeft gemaakt.”
17. De bewezenverklaring is als volgt gemotiveerd8.:
“Geldbedragen in Nederland en/of Suriname en uitvoer van geld naar Suriname
De militaire kamer acht aannemelijk dat verdachte de door hem voldane bedragen van in totaal € 65.000,- zowel in Nederland als Suriname voorhanden heeft gehad.
Op de laptop van verdachte is een Excel-bestand aangetroffen betreffende de bouw van een woning met een uitsplitsing van kosten voor een totaalbedrag van € 128.150,-. Verdachte heeft verklaard dat met de aanduiding “naar Su” wordt bedoeld “naar Suriname” en dat inderdaad een bedrag van € 65.000,-, zoals vermeld op de lijst, ten behoeve van het perceel aan de [a-straat] te Suriname is betaald aan de aannemer.
Voorts blijkt uit het dossier dat verdachte ten tijde van de betaling van de contante betalingen van de bedragen van € 20.000,-, € 35.000,- en SRD 45.000,- (ofwel € 10.000,-) op respectievelijk 7 september 2011, 14 oktober 2011 en 23 oktober 2011 in Suriname verbleef. Uit vluchtgegevens van de KLM blijkt immers dat verdachte op 23 augustus 2011 van Amsterdam naar Paramaribo is gevlogen en op 8 september 2011 is terug gevlogen en dat hij op 12 oktober 2011 wederom van Amsterdam naar Paramaribo is gevlogen en op 23 oktober 2011 weer terug.
Op grond van het voorgaande gaat de militaire kamer er vanuit dat verdachte de in het Excelbestand genoemde bedragen vanuit Nederland heeft meegenomen naar Suriname ten behoeve van de bouw op voornoemd perceel. De enkele stelling van verdachte ter terechtzitting, dat het Excel-bestand slechts een proefberekening betreft, acht de militaire kamer ongeloofwaardig. Temeer nu verdachte inconsistent heeft verklaard over de uitkering en het gebruik van het (beweerdelijk geleende) bedrag, nu er door verdachte wisselend is verklaard over de geldstromen van en naar Nederland-Suriname: “Een deel van het geld is naar Nederland gekomen voor de aanschaf van goederen. (...) Ik denk dat we ongeveer € 36.000,- hebben opgemaakt. (...) Mijn broers en ik namen zelf het geld mee over de grens. (...) Het klopt dat we het geld op een rekening hadden kunnen storten en daarna in Suriname eraf hadden kunnen halen, maar dat hebben we niet gedaan om problemen te voorkomen. De bonnen van de goederen zijn allemaal een beetje uit dezelfde periode. We hebben dus € 30.000,- in korte tijd uitgegeven. Ik weet niet meer hoe alles naar Nederland is gekomen. (...) De € 65.000,- hebben we in Suriname betaald. (...) De andere bedragen zijn gebruikt in Nederland. (...) We hadden € 150.000,- geleend om het pand te laten bouwen. Ik heb daarvan niets naar Suriname gebracht. (...) Het enige wat ik heb meegenomen is een bedrag van € 10.000,-. Dat heb ik destijds ook aangegeven bij de douane. (...) De totale kosten van het pand waren € 235.000,-. (...) Ik heb nu nog € 37.000,- over. Dat is contant geld, dat bedrag is naar Nederland gehaald.”
De militaire kamer acht bewezen dat verdachte in de periode van 7 september 2011 tot en met 23 oktober 2011 in Paramaribo, Suriname, een geldbedrag van € 55.000,- en een geldbedrag van SRD 45.500,- (ongeveer gelijk aan € 10.000,-) voorhanden heeft gehad en omgezet (van belang in het kader van het ten laste gelegde onder feit 3). De militaire kamer acht eveneens bewezen dat verdachte deze bedragen vanuit Nederland naar Suriname heeft meegenomen. Gezien de melding bij de Douane op Schiphol, van de uitvoer van een contant bedrag van € 10.450,- door verdachte vanuit Nederland naar Suriname, gaat de militaire kamer er vanuit dat een bedrag van € 10.000,- deel uitmaakt van het hiervoor genoemde totaalbedrag van € 65.000,-.”
18. Het middel bevat in de eerste plaats de klacht dat uit de bewijsvoering niet volgt dat sprake is geweest van een gewoonte als bedoeld in art. 420ter (oud) Sr.
19. Om van een gewoonte te kunnen spreken, moet sprake zijn van “een pluraliteit van feiten die niet slechts toevallig op elkaar volgen, maar onderling in zeker verband staan en wel (objectief) wat de aard van de feiten betreft en (subjectief) wat de psychische gerichtheid van de dader aangaat: de neiging om telkens weer zo’n feit te begaan”.9.Aan het bewijs van de gewoonte lijken geen zware eisen te worden gesteld.10.De omstandigheid dat binnen een bepaald tijdsbestek meermalen hetzelfde strafbare feit is begaan, kan voldoende zijn voor het bewijs van de gewoonte.11.Er is geen minimumduur waarbinnen het desbetreffende strafbare feit moet zijn begaan.12.Evenmin lijkt er een groot aantal ten laste gelegde handelingen te zijn vereist om van een gewoonte te kunnen spreken, al zal het om minimaal twee handelingen moeten gaan.13.
20. Uit de bewijsvoering in de onderhavige zaak volgt dat de verdachte ten tijde van de betaling van de contante geldbedragen – een bedrag van € 20.000,- op 7 september 2011, een bedrag van € 35.000,- op 14 oktober 2011 en een bedrag van SRD 45.000,- (ofwel € 10.000,-) op 23 oktober 2011 – in Suriname verbleef, terwijl de verdachte heeft verklaard dat een bedrag van € 65.000,- is betaald aan de aannemer ten behoeve van het perceel aan de [a-straat] te Suriname. Voorts heeft de militaire kamer van de rechtbank overwogen ervan uit te gaan dat de verdachte de genoemde bedragen heeft meegenomen van Nederland naar Suriname ten behoeve van de bouw op voornoemd perceel. Mede in het licht van deze feiten en omstandigheden, is het in het bestreden arrest besloten liggende oordeel dat sprake is van een herhaling van soortgelijke handelingen waartussen een zeker verband bestaat, niet onbegrijpelijk. Het gaat immers om een pluraliteit aan handelingen die zijn verricht ten behoeve van de bouw op een perceel in Suriname en daarmee zowel ten aanzien van de aard van de handelingen als ten aanzien van het oogmerk waarmee deze zijn verricht in verband tot elkaar staan.14.Nu ter zake in hoger beroep geen verweer is gevoerd, was het hof niet tot een nadere motivering gehouden. De klacht faalt.
21. Het middel bevat voorts de klacht dat de bewezenverklaring van het verwerven van de drie geldbedragen in Paramaribo, althans Suriname, onvoldoende met redenen is omkleed, omdat de militaire kamer van de rechtbank heeft overwogen ervan uit te gaan dat de verdachte de genoemde bedragen vanuit Nederland heeft meegenomen naar Suriname.
22. Onder 3 is bewezen verklaard dat de verdachte de genoemde geldbedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van de voornoemde geldbedragen gebruik heeft gemaakt. Aan de steller van het middel moet worden toegegeven dat – gelet op de onder 17 geciteerde door het hof bevestigde overweging van de rechtbank – niet zonder meer begrijpelijk is dat in de bewezenverklaring ook het “verwerven” van de geldbedragen in Paramaribo, althans Suriname is opgenomen. Aangenomen moet worden dat deze witwashandeling als gevolg van een kennelijke misslag in de bewezenverklaring is opgenomen. De bewezenverklaring leent zich voor een verbeterde lezing, in die zin dat de verdachte de geldbedragen voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van de genoemde geldbedragen gebruik heeft gemaakt. Die lezing tast de aard en ernst van het bewezen verklaarde in zijn geheel beschouwd niet aan, terwijl de kwalificatie in stand blijft.15.Met een op deze wijze verbeterde lezing komt aan het middel de feitelijke grondslag te ontvallen.
23. Het middel faalt.
24. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging.
25. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
26. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑11‑2017
HR 28 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP2124, NJ 2007/278, rov. 3.5, HR 27 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4094, NJ 2006/473, rov. 3.4 en HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO2628, NJ 2011/159, rov. 3.3.
HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787, NJ 2010/456, rov. 2.5, HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO2628, NJ 2011/159, rov. 3.3, HR 8 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2104, NJ 2011/531, rov. 2.3.2, HR 13 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6933, NJ 2012/189, rov. 3.3, HR 21 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:127, NJ 2014/78 m.nt. Borgers, rov. 2.3, HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:194, rov. 3.4, HR 17 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:325, rov. 2.3 en HR 9 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1500, rov. 2.3.
HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787, NJ 2010/456, rov. 2.5 en HR 9 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1500, rov. 2.3.
HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO2628, NJ 2011/159, rov. 3.4, HR 13 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6933, NJ 2012/189, rov. 3.4 en HR 21 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:127, NJ 2014/78 m.nt. Borgers, rov. 2.4. Zie voorts HR 9 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1500, rov. 2.4, waarin de Hoge Raad overwoog dat het hof geen blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van de bewijslast van het ten laste gelegde bestanddeel 'afkomstig uit enig misdrijf' door (kennelijk) te oordelen dat de vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden van witwassen rechtvaardigen en dat, gelet daarop, van de verdachte mocht worden verlangd dat hij een verklaring gaf voor de herkomst van het geld.
HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787, NJ 2010/456, rov. 2.6.
Zie bijvoorbeeld HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO2628, NJ 2011/159, rov. 3.4 (verklaringen voor de herkomst van het geld zijn tegenstrijdig en geen van die verklaringen is aannemelijk geworden), HR 13 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6933, NJ 2012/189, rov. 3.4 (verklaringen voor de wijze van bewaren van een geldbedrag van € 250.000,-- en voor de bestemming van dat bedrag zijn niet aannemelijk geworden) en HR 21 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:127, NJ 2014/78 m.nt. Borgers, rov. 2.4 (uitleg voor het voorhanden hebben van een geldbedrag van € 14.500,- en voor de bestemming van dat bedrag is niet aannemelijk geworden).
Met weglating van voetnoten.
J. Remmelink, Mr. D. Hazewinkel-Suringa’s Inleiding tot de studie van het Nederlandse strafrecht, Deventer: Gouda Quint 1996, p. 122. Zie ook A.J. Machielse in Noyon/Langemeijer/Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, aant. 7 bij art. 250 (actueel t/m 1 februari 2005). Zie ook Handelingen II 2000/01, 27 159, p. 59-4236.
Zo wees de minister bij de introductie van de strafbaarstelling van flessentrekkerij erop dat “gewoonlijk de gelijksoortigheid van meerdere handelingen, gedurende een betrekkelijk kort tijdsverloop verricht, het bestaan van een gewoonte voldoende aan[wijst]”. Handelingen II 1927/28, 60, nr. 1, p. 4.
Vgl. in dit verband HR 6 december 1989, NJ 1990/316 en HR 6 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD0898, NJ 1998/423 (de laatste zaak betrof een veroordeling wegens flessentrekkerij).
Een tijdsbestek van twee weken kan voldoende zijn. Zie HR 6 december 1989, NJ 1990/316.
Vgl. in dit verband HR 28 juni 1983, NJ 1984/41, waarin ten laste was gelegd dat de verdachte een fiets had geheeld, “zulks terwijl hij al of niet van het opzettelijk kopen van door misdrijf verkregen voorwerpen een gewoonte heeft gemaakt”. De Hoge Raad oordeelde dat dit ten laste gelegde niet een voldoende duidelijke opgave van het feit als bedoeld in art. 261, eerste lid, Sv behelsde.
Vgl. onderdeel 22 van de conclusie van mijn ambtgenoot Vegter voor HR 30 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1770.
Vgl. onder meer HR 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5831 en HR 31 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6064.