HR, 06-01-1998, nr. 106722
ECLI:NL:HR:1998:ZD0898
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
06-01-1998
- Zaaknummer
106722
- LJN
ZD0898
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1998:ZD0898, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑01‑1998; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1997:35
- Wetingang
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑01‑1998
Inhoudsindicatie
Flessentrekkerij door drank en meubels te kopen zonder deze te betalen, art. 326a Sr. Moest hof in zijn kwalificatie een keuze maken tussen ‘’beroep’’ en ‘’gewoonte’’, nu keuze voor strafrechtelijke betekenis van bewezenverklaarde van belang is? Hof heeft tlgd. kennelijk aldus verstaan, dat daarin omschreven handelingen zijn verricht in periode van 31-12-1992 tot en met 22-1-1993. Hof heeft kennelijk geoordeeld dat, indien dit kopen herhaaldelijk is geschied binnen periode van ruim 3 weken, tussen die handelingen zodanig verband bestaat dat sprake is van een door pluraliteit van handelen gevormde ‘’gewoonte’’ van kopen van goederen op wijze als in tll. en bewezenverklaring omschreven. Door aldus te oordelen heeft hof geen blijk gegeven van miskenning van woord ‘’gewoonte’’. Hof heeft hetgeen is tlgd. en bewezenverklaard klaarblijkelijk aldus verstaan en ook kunnen verstaan dat dit een pluraliteit van handelingen inhoudt die als gewoonte in de zin van art. 326a Sr is te kwalificeren. Hof mocht keuze tussen alternatieven ‘’beroep’’ en ‘’gewoonte’’ achterwege laten, omdat dergelijke keuze voor rechtskundige betekenis van hetgeen bewezen is verklaard i.c. van geen belang is en gebezigde bewijsmiddelen tevens oordeel toelaten dat verdachte van kopen van goederen een beroep heeft gemaakt. Hieruit volgt dat hof bij zijn beoordeling van vraag of bewezenverklaarde strafbaar is ex art. 326a Sr, bewezenverklaarde terecht heeft gekwalificeerd als flessentrekkerij. Hof heeft uit omstandigheden, die blijken uit b.m., kunnen afleiden dat verdachte van handelen op de wijze als in bewezenverklaring omschreven ‘’beroep of gewoonte’’ heeft gemaakt. Volgt verwerping.
6 januari 1998
Strafkamer
Nr. 106.722
AB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
Op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 november 1995 in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, zonder bekende woonplaats hier te lande, ten tijde van het instellen van het cassatieberoep verblijvende in het Huis van Bewaring ‘’Zwaag’’ te Zwaag.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep – met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 3 februari 1994 – de verdachte ter zake van ‘’een beroep of een gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren’’ veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarde als in het arrest omschreven.
2. Het cassatieberoep
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr D.R. Doorenbos, advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4. Telastelegging, bewezenverklaring en bewijsvoering
4.1. Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte telastegelegd, dat
‘’1. hij op of omstreeks 31 december 1992 en/of 13 januari 1993 en/of 22 januari 1993 te Egmond aan Zee en/of Hilversum en/of Alkmaar, in elk geval (telkens) in Nederland, al dan niet handelend onder de naam [A], een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of een ander of anderen de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte, telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen — op tijd en plaats daarbij vermeld — gekocht, te weten:
a. op of omstreeks 31 december 1992 te Egmond aan Zee bij de drankenhandel Citadel Egmond aan Zee een hoeveelheid fris- en/of sterke drank;
b. op of omstreeks 12 januari 1993 te Hilversum bij de Meubelhal Hilversum B.V. een hoeveelheid meubels;
c. op of omstreeks 22 januari 1993 te Alkmaar bij de drankenhandel 't Hekeltje een hoeveelheid fris- en/of sterke drank,
en/of hebbende hij, verdachte, die goederen (telkens) zonder (volledige) betaling in ontvangst genomen’’.
4.2. Hiervan is bewezenverklaard, dat:
hij op 31 december 1992 en 12 januari 1993 en 22 januari 1993 te respectievelijk Egmond aan Zee, Hilversum en Alkmaar, al dan niet handelend onder de naam [A], een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte, telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen — op tijd en plaats daarbij vermeld — gekocht, te weten:
a. op 31 december 1992 te Egmond aan Zee bij de drankenhandel Citadel Egmond aan Zee een hoeveelheid fris- en sterke drank;
b. op 12 januari 1993 te Hilversum bij de Meubelhal Hilversum B.V. een hoeveelheid meubels;
c. op 22 januari 1993 te Alkmaar bij de drankenhandel 't Hekeltje een hoeveelheid fris- en sterke drank,
en hebbende hij, verdachte, die goederen telkens zonder betaling in ontvangst genomen.
4.3. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
1) Het ambtsedig proces-verbaal, mutatienummer RPBGNH/93-007297, opgemaakt op 9 februari 1993 door [verbalisant 1], wachtmeester eerste klasse der rijkspolitie, groep Bergen, voorzover dit inhoudt als de op 9 februari 1993 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1] – zakelijk weergegeven – :
Ik ben manager van drankenhandel ‘’Citadel Egmond aan Zee’’, gevestigd te Egmond aan Zee.
Op 31 december 1992 bevond ik mij in de drankenhandel. Een man, genaamd [verdachte], deelde mij toen telefonisch het volgende mee. Hij had een bedrijf met 60 man personeel. Hij wilde een personeelsfeest geven en wilde daarom drank bij mij bestellen.
Later op de dag kwam [verdachte] in de drankenhandel. Hij arriveerde in een personenauto met daarachter een aanhangwagen. Hij bestelde toen dranken, waaronder Heineken pils, jenever, whisky, wodka, appelsap, jus d’orange, coca-cola en sinas, ter waarde van meer dan f 4200,-. Deze bestelling werd op schrift gesteld en door [verdachte] ondertekend. Hij gaf als adres op: [a-straat 1] te [geboorteplaats]. Nadat wij hadden afgesproken dat hij de bestelling op maandag 4 januari 1993 zou komen afrekenen, heeft [verdachte] de dranken in de aanhangwagen geladen en is hij daarmee vertrokken.
Op 4 januari 1993 nam [verdachte] telefonisch contact met mij op. Hij vertelde mij toen dat hij of iemand anders die middag de rekening zou betalen. Ik heb sindsdien niets meer van hem vernomen. Ik heb de op de bestelling betrekking hebbende factuur per post verzonden naar het adres [a-straat 1] te [geboorteplaats]. Ik heb de factuur inmiddels teruggekregen met de mededeling dat de geadresseerde (naar het hof begrijpt: [verdachte]) vertrokken was.
2) Het ambtsedig proces-verbaal, mutatienummer RPHIRD/93-007639, opgemaakt op 5 februari 1993 door [verbalisant 2], hoofdagent bij de politie Gooi en Vechtstreek/Hilversum, voorzover dit inhoudt als de op 5 februari 1993 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 2] – zakelijk weergegeven – :
Omstreeks begin januari 1993 werd ik telefonisch benaderd door een man die zich voorstelde als [verdachte]. Hij deelde mij mede dat hij bemiddelaar was bij een project en dat hij de inrichting van een hotel moest opleveren. Er is toen tussen (het hof leest: hem en) mij, namens (het hof leest:) Meubelhal Hilversum B.V. te Hilversum, overeengekomen dat aan hem onder meer zouden geleverd: 36 matrassen, 2 spiegels, 1 fauteuil, 1 tweezits bank, 1 driezits bank, 1 complete slaapkamerinrichting, 1 salontafel en 1 bankstel bestaande uit een twee- en een driezits bank. Er werd afgesproken dat [verdachte] het aankoopbedrag telefonisch zou laten overboeken. De koopcontracten werden door een daartoe gemachtigde verkoper van de zaak, genaamd Nieuwenhuis, ondertekend. Nadat [verdachte] de genoemde contracten had ondertekend, verliet hij de zaak met medeneming van de goederen die zijn vermeld op de facturen, genummerd 18838, 18839 en 18840. Er is in de dagen daarna geregeld telefonisch contact geweest met [verdachte] in verband met de betaling van de geleverde goederen. Na enkele dagen werden de contacten door hem afgebroken en heeft hij niet meer gereageerd op andere oproepen.
3) Fotocopieën van de hiervoor genoemde facturen, genummerd 18838, 18839 en 18840, afkomstig van de Meubelhal Hilversum B.V. te Hilversum, welke facturen alle vermelden dan wel behelzen – zakelijk weergegeven – :
- goederen zoals omschreven in het hiervoor onder 2 vermelde proces-verbaal;
- als datum van aankoop: 12 januari 1993;
- als naam en adres van de koper: [verdachte], [a-straat 1] te [geboorteplaats];
- een handtekening van de verkoper: [betrokkene 3], en een handtekening van de koper, waarvan de letters […] duidelijk zijn te onderscheiden.
4) Het ambtsedig proces-verbaal, nummer GPALKM-ADM-93-703, opgemaakt op 29 januari 1993 door [verbalisant 3], hoofdagent van gemeentepolitie te Alkmaar, voorzover dit inhoudt als de op 29 januari 1993 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 4] – zakelijk weergegeven – :
Ik ben directeur van de drankenhandel/verhuurbedrijf ’t Hekeltje, gevestigd Hekelstraat 27 te Alkmaar.
Op 22 januari 1993, omstreeks 13.30 uur, kwam in ons filiaal een telefonische bestelling binnen voor f 2.500,- aan sterke drank, bier en frisdranken. Degene die de drank bestelde gaf zich uit voor het [A], gevestigd [b-straat 1] te Alkmaar. Hij gaf daarbij een autotelefoonnummer op dat later overigens een semafoonnummer bleek te zijn. Aan die persoon is verteld dat hij moest betalen bij aflevering. Aan hem is toegezegd dat hij de bestelling in de loop van de middag kon afhalen bij ons magazijn aan de Zijperstraat te Alkmaar. Vrijwel op datzelfde moment verschenen in het filiaal aan de Zijperstraat twee mannen, van wie er een zich uitgaf voor [verdachte]. Hij zei dat hij een bestelling kwam afhalen. Het personeel heeft vervolgens contact opgenomen met het filiaal aan de Hekelstraat, waar een personeelslid nog maar net het opmaken van de orderbon was begonnen. Hierop is de onafgewerkte factuur per fax naar de Zijperstraat verstuurd, opdat men alvast aan de bestelling kon gaan werken. Het personeel aan de Zijperstraat heeft toen de bestelling klaargezet en in een aanhangwagen geladen die [verdachte] bij zich had. Nadat [verdachte] het personeel op de Zijperstraat ervan had weten te overtuigen dat hij de volgende dag zou betalen, zijn de twee mannen weggereden met de dranken. Enkele minuten daarna begrepen wij dat er een fout was gemaakt. Nadat ik van het voorval op de hoogte was gesteld, heb ik personeel gestuurd naar het door [verdachte] opgegeven adres [b-straat 1] te Alkmaar. Bij controle bleek dat daar geen [A] was gevestigd. Hierna ben ik via het opgegeven semafoonnummer in contact getreden met [verdachte] en heb met hem afspraken over de betaling getracht te realiseren. [verdachte] zei mij toe het geld per omgaande over te maken. Dat is tot op heden niet gebeurd. Ik heb door dit voorval een schade van f 2.500,- geleden.
5) Het ambtsedig proces-verbaal, mutatienummer RPHIB1/93-007639, opgemaakt op 29 april 1993 door [verbalisant 4], hoofdagent van gemeentepolitie te Hilversum, en [verbalisant 5], opperwachtmeester, beiden werkzaam bij de politie Gooi en Vechtstreek, voorzover dit inhoudt als de op 29 april 1993 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte – zakelijk weergegeven – :
U confronteert mij met een proces-verbaal van aangifte van de politie Gooi en Vechtstreek betreffende flessentrekkerij die door mij gepleegd zou zijn op 12 januari 1993 te Hilversum. Ik kan hierover het volgende verklaren.
Ik hoorde enkele maanden geleden, het kan best zijn dat dit in januari 1993 is geweest, van iemand dat je bij een meubelzaak in Hilversum op krediet meubelen kon kopen. Ik ben op een avond met een vrachtbusje naar die zaak toegereden. In de zaak sprak ik een man die daar werkte. Ik heb mij toen uitgegeven als bemiddelaar voor een inrichting project voor een hotel. Ik heb in de zaak meubels uitgezocht en deze in het busje geladen. Ik sprak af dat ik het geld via de bank naar hem zou overmaken. Ik besloot de meubels niet te betalen.
U confronteert mij nu met een proces-verbaal van aangifte ter zake flessentrekkerij gepleegd in de gemeente Alkmaar.
Ongeveer drie maanden geleden heb ik telefonisch een bestelling gedaan bij een drankenhandel in Alkmaar. Ik bestelde voor een bedrag van ongeveer f 2.500,- aan sterke drank en frisdranken. Ik gaf mij uit voor het [A], gevestigd aan de [b-straat 1] te Alkmaar. Ik ben met een auto met aanhangwagen naar het magazijn van die drankenhandel gereden. Bij de overdracht van de drank heb ik in het magazijn een bon getekend. Ik heb tot op heden de rekening niet voldaan.
U confronteert mij nu met een proces-verbaal van aangifte ter zake flessentrekkerij welke zou zijn gepleegd op 31 december 1992 te Egmond aan Zee.
Het betreft hier door mij bestelde drank. Ik heb telefonisch contact opgenomen met een drankenhandel in Egmond aan Zee. Ik zei dat ik [verdachte] was van [A] aan de [b-straat] in Alkmaar. Ik zei tevens dat ik voor 60 man drank wilde bestellen en vroeg of ik dit op rekening kon krijgen. Dit was goed. Ik ben toen naar die drankenhandel gereden in een Mercedes met aanhangwagen. Alle drank werd in de aanhangwagen geladen en ik ondertekende een kwitantie. Het zou kunnen dat het om een totaal bedrag van ruim f 4000,- ging. Ik heb de rekening nog niet voldaan.
5. Beoordeling van het middel
5.1.1. Het middel klaagt blijkens de toelichting in de eerste plaats erover dat het Hof in zijn kwalificatie geen keus heeft gemaakt tussen ‘’beroep’’ en ‘’gewoonte’’ terwijl zo'n keuze tussen die beide mogelijkheden, in weerwil van hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 27 januari 1958, NJ 1958, 177 in het onderhavige geval op de in die toelichting vermelde gronden voor de strafrechtelijke betekenis van het bewezenverklaarde wel degelijk van belang is.
5.1.2. Het Hof heeft het hiervoor onder 4.1 (niet opgenomen; red.) weergegeven telastegelegde kennelijk aldus verstaan, dat de daarin omschreven handelingen zijn verricht in de periode die liep van 31 december 1992 tot en met 22 januari 1993. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat, indien dit kopen herhaaldelijk is geschied binnen een periode van ruim drie weken, tussen die handelingen een zodanig verband bestaat dat sprake is van een door een pluraliteit van handelen gevormde ‘’gewoonte’’ van het kopen van goederen op de wijze als in de telastelegging en bewezenverklaring omschreven. Door aldus te oordelen heeft het Hof geen blijk gegeven van miskenning van het woord ‘’gewoonte’’, dat in de telastelegging kennelijk is gebezigd in de zin, die daaraan toekomt in art. 326a Sr. Het Hof heeft hetgeen is telastegelegd en bewezenverklaard klaarblijkelijk aldus verstaan en ook kunnen verstaan dat dit een pluraliteit van handelingen inhoudt die als een gewoonte in de zin van art. 326a Sr is te kwalificeren. Het Hof mocht een keuze tussen de alternatieven ‘’beroep’’ en ‘’gewoonte’’ achterwege laten, omdat een dergelijke keuze voor de rechtskundige betekenis van hetgeen bewezen is verklaard in dit geval van geen belang is en de gebezigde bewijsmiddelen tevens het oordeel toelaten dat de verdachte van het bedoelde kopen van goederen een beroep heeft gemaakt.
5.1.3. Uit het vorenoverwogene volgt dat het Hof bij zijn beoordeling van de vraag of het bewezenverklaarde strafbaar is ingevolge voormeld art. 326a Sr, het bewezenverklaarde terecht heeft gekwalificeerd als hiervoor onder 1 vermeld.
5.2. In aanmerking genomen dat de hiervoor onder 4.3 weergegeven bewijsmiddelen onder meer inhouden dat de verdachte in een tijdsbestek van ruim drie weken:
- hoeveelheden drank heeft besteld en heeft opgehaald op naam van een bedrijf dat klaarblijkelijk niet bestond;
- hoeveelheden meubelen heeft besteld met de mededeling dat hij de inrichting van een hotel moest opleveren;
terwijl de waarde van de drank meer dan ƒ 6700,- beliep en de waarde van de meubelen — blijkens de aan de verdachte opgelegde bijzondere voorwaarde tot vergoeding van de schade — door het Hof op ruim ƒ 13.000,- is gesteld en
- dat de verdacht de rekening voor de bestelde en geleverde goederen niet heeft betaald en dat hij bij zijn bestelling een onjuist adres heeft opgegeven,
heeft het Hof uit voormelde omstandigheden kunnen afleiden dat de verdacht van het handelen op de wijze als in de bewezenverklaring omschreven ‘’een beroep of een gewoonte’’ heeft gemaakt.
5.3. Het middel faalt derhalve.
6. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
7. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Hermans als voorzitter, en de raadsheren Corstens en Aaftink, in bijzijn van de griffier Bogaert, en uitgesproken op 6 januari 1998.