Einde inhoudsopgave
Een nieuwe visie op de afstamming (R&P nr. PFR5) 2014/4.9
4.9 Het recht van eenieder om een gezin te stichten
mr. P.A.W. Kuijper, datum 24-01-2014
- Datum
24-01-2014
- Auteur
mr. P.A.W. Kuijper
- JCDI
JCDI:ADS395711:1
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Afstamming en adoptie
Voetnoten
Voetnoten
De Bruijn-Lückers 2012, aant. bij art. 12 EVRM.
EHRM 17 oktober 1986, NJ 1987/945, m.nt. E.A. Alkema (Rees v. Verenigd Koninkrijk) en EHRM 24 juni 2010, appl.nr. 30141/04; AA 2011, p. 299-304, m.nt. R.J.B. Schutgens (Schalk and Kopf v. Austria).
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, Publicatieblad van de Europese Unie (PbEU) 2007, C 303, in werking getreden op 1 december 2009.
Nuytinck & Grapperhaus 2008, p. 861-875.
Kamerstukken II 1995/96, 24 887, nr. 1, p. 1 (brief Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 16 september 1996, ‘Maatschappelijke positie en de functie van het gezin’).
Kamerstukken II 1995/96, 24 887, nr. 1, p. 1-2.
Kortom, nu moet de overeenkomst worden besproken tussen twee wensouders en een vrouw die bereid is, uit altruïstische overwegingen, mee te werken aan het vervullen van de kinderwens van deze twee ouders. Alleen deze volzin roept bij velen al de vraag op of de kinderwens, als deze mensen niet op de ‘natuurlijke’ wijze, eventueel zelfs met KI, kinderen kunnen krijgen, legitiem is. Voor de simpele beantwoording van deze vraag is een verwijzing naar art. 12 EVRM zinvol, op grond waarvan ieder mens het recht heeft een gezin te stichten. In het kader van dit hier beschreven recht wordt geen onderscheid gemaakt in de samenlevingsvorm van de betreffende persoon: geen huwelijk, geregistreerd partnerschap of andere samenlevingsvormen, of zelfs het alleen zijn van deze rechthebbende.
Het recht om een gezin te stichten is intrinsiek gelijk aan het recht om voor zich nakomelingschap te krijgen en het recht (en de plicht) om daarvoor ook te zorgen.
Een oud adagium luidt: ‘Het gezin is de hoeksteen van de samenleving’. Niet alleen is het gezin de kleinste georganiseerde cel in het complexe orgaan van de samenleving, het is ook de enige mogelijkheid om het voortbestaan van de samenleving te garanderen. Zonder de geboorte van kinderen verdwijnt uiteindelijk een samenleving.
Dit belang wordt duidelijk uitgesproken in de ‘Convention on the rights of the child’ van 20 november 1989 en voor Nederland als Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK, Trb\. 1990, 170) in werking getreden op 8 maart 1995. In de zesde overweging in de preambule valt te lezen: ‘Recognizing that the child, for the full and harmonious development of his or her personality should grow up in a family environment, in a atmosphere of happiness, love and understanding’, terwijl in een eerdere overweging in dezelfde preambule staat: ‘Convinced that the family, as the fundamental group of society and the natural environment for the growth and well-being of all his members and particularly children’ om nog eens het belang van het gezin voor het kind, de andere leden van het gezin en de maatschappij als totaal duidelijk te maken. Onmiskenbaar in deze verklaring is dat het doel tweeledig is, namelijk dat het kind een gelukkige jeugd moge hebben ter wille van zichzelf en van de maatschappij. Niet voor niets maken landen met een geïnverteerde bevolkingsaanwas zich ernstig zorgen. Een andere aanwijzing voor het belang van het gezin is te vinden in de laatste volzin van art. 16 UVRM: ‘Het gezin is de natuurlijke en fundamentele groepseenheid van de maatschappij en heeft recht op bescherming door de maatschappij en de staat’. Ook de eerste volzin in dit artikel is zeer belangrijk: ‘Zonder enige beperking op grond van ras, nationaliteit of godsdienst, hebben mannen en vrouwen van huwbare leeftijd het recht te huwen en een gezin te stichten’. Gecombineerd met de eerste bijzin van art. 2 van dezelfde verklaring: ‘zonder enig onderscheid van welke aard ook, zoals ras, kleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging (…)’, leidt dit tot de volgende conclusie: mannen en vrouwen hebben het recht om met elkaar te huwen (of een daarmee te vergelijken relatie, zoals het geregistreerd partnerschap, aan te gaan). Er staat niet dat mannen met vrouwen moeten huwen. Naast het recht om te huwen en niet volgend uit dit recht, hebben mannen en vrouwen van huwbare leeftijd, gezamenlijk of alleen, het recht om een gezin te stichten. Ook art. 12 EVRM beschrijft deze beide rechten.
In art. 12 EVRM staat in de Engelse verdragstekst van 4 november 1950: ‘Article 12. – Right to marry. Men and women of marriageable age have the right to marry and to found a family, according to the national laws governing the exercise of this right’.
De afgelopen decennia hebben zeer veel auteurs hun mening gegeven over de betekenis van dit artikel.1 Algemeen aanvaard werd dat het Verdrag onder ‘huwen’ ook echt alleen huwen en dus geen andere samenlevingsvormen bedoelde en dat het recht om te huwen alleen betrekking had op het aangaan van een huwelijk tussen een man en een vrouw. Overigens heeft zelfs het EHRM toegegeven dat de afzonderlijke woorden van art. 12 EVRM zich niet verzetten tegen een huwelijk van twee mensen met hetzelfde geslacht, maar dat in 1950 bij de formulering van het artikel de woorden zorgvuldig zijn gekozen, waarbij het woord ‘huwelijk’ de traditionele betekenis had van de gemeenschap tussen twee mensen met een verschillende sekse.2 Verder is opvallend in de ‘oudere’ literatuur dat voor wat betreft de beperkingen aan de huwelijkskandidaten vooral aandacht wordt geschonken aan het recht dat de Staat toekomt om te bepalen, binnen redelijke grenzen, wat onder de huwbare leeftijd wordt verstaan.
Tot 12 december 2007 kon nog getwijfeld worden of de redactie van het tweede deel van de eerste volzin in dit artikel een zelfstandig recht beschreef, namelijk dat mannen en vrouwen ook zonder te huwen een recht hebben om een gezin te stichten. Verantwoordelijk voor deze twijfel was enerzijds het historisch belang dat aan het huwelijk werd toegekend als enig bekend, maar vooral erkend instituut waarbinnen het gezin werd gesticht, anderzijds de verdragstekst waarin in de bijzin gesproken wordt over één recht: ‘this right’. Zeker na de afkondiging van het herziene Handvest van de grondrechten van de Europese Unie3 op 12 december 2007 is art. 9 duidelijk: ‘het recht te huwen en het recht een gezin te stichten worden gewaarborgd volgens de nationale wetten die de uitoefening van deze rechten beheersen’ (vette cursivering door PK aangebracht). In de toelichting op dit artikel, gebaseerd op art. 12 EVRM, wordt expliciet de mogelijkheid van andere samenlevingsvormen dan alleen het huwelijk genoemd. Bovendien ‘verbiedt noch gebiedt’ dit artikel dat aan verbintenissen tussen personen van hetzelfde geslacht de status van het huwelijk wordt verleend.
In de klinische analyse hoe het menselijk leven tot stand komt, is niet over het gezin gesproken. Het betrof hier slechts een van rechtswege ontstaan ouderschap. Het belang van het gezin voor de samenleving is, dat dit kind door zijn ouders opgevoed wordt in een bescherm(en)de en liefdevolle omgeving tot een volwaardige en waardevolle nieuwe lidmaat van de maatschappij. In de loop der eeuwen is de betekenis van het woord ‘gezin’ aan talrijke veranderingen onderhevig geweest. Vaak hebben de leefomstandigheden van de mensen de grootte van hun ‘gezin’ bepaald. Hier wordt niet alleen op het kindertal gedoeld, maar ook op alle andere personen die tot het gezin werden gerekend. In het oude kerngezin waren de ouders, ook als grootouders, tot hun dood hiervan een onlosmakelijk bestanddeel. In de moderne tijd gingen de gezinnen zich beperken tot een man en een vrouw, die aanvankelijk een huwelijk sloten en later ook een andere samenlevingsvorm konden kiezen, en hun kinderen. Ondanks het feit dat in Boek 1 BW zeventien keer over het gezin of gezinsverband wordt geschreven, wordt dit begrip nergens nader gedefinieerd. Met name Nuytinck en Grapperhaus4 spreken niet alleen daarover hun verwondering uit, maar ook over het feit dat eveneens in de internationale regelgeving geen eenduidigheid bestaat over wat onder een gezin moet worden verstaan. In 1996 is door de toenmalige Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,5 in aansluiting op de definitie die het Nationaal Comité voor het jaar van het Gezin heeft vastgesteld, een notitie uitgebracht waarin het gezin wordt omschreven als ‘elk leefverband van één of meer volwassenen die verantwoordelijkheid dragen voor de verzorging en opvoeding van één of meer kinderen’. Evenals in de preambule van het IVRK, het EVRM, de UVRM en het IVBPR wordt ook in deze notitie niet duidelijk gemaakt wie deze ‘één of meer volwassenen’ kunnen zijn. Zowel het oude kerngezin alsook de commune kunnen onder deze definitie worden begrepen, ware het niet dat de staatssecretaris ter verduidelijking wel stelt dat het gezin een affectieve, juridische, sociaaleconomische en consumptieve eenheid vormt (accentuering PK).6