Een nieuwe visie op de afstamming
Einde inhoudsopgave
Een nieuwe visie op de afstamming (R&P nr. PFR5) 2014/4.10:4.10 ‘Eenieder’ betekent ook eenieder
Een nieuwe visie op de afstamming (R&P nr. PFR5) 2014/4.10
4.10 ‘Eenieder’ betekent ook eenieder
Documentgegevens:
mr. P.A.W. Kuijper, datum 24-01-2014
- Datum
24-01-2014
- Auteur
mr. P.A.W. Kuijper
- JCDI
JCDI:ADS396888:1
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Afstamming en adoptie
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Na de wetswijziging van 21 december 2000, in werking getreden op 1 april 2001, waarbij op grond van het gelijkheidsbeginsel in de Grondwet het huwelijk in Boek 1 BW ook werd opengesteld voor paren met een gelijkgerichte seksuele geaardheid (art. 1:30 lid 1 BW), hebben ook deze paren op grond van art. 12 EVRM het recht om een gezin te stichten. Omdat laatstgenoemd artikel spreekt over het recht van eenieder om een gezin te stichten, kan het dus niet beperkt worden tot paren. Zelfs als de samenleving een duidelijke voorkeur heeft voor tweeoudergezinnen, kan het recht niet aan een alleenstaande vrouw (en dus ook niet aan een alleenstaande man) worden ontzegd. Dat dit in de praktijk ook niet gebeurt, voor wat betreft de vrouw dan, moge blijken uit het eerder beschreven feit dat alleenstaande vrouwen via KID zwanger kunnen worden. In het huidige, maar ook het voorgestelde, systeem heeft dit kind effectief slechts één ouder. Ook de mogelijkheid van adoptie door één persoon leidt tot een eenoudergezin.
Opvallend in dit kader is de ambivalentie van de wetgever, die een duidelijke afspiegeling is van de mening van de samenleving over het begrip gelijkheid. Terwijl aan de ene kant te pas en te onpas gesproken wordt over de gelijkheid van man en vrouw, gendervrije wetgeving, wordt aan de andere kant, op het moment van de voortplanting, steeds benadrukt dat er toch duidelijk een biologisch verschil tussen een man en een vrouw is en dat dit een verschil in wetgeving, lees het geven van rechten, rechtvaardigt. Het valt niet te ontkennen dat er fysiologische, biologische, emotionele en nog vele andere verschillen tussen mannen en vrouwen bestaan. Maar hierbij wordt bij de voortplanting volledig voorbijgegaan aan de echte gelijkwaardigheid van de mannelijke zaadcel en de vrouwelijke eicel. Gelijkwaardig, niet gelijk. Beide gameten zijn nodig voor de conceptie van een nieuw individu. Extrapolerend naar de man en de vrouw betekent dit: zij zijn niet gelijk, maar wel gelijkwaardig.
Alleen nu komt het al eerder geschilderde probleem. Van oudsher heeft er een bovenmatige waardering plaatsgevonden van de geboorte als het ‘moment suprême’. En juist deze overwaardering, misschien het op grond van onwetendheid verschuiven van het echte moment van ontstaan naar het moment van het zichtbaar worden, heeft geleid tot de mening dat men een man toch niet gelijk kan stellen aan een vrouw, omdat een man nu eenmaal geen kind kan baren. Natuurlijk is deze laatste constatering juist, maar dat rechtvaardigt niet de verschillen in het toekennen van rechten. Immers, de baring is een slechts klein, zij het niet onbelangrijk, onderdeel in de ontwikkeling van het kind tot zelfstandig individu. En de kans dat in de toekomst een man, en hier wordt geen transgender bedoeld, een kind kan baren, moet nihil worden geacht.
Het transplanteren van een uterus in een man is het kleinste probleem, medisch-technisch gezien. Medisch-ethisch ligt dit duidelijk anders. Om afstoting van het ‘vreemde’ orgaan tegen te gaan moet de man medicijnen slikken die ook op het kind hun werking (misvormingen of een vroege vruchtdood) kunnen hebben. Voor het voorbereiden van de uterus om zelfs maar een innidatie mogelijk te maken moet de man hormonen slikken of per injectie toegediend krijgen. Ook tijdens de zwangerschap zullen hormonen nodig zijn. Natuurlijk neemt de hoeveelheid klierweefsel in de mannelijke borsten fors toe. Als men spreekt over een baarmoedertransplantatie, moet men ook denken aan een vaginareconstructie. Zonder ‘vagina’ kan geen embryotransfer plaatsvinden zonder operatief dit embryo in de voorbereide uterus te brengen. En als dan alles ‘gelukt’ is, de operatie, het tegengaan van de afstoting, het hormonaal voorbereiden van de baarmoeder, de embryotransfer, de innidatie en de negen maanden lange ongestoorde groei van de foet, komt de grootste uitdaging: de geboorte. Het mannelijke bekken is niet gebouwd om daar kinderen ‘doorheen’ te laten gaan. De gereconstrueerde vagina functioneert niet tijdens de baring. De enige oplossing is derhalve een geboorte per sectionem caesaream, per keizersnee. Kortom, theoretisch kan bijna alles, maar als medicus practicus sluit de auteur deze mogelijkheid uit. En als homo sapiens denkt hij dat er geen normaal denkende man bestaat die zoiets in redelijkheid overweegt. Eerder ziet hij kansen voor de eerder geuite fantasie van de volledig extracorporale ‘zwangerschap’. Puur medisch-technisch zal dit in de toekomst zeker mogelijk zijn.
Ethische en financiële argumenten zullen eveneens vrijwel zeker verhinderen dat er ooit extracorporale (deze term wordt hier gebruikt, omdat de term ‘extra-uteriene’ al een eigen obstetrisch-pathologische betekenis heeft) zwangerschappen en ‘geboorten’ zullen plaatsvinden. Het lijkt aantrekkelijk om daarover te gaan fantaseren. Want na de introductie van dit nieuwe ‘systeem’ kan de ontwikkeling van de vrucht veel gemakkelijker worden gemonitord. Het kind zou het geboortetrauma worden bespaard. Ook voor de vrouw zou het ontbreken van de zwangerschap en van de geboorte grote voordelen hebben. Echter, op dat moment zou iedereen zich de echte gelijkwaardigheid van man en vrouw voor de voortplanting realiseren. De acceptatie van deze gelijkwaardigheid sluit tegelijkertijd het primaat van de vrouw bij de voortplanting uit. De uit de gelijkwaardige cellen ontstane vrucht ontwikkelt zich in een baarmoeder van een vrouw.