Een nieuwe visie op de afstamming
Einde inhoudsopgave
Een nieuwe visie op de afstamming (R&P nr. PFR5) 2014/4.11:4.11 De strikte relatie tussen de zwangere vrouw en het intrauteriene kind
Een nieuwe visie op de afstamming (R&P nr. PFR5) 2014/4.11
4.11 De strikte relatie tussen de zwangere vrouw en het intrauteriene kind
Documentgegevens:
mr. P.A.W. Kuijper, datum 24-01-2014
- Datum
24-01-2014
- Auteur
mr. P.A.W. Kuijper
- JCDI
JCDI:ADS398067:1
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Afstamming en adoptie
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Dragende vrouw en kind hebben een in principe gescheiden bloedsomloop. In de moederkoek, placenta, vindt door het nauwe contact van de moederlijke met de kinderlijke bloedvaatjes uitwisseling plaats van zuurstof, voedingsstoffen, afvalstoffen etc. Dit wordt hier expliciet vermeld, omdat vaak ook het misverstand bestaat dat na de bevruchting het kind een onderdeel van de dragende vrouw wordt. Dit blijkt o.a. uit de opmerking van Broekhuijsen-Molenaar dat ‘tijdens de zwangerschap de vrucht deel uitmaakt van het lichaam van de vrouw en daarmee onder haar persoonlijkheidsrecht valt’.1 Daarmee conformeert zij zich met het beginsel uit het Romeinse recht: ‘Partus antequam edatur mulieris portio est vel viscerum’ (‘Voordat het kind geboren is, is het een deel van de vrouw ofwel van haar ingewanden’).2 Dat Broekhuijsen-Molenaar niet alleen staat in haar onbekendheid met de biologische realiteit, moge blijken uit de motivering van het Hooggerechtshof (High Court) van Gujarat in India, dat moest beslissen over de nationaliteit van een uit een Indiase draagmoeder geboren tweeling voor de Duitse wensouders Jan Balaz en Susan Lohle. Het High Court besliste dat de kinderen op Indiaas grondgebied uit een Indiase moeder waren geboren en dus de Indiase nationaliteit hadden.3 De draagmoeder was voor het Hof de natuurlijke en dus enige moeder. Hierbij is de motivering vermeldenswaardig: ‘the only conclusion that is possible is that the gestational mother who has blood relations with the child is more deserving to be called as the natural mother. She has carried the embryo for full 10 months in her womb, nurtured the babies through the umbilical cord.’ Het is niet geheel duidelijk waarom hier over 10 maanden wordt gesproken. Weliswaar wordt de normale zwangerschapsduur van 280 dagen verklaard door 10 maanmaanden die 28 dagen bedragen, het is echter algemeen gebruikelijk om de zwangerschapsduur met 40 weken of 9 maanden (en één week) aan te geven. Daarnaast wordt met de mededeling dat de draagmoeder de kinderen door de navelstreng (en bij twee kinderen natuurlijk door twee navelstrengen) gevoed heeft, meer gesuggereerd dan in de werkelijkheid gebeurt. Ieder kind, ook de twee kinderen van een tweeling, hebben gelukkig bijna altijd hun eigen bloedsomloop. De navelstreng is verbonden met het kinderlijke deel van de placenta (moederkoek). In de placenta vindt de uitwisseling plaats tussen de kinderlijke en moederlijke circulatie. Ook deze blijven in het algemeen volledig gescheiden. In de aangehaalde woorden van het Hof moet derhalve in de ‘bloedrelatie met het kind’ alleen een genetische band met het kind worden aangenomen. Interessant is dan de vraag of het Hof tot een andere beslissing zou zijn gekomen als gebruik was gemaakt van een hoogtechnologisch draagmoederschap met een gedoneerde Indiase eicel.
Na de innesteling van de zeer jonge vrucht ontwikkelt zich op deze plaats in de baarmoeder de placenta die, zoals vaker vermeld, uit een moederlijk en een kinderlijk deel bestaat. Het kind ontwikkelt zich in de vochtblaas binnen de baarmoeder. Het embryo is niet verbonden met de baarmoeder. Het embryo en het later zich ontwikkelende kind zijn dus op geen enkel moment deel van haar lichaam. Overigens leidt het voortijdig loslaten van deze placenta onherroepelijk tot het verloren gaan van het kind.
Al in 1986 stelde Leenen dat het beschikkingsrecht van de vrouw over het embryo niet afgeleid kan worden van het zelfbeschikkingsrecht over haar eigen lichaam.4 Deze opmerking vond toen plaats in het kader van de discussie over de door de wet gestelde grenzen waarbinnen een vrouw een beslissing mag nemen om zich te laten aborteren. Toen al durfde iemand uit te spreken dat de zwangere vrouw moet worden gezien als ‘gastvrouw’ van het embryo. Medisch volkomen juist vervolgt hij dat het embryo geen deel uitmaakt van haar lichaam. ‘Het heeft een eigen leven en is ontstaan mede uit sperma ofwel niet van de vrouw afkomstige cellen.’ Opvallend in de vorige aanhaling is het deel ‘ofwel niet van de vrouw afkomstige cellen’. Het is onwaarschijnlijk dat dit een toespeling is op eiceldonaties, in-vitrofertilisaties met daarbij de mogelijkheid van een draagmoederschap, ondanks het feit dat al in 1978 Louise Brown als eerste zogenaamde reageerbuisbaby was geboren. Waarschijnlijker is het aangehaalde deel meer een explicitering van ‘sperma’. De schrijver wil duidelijk aangeven dat het embryo niet alleen ontstaan is uit de eicel van de vrouw, maar ook, eigenlijk alleen, door de samensmelting met een geslachtscel die niet van haar afkomstig kan zijn: de zaadcel, in grote aantallen aanwezig in het sperma. De hieruit volgende juiste conclusie is, dat het beschikkingsrecht van de vrouw zich beperkt tot het recht om binnen een bepaalde termijn te beslissen haar gastvrouwschap wel of niet te beëindigen. Ook in het kader van hoogtechnologisch draagmoederschap moet de draagmoeder als ‘gastvrouw’ worden gezien, die binnen haar beschikkingsrecht het recht heeft om gedurende negen maanden een embryo (uit welke gameten dan ook ontstaan) te dragen en te baren. Op grond van dit onvervreemdbare beschikkingsrecht kan het draagmoederschap ook niet worden verboden. Overigens zij hier nog terloops opgemerkt dat Dermout voor haar proefschrift de gedachte van Leenen heeft overgenomen.5