De aangegeven rechtspraak onderstreept slechts dat alleen het voorhanden hebben van een gestolen voorwerp nog niet bewijst dat verdachte van de criminele herkomst op de hoogte was. Zie HR 13 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG4827 (aangetroffen van diefstal afkomstige tabakswaren), HR 24 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1503 (van diefstal afkomstige creditcard en bankpassen in door verdachte gebruikte huurauto); HR 14 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4091 (opkopen gestolen goederen); HR 11 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3150 (voorhanden hebben van een gestolen Toyota Corolla) en HR 16 december 2014:ECLI:NL:HR:2014:3631 (voorhanden hebben zonder enige wetenschap van aanwezigheid van gestolen ringen in tas? ).
HR, 11-04-2017, nr. 14/05827
ECLI:NL:HR:2017:652
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-04-2017
- Zaaknummer
14/05827
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:652, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑04‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1413, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1413, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑11‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:652, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑06‑2016
- Wetingang
art. 310 Wetboek van Strafrecht; art. 416 Wetboek van Strafrecht; art. 417bis Wetboek van Strafrecht; art. 420bis.1 Wetboek van Strafrecht; art. 420quater.1 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NJ 2017/278 met annotatie van T. Kooijmans
SR-Updates.nl 2017-0191
NbSr 2017/180 met annotatie van mr. S.R. Bakker
Uitspraak 11‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Voorhanden hebben van een gestolen auto; heling? De HR geeft – met verwijzing naar eerdere arresten – algemene beschouwingen over de bewezenverklaring van diefstal van een gestolen goed dat de verdachte voorhanden heeft, dan wel de kwalificatie van een dergelijk feit als heling (en de hieraan in de weg staande heler-steler-regel), dan wel als (schuld)witwassen (en de hiervoor geldende nadere motiveringseisen in geval het goed "onmiddellijk" uit eigen misdrijf afkomstig is). I.c. heeft het hof uit de bewijsvoering kunnen afleiden dat verdachte "ten tijde van het voorhanden krijgen" van de in de bewezenverklaring vermelde Renault Twingo "wist" dat deze auto afkomstig was uit enig misdrijf. Samenhang met 15/03755.
Partij(en)
11 april 2017
Strafkamer
nr. S 14/05827
IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 november 2014, nummer 20/003488-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Aan de beoordeling van de middelen voorafgaande beschouwing
2.1.
Bij een vermogensdelict als diefstal kan de rechter door de in de tenlastelegging aangebrachte keuzes voor de vraag worden gesteld of de verdachte zelf dat vermogensdelict heeft gepleegd dan wel of hij nadien daarbij (ook) op een strafbare wijze betrokken is geweest. Die vraag rijst in het bijzonder in die gevallen waarin de bewijsmiddelen vooral duiden op het voorhanden hebben van een voorwerp (kort) nadat met betrekking tot dit voorwerp een vermogensdelict is gepleegd.
2.2.
Bij de beantwoording van de vraag of iemand zich heeft schuldig gemaakt aan het plegen van diefstal kan aan het enkele voorhanden hebben van een gestolen voorwerp niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat de betrokkene dat voorwerp ook heeft gestolen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang (vgl. HR 19 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2880, NJ 2010/475). Bij die beoordeling kan een rol spelen of de betrokkene een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor dat voorhanden hebben. De omstandigheid dat hij weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden ter zake van het voorhanden hebben van het voorwerp, kan op zichzelf - mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv - niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal niet zou mogen betrekken dat de verdachte voor zo'n omstandigheid als het voorhanden hebben van het voorwerp - welke omstandigheid op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan zijn voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit - geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven (vgl. HR 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0733, NJ 1997/584).
2.3.1.
In geval van betrokkenheid van de verdachte na het vermogensdelict kan heling in beeld komen. Daarbij geldt wel dat krachtens het begrip van heling - een begunstigingsmisdrijf - moet worden aangenomen dat de omstandigheid dat iemand een helingshandeling als genoemd in art. 416 of art. 417bis Sr verricht ten aanzien van een voorwerp dat hij zelf als pleger of als medepleger door enig misdrijf heeft verkregen, aan de kwalificatie heling in de weg staat. Indien dit laatste met voldoende concretisering ten verwere is aangevoerd en uit het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk wordt, is kwalificatie als heling uitgesloten.
Kwalificatie als heling is tevens uitgesloten indien de in de bestreden uitspraak gebezigde bewijsvoering dwingt tot de gevolgtrekking dat het de verdachte zelf is geweest die als pleger of als medepleger het desbetreffende voorwerp door misdrijf heeft verkregen. Indien zij niet dwingt tot die gevolgtrekking - ook al laat zij die mogelijkheid wel open -, heeft de rechter de mogelijkheid dat het de verdachte zelf is geweest die als pleger of als medepleger het desbetreffende voorwerp door misdrijf heeft verkregen, kennelijk niet aannemelijk geoordeeld. Dat is een feitelijk oordeel dat in cassatie niet snel onbegrijpelijk zal worden geoordeeld. In dat verband kan van belang zijn of door of namens de verdachte in feitelijke aanleg op die - aan een veroordeling ter zake van heling in de weg staande - omstandigheid een voldoende geconcretiseerd beroep is gedaan. (Vgl. bijvoorbeeld HR 1 november 2005, ECLI:NL:HR: 2005:AT8800, NJ 2006/424.)
Van belang is ook dat voor een bewezenverklaring van opzet- of schuldheling dient te worden vastgesteld dat de verdachte "ten tijde van" bijvoorbeeld het voorhanden "krijgen" wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een "door misdrijf verkregen goed" betrof. Daarbij kan onder omstandigheden een rol spelen of de verdachte een aannemelijke verklaring heeft gegeven met betrekking tot het voorhanden hebben van het voorwerp.
2.3.2.
In geval van betrokkenheid na het vermogensdelict kan ook witwassen in beeld komen. Daar geldt de voor heling bestaande kwalificatie-uitsluitingsgrond ten aanzien van een eigen misdrijf niet (vgl. HR 2 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007: BA7923, NJ 2008/16), terwijl opzet en schuld niet zijn gekoppeld aan het moment van het voorhanden krijgen van het voorwerp. Wel is van belang dat niet elke gedraging die in de art. 420bis, eerste lid, en 420quater, eerste lid, Sr is omschreven, ongeacht de omstandigheden, de kwalificatie (schuld)witwassen rechtvaardigt. In het bijzonder indien een verdachte een "onmiddellijk" uit eigen misdrijf afkomstig voorwerp heeft "verworven" of "voorhanden heeft gehad", worden bepaaldelijk eisen gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld)witwassen. Uit die motivering moet dan kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.
Bij de beoordeling van de begrijpelijkheid van de beslissing omtrent de kwalificeerbaarheid als (schuld)witwassen in verband met in het bijzonder de "onmiddellijke" afkomst uit eigen misdrijf, kan onder meer van belang zijn hetgeen door of namens de verdachte met voldoende concretisering is aangevoerd met betrekking tot dit verwerven of voorhanden hebben door eigen misdrijf. (Vgl. met verdere verwijzingen HR 7 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:888, rov. 3.3.1 en 3.3.2 en HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3028, NJ 2016/82).
Deze kwalificatie-uitsluitingsgrond geldt niet voor het "eenvoudig (schuld)witwassen" als bedoeld in de - op 1 januari 2017 in werking getreden - art. 420bis.1 en 420quater.1 Sr (vgl. HR 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016: 2842).
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1.
Het middel klaagt over de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde, in het bijzonder over het onderdeel dat de verdachte "ten tijde van het voorhanden krijgen" van de auto wist dat het een door misdrijf verkregen goed was.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 11 juli 2012 tot en met 24 juli 2012 in Nederland, een Renault Twingo voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die Renault wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen 5 jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van aangifte (met bijlage) d.d. 30 april 2012, pag. 77-79, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1] , zakelijk weergegeven:
Ik ben namens de benadeelde gerechtigd tot het doen van aangifte. Ik doe namens de eigenaar van de woning aangifte van inbraak en diefstal van zijn auto.
Op 29 april 2012 heb ik de woning in goede staat achter gelaten. Toen ik op 30 april 2012 weer bij de woning kwam zag ik dat de auto van de oprijlaan weg was. Dit was een Renault Twingo die is voorzien van het kenteken [AA-00-BB] . Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Hof: uit de bij de aangifte gevoegde bijlage weggenomen goederen (dossierpagina 80) blijkt dat het navolgende voertuig is weggenomen:
Bijlage weggenomen goederen
Voertuig : Personenauto
Merk/Type : Renault Twingo
Kleur : Blauw
Kenteken : [AA-00-BB]
Chassisnummer : [001] .
2. Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 3 september 2012, pag. 86-87, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige] , zakelijk weergegeven:
Ik ben eigenaresse van een blauw/grijs kleurige Renault Twingo met kenteken [CC-00-DD] .
Op 11 juli 2012 stond ik met mijn auto bij het tankstation Shell aan de Gestelseweg. Ik stond bij pomp 6. Links van mij, bij pomp 8, kwam een auto staan. Deze auto viel mij op omdat deze dezelfde kleur had als mijn auto. Ik zag dat de auto ook hetzelfde kenteken had als mijn auto. Ik zag dat hij volledig overeen kwam met mijn auto, zowel het type en merk als de kleur en het kenteken kwamen overeen. Ik zag dat er een man uit de auto stapte. Ik sprak de man aan over het feit dat onze auto's exact overeen kwamen. Ik zei dat ik er werk van zou maken en de politie zou bellen. Ik hoorde dat de man zei dat hij daar niet op zou wachten. Ik zei dat ik wel wilde weten wie hij was. Ik hoorde dat hij zei dat hij ging betalen voor het tanken en dat hij een briefje zou schrijven met zijn naam en adres. Ik zag op het briefje het volgende staan: " [betrokkene 2] , [a-straat 1] in 's-Hertogenbosch".
3. Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden hoofdagent van politie, d.d. 18 januari 2013, pag. 85, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 11 juli 2012 kregen wij een melding om te gaan naar het benzinestation Shell gelegen aan de Gestelseweg 1 te 's-Hertogenbosch. Op 11 juli 2012 spraken wij met de meldster op bovengenoemde locatie. Wij hoorden dat zij stond te tanken met haar voertuig een Renault Twingo voorzien van het kenteken [CC-00-DD] . Wij hoorden dat zij vertelde dat links van haar een gelijkend voertuig kwam te staan. Wij hoorden dat zij zei dat het voertuig, het type, de kleur en het kenteken overeen kwamen met het voertuig van haarzelf. Het tankstation is voorzien van camerabeveiliging. Wij verbalisanten bekeken de camerabeelden. Wij zagen dat er inderdaad twee identieke voertuigen op bovengenoemde datum naast elkaar stonden. Wij zagen bij pomp 8 een Renault Twingo voorzien van het kenteken [CC-00-DD] . Wij zagen een man met een fors postuur van ongeveer 52 jaar oud uit het voertuig stappen en later weer in het voertuig stappen. Deze man is later door diverse collega's herkend als [verdachte] geboren op [geboortedatum] -1957.
4. Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] , hoofdagent van politie, d.d. 16 januari 2013, pag. 88-90, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 24 juli 2012 reden wij, [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , over het Klokkediep in de richting van de Klokkenlaan te 's-Hertogenbosch. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , zag aan de rechterzijde van de straat een personenauto, merk Renault type Twingo kleur grijs/blauw en voorzien van het kenteken [EE-00-FF] geparkeerd staan. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , keek naar de kentekenplaten. Ik zag dat de kentekenplaten niet voorzien waren van de vereiste echtheidskenmerken. Ik zag dat achter de voorruit het chassisnummer [001] zichtbaar was. Volgens informatie, ingewonnen bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer, was dit chassisnummer afgegeven voor een personenauto, merk Renault, type Twingo, kleur blauw en voorzien van het kenteken [AA-00-BB] , welk voertuig sinds 30 april 2012 als gestolen stond gesignaleerd. Wij, [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , namen de personenauto, merk Renault, type Twingo en voorzien van de valse kentekenplaten [EE-00-FF] in beslag voor nader onderzoek.
Het was mij bekend dat er half juli 2012 door de eigenaresse van een grijs/blauwe Renault Twingo voorzien van het kenteken [CC-00-DD] bij de politie 's-Hertogenbosch een melding was gedaan dat zij bij een tankstation aan de Gestelseweg te 's-Hertogenbosch eenzelfde grijs/blauwe Renault Twingo had gezien welke dezelfde kentekenplaten voerde.
Op 14 augustus 2012 zag ik fotografische opnames van de man die met eenzelfde blauwe Renault Twingo bij het tankstation kwam. Ik herkende op deze fotografische opnames [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1957.
5. Een proces-verbaal sporenonderzoek van verbalisanten [verbalisant 5] , BOA en [verbalisant 6] , hoofdagent van politie, d.d. 31 juli 2012, pag. 114-119, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 25 juli 2012 werd door ons forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met het aantreffen signaleerbaar voertuig.
Het te onderzoeken voertuig voldeed aan de volgende omschrijving:
Soort voertuig : Personenauto 3-deurs,
Merk : Renault
Type : Twingo
Kleur : blauw
Kenteken : [EE-00-FF]
Chassisnummer : [001]
In het dashboardkastje werden door ons twee identieke portofoons aangetroffen, welke werden bemonsterd in verband met mogelijk aanwezigheid van biologische sporen. Deze monsters werden gewaarmerkt met respectievelijk SIN [AACV9227NL] en SIN [AACV9228NL].
Biologische sporen:
SIN: AACV9228NL
Soort: speeksel.
6. Een verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 344, eerste lid onder 4° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 30 augustus 2012, met bijlage, opgemaakt door ing. A.P.M. van Dijk, pag. 125-127, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Gegevens sporenmateriaal: AACV9228NL
Van het DNA in het sporenmateriaal AACV9228NL#01 is een DNA-profiel verkregen dat op 24 augustus 2012 is opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en sindsdien wordt vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen. Bij deze vergelijking is tot op heden één match gevonden.
Analyse van het identiteitszegel AACV9228NL levert een DNA-profiel op dat overeenkomt met het DNA-profiel van [verdachte] (geboren op [geboortedatum] 1957), opgenomen in de DNA-databank onder DNA-profielcluster nummer 1789. Het DNA in het sporenmateriaal met het identiteitszegel AACV9228NL#01, uit DNA DNA-profielkluster 1789 kan afkomstig zijn van [verdachte]. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig persoon matcht met dit DNA-profiel kleiner is dan één op één miljard.
7. Een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende de verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1957 te 's-Hertogenbosch, d.d. 3 oktober 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Datum beslissing : 12 oktober 2010 Politierechter Haarlem
Feit 1 : art 310, art 311 lid 1 ahf/sub 4
en 5 Wetboek van Strafrecht
Kwalificatie : diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Status : Onherroepelijk 27 oktober 2010
Beslissing : 3 maanden gevangenisstraf."
3.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
"Door de raadsman is aangevoerd dat het enkele aantreffen van verdachte in een auto die achteraf van diefstal afkomstig blijkt te zijn, onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat in casu geen aanwijzingen c.q. indicaties te vinden zijn dat de Renault Twingo op het oog (geen braakschade en de aanwezigheid van de contactsleutel) van diefstal afkomstig was. De raadsman heeft mitsdien verzocht om verdachte vrij te spreken van de onder 1 ten laste gelegde opzet- c.q. schuldheling van de Renault Twingo.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Op 30 april 2012 werd namens de benadeelde [betrokkene 3] aangifte gedaan van diefstal van een blauwe Renault Twingo met het kenteken [AA-00-BB] , welke auto tussen 29 en 30 april 2012 werd weggenomen bij een woninginbraak te Steenbergen. Op 11 juli 2012 zag getuige [getuige] , die eigenaresse is van een blauw/grijze Renault Twingo met het kenteken [CC-00-DD] , bij een tankstation aan de Gestelseweg te 's-Hertogenbosch dat naast haar auto, een identieke Renault Twingo stond met een kenteken dat volledig overeenkwam met het kenteken van haar auto. Door de politie werden de camerabeelden van 11 juli 2012 van voornoemd tankstation uitgekeken. Aan de hand van deze camerabeelden herkenden verbalisanten de verdachte als de persoon die in en uit deze Renault Twingo stapte. Uit de verklaring van getuige [getuige] bleek dat verdachte, nadat hij door haar werd aangesproken met onder andere de mededeling dat zij de politie wilde bellen, niet wilde wachten totdat de politie arriveerde en als bestuurder wegreed. Later bleek dat verdachte een valse naam en adres aan getuige [getuige] had opgegeven.
Op 24 juli 2012 werd door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] een grijs/blauwe Renault Twingo op de locatie Klokkediep te 's-Hertogenbosch aangetroffen.
Verbalisant [verbalisant 3] constateerde dat op deze auto valse kentekenplaten waren aangebracht; dit keer met het kenteken [EE-00-FF] . Nadat het chassisnummer door verbalisant [verbalisant 3] was gecontroleerd, bleek het te gaan om de Renault Twingo die tussen 29 en 30 april 2012 was gestolen in Steenbergen. Hierop werd de auto in beslag genomen. In het dashboardkastje van deze Renault Twingo werd een portofoon aangetroffen waarop een DNA-spoor werd aangetroffen. Uit onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut bleek dat het DNA-profiel van het aangetroffen spoor matchte met het DNA-profiel van de verdachte. De berekende frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard, ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-profiel, is kleiner dan één op één miljard.
Het bezit van de gestolen auto door verdachte, onder de omstandigheden zoals hiervoor genoemd, terwijl niet is gebleken dat verdachte rechtmatig over deze auto beschikte, voert het hof tot de conclusie dat de verdachte bij het voorhanden krijgen van die Renault Twingo heeft geweten dat deze auto afkomstig was uit enig misdrijf. Zou dit anders zijn geweest, dan had het onder de gegeven omstandigheden op de weg van de verdachte gelegen een aannemelijke verklaring omtrent de rechtmatige verkrijging van die auto te geven. De verdachte is evenwel in gebreke gebleven een dergelijke verklaring te geven.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van de Renault Twingo. Het verweer wordt verworpen."
3.3.
Het Hof heeft in weerwil van hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door de raadsman van de verdachte is bepleit, bewezen geacht dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de in de bewezenverklaring vermelde auto wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Het heeft blijkens de bewijsvoering bij dit oordeel betrokken (i) de omstandigheden waaronder de verdachte op 11 en 24 juli 2012 de auto kennelijk in zijn bezit had, (ii) dat niet is gebleken dat de verdachte rechtmatig over de auto beschikte, (iii) dat de verdachte niet een aannemelijke verklaring heeft gegeven omtrent de rechtmatige verkrijging van de auto, alsmede (iv) dat de verdachte toen hij op 11 juli 2012 als bestuurder van de van een vals kenteken voorziene auto door getuige [getuige] werd aangesproken met de mededeling dat zij de politie wilde bellen, niet wilde wachten totdat de politie arriveerde, een valse naam en adres opgaf en als bestuurder wegreed. Aldus heeft het Hof, mede gelet op hetgeen onder 2.3.1 is vooropgesteld, uit de hiervoor weergegeven bewijsvoering kunnen afleiden dat de verdachte "ten tijde van het voorhanden krijgen" van de in de bewezenverklaring vermelde Renault Twingo "wist" dat deze auto afkomstig was uit enig misdrijf.
3.4.
Het middel faalt.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van het derde middel
5.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
5.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van drie jaren.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze twee jaren en acht maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, Y. Buruma, V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 april 2017.
Conclusie 01‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Voorhanden hebben van een gestolen auto; heling? De HR geeft – met verwijzing naar eerdere arresten – algemene beschouwingen over de bewezenverklaring van diefstal van een gestolen goed dat de verdachte voorhanden heeft, dan wel de kwalificatie van een dergelijk feit als heling (en de hieraan in de weg staande heler-steler-regel), dan wel als (schuld)witwassen (en de hiervoor geldende nadere motiveringseisen in geval het goed "onmiddellijk" uit eigen misdrijf afkomstig is). I.c. heeft het hof uit de bewijsvoering kunnen afleiden dat verdachte "ten tijde van het voorhanden krijgen" van de in de bewezenverklaring vermelde Renault Twingo "wist" dat deze auto afkomstig was uit enig misdrijf. Samenhang met 15/03755.
Nr. 14/05827 Zitting: 1 november 2016 | mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 17 november 2014 door het hof Den Bosch wegens onder 1 “opzetheling, zulks terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf, wegens een daaraan soortgelijk misdrijf, in kracht van gewijsde is gegaan”, en onder 2 primair, 4 primair, 5 primair, 6 en 7 telkens “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, zulks terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijfjaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf, wegens een daaraan soortgelijk misdrijf, in kracht van gewijsde is gegaan”. Bij feit 4 primair is nog toegevoegd: meermalen gepleegd. Daarnaast is beslist over een vordering tot tenuitvoerlegging, vorderingen van de benadeelde partij, in beslaggenomen goederen en tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregelen zoals nader in het arrest verwoord.
Er bestaat samenhang met de zaak 14/05826. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de verdachte heeft Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, drie middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring.
Ten laste van de verdachte is onder feit 1 bewezenverklaard dat:
“1. (zaak 2)
hij in de periode van 11 juli 2012 tot en met 24 juli 2012 in Nederland, een Renault Twingo voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die Renault wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen 5 jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
(…).”
6. Het arrest bevat de volgende bewijsoverweging:
“Ten aanzien van feit 1 (zaak 2)
Door de raadsman is aangevoerd dat het enkele aantreffen van verdachte in een auto die achteraf van diefstal afkomstig blijkt te zijn, onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat in casu geen aanwijzingen c.q. indicaties te vinden zijn dat de Renault Twingo op het oog (geen braakschade en de aanwezigheid van de contactsleutel) van diefstal afkomstig was. De raadsman heeft mitsdien verzocht om verdachte vrij te spreken van de onder 1 ten laste gelegde opzet- c.q. schuldheling van de Renault Twingo.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Op 30 april 2012 werd namens de benadeelde [betrokkene 3] aangifte gedaan van diefstal van een blauwe Renault Twingo met het kenteken [AA-00-BB], welke auto tussen 29 en 30 april 2012 werd weggenomen bij een woninginbraak te Steenbergen. Op 11 juli 2012 zag getuige [getuige], die eigenaresse is van een blauw/grijze Renault Twingo met het kenteken [CC-00-DD], bij een tankstation aan de Gestelseweg te ’s-Hertogenbosch dat naast haar auto, een identieke Renault Twingo stond met een kenteken dat volledig overeenkwam met het kenteken van haar auto. Door de politie werden de camerabeelden van 11 juli 2012 van voornoemd tankstation uitgekeken. Aan de hand van deze camerabeelden herkenden verbalisanten de verdachte als de persoon die in en uit deze Renault Twingo stapte. Uit de verklaring van getuige [getuige] bleek dat verdachte, nadat hij door haar werd aangesproken met onder andere de mededeling dat zij de politie wilde bellen, niet wilde wachten totdat de politie arriveerde en als bestuurder wegreed. Later bleek dat verdachte een valse naam en adres aan getuige [getuige] had opgegeven.
Op 24 juli 2012 werd door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] een grijs/blauwe Renault Twingo op de locatie Klokkediep te ’s-Hertogenbosch aangetroffen. Verbalisant [verbalisant 3] constateerde dat op deze auto valse kentekenplaten waren aangebracht; dit keer met het kenteken [EE-00-FF]. Nadat het chassisnummer door verbalisant [verbalisant 3] was gecontroleerd, bleek het te gaan om de Renault Twingo die tussen 29 en 30 april 2012 was gestolen in Steenbergen. Hierop werd de auto in beslag genomen. In het dashboardkastje van deze Renault Twingo werd een portofoon aangetroffen waarop een DNA-spoor werd aangetroffen. Uit onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut bleek dat het DNA- profiel van het aangetroffen spoor matchte met het DNA-profiel van de verdachte. De berekende frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard, ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-profiel, is kleiner dan één op één miljard.
Het bezit van de gestolen auto door verdachte, onder de omstandigheden zoals hiervoor genoemd, terwijl niet is gebleken dat verdachte rechtmatig over deze auto beschikte, voert het hof tot de conclusie dat de verdachte bij het voorhanden krijgen van die Renault Twingo heeft geweten dat deze auto afkomstig was uit enig misdrijf. Zou dit anders zijn geweest, dan had het onder de gegeven omstandigheden op de weg van de verdachte gelegen een aannemelijke verklaring omtrent de rechtmatige verkrijging van die auto te geven. De verdachte is evenwel in gebreke gebleven een dergelijke verklaring te geven.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van de Renault Twingo. Het verweer wordt verworpen.”
7. Blijkens de toelichting op het middel (1.5 van de schriftuur) kan uit de bewijsmiddelen niet volgen op welke datum verdachte de Renault Twingo voor handen heeft gekregen. Dat is juist. In het kader van de bewezenverklaring is niet vereist dat het moment van verwerving wordt vastgesteld en evenmin dat dit ligt binnen de bewezenverklaarde periode. Die eisen gelden slechts voor het bewijs van het voorhanden hebben van de auto. Van enig motiveringsgebrek is in zoverre geen sprake.
8. Volgens de toelichting volgt uit de bewijsmiddelen niet, althans niet zonder meer dat verdachte ten tijde van de verkrijging van de auto wetenschap had van de criminele herkomst van die auto. De rechtspraak van uw Raad die in dit kader vermeld wordt is in deze zaak niet van toepassing. Het betreft hier immers niet het geval dat uit het enkele voorhanden van de gestolen auto wordt afgeleid dat verdachte van de diefstal op de hoogte was.1.Er komt namelijk in dit geval iets bij waaraan het hof in de bewijsconstructie aandacht heeft besteed. Niet alleen wordt in cassatie niet bestreden dat het hof kon oordelen dat het verdachte was die op 11 juli 2012 in een gestolen auto reed, maar ook - en dat komt erbij – dat verdachte (kennelijk geconfronteerd met een identiek kenteken) niet wilde wachten op de ingeschakelde politie, een valse naam opgaf en wegreed in samenhang met de omstandigheid dat het op zijn weg had gelegen een aannemelijk verklaring te geven over de verkrijging van de auto. Ik begrijp dat zo dat in ieder geval enige verklaring van verdachte op zijn plaats zou zijn zo niet over de herkomst van de auto dan toch over zijn gedrag op 11 juli 2012. Gelet op het gedrag van verdachte op 11 juli 2012 moet hij dus hebben geweten dat het om een gestolen auto ging en als hij (ruim) voor 11 juli 2012 de auto heeft verworven ligt het op zijn weg dit in feitelijke aanleg naar voren te brengen alsmede te onderbouwen dat hij pas na de verwerving van de criminele herkomst op de hoogte geraakte. De motivering van de bewezenverklaarde wetenschap van de criminele herkomst ten tijde van de verwerving acht ik niet onbegrijpelijk.
9. Het middel faalt.
10. Het tweede middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring van feit 4.
11. Het hof heeft ten laste van verdachte onder het vierde tenlastegelegde feit, meer specifiek zaak 22 bewezen verklaard dat:
“4.(zaken 21, 22)
hij op 28 januari 2013 te
- Broekhuizen en
- Broekhuizenvorst,
tezamen en in vereniging met een ander telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een woning:
- aan de [b-straat 1] (Broekhuizen) een hoeveelheid geld en sieraden toebehorende aan [betrokkene 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader en;
- aan de [c-straat 1] (Broekhuizenvorst) een paspoort en een aantal camera's en een cameratas en een aantal cameratoebehoren en een aantal computertoebehoren en een basgitaar (merk Ibanez) toebehorende aan [betrokkene 5],
waarbij verdachte en zijn mededader zich telkens de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen 5 jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
(…).”
12. Hiertoe heeft het hof het volgende overwogen:
“(…)
Broekhuizenvorst (zaak 22)
Op 28 januari 2013 werd er tussen 07.00 uur en 17.45 uur ingebroken in Broekhuizenvorst aan de [c-straat 1]. Op deze dag werd de Volvo V70 omstreeks 13.27 uur uitgepeild op de Blitterwijckseweg te Broekhuizenvorst, alwaar de Volvo enige tijd heeft stilgestaan. Blijkens de aangifte van [betrokkene 5] werden bij de inbraak diverse goederen weggenomen, waaronder een basgitaar van het merk Ibanez. Op 4 februari 2013 werd deze gitaar tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte teruggevonden. Aangever [betrokkene 5] herkende zijn gitaar aan de hand van een specifiek detail.
Het hof stelt vast, dat de Volvo V70, de auto waar verdachte tezamen met medeverdachte [verdachte] blijkens de observaties vaker in is gezien of in de korte nabijheid daarvan is gesignaleerd, op de dag van de inbraken op 28 januari 2013 om 12.51 uur is uitgepeild in Broekhuizen en korte tijd later, om 13.27 uur in het nabijgelegen Broekhuizenvorst is gesignaleerd. Voorts staat vast dat bij de woninginbraak te Broekhuizen weggenomen sieraden in de woning van medeverdachte [verdachte] zijn aangetroffen en dat de bij de woninginbraak te Broekhuizenvorst gestolen basgitaar in de woning van verdachte is aangetroffen, welke goederen aldus op één en dezelfde dag zijn weggenomen. Nu verdachte voor deze combinatie van omstandigheden geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven, voeren die omstandigheden het hof tot de conclusie dat verdachte zich op 28 januari 2013 tezamen met medeverdachte [verdachte] schuldig heeft gemaakt aan de onder 3 ten laste gelegde woninginbraken te Broekhuizen en Broekhuizenvorst. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.”
13. In de toelichting op het middel onder 2.6 wordt de in hoger beroep betrokken stelling herhaald dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte bij de woninginbraken betrokken is geweest en in het bijzonder daaraan nog toegevoegd dat de overweging dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het aantreffen van een gestolen voorwerp bij de medeverdachte/broer onbegrijpelijk is.
14. De bewijsoverweging berust op de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de aanvulling bij het arrest. Voor zover het het herhaalde standpunt betreft, zie ik zonder ontbrekende nadere toelichting geen aanleiding daarop in te gaan. Het middel miskent in zoverre namelijk het karakter van het beroep in cassatie. De betrokkenheid van verdachte komt in de bewijsconstructie van het hof toereikend tot uitdrukking. Dat het hof voor de betrokkenheid van verdachte bij de diefstal in Broekhuizenvorst betekenis heeft toegekend aan de bij de medeverdachte/broer aangetroffen voorwerpen en het ontbreken van enige verklaring van verdachte daarvoor moet worden bezien in samenhang met het aantreffen van de basgitaar afkomstig van de inbraak in Broekhuizen bij verdachte. In aanmerking moet worden genomen dat het hof heeft vastgesteld dat verdachte en zijn broer samen gebruik maakten van de (uitgepeilde) Volvo en dat de auto op de dag van de inbraken is uitgepeild in Broekhuizen in de straat alwaar is ingebroken en korte tijd later is gesignaleerd in Broekhuizenvorst. Gelet op de samenhang zie ik niet in dat het onbegrijpelijk is een verklaring te verlangen voor het aantreffen van in Broekhuizen gestolen sieraden bij de verdachte en de in Broekhuizenvorst gestolen basgitaar bij medeverdachte.
15. Het middel faalt.
16. Het derde middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM is overschreden.
17. Namens de verdachte is op 19 november 2014 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn blijkens een daarop gezet stempel op 23 maart 2016 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt met zich dat de inzendtermijn van acht maanden is overschreden. Dit pleegt te leiden tot strafvermindering.
18. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest aanleiding behoort te geven.
19. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf in de mate als de Hoge Raad gepast acht en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑11‑2016
Beroepschrift 07‑06‑2016
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te Den Haag
Griffienummer: S 14/05827
Betekening aanzegging: 9 april 2016
Cassatieschriftuur
Inzake:
[verdachte],
wonende te 's‑Hertogenbosch,
verdachte,
advocaat: mr. R.J. Baumgardt
dossiernummer: 20141135
Edelhoogachtbare Heren, Vrouwen:
Inleiding
Ondergetekende, als daartoe door de verdachte bijzonder gevolmachtigd, mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [verdachte], ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch d.d. 17 november 2014 , en alle beslissingen die door het hof ter terechtzitting(en) zijn genomen.
In genoemd arrest heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren. Daarnaast heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van vorderingen van benadeelde partijen.
Middelen van cassatie
Als gronden van cassatie heeft ondergetekende de eer voor te dragen:
Middel I
Ten aanzien van het onder 1 (zaak 2) ten laste gelegd, te weten de opzetheling, gepleegd in de periode van 11 juli 2012 tot en met 24 juli 2012 met betrekking tot een Renault Twingo is door en namens de verdachte aangevoerd dat onvoldoende bewijs voor de opzetheling voorhanden is; de omstandigheid dat verdachte op 11 juli 2012 de tussen 29 en 30 april 2012 gestolen Renault Twingo voorhanden heeft gehad en daarbij als bestuurder is opgetreden onvoldoende bewijs oplevert voor de opzetheling nu uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat verdachte op het moment van het voorhanden krijgen wetenschap zou hebben gehad dat de Renault Twingo van diefstal afkomstig was en aanwijzingen voor wetenschap zoals bijvoorbeeld een verbroken contactslot en/of schade aan de post et cetera ontbreken; de auto blijkbaar gestart kon worden met een contactsleutel en dat de omstandigheid dat verdachte mogelijk argwaan heeft gekregen/kunnen krijgen op het moment dat verdachte door de eigenaar van de auto werd aangesproken en hij heeft kunnen waarnemen dat de betreffende auto een zelfde nummerbord heeft gehad als een andere auto, geen opzetheling oplevert. In het arrest heeft het hof bewezenverklaard dat verdachte in de periode van 11 juli 2012 tot en met 24 juli 2012 een Renault Twingo voorhanden heeft gehad terwijl verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van die Renault wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. In het arrest heeft het hof onder meer overwogen dat (verkort zakelijk weergegeven) op 30 april 2012 aangifte is gedaan van diefstal; op 11 juli 2012 een getuige, die eigenaresse is van een Renault Twingo met het kenteken [AA-00-BB], bij een tankstation, heeft waargenomen naast haar auto een identieke Renault Twingo stond met hetzelfde kenteken en dat verdachte uit deze Renault Twingo is gestapt; de verdachte, nadat hij door de getuige werd aangesproken met onder andere de mededeling dat zij de politie wilde bellen, verdachte niet wilde wachten totdat de politie arriveerde en als bestuurder wegreed en ook later bleek dat verdachte aan de getuige een valse naam en adres heeft opgegeven; in het dashboardkastje van de door verdachte eerder bestuurde Renault Twingo een portofoon is aangetroffen met daarop DNA- sporen van verdachte; het bezit van een gestolen auto door verdachte, onder de omstandigheden zoals door het hof geschetst, terwijl niet is gebleken dat verdachte rechtmatig over de auto beschikte, het hof tot de conclusie komt dat verdachte bij het voorhanden krijgen van de Renault Twingo heeft geweten dat de auto afkomstig was uit enig misdrijf en dat, zou dit anders zijn geweest, het onder de gegeven omstandigheden op de weg van de verdachte had gelegen een aannemelijke verklaring omtrent de rechtmatige verkrijging van de auto te geven en de verdachte in gebreke is gebleven — een verklaring te geven zodat het hof overtuigend bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling. Door aldus het verweer te verwerpen getuigt het oordeel van het hof een onjuiste rechtsopvatting, althans is de verwerping van het verweer en de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed.
Toelichting
1.1
Aan verdachte is onder feit 1 ten laste gelegd:
‘hij in de periode van 11 juli 2012 tot en met 24 juli 2012 in Nederland, een Renault Twingo voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die Renault wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen 5 jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een door een soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;’
1.2
In het proces verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 4 november 2014 is onder meer uiteengezet dat aldaar mr. R.J.M. Oerlemans, advocaat te 's‑Hertogenbosch, de raadsman die verdachte ter terechtzitting in hoger beroep als raadsman heeft bijgestaan, het woord tot de verdediging heeft gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. In deze pleitnota is onder meer vermeld:
‘Het enige wat ten aanzien van cliënt in onderhavig feit gesteld kan worden, is dat cliënt op woensdag 11 juli 2012 als bestuurder van de Renault Twingo heeft opgetreden. Het is echter maar de vraag of cliënt zich schuldig heeft gemaakt aan de heling.
De rechtbank was van mening dat dit wel het geval was en kwam kort samengevat tot de volgende opsomming: de auto was gestolen tussen 29 en 30 april, het DNA van cliënt is in de auto aangetroffen, cliënt is op camerabeelden herkend, een valse naam opgegeven en wil niet wachten op de politie. Alles in onderling verband en samenhang bezien is volgens de rechtbank voldoende om tot een bewezenverklaring komen.
Naar de mening van de verdediging is dit wel kort door de bocht, daar er een sterke aanwijzing is dat cliënt slechts kortstondig als bestuurder van de auto heeft opgetreden. Immers, een buurtbewoner verklaart ten overstaan van verbalisant [verbalisant 3] dat gebruiker van de Renault tevens eigenaar is van een specifieke Mercedes. Uit onderzoek is gebleken dat dit niet cliënt betreft!
Om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit te kunnen komen, zou uit de bewijsmiddelen moeten volgen dat cliënt op het moment van verwerving en/of voorhanden krijgen wetenschap zou hebben gehad dat de Renault Twingo van diefstal afkomstig was.
Aanwijzingen voor een vorenbedoelde wetenschap zou bijvoorbeeld kunnen zijn een verbroken contactslot en/of schade aan een deurpost etc. Het voorgaande is echter niet aan de orde! De auto had geen braakschade en de auto kon blijkbaar gewoon gestart worden met een contactsleutel.
In eerste aanleg is reeds gesteld dat uit de jurisprudentie van de 15 rechters (zie o.a. Rechtbank Utrecht, 1 juni 2011, LJN: BQ 7550 en Rechtbank Utrecht 7 maart 2012, LJN: BV 8380) volgt dat het enkele aantreffen van een persoon in een auto die achteraf van diefstal afkomstig blijkt te zijn, onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen van schuld — dan wel opzetheling.
Nu in casu geen enkele aanwijzingen c.q. indicaties te vinden zijn dat de Renault Twingo op het oog (lees: geen braakschade en de aanwezigheid van een contactsleutel) van diefstal afkomstig was en cliënt er blijkbaar op een zeer kort moment in de Renault Twingo heeft gezeten, wenst de verdediging uw hof dan ook te mogen verzoeken cliënt vrij te spreken van hetgeen hem onder 1 ten laste is gelegd. Hooguit zou gesteld kunnen worden dat cliënt argwaan heeft gekregen/kunnen krijgen op het moment dat mevrouw [getuige] hem aanspreekt en hij het identieke nummerbord ziet.’
1.3
In het arrest heeft het Hof bewezenverklaard, dat:
‘hij in de periode van 11 juli 2012 tot en met 24 juli 2012 in Nederland, een Renault Twingo voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die Renault wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen 5 jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;’
1.4
In het arrest heeft het hof overwogen:
‘Op 30 april 2012 werd namens de benadeelde () aangifte gedaan van diefstal van een blauwe Renault Twingo met het kenteken (), welke auto tussen 29 en 30 april 2012 werd weggenomen bij een woninginbraak te Steenbergen. Op 11 juli 2012 zag getuige [getuige], die eigenaresse is van een blauw/grijze Renault Twingo met het kenteken [CC-00-DD], bij een tankstation aan de Gestelseweg te 's‑Hertogenbosch dat naast haar auto, een identieke Renault Twingo stond met een kenteken dat volledig overeenkwam met het kenteken van haar auto. Door de politie werden de camerabeelden van 11 juli 2012 van voornoemd tankstation uitgekeken. Aan de hand van deze camerabeelden herkenden verbalisanten de verdachte als de persoon die in en uit deze Renault Twingo stapte. Uit de verklaring van getuige [getuige] bleek dat verdachte, nadat hij door haar werd aangesproken met onder andere de mededeling dat zij de politie wilde bellen, niet wilde wachten totdat de politie arriveerde en als bestuurder wegreed. Later bleek dat verdachte een valse naam en adres aan getuige de wet had opgegeven.
Op 24 juli 2012 werd door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] een grijs/blauwe Renault Twingo op de locatie Klokkendiep te 's‑Hertogenbosch aangetroffen. Verbalisant [verbalisant 3] constateerde dat op deze auto valse kentekenplaten waren aangebracht; dit keer met het kenteken (). Nadat het chassisnummer door verbalisanten [verbalisant 3] was gecontroleerd, bleek het te gaan om de Renault Twingo die tussen 29 en 30 april 2012 was gestolen in Steenbergen. Hierop werd de auto in beslag genomen. In het dashboardkastje van deze Renault Twingo werd een portofoon aangetroffen waarop een DNA — spoor werd aangetroffen. Uit onderzoek door het Nederlands forensisch instituut blijkt dat het DNA — profiel van aangetroffen sporen matchte met het DNA — profiel van de verdachte. De berekende frequentie van het DNA — profiel is kleiner dan 1 op 1 miljard, ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man niks met dit DNA-profiel, is kleiner dan 1 het 1 miljard.
Het bezit van een gestolen auto door verdachte, onder de omstandigheden zoals hiervoor genoemd, terwijl niet is gebleken dat verdachte rechtmatig over deze auto beschikte, voert het hof tot de conclusie dat de verdachte bij het voorhanden krijgen van die Renault Twingo heeft geweten dat deze auto afkomstig was uit enig misdrijf. Zou dit anders zijn geweest, dan had het onder de gegeven omstandigheden op de weg van de verdachte gelegen een aannemelijke verklaring omtrent de rechtmatige verkrijging van die auto te geven. De verdachte is evenwel in gebreke gebleven en daar verklaring te geven.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van de Renault Twingo. Het verweer wordt verworpen."
1.5
Ten behoeve van de bewezenverklaring heeft het hof een aantal bewijsmiddelen gebezigd. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan volgen dat verdachte op 11 juli 2012 met een Renault Twingo bij een tankstation te 's‑Hertogenbosch heeft getankt; daar door een getuige werd aangesproken over de omstandigheid dat zowel de auto als het kenteken exact overeenkwam met een andere Renault Twingo en dat de getuige heeft gezegd dat zij er werk van zou maken en de politie zou bellen en dat verdachte daarbij heeft gezegd dat hij daar niet op zou wachten en dat hij een onjuiste naam en adres aan de getuige heeft gegeven. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan niet, althans niet zonder meer volgen op welke datum verdachte de Renault Twingo voorhanden heeft gekregen en of dit gelegen is geweest op een datum in de bewezenverklaarde periode. Voorts kan uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet, althans niet zonder meer volgen dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de Renault Twingo heeft geweten dat de betreffende Renault Twingo van misdrijf afkomstig was zodat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed (zie in dit verband HR 13 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG482’; HR 24 maart 2009,ECLI:NL:HR:2009: BH1503; HR 14 september 2010,ECLI:NL:HR:2010:BM4091; HR 11 november 2014,ECLI:NL:HR:2014:3150 en HR 16 december 2014:ECLI:NL:HR:2014:3631).
1.6
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat deze zaak verschilt van de zaak die aan de orde is geweest in HR 8 september 2015, ECLI: NL: HR: 2015: 2476 nu in de onderhavige zaak de verdediging ook heeft aangevoerd dat hooguit gesteld zou kunnen worden dat verdachte pas argwaan heeft gekregen/kunnen krijgen op het moment dat hij door getuige is aangesproken en hij het identieke kenteken heeft waargenomen en om deze reden klaarblijkelijk het tankstation heeft verlaten en de komst van de politie niet heeft afgewacht terwijl daarnaast onvoldoende feiten en omstandigheden uit de bewijsmiddelen blijken waaruit kan volgen dat verdachte reeds op het moment dat hij de auto voorhanden heeft gekregen van de afkomst van de auto heeft geweten.
Middel II
Met betrekking tot de aan de verdachte onder feit 4 (zaak 22) ten laste gelegde woninginbraak, gepleegd op 28 januari 2013 te Broekhuizenvorst is door/namens de verdachte aangevoerd dat onvoldoende bewijs tegen verdachte voorhanden is; elk direct verband tussen de inbraak en verdachte ontbreekt; de bij de woninginbraak ontvreemde basgitaar bij een medeverdachte is aangetroffen en er geen technisch bewijs voorhanden is waaruit volgt dat verdachte op de plaats delict is geweest en ook niet kan worden vastgesteld dat verdachte het feit heeft gepleegd.
In het arrest heeft het hof het ten laste gelegde bewezen verklaard. In het arrest heeft het hof onder meer overwogen dat de auto waar verdachte tezamen met een medeverdachte blijkens de observaties vaker in is gezien of in de korte nabijheid daarvan is gesignaleerd, op de dag van de inbraken op 28 januari 2013 om 12.51 uur is gesignaleerd in Broekhuizen en korte tijd later, om 13.17 uur in het nabijgelegen Broekhuizenvorst is gesignaleerd, vaststaat dat bij de woninginbraak te Broekhuizen weggenomen sieraden in de woning van verdachte zijn aangetroffen en dat de bij de woninginbraak te Broekhuizenvorst gestolen basgitaar in de woning van een medeverdachte is aangetroffen, welke goederen aldus op een en dezelfde dag zijn weggenomen en nu verdachte voor deze combinatie van omstandigheden geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven, die omstandigheden het hof tot de conclusie voeren dat verdachte zich op 28 januari 2013 tezamen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde woninginbraken te Broekhuizen en Broekhuizenvorst. Door aldus het verweer te verwerpen heeft het hof de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed.
Toelichting
2.1
Aan verdachte is onder feit 4 ten laste gelegd, dat:
‘hij op of omstreeks 28 januari 2013 te
- —
Broekhuizen en/of
- —
Broekhuizenvorst en/of
- —
Ysselsteyn,
in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijk toe-eigening heeft/hebben weggenomen in/uit een woning:
- —
aan de [b-straat 1] (Broekhuizen) een hoeveelheid geld en/of een aantal sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of;
- —
aan de [c-straat 1] (Broekhuizenvorst) een balsport en/of een aantal camera's en/of een cameratas en/of een aantal camera's toebehoren en/of een aantal computertoebehoren en/of een basgitaar haken) in erg geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan haken), naar geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) ()
()
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats des misdrijf heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking, zorgt terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen 5 jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van schuldigen tot gevangenisstraf wegens en daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;’
2.2
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman o.m. het verweer gevoerd dat verdachte van het betreffende feit moet worden vrijgesproken. In de pleitnota is daartoe onder meer vermeld:
‘Broekhuizenvorst ()
Ten aanzien van het onderhavige feit wijst de rechtbank in de bewijsconstructie naar het volgende:
aangifte () waaruit volgt dat de inbraak heeft plaatsgevonden op 28 januari;
de Volvo heeft in de straat van aangever stilgestaan om 13.27,
de basgitaar van aangever () in de woning van de medeverdachte wordt aangetroffen.
Naar de mening van de verdediging ontbreekt ook hier elk verband tussen de inbraak en cliënt.
Ook ten aanzien van dit feit valt het op dat de tijdspanne waarin de inbraak heeft kunnen plaatsvinden is en ik niet automatisch betekent dat de Volvo bij de inbraak betrokken is omdat deze op enig moment heeft stilgestaan in de straat van aangever.
Nu de basgitaar bij de medeverdachte is aangetroffen, geen technisch bewijs voorhanden is dat cliënt op de plaats delict is geweest en niet vastgesteld kan worden dat cliënt op 28 januari in de Volvo heeft gezeten, ontbreekt ten aanzien van onderhavige feit het wettige en overtuigende bewijs.’
2.3
In het arrest heeft het hof bewezen verklaard, dat:
‘hij op 28 januari 2013 te
- —
Broekhuizen en
- —
Broekhuizenvorst,
tezamen en in vereniging met een ander telkens met het oogmerk van wederrechtelijk toe eigening weggenomen uit een woning:
()
- —
aan de [c-straat 1] (Broekhuizenvorst) een paspoort en een aantal camera's en een cameratas en een aantal cameratoebehoren en een aantal computertoebehoren en een basgitaar (merk Ibanez),
waarbij verdachte en zijn mededader zich telkens de toegang tot de plaats des misdrijf s hebben verschaft door middel van braak, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen 5 jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;’
2.4
In het arrest heeft het hof onder meer overwogen:
‘Broekhuizenvorst (zaak 22)
Op 28 januari 2013 werd tussen 07.00 uur en 17.45 uur ingebroken in Broekhuizenvorst aan de [c-straat 1]. Op dezelfde dag werd de Volvo V70 omstreeks 13.27 uur uitgepeild op de [c-straat] te Broekhuizenvorst, alwaar de Volvo enige tijd heeft stilgestaan. Blijkens de aangifte van () werden bij de inbraak diverse goederen weggenomen, waaronder een basgitaar (). Op 4 februari 2013 werd deze gitaar tijdens de doorzoeking in de woning van medeverdachte () teruggevonden.
Aangever () herkende zijn gitaar aan de hand van een specifiek detail.
Het Hof stelt vast, dat de Volvo V70, de auto waar verdachte tezamen met medeverdachte () blijkens de observaties vaker in is gezien of in de korte nabijheid daarvan is gesignaleerd, op de dag van de inbraken op 28 januari 2013 12.51 uur is uitgedeeld in Broekhuizen en korte tijd later, om 13.7 uur in het nabijgelegen Broekhuizenvorst is gesignaleerd. Voorts staat vast dat bij de woninginbraak te Broekhuizen weggenomen sieraden in de woning van verdachte zijn aangetroffen en dat de beide woninginbraak te Broekhuizenvorst gestolen basgitaar in de woning van medeverdachte () is aangetroffen, welke goederen aldus op een en dezelfde dag zijn weggenomen. Nu verdachte voor deze combinatie van omstandigheden geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven, voeren die omstandigheden het hof tot de conclusie dat verdachte zich op 28 januari 2013 tezamen met medeverdachte () schuldig heeft gemaakt aan de onder 4 tenlastegelegde woninginbraken te Broekhuizen en Broekhuizenvorst. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.’
2.5
Ten behoeve van de bewezenverklaring heeft het hof een aantal bewijsmiddelen gebezigd. Uit geen van de bewijsmiddelen kan volgen dat verdachte zich aan het ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt. Gelet hierop is de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed.
2.6
De overweging van het hof, dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de omstandigheid dat bij de woninginbraak te Broekhuizen weggenomen sieraden in zijn woning zijn aangetroffen en dat de bij de woninginbraak te Broekhuizenvorst gestolen basgitaar in de woning van de medeverdachte is aangetroffen, is onjuist en onbegrijpelijk (reeds) in het licht van omstandigheid dat verdachte ook geen verklaring zou kunnen geven voor de omstandigheid dat een ander mogelijk een inbraak heeft gepleegd waar verdachte niet bij betrokken is geweest en derhalve niet beschikt over informatie/wetenschap die zou kunnen leiden tot een aannemelijke verklaring. Bovendien kan de omstandigheid dat een bij woninginbraak ontvreemde voorwerp bij een medeverdachte is aangetroffen ook niet leiden tot de vaststelling dat verdachte bij het plegen van het betreffende feit enige rol van betekenis heeft gespeeld zodat zijn handelingen en gedragingen te kwalificeren zouden zijn als medeplegen. Gelet op het bovenstaande is de verwerping van het verweer en de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed.
Middel III
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de artt. 6 EVRM alsmede 365a Sv, en wel om het navolgende:
Op 19 november 2014 is namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. Het hof heeft het verkorte arrest niet tijdig, binnen door de wet gestelde termijn, met de bewijsmiddelen aangevuld. Hoewel op dit verzuim geen nietigheid is gesteld houdt het wel in dat het hof de stukken van het geding niet tijdig, te weten binnen 6 maanden na het instellen van beroep in cassatie naar de griffie van de Hoge Raad heeft gezonden, zodat daardoor de redelijke termijn van de berechting is geschonden, hetgeen dient te leiden tot strafverlaging.
Toelichting
3.1
Op 19 november 2014 is namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. Op 27 november 2014 heeft de raadsman van verdachte zich als raadsman gesteld. De Hoge Raad heeft de ontvangst van de stelbrief bevestigd in zijn brief van 27 november 2014. In deze ontvangstbevestiging heeft de Hoge Raad de raadsman bericht hem nader te zullen berichten zodra de zaak ter griffie van de Hoge Raad zal inkomen. Aan het verkorte arrest heeft het als een aanvulling, inhoudende de door het hof gebezigde bewijsmiddelen gehecht. De aanvulling is door de voorzitter ondertekend op 10 maart 2016. Hieruit volgt dat het hof het verkorte arrest niet tijdig, binnen door de wet gestelde termijn, met de bewijsmiddelen heeft aangevuld. Hoewel op dit verzuim geen nietigheid is gesteld houdt het wel een dat het hof vervolgens de stukken van het geding niet tijdig, te weten binnen zes maanden na het instellen van beroep in cassatie naar de griffie van de Hoge Raad heeft gezonden, nu de Hoge Raad de stukken pas op 23 maart 2016 heeft ontvangen. Op grond van deze omstandigheid vindt de berechting van verdachte niet plaats binnen de redelijke termijn, hetgeen dient te leiden tot strafverlaging (HR 3 oktober 2000,NJ 2000,721,mnt. JdH alsmede HR 14 juni 2008, NJ 2008,358,mnt. PMe).
3.2
Aan de verdachte zal niet kunnen worden tegengeworpen dat hij onvoldoende belang heeft bij zijn klacht nu hij zelf de oorzaak zou zijn geweest van de schending van de redelijke termijn door het instellen van het beroep in cassatie. De raadsman van verdachte is immers pas in staat geweest de stukken van de zaak te bestuderen nadat hem de stukken waren toegezonden. Voorts is de raadsman pas in staat geweest een cassatieschriftuur in te dienen nadat de aanzegging van de Hoge Raad was betekend. De Hoge Raad is daartoe pas in staat geweest nadat het hof de stukken van het geding naar de Hoge Raad had gezonden. Dit houdt in dat de schending van de redelijke termijn te wijten is aan de te late inzending van het dossier door het hof.
3.3
Van belang is voorts het volgende. In zijn arrest van 11 september 2012 heeft de Hoge Raad gesteld klachten over schending van de redelijke termijn af te zullen doen m.b.v. art. 80a RO, indien in die zaken alleen zou worden geklaagd over schending van de redelijke termijn, of indien in die zaken ook over andere kwesties zou worden geklaagd, welke klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (HR 11 september 2012, NJ 2013, 241 – 245, m.nt. FWB). Op Nederland rust evenwel de plicht de rechtspleging zo in te richten, dat procedures binnen een redelijke termijn worden afgewikkeld (EHRM 26 mei 1993, NJ 1993, 466, m.nt. EAA en EHRM 23 februari 1999, NJ 1999, 641, m.nt. Kn.). Geconstateerd moet worden dat Nederland, ondanks meerdere pogingen daartoe, er nog steeds niet in is geslaagd er zorg voor te dragen dat in de cassatieprocedures de Hoge Raad uitspraak doet binnen de vereiste redelijke termijn. Integendeel. In 2014 heeft de raadsman van verdachte in 39 strafzaken ook geklaagd over schending van de redelijke termijn. In 2015 heeft de raadsman in 43 cassatieprocedures (onder meer) geklaagd over schending van de redelijke termijn na het instellen van cassatie. Bij dit aantal zijn dus niet zaken meegerekend waarin geen (andere) klacht in de cassatieprocedure kon worden gevoerd. Ook in de nabije toekomst behoeft een verbetering niet te worden verwacht. Zo blijkt uit het in 2014 verschenen rapport ‘Werkdruk bewezen’ van de NVvR dat een te hoge werkdruk de kwaliteit van de rechtspraak ondergraaft. Overigens heeft de (voormalig) president van de Hoge Raad reeds in februari 2013 in een brief de noodklok geluid over de werkdruk (NRC 4 februari 2013). Zie voorts de opmerkingen van de Procureur-Generaal in het Jaarverslag 2012 (pag. 23/24). Nog op 1 maart 2015 heeft de voorzitter van de Raad voor Rechtsspraak aangegeven dat door gebrek aan capaciteit de werkdruk voor rechters zo hoog is dat er achterstanden ontstaan, waarbij gebrek aan geld de belangrijkste oorzaak voor het capaciteitsprobleem wordt aangewezen (zie www.nos.nl/artikel/2022231-onverminderde-roofbouw-op-rechters-html).
Onder deze omstandigheden dient thans te worden geconcludeerd dat er sprake is van een verzuim dat — naar uit objectieve gegevens — blijkt zozeer bij herhaling voor te komen dat zijn structurele karakter vaststaat èn dat de verantwoordelijke autoriteiten, te weten de Regering en het Parlement zich onvoldoende inspanningen hebben getroost herhaling te voorkomen. Gelet hierop dient dan ook de Hoge Raad in geval van schending van de redelijke termijn in de cassatiefase een matiging toe te passen, ongeacht of in de betreffende zaak ook nog een andere klacht naar voren wordt gebracht.
3.4
Voorkomen moet worden dat ‘onder de zegel’ van cassatie de norm ten aanzien van de duur van de berechting steeds maar weer wordt verlegd waardoor er ook vanwege alle bezuinigingen en reorganisaties geen substantiële druk meer op de overheid wordt gelegd om een onredelijke procesduur zoveel mogelijk te vermijden (zie de noot van T.M. Schalken onder HR 27 oktober 2015, NJ 2015, 469). Gelet hierop dient dan ook de Hoge Raad in geval van schending van de redelijke termijn in de cassatiefase een matiging toe te passen, ongeacht of in de betreffende zaak ook nog een andere klacht naar voren wordt gebracht.
3.5
Voorts in de onderhavige schriftuur de verdachte ook nog andere klachten naar voren heeft gebracht die betrekking hebben op de ‘prior criminal proceedings’, zodat ook om deze reden niet kan worden gesteld dat verdachte onvoldoende belang heeft bij zijn klacht heeft over de schending van de redelijke termijn (EHRM 27 augustus 2013, 12810/13, Celik).
Dat
Op vorenstaande gronden het u Edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanige uitspraak als uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.
Spijkenisse, 7 juni 2016
advocaat