Deze zaak hangt samen met de ontnemingszaak tegen verdachte 08/04809, waarin ik heden eveneens concludeer.
HR, 14-09-2010, nr. 08/04808
ECLI:NL:HR:2010:BM4091
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
14-09-2010
- Zaaknummer
08/04808
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BM4091
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM4091, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑09‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM4091
ECLI:NL:PHR:2010:BM4091, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑04‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM4091
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑09‑2010
Inhoudsindicatie
Gegronde bewijsklacht. Conclusie AG over art. 289 Sv.
14 september 2010
Strafkamer
nr. 08/04808
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 17 juni 2008, nummer 24/000013-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. B.P. de Boer en mr. A.J. van der Velden, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman mr. De Boer, voornoemd, heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt dat de in de bewezenverklaring vermelde periode niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 augustus 2006 tot en met 9 augustus 2006 te Assen, op verschillende tijdstippen, laptops en/of flatscreens en/of een camera heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die laptops en flatscreens en camera wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik ben directeur van de basisschool [A] te Assen en als zodanig bevoegd tot het doen van aangifte. Op 8 augustus 2006 heeft men goederen weggenomen uit basisschool [A]. Er zijn meerdere laptops en flatscreens weggenomen."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"Ik ben adjunct-directeur van [B] te Assen en als zodanig bevoegd tot het doen van aangifte. Op 5 augustus 2006 werd ik gebeld door de conciërge van de school. Hij deelde mij mede dat er was ingebroken in de school. Uit contact met de alarmcentrale bleek dat het alarm is afgegaan om 03:21 uur. Uit de school worden meerdere laptops en een digitale camera vermist."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende:
- als verklaring van [betrokkene 3]:
"Nadat ik [betrokkene 4] had gezegd dat de man belangstelling had, heb ik de man naar de woning van [betrokkene 4] gebracht. Ik heb van horen zeggen dat deze man oneerlijke goederen opkoopt."
- als relaas van de verbalisanten:
"Het gaat om [verdachte]."
- als verklaring van [betrokkene 3]:
"Dat klopt."
- als relaas van de verbalisanten:
"Het komt erop neer dat jij hebt aangegeven aan [betrokkene 4] dat jij wel iemand wist die handel opkocht. Jij hebt toen [verdachte] benaderd en vervolgens twee keer naar [betrokkene 4] gebracht. [Verdachte] heeft twee keer goederen gekocht. De goederen zijn naar de woning van [verdachte] gebracht."
- als verklaring van [betrokkene 3]:
"Dat klopt."
d. de verklaring van de getuige [verbalisant 1], voornoemd, ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Het verhoor met [betrokkene 3] was een rustig en open verhoor. Het verhoor ging over [betrokkene 3] zelf en later over de zaak. Tijdens het verhoor van [betrokkene 3] kregen we van hem steeds meer informatie die in de richting van verdachte wees. De informatie die we tijdens het verhoor van hem kregen 'triggerde' mijn collega. [Betrokkene 3] hikte tegen het noemen van de naam aan. Om hem uit zijn lijden te verlossen noemde mijn collega uiteindelijk de naam. [Betrokkene 3] bevestigde meteen dat hij die persoon, [verdachte], bedoelde."
e. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op het moment dat ik de foto van verdachte [verdachte] aan [betrokkene 5] toonde, hoorde ik dat hij zei: "Dit is de man aan wie [betrokkene 4] de gestolen goederen uit die scholen heeft verkocht. Deze man is twee keer bij [betrokkene 4] geweest om die spullen te kopen.""
f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4]:
"Ik heb samen met [betrokkene 5] in de school [A] laptops weggenomen. Ook heb ik samen met [betrokkene 7] en [betrokkene 5] een inbraak in [B] gepleegd. Daar hebben we laptops en een digitale camera en flatscreen schermen (nieuw in de doos) weggenomen. Via mijn oud-collega [betrokkene 3] ben ik in contact gekomen met een heler. [Betrokkene 3] heeft mij bij de heler bekend gemaakt. [Betrokkene 3] was er ook altijd bij als de heler bij mij thuis kwam. De buit van de inbraken is allemaal naar deze man gegaan. Deze man wist dat het om gestolen goederen ging. Ik heb hem dat ook verteld."
g. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4]:
"Op zondag 6 augustus 2006 kwamen [betrokkene 3] en de heler bij mij thuis in [plaats]. Nadat zij mij voor de handel hadden betaald zouden zij de goederen in de auto doen."
h. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 1], voor zover inhoudende:
- als relaas van de verbalisanten:
"Wij, verbalisanten, toonden [betrokkene 4] een foto, met daarop afgebeeld verdachte, [verdachte]."
- als verklaring van [betrokkene 4]:
"De man op de foto herken ik als de heler aan wie ik de gestolen goederen (laptops, flatscreens, fotocamera) heb verkocht."
2.3. Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat, zoals is bewezenverklaard, de verdachte in de periode van 1 augustus 2006 tot en met 9 augustus 2006 goederen die op 8 augustus 2006 door [betrokkene 4] en een mededader zijn gestolen, heeft verworven of voorhanden heeft gehad. De bewezenverklaring is in dit opzicht dus ontoereikend gemotiveerd.
2.4. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van waarnemend griffier de E.Schnetz, en uitgesproken op 14 september 2010.
Conclusie 20‑04‑2010
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:1.
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Leeuwarden wegens ‘opzetheling, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot 190 uur taakstraf, bestaande uit een werkstraf, subsidiair 95 dagen vervangende hechtenis, met aftrek. Het Hof heeft voorts de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
2.
Namens de verdachte hebben mr. B.P. de Boer en mr. A.J. van der Velden, beiden advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt dat in strijd met art. 6 EVRM, alsmede met het bepaalde in art. 289, leden 1 en 3 Sv, de getuigen [verbalisant 2] en [verbalisant 1] aanwezig zijn geweest gedurende het hele onderzoek ter terechtzitting. Volgens de toelichting op het middel is het onderzoek ter terechtzitting daarom nietig dan wel (subsidiair) mogen de getuigenverklaringen (zonder nader motivering die ontbreekt) niet voor het bewijs worden gebezigd.
4.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof is voor zover van belang de gang van zaken als volgt geweest. Na de mondelinge mededeling van de korte inhoud van de stukken van het geding doet de voorzitter ‘de in de gehoorzaal verschenen getuige [verbalisant 2]’ voor het Hof verschijnen. Deze legt een verklaring af. Nadat [verbalisant 2] zijn verklaring heeft afgelegd doet de voorzitter ‘de in de gehoorzaal verschenen getuige [verbalisant 1]’ voor het Hof verschijnen. Het proces-verbaal bevat geen uitdrukkelijke nadere beslissingen van de voorzitter tot het betreden van de getuigen van de zittingszaal. Nadat getuige [verbalisant 1] gehoord is, wordt van beide getuigen afstand gedaan en deelt de voorzitter de getuigen mede dat hun aanwezigheid niet meer wordt vereist. Op dat moment verlaten beide getuigen dus de zittingszaal.
5.
De omstandigheid dat het proces-verbaal geen uitdrukkelijke nadere beslissingen van de voorzitter bevat tot het betreden van de getuigen van de zittingszaal, zou een aanwijzing kunnen zijn dat beide getuigen vanaf het begin op de zitting aanwezig waren. Maar ik twijfel. De relatering in het proces-verbaal dat de voorzitter ‘de in de gehoorzaal verschenen getuige [verbalisant 2]’, en nadat deze gehoord is, ‘de in de gehoorzaal verschenen getuige [verbalisant 1]’ voor het Hof doet verschijnen, kan ook zo worden uitgelegd dat de getuigen eerst op dat moment in de gehoorzaal verschenen. Het proces-verbaal vermeldt ook niet dat het Hof aan het begin van de zitting heeft geconstateerd dat de getuigen verschenen zijn.
Wat daar ook van zij, laat ik er van uit gaan dat beide getuigen vanaf het begin ter zitting aanwezig waren.
6.
Artikel 289 Sv, dat krachtens art. 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing is, geeft, zoals ook in de toelichting op het middel wordt gesteld, voorschriften omtrent de volgorde van en de gang van zaken bij het verhoor van getuigen.2.
Het voorschrift van art. 289 lid 1 Sv, dat de voorzitter beveelt dat de getuigen, met uitzondering van de eerste, zich zullen begeven naar het voor hen bestemde vertrek, wordt in de praktijk veelal ontgaan.3. Er wordt geen bevel tot het verlaten van de zaak gegeven, omdat de bodedienst getuigen doorgaans verzoekt op de gang te wachten en hen feitelijk niet toelaat tot de zittingszaal. Na het uitroepen van de zaak deelt de bode vervolgens mede welke getuigen zijn verschenen en geeft de voorzitter te kennen dat de getuigen dienen te wachten tot zij voor verhoor tot de zittingszaal worden toegelaten.
7.
Schending van art. 289 Sv wordt niet met nietigheid bedreigd en een dergelijke schending levert ook niet zonder meer een substantiële nietigheid op.4. In het middel wordt ook niet nader toegelicht waarom dat in casu wel het geval zou moeten zijn. Er wordt volstaan met de opmerking dat de geschetste handelswijze van (de voorzitter van) het Hof tevens in strijd is met het recht op een eerlijk proces (zoals bedoeld in art. 6 EVRM). Een concrete nadere invulling van die schending van het recht op een eerlijk proces ontbreekt echter. Weliswaar wordt niet uitgesloten geacht dat de getuigen elkaar onderling beïnvloeden, maar of dit daadwerkelijk is gebeurd wordt niet betoogd. In de toelichting op het middel wordt eveneens bezwaar gemaakt tegen het voorhouden van stukken in tegenwoordigheid van de getuigen. Uit het proces-verbaal van de zitting van het Hof blijkt dat de stukken voorafgaande aan het aan de verhoren van de getuigen zijn voorgehouden. Ook in een dergelijk geval kan met de stellers van het middel worden aangenomen dat er een mogelijkheid van beïnvloeding is, maar niet gesteld of gebleken is dat van daadwerkelijke beïnvloeding sprake is geweest. De vraag of daarvan sprake is geweest hangt uiteraard ten nauwste samen met de wijze waarop de stukken zijn voorgehouden. In appel is het nogal eens gebruikelijk om de stukken uiterst summier aan te duiden en dat past ook bij het voortbouwend karakter van het appel. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting blijkt overigens ook niet dat door de verdediging tegen de gang van zaken rond het horen van de getuigen bezwaar is gemaakt.
Bij deze stand van zaken ontbreken tevens argumenten om te concluderen dat het Hof de verklaring van getuige [verbalisant 1] niet voor het bewijs had mogen gebruiken.
8.
Het middel faalt derhalve en kan worden afgedaan met de aan artikel 81 RO ontleende formulering.
9.
Het tweede middel klaagt dat de bewezenverklaring niet uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, in het bijzonder kan daaruit niet worden afgeleid dat verdachte zich ‘van 1 augustus 2006 tot en met 9 augustus 2006 te Assen, op verschillende tijdstippen’ heeft schuldig gemaakt aan opzetheling.
10.
Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij in de periode van 1 augustus 2006 tot en met 9 augustus 2006 te Assen, op verschillende tijdstippen, laptops en/of flatscreens en/of een camera heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die laptops en/of flatscreens en camera wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;’
11.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
- ‘1.
Een proces-verbaal, nummer PL031 S/06-169151 d.d. 10 augustus 2006, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 4], hoofdagent van Politie Drenthe, District Noord, basiseenheid Assen Noord/Aa en Hunze, opgenomen in een dossier met nummer PL031 E/06-104661 van de Politie Drenthe, pagina 220 en verder, — zakelijk weergegeven — onder meer inhoudende:
Als verklaring van [betrokkene 1]:
Ik ben directeur van de basisschool [A] te Assen en als zodanig bevoegd tot het doen van aangifte. Op 8 augustus 2006 heeft men goederen weggenomen uit basisschool [A]. Er zijn meerdere laptops en flatscreens weggenomen.
- 2.
Een proces-verbaal, nummer PL031 H/06-168247 d.d. 9 augustus 2006, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 5], brigadier van Politie Drenthe, district Noord, basiseenheid Assen Centrum Zuid, opgenomen in een dossier met nummer PL031 E/06-104661 van de Politie Drenthe, pagina 330 en verder, — zakelijk weergegeven — onder meer inhoudende:
Als verklaring van [betrokkene 2]:
Ik ben adjunct-directeur van [B] te Assen en als zodanig bevoegd tot het doen van aangifte. Op 5 augustus 2006 werd ik gebeld door de conciërge van de school. Hij deelde mij mede dat er was ingebroken in de school. Uit contact met de alarmcentrale bleek dat het alarm is afgegaan om 03:21 uur. Uit de school worden meerdere laptops en een digitale camera vermist.
- 3.
Een proces-verbaal, nummer PL031 A/06-169151 d.d. 21 augustus 2006, op ambtsbelofte/eed opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden brigadier van Politie Drenthe, opgenomen in een dossier met nummer PL031 E/06-104661 van de Politie Drenthe, pagina 315 en verder, — zakelijk weergegeven — onder meer inhoudende:
Als verklaring van [betrokkene 3]:
Nadat ik [betrokkene 4] had gezegd dat de man belangstelling had, heb ik de man naar de woning van [betrokkene 4] gebracht. Ik heb van horen zeggen dat deze man oneerlijke goederen opkoopt.
Verbalisanten: het gaat om [verdachte].
[Betrokkene 3]: Dat klopt.
Verbalisanten: het komt erop neer dat jij hebt aangegeven aan [betrokkene 4] dat jij wel iemand wist die handel opkocht. Jij hebt toen [verdachte] benaderd en vervolgens twee keer naar [betrokkene 4] gebracht. [Verdachte] heeft twee keer goederen gekocht. De goederen zijn naar de woning van [verdachte] gebracht.
[Betrokkene 3]: Dat klopt.
- 4.
De verklaring van getuige [verbalisant 1], afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 3 juni 2008 — zakelijk weergegeven — onder meer inhoudende:
Het verhoor met [betrokkene 3] was een rustig en open verhoor. Het verhoor ging over [betrokkene 3] zelf en later over de zaak. Tijdens het verhoor van [betrokkene 3] kregen we van hem steeds meer informatie die in de richting van verdachte wees. De informatie die we tijdens het verhoor van hem kregen ‘triggerde’ mijn collega. [Betrokkene 3] hikte tegen het noemen van de naam aan. Om hem uit zijn lijden te verlossen noemde mijn collega uiteindelijk de naam. [Betrokkene 3] bevestigde meteen dat hij die persoon, [verdachte], bedoelde.
- 5.
Een proces-verbaal, nummer PL031 A/06-169151 d.d. 23 augustus 2006, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 2], voornoemd, opgenomen in een dossier met nummer PL031 E/06-104661 van de Politie Drenthe, pagina 215 en verder, — zakelijk weergegeven — onder meer inhoudende:
Als verklaring van verbalisant:
Op het moment dat ik de foto van verdachte [verdachte] aan [betrokkene 5] toonde, hoorde ik dat hij zei:
‘Dit is de man aan wie [betrokkene 4] de gestolen goederen uit die scholen heeft verkocht.
Deze man is twee keer bij [betrokkene 4] geweest om die spullen te kopen.’
- 6.
Een proces-verbaal, nummer PL031 S/06-169151 d.d. 15 augustus 2006, op ambtsbelofte/eed opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 5], respectievelijk brigadier van politie Drenthe, district Noord en hoofdagent van politie Drenthe, opgenomen in een dossier met nummer PL031 E/06-104661 van de Politie Drenthe, pagina 68 en verder, — zakelijk weergegeven — onder meer inhoudende:
Als verklaring van [betrokkene 4]:
Ik heb samen met [betrokkene 5] in de school [A] laptops weggenomen. Ook heb ik samen met [betrokkene 7] en [betrokkene 5] een inbraak in [B] gepleegd. Daar hebben we laptops en een digitale camera en flatscreen schermen (nieuw in de doos) weggenomen. Via mijn oud-collega [betrokkene 3] ben ik in contact gekomen met een heler. [Betrokkene 3] heeft mij bij de heler bekend gemaakt. [Betrokkene 3] was er ook altijd bij als de heler bij mij thuis kwam. De buit van de inbraken is allemaal naar deze man gegaan. Deze man wist dat het om gestolen goederen ging. Ik heb hem dat ook verteld.
- 7.
Een proces-verbaal, nummer PL031 S/06-169151 d.d. 16 augustus 2006, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 5], hoofdagent van politie Drenthe, opgenomen in een dossier met nummer PL031 E/06-104661 van de Politie Drenthe, pagina 72 en verder, — zakelijk weergegeven — onder meer inhoudende:
Als verklaring van [betrokkene 4]:
Op zondag 6 augustus 2006 kwamen [betrokkene 3] en de heler bij mij thuis in [plaats]. Nadat zij mij voor de handel hadden betaald zouden zij de goederen in de auto doen.
- 8.
Een proces-verbaal, nummer PL031 E/06-169151 d.d. 23 augustus 2006, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 1], beiden voomoemd, opgenomen in een dossier met nummer PL031 E/06-104661 van de Politie Drenthe, pagina 217 en verder, — zakelijk weergegeven — onder meer inhoudende:
Wij, verbalisanten, toonden [betrokkene 4] een foto, met daarop afgebeeld verdachte, [verdachte].
Als verklaring van [betrokkene 4]:
De man op de foto herken ik als de heler aan wie ik de gestolen goederen (laptops, flatscreens, fotocamera) heb verkocht.’
12.
Uit deze bewijsmiddelen volgt dat verdachte twee keer gestolen goederen van [betrokkene 4] heeft gekocht: hij heeft op 6 augustus 2006 goederen gekocht die op 5 augustus 2006 door [betrokkene 4] en een mededader waren gestolen, en hij heeft nog een keer goederen gekocht die op 8 augustus 2006 door [betrokkene 4] en twee mededaders waren gestolen.
13.
Inderdaad volgt uit de bewijsmiddelen niet uitdrukkelijk op welke dag de koop van de tweede lading gestolen goederen plaatsvond en of dit in de bewezenverklaarde periode was.
Uit het politieproces-verbaal waaruit bijna alle bovenvermelde bewijsmiddelen zijn geput blijkt echter dat [betrokkene 4] al op 8 augustus 2006 's avonds om 23.28 uur is aangehouden (p. 34). Daaruit volgt dat het niet anders kan of de in de gebezigde bewijsmiddelen genoemde tweede verkoop van gestolen goederen had toen al plaats gehad. Dat wordt ook bevestigd door [betrokkene 4] in latere (door het Hof niet voor het bewijs gebruikte) verhoren (bijv. politiepv p. 281, welke verklaring overigens wel door de Politierechter tot het bewijs is gebezigd).
Zo verklaart hij ten aanzien van de bij de inbraak in [A] op 8 augustus buitgemaakte goederen in zijn verhoor door de politie op 18 augustus het volgende:
‘Deze laptops hebben [betrokkene 5] en ik verkocht aan de heler. Dit is de man die altijd bij [betrokkene 3] was. Nadat wij de laptops hadden weggenomen heb ik [betrokkene 3] gebeld op zijn GSM. (…) Ik belde [betrokkene 3] vanuit de auto toen ik op weg naar huis was vanaf [A]. [Betrokkene 3] vertelde mij dat het na 20.00 uur werd omdat hij moest werken. [betrokkene 3] kwam toen samen met die man bij mij en [betrokkene 3] en deze man bekeken de gestolen laptops en de beamer. Hierna onderhandelde ik met de onbekende man over de prijs. (…) Ik ben accoord gegaan met 1500 euro. De man ging samen met [betrokkene 3] weg en kwam ongeveer een half uur later terug. Hij was weer samen met [betrokkene 3]. (…) Het geld nam ik in ontvangst en de laptops werden door [betrokkene 3] en die man meegenomen.’
14.
Vanuit een proces-economische standpunt lijkt het in het geheel niet zinvol om te casseren, de zaak terug te sturen naar het Hof, dat dan enkel de hierboven vermelde passage of het proces-verbaal van aanhouding toevoegt aan de bewijsmiddelen, waarna verdachte weer in cassatie kan komen, terwijl het zo duidelijk is dat ook de tweede verkoop van gestolen goederen in de bewezenverklaarde periode heeft plaatsgevonden.
15.
Zoals bekend wordt binnen en buiten de Hoge Raad nagedacht over enige vorm van selectie van zaken die voor inhoudelijke behandeling in cassatie in aanmerking komen. Het rapport Hammerstein5. gaf daartoe de aanzet. Het bevat een voorstel voor een nieuw artikel 81 RO. Voorgesteld wordt om het eerste lid als volgt te laten luiden: ‘De Hoge Raad kan een cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaren wanneer de aangevoerde klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling en de klachten evenmin uit een oogpunt van rechtsbescherming tot cassatie moeten leiden.’ Het gaat erom dat klachten die evident niet tot cassatie kunnen leiden of van te gering belang zijn buiten de deur kunnen worden gehouden. Het komt mij voor dat de hier aan de orde zijnde klacht voldoet aan het voorgestelde criterium.
16.
Dat thans een niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep voor zover het tweede middel betreft niet mogelijk is, spreekt voor zich. De thans geldende kaders van wet en rechtspraak zijn bepalend. De vraag is dus hier slechts of er ruimte is om te concluderen dat de motiveringsklacht op zich zelf beschouwd wel juist is, maar dat dit niet tot cassatie behoefte te leiden. Volgens huidige rechtspraak van de Hoge Raad is er nauwelijks ruimte een motiveringsgebrek als het onderhavige van zodanig ondergeschikte aard te achten dat het niet tot cassatie behoeft te leiden6. of uit te gaan van een kennelijke misslag zodat aan het middel de feitelijke grondslag ontvalt. De Hoge Raad blijkt soms bereid een bewijsmiddel met herstel van een woord te lezen. Zo herstelt de Hoge Raad de als bewijsmiddel in het arrest van het Hof gebruikte verklaring van verdachte dat hij altijd een pet op had. Door verbeterde lezing wordt de pet een hoed.7. Mijn collega Machielse deed in de zogenaamde Eindhovense zedenzaak8. eveneens in het kader van een probleem inzake het bewezenverklaarde tijdstip de volgende suggestie onder 6.2: ‘Het hof heeft, anders dan de rechtbank, verzuimd uit de schriftelijke verklaring van verdachte over te nemen dat [slachtoffer 1] een nacht bij hem heeft gelogeerd, ‘ Ergens in april 2007, dacht ik.’ Als de Hoge Raad bereid is de bewijsvoering in die zin te verbeteren komt aan het middel de feitelijke grondslag te ontvallen.’ Die suggestie werd door de Hoge Raad niet gevolgd.
17.
Desondanks waag ik een poging en stel voor het arrest in stand te laten. Het gaat hier om een feitelijk gegeven waaromtrent het dossier helderheid verschaft. Voorts is dat gegeven door de rechtbank als bewijsmiddel gebruikt en is in appel niet specifiek bezwaar gemaakt tegen het gebruik van dat gegeven door de rechtbank. Ik realiseer mij dat ik daarmee in zekere zin een voorschot neem op mogelijk toekomstige regelgeving, maar ik merk op dat de huidige voorstellen mede steunen op de vigerende inzichten betreffende de zin van cassatie.
De Hoge Raad zou de bestreden motivering van de uitspraak aldus verbeterd dienen te lezen dat door een kennelijke misslag de verklaring van [betrokkene 4] dat de goederen afkomstig uit [A] nog op de dag van de diefstal aan verdachte zijn verkocht is weggevallen. Bij een dergelijke lezing van het arrest komt aan het middel de feitelijke grondslag te ontvallen.
18.
Het middel faalt derhalve.
19.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
20.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑04‑2010
Vgl. HR 10 juni 2008, LJN: BC6779, NJ 2008, 346.
Zie onder meer G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, 2008, p. 604 en T. Blom, aant. 4 bij art. 289 Sv in: Groenhuijsen/Melai, Wetboek van Strafvordering.
Zie J. Reijntjes, Nederlandse strafvordering, 2009, p. 346 onder verwijzing naar HR 3 november 1981, Nj 1982, 160 en HR 4 juni 2002, 603 m.nt Mevis en de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge bij HR 10 juni 2008, LJN: BC6778, NJ 2008, 346. Zie ook reeds HR 8 februari 1932, p. 1609.
Versterking van de cassatierechtspraak. Rapport van de commissie normstellende rol Hoge Raad Den Haag, februari 2008.
Zie wel in verband met ontbrekende bewijsmiddelen in een ontnemingszaak HR 28 augustus 2007, NJ 2008, 96,m.nt. Reijntjes.
HR 9 maart 2010, LJN BK9254.
HR 30 maart 2010, LJN BL7813.