HR 4 april 2006, LJN AU5719, NJ 2006/398, HR 16 november 2004, LJN AR3230, HR 22 juni 2004, LJN AO8315, NJ 2004/439 en HR 6 mei 2003, LJN AF1924, NJ 2003/710.
HR, 13-11-2012, nr. 10/05049
ECLI:NL:HR:2012:BX0806
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-11-2012
- Zaaknummer
10/05049
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BX0806
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX0806, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX0806
ECLI:NL:HR:2012:BX0806, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑11‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX0806
Beroepschrift, Hoge Raad, 02‑05‑2011
- Wetingang
art. 326 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0283
NbSr 2012/432
Conclusie 13‑11‑2012
Mr. Vegter
Partij(en)
Nr. 10/05049
Mr. Vegter
Zitting: 10 april 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft bij arrest van 26 oktober 2010 verdachte wegens 1., 2. en 3. telkens "Oplichting" en 4. "Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is de vordering van de benadeelde partij toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
2.
Namens verdachte heeft mr. F.A.G.M. Landerloo, advocaat te Sittard, beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, nu daaruit niet blijkt i) dat sprake is van een samenweefsel van verdichtsels en daaruit evenmin blijkt ii) dat sprake is van het aannemen van een valse hoedanigheid.
4.
Ten laste van de verdachte is onder 1, 2 en 3 bewezenverklaard dat:
"1. hij op 26 augustus 2008 te Grave met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 1] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid die [benadeelde 1] medegedeeld dat hij, verdachte, goederen (schoonmaakgerij) verkocht ten bate van een of meer goede doelen, waardoor die [benadeelde 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2. hij op 26 augustus 2008 te Grave met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 2] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid die [benadeelde 2] medegedeeld dat hij, verdachte, goederen (schoonmaakgerij) verkocht ten bate van een of meer goede doelen, waardoor die [benadeelde 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3. hij op 29 april 2008 te Mill, gemeente Mill en Sint Hubert, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 3] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid die [benadeelde 3] medegedeeld dat hij de meter kwam vervangen en dat hij daarvoor een eigen bijdrage van die [benadeelde 3] diende te ontvangen, waardoor die [benadeelde 3] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;"
5.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1.
het proces-verbaal van verhoor van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met nummer PL2151/08-212097, d.d. 3 september 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk hoofdagent en brigadier van politie, opgenomen in het dossier van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met dossiernummer PL2151/08-017354, sluitingsdatum 4 september 2008, op pagina 24-26, voor zover dit inhoudt als verklaring van [verdachte] (verdachte):
Om wat bij te verdienen vent ik poetsartikelen. Ik maak zelf pakketjes. Inkoop kost mij ongeveer 3 euro. Ik heb geen vast werkgebied. Ik kom in Grave en Mill. Om mijn spullen te verkopen verzin ik verschillende verhalen. Ik vertel bijvoorbeeld dat ik geld aan het inzamelen ben voor kinderen. Het geld is eigenlijk voor eigen gebruik. Ik maak per pakketje ongeveer 4 tot 5 euro winst bij een verkoopprijs van 7,50 euro.
Ik adverteer met messen slijpen.
Ik heb het verhaal, dat ik 'voor de meter kom', in het verleden gebruikt. Ik ben in 2005 of 2006 aangehouden geweest voor die oplichtingspraktijken. Volgens mij ben ik rond Koninginnendag (het hof begrijpt: 30 april 2008) in Mill geweest. Ik heb toen poetsspullen verkocht. Ik ga elke dag rond om messen te slijpen. Hierbij probeer ik dan ook poetsspullen te verkopen.
2.
de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op 12 oktober 2010, voor deze inhoudt:
Het kan kloppen dat ik op 26 augustus 2008 in het appartementencomplex aan [de a-straat] in [plaats] bij de appartementen met nummers [1] en [2] aan de deur ben geweest en schoonmaakgerij heb verkocht en daarbij in strijd met de waarheid heb verklaard dat de opbrengst ten bate kwam van een goed doel.
(...)
3.
het proces-verbaal van aangifte van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met nummer PL2151/08-212097, d.d. 27 augustus 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3], hoofdagent van politie, opgenomen in het dossier van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met dossiernummer PL2151/08-017354, sluitingsdatum 4 september 2008, op pagina 19-21, voor zover dit - zakelijk weergeven - inhoudt als verklaring van [benadeelde 1]:
Adres: [a-straat 1] te [plaats].
Ik doe aangifte van oplichting. Op 26 augustus 2008 ging de voordeurbel van mijn appartement. Ik zag door het glas van mijn voordeur dat er een man voor mijn deur stond. Ik deed mijn voordeur open. De man vertelde mij dat hij geld aan het ophalen was voor een goed doel. Hij vertelde dat hij zemen en sponsen voor dit goede doel in een pakketje verkocht. Ik gaf de man een briefje van 10 euro. Ik kreeg 2,50 euro van hem terug. Ik heb van de man een pakketje met zemen en sponsen overhandigd gekregen. Als ik zou hebben geweten dat de verdachte een valse hoedanigheid had aangenomen, dan wel gebruik maakte van een samenweefsel van verdichtsels, dan zou ik niet tot afgifte zijn overgegaan.
4.
het proces-verbaal van aangifte van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met nummer PL2151/08-212138, d.d. 26 augustus 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 4], hoofdagent van politie, opgenomen in het dossier van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met dossiernummer PL2151/08-017354, sluitingsdatum 4 september 2008, op pagina 30-32, voor zover dit - zakelijk weergeven - inhoudt als verklaring van [benadeelde 2].
Ik doe aangifte van oplichting. Op 26 augustus 2008 bevond ik mij in mijn woning aan [de a-straat 1] te [plaats]. Ik hoorde dat de voordeurbel ging. Ik keek door het raam langs de voordeur en zag een meneer staan. Ik deed de deur open. Ik hoorde dat de man zei dat hij iets kwam verkopen voor peuterspeelzalen in Grave. Ik zei dat ik dan wel wat wilde kopen en kocht van hem voor 7,50 euro een pakketje met schoonmaakartikelen. Ik gaf hem 7,50 euro. Als ik zou hebben geweten dat de verdachte een valse hoedanigheid had aangenomen, dan wel gebruik maakte van een samenweefsel van verdichtsels, dan zou ik niet tot afgifte zijn overgegaan.
5.
het proces-verbaal van aangifte van de regiopolitie Gelderland-Zuid, district De Waarden, team Geldermalsen, met nummer PL083D/08-055358, d.d. 2 mei 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 5], agent van politie, opgenomen in het dossier van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met dossiernummer PL2151/08-017354, sluitingsdatum 4 september 2008, op pagina 36-38, voor zover dit - zakelijk weergeven - inhoudt als verklaring van [betrokkene 1]:
Ik doe namens mijn moeder aangifte van oplichting. Op 29 april 2008 omstreeks 9.30 uur werd er bij mijn moeder aangebeld. Mijn 90-jarige moeder woont zelfstandig aan de [b-straat 1] in [plaats]. Mijn moeder was op dat moment alleen en opende de voordeur. Voor haar stond een blanke man van ongeveer 40-50 jaar oud. De man vertelde dat hij de meter moest vervangen en dat mijn moeder daarvoor een eigen bijdrage moest betalen van 150 euro. Na wat zoeken vond mijn moeder 50 euro. De man heeft 50 euro meegenomen zonder dat de meter is vervangen. Het geld was mijn moeders eigendom.
Benadeelde: [benadeelde 3].
6.
het proces-verbaal van verhoor van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met nummer PL2151/08-167037, d.d. 30 mei 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 6], hoofdagent van politie, opgenomen in het dossier van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met dossiernummer PL2151/08-017354, sluitingsdatum 4 september 2008, op pagina 39-40, voor zover dit - zakelijk weergeven - inhoudt als verklaring van [betrokkene 2]:
lk werk als huishoudelijke hulp bij [benadeelde 3], wonende aan de [b-straat 1] te [plaats]. Op 29 april 2008 ben ik naar de woning van [benadeelde 3] gegaan om daar te gaan werken. Ik was hier rond 9.30 uur. De woning is gelegen op de eerste verdieping. Op het moment dat ik naar binnen liep, kwam er een man de trap naar beneden gelopen. Ik hoorde dat de man iets mompelde in de trant van: "Ik ben de messen- en scharensliep". Ik ben naar boven gelopen en zag dat [benadeelde 3] nog haar portemonnee in haar handen had. Ik heb toen aan haar gevraagd wat die man hier kwam doen. Ik hoorde dat zij zei dat hij van de meter was en dat er een nieuwe meter moest komen. Ze had 50 euro aan de man gegeven. Ik kan de man als volgt omschrijven:
- -
blanke man, iets getint;
- -
fijn/tenger postuur;
- -
1.60-1.65 meter lang;
- -
begin 40 jaar oud;
- -
zwarte wenkbrauwen en zwarte wimpers;
- -
zwart haar, kort model;
Deze man is de dag eerder ook bij mevrouw (het hof begrijpt: [benadeelde 3]) binnengeweest. Toen wilde hij poetsspullen verkopen. Die dag is hij ook bij de onderburen geweest.
7.
het proces-verbaal van verhoor van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met nummer PL2151/08-167037, d.d. 14 augustus 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 6], hoofdagent van politie, opgenomen in het dossier van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met dossiernummer PL2151/08-017354, sluitingsdatum 4 september 2008, op pagina 41 -42, voor zover dit - zakelijk weergeven - inhoudt als verklaring van [betrokkene 3]:
Adres: [b-straat 2] te [plaats].
Rond Koninginnedag (het hof begrijpt: 30 april 2008) belde iemand bij de voordeur aan. Ik zag dat er een man bij de voordeur stond. De man zei tegen mij dat hij poetsspullen verkocht voor de spellen van kinderen. Ik kan de man als volgt omschrijven:
- -
licht getinte huidskleur;
- -
normaal postuur;
- -
1.65 meter lang;
- -
geen snor/baard of bril.
8.
het proces-verbaal van verhoor van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met nummer PL2151/08-167037, d.d. 14 augustus 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 6], hoofdagent van politie, opgenomen in het dossier van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met dossiernummer PL2151/08-017354, sluitingsdatum 4 september 2008, op pagina 43-44, voor zover dit - zakelijk weergeven - inhoudt als verklaring van [betrokkene 4]:
Adres: [b-straat 3] te [plaats].
Rond Koninginnedag 2008 (het hof begrijpt: 30 april 2008) ging de voordeurbel. Ik zag dat er een man voor de voordeur stond. De man zei dat hij poetsspullen verkocht voor kinderen. Ik kan de man als volgt omschrijven:
- -
licht getint;
- -
50 jaar oud;
- -
mager postuur;
- -
geen gezichtsbeharing of bril;"
6.
Het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde is toegesneden op art. 326 Sr. Art. 326, eerste lid, Sr luidt:
"Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand beweegt tot de afgifte van enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld, wordt, als schuldig aan oplichting, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie."
7.
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat in een geval als het onderhavige, waarin het Hof in de bewezenverklaring onderscheiden alternatieven heeft opengelaten (door het aannemen van een valse hoedanigheid of door een samenweefsel van verdichtsels), elk van die alternatieven door bewijsmiddelen zal dienen te worden geschraagd.1.
8.
Met betrekking tot de eerste in het middel geformuleerde klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet, althans niet zonder meer, kan blijken dat er sprake is van een samenweefsel van verdichtsels geldt het volgende.
9.
Het oorspronkelijke uitgangspunt van de wetgever dat wil er sprake zijn van een samenweefsel van verdichtsels in de zin van art. 326 Sr niet voldoende is dat de ene leugen wordt opgestapeld op de andere, maar dat de leugenachtige opgaven op een zodanige wijze moeten zijn samengeweven, dat de ene leugen door de andere waarschijnlijk wordt gemaakt en zij elkaar dus wederkerig een schijn van waarheid geven2. is door de Hoge Raad uitdrukkelijk verlaten,3. zodat in feite een opeenstapeling van leugens thans voldoende is voor het aannemen van een samenweefsel van verdichtsels in de zin van art. 326 Sr.4. Een samenweefsel van verdichtsels kan echter niet bestaan in een enkele leugen. 5.
10.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde houden de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet meer in dan dat de verdachte tegen beide slachtoffers heeft gezegd dat hij schoonmaakgerij verkocht ten bate van één of meer goede doelen. Per bewezenverklaard feit houden de bewijsmiddelen dan ook niet meer in dan een enkele leugen, zodat daaruit niet kan blijken dat sprake is van een samenweefsel van verdichtsels in de zin van art. 326 Sr. Het middel is in zoverre voor de feiten 1 en 2 terecht voorgesteld.
11.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde ligt dit anders. De door het Hof gebezigde bewijsmiddelen houden in dat de verdachte tegen het slachtoffer heeft gezegd dat hij de meter kwam vervangen en dat zij daarvoor een eigen bijdrage moest betalen.6. Dit kan worden gezien en is kennelijk door het Hof gezien als een tweetal leugens. Beide leugens zijn niet onlosmakelijk verbonden. Ook een medewerker van een energiebedrijf kan immers het onware verhaal vertellen dat een eigen bijdrage is verschuldigd en zo een geldbedrag incasseren. Er is wel samenhang tussen beide leugens, omdat de leugen dat er moet worden betaald voor vervanging ongetwijfeld minder kans van slagen heeft als niet tevens gezegd wordt dat de meter daadwerkelijk vervangen moet worden. Het middel slaagt in zoverre dus niet.
12.
Met betrekking tot de tweede in het middel geformuleerde klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet, althans niet zonder meer, kan blijken dat sprake is van het aannemen van een valse hoedanigheid geldt het volgende.
13.
Uit de wetsgeschiedenis van art. 326 Sr blijkt dat, anders dan geldt voor de oplichtingsmiddelen 'listige kunstgrepen' en 'samenweefsel van verdichtsels', voor het bewijs dat gebruik is gemaakt van de oplichtingsmiddelen het 'aannemen van een valse naam' en het 'aannemen van een valse hoedanigheid' een enkele leugen wel voldoende kan worden geacht.7. Hieromtrent houdt het 'Verslag van de Tweede Kamer met Regeeringsantwoord'8. in:
"Tegen onwaarheid alleen moet geen bescherming worden verleend; hoe onzedelijk op zich zelf het spreken van onwaarheid ook zijn moge, toch zou het te ver gaan het bezigen van iedere onwaarheid strafbaar te stellen; het publiek behoort daar tegen op zijn hoede te zijn. Het feit verkrijgt eerst een ernstiger karakter wanneer andere middelen worden gebezigd om de onwaarheid waarschijnlijker te maken. Maar die andere middelen mogen uit den aard der zaak niet weder alleen leugens zijn. Een leugen alleen maakt een leugen niet waarschijnlijker. Het criterium van het misdadige zoeke men niet in een valsch beweren maar in de middelen om de valsche bewering ingang te doen vinden. Bewering alleen is echter nimmer bewijs voor bewering. - Alleen voor het gebruik maken van valsche namen of hoedanigheden is eene uitzondering gerechtvaardigd. Het maatschappelijk verkeer steunt in dit opzigt op getrouwheid aan de waarheid en de eenvoudige leugen te dezen aanzien verkrijgt het karakter van inbreuk op openbare trouw."
14.
De wetgever heeft voor het bestanddeel van het aannemen van een valse hoedanigheid geen criteria aangedragen en in de literatuur verschillen van oudsher de meningen over wat er precies onder het aannemen van een valse hoedanigheid dient te worden verstaan.9. Ook de jurisprudentie geeft hieromtrent geen duidelijk beeld, al is men het in de literatuur erover eens dat de Hoge Raad het bestanddeel van het aannemen van een valse hoedanigheid steeds ruimer invult.10.
15.
Volgens Fokkens11. bestaat het aannemen van een valse hoedanigheid in het zich voordoen als bekleed met een in het maatschappelijk leven erkende waardigheid of functie, welke men niet bezit of praktiseert dan wel het valselijk optreden in een rechtsverhouding, waaraan bepaalde rechten en bevoegdheden kunnen worden ontleend. Samenvattend zou men, aldus Fokkens, kunnen stellen dat het moet gaan om vaste, geijkte rollen, waarop men in het betreffende onderdeel van het maatschappelijk verkeer afgaat en waaraan een specifieke rolverwachting is verbonden. Van belang is dus het verwachtingspatroon dat wordt gevormd door de algemeen aanvaarde gebruiken in de betreffende branche of sector in het maatschappelijk verkeer.12.Is er op een bedrieglijke wijze gebruik gemaakt van dit verwachtingspatroon, dan is er sprake van het aannemen van een valse hoedanigheid.13. Is het in een bepaalde branche of sector gebruikelijk dat men zich wapent tegen bedrog, bijvoorbeeld door het vragen van legitimatie, dan zal men bijvoorbeeld de klant niet op zijn blauwe ogen mogen geloven en is er minder snel sprake van het aannemen van een valse hoedanigheid in de zin van art. 326 Sr. Is het daarentegen in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk dat men op basis van goed vertrouwen handelt, dan levert het op bedrieglijke wijze handelen in strijd met dat verwachtingspatroon wel het aannemen van een valse hoedanigheid op, aangezien in het rechtsverkeer dan de juistheid van zo'n pretentie tot uitgangspunt pleegt te worden genomen.14. Vandaar dat iemand die zich aanvankelijk telkens als een normale restaurantbezoeker gedraagt, doch toen hij de maaltijden en consumpties bestelde reeds wist dat hij daarvoor niet zou of kon betalen een valse hoedanigheid in de zin van art. 326 Sr heeft aangenomen, omdat, in de woorden van de Hoge Raad, hij 'aldus op bedrieglijke wijze gebruik maakt van het in het maatschappelijk verkeer geldende patroon op grond waarvan enerzijds de restauranthouder aan de bezoeker van zijn restaurant de door hem bestelde maaltijden en consumpties verschaft in de verwachting dat zijn gast bij zijn vertrek daarvoor zal betalen en anderzijds de restaurantbezoeker overeenkomstig die verwachting handelt',15. maar het zich bijvoorbeeld voordoen als bonafide huurder niet.16.
Ook in oudere jurisprudentie komt naar voren dat het verwachtingspatroon van belang is. Zo ging het in HR 15 januari 1940, NJ 1940/341 om iemand die zich als vertegenwoordiger van de Evangelische Stads- en Landzending een bijdrage voor de zending kwam vragen. Als verweer werd gevoerd dat de verdachte daadwerkelijk lid was van die organisatie, zij het dan het enig overgebleven lid. Het Hof verwierp het verweer onder de volgende motivering:
'dat de mededeling dat men collecteert als vertegenwoordiger van de Evangelische Stads- en Landzending, zonder nadere preciseering, door een ieder zal worden verstaan in dien zin, dat gelden worden gevraagd ten behoeve van uit verscheidene personen bestaande vereeniging, dan wel van een stichting, in elk geval een corporatie met een bestuur dat onder behoorlijke controle de ontvangen bedragen besteedt voor het doel, waartoe zij zijn gegeven en niet aan één persoon, die alle functies van bestuur en leden in zich vereenigt en over het ontvangene naar eigen goeddunken kan beschikken en deze voormelde opvatting dan ook die is geweest van getuige [...]'.
De Hoge Raad liet de veroordeling van het Hof ter zake van oplichting door middel van het aannemen van een valse hoedanigheid in stand:
'het door requirant bestreden oordeel van het Hof volgens hetwelk de enkele mededeeling, dat men als vertegenwoordiger van de Evangelische Stads- en Landzending een bijdrage voor de zending komt vragen, voor een ieder moet beteekenen, dat men zich aandient als vertegenwoordiger van een vereeniging, stichting of corporatie als in 's Hofs overweging bedoeld, en dat men niet komt voor één enkel persoon of voor een vereeniging, wier ledental tot een eenig overgebleven lid is ingekrompen, betreft de beteekenis, welk naar ervaringsregelen aan een zoodanige mededeeling moet worden toegekend'.
- 15.
In de onderhavige zaak is ten laste van de verdachte onder 1 en 2 bewezenverklaard dat hij zich heeft voorgedaan als verkoper van goederen ten bate van één of meer goede doelen. M.i. is het patroon in het maatschappelijk verkeer nog altijd zo dat wij verwachten dat degene die dergelijke mededelingen doet, de opbrengsten uit de door hem verkochte goederen daadwerkelijk aanwendt ten bate van de goede doelen, zonder dat gebruikelijk is dat wij ons tegen bedrog wapenen door bijvoorbeeld het vragen naar legitimatie, al moet ik toegeven dat in de media met enige regelmaat wordt gewaarschuwd voor praktijken als de onderhavige. In dit verband acht ik het van belang dat de beide slachtoffers bejaarde dames waren,17. waarvan er een dementerend was.18. Mijns inziens heeft het Hof uit de gebezigde bewijsmiddelen dan ook kunnen afleiden dat de verdachte zich ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde heeft schuldig gemaakt aan oplichting door middel van het aannemen van een valse hoedanigheid. Dat in gevallen als de onderhavige sprake is van het aannemen van een valse hoedanigheid blijkt ook uit - het zeer op het onder 1 en 2 bewezenverklaarde lijkende - HR 9 mei 1961, NJ 1962/65, waarin de HR overwoog:
'dat degene die - gelijk volgens de bewezenverklaring req. - zich in strijd met de waarheid voordoet als verkoper van door minder validen gemaakte tomatenmanden, derhalve als iemand die er zijn werk van maakt onvolwaardige medemensen te steunen in den strijd om het bestaan door door hen vervaardigde goederen aan de man te brengen, zich aanmatigt een hoedanigheid om onverdiend vertrouwen te wekken, mitsdien een valse hoedanigheid in den zin van art. 326 Sr'.19.
16.
Gelijk voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde geldt, heeft het Hof met betrekking tot het onder 3 bewezenverklaarde uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting door het aannemen van een valse hoedanigheid, te weten die van een werknemer van een energiebedrijf. Ook hier acht ik het van belang dat het slachtoffer een bejaarde vrouw betreft.
17.
Voor zover het betreft de klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan blijken dat sprake is van het aannemen van een valse hoedanigheid faalt het middel.
18.
Het middel slaagt ten dele. De Hoge Raad kan om redenen van doelmatigheid de zaak zelf afdoen en de verdachte alsnog vrijspreken van de onder 1 en 2 tenlastegelegde samenweefsels van verdichtsels. Vrijspraak daarvan doet geen afbreuk aan de aard en de ernst van het bewezenverklaarde onder 1 en 2 in zijn geheel beschouwd, zodat het middel niet tot cassatie met terugwijzing van de zaak of verwijzing daarvan naar een ander Hof behoeft te leiden.20.
19.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
20.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑11‑2012
Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, tweede deel, 1881, p. 517. Zie bv ook HR 27 maart 1933 NJ 1933, p. 902.
HR 8 januari 1974, LJN AB4107, NJ 1974/114.
HR 7 maart 1932, NJ 1932, p. 1195-1197, HR 11 september 1990, LJN AC2114, NJ 1991/112, HR 16 maart 1993, LJN AD1846, NJ 1993/718, HR 22 februari 2011, LJN BO3966, NJ 2011/102.
Het feit dat de getuige [betrokkene 2], zoals blijkt uit het door het Hof gebezigde bewijsmiddel 6, de verdachte op de trap van het appartementencomplex tegenkwam en hem iets hoorde mompelen in de trant van 'Ik ben de messen- en scharensliep' maakt dat m.i., mede omdat de verdachte ook daadwerkelijk zijn diensten als messen- en scharensliep aanbood, niet anders.
P.J. van den Hout, Oplichting: knooppunt van valsheid en bedrog, Gouda Quint BV 1993, p. 64-65, G. Duisterwinkel, Enige aspecten van het misdrijf oplichting naar Nederlands recht, 1948, p. 65 en HR 13 januari 1941, no. 442. Zie ook Sackers/Mevis (red.), Fraudedelicten, Deventer 2000, p. 58 e.v.
Smidt, geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, tweede deel, Haarlem H.D. Tjeenk Willink 1881, p. 516.
- Simons, Leerboek van het Nederlandsche Strafrecht, zesde druk, 1941, p. 157-158: 'het aannemen van een valse hoedanigheid bestaat in het zich voordoen als bekleed met eene waardigheid of functie, welke men niet bezit of uitoefent, of in het valschelijk optreden als geplaatst in eene rechtsverhouding, waaraan bepaalde rechten en bevoegdheden kunnen worden ontleend. De beperking, dat men eene zodanige hoedanigheid moet hebben aangenomen, waarin voor en namens een ander kan worden opgetreden, ligt buiten de wet; zij volgt niet uit de beteekenis van de term 'hoedanigheid'. - Van Bemmelen & Van Hattum, Hand- en leerboek van het Nederlandse Straf recht, deel II, 1954, p. 332: 'Mijn eigen opvatting is, dat 'hoedanigheid' steeds betrekking moet hebben op een rechtsbetrekking, die iemand beweert te hebben tot een andere persoon of instelling', waarbij wordt opgemerkt dat het door Simons genoemde 'het zich voordoen als bekleed met een waardigheid of functie, welke men niet bezit of uitoefent' zijns inziens onder rechtsbetrekking valt. - Duisterwinkel, Enige Aspecten van het misdrijf oplichting naar Nederlands Recht, 1948, p. 60 - 71. Geeft geen duidelijke definitie, maar concludeert o.b.v. verscheidene arresten van de HR dat de HR een ruime leer aanhangt. - Noyon, Het Wetboek van Strafrecht, deel II, zesde druk, 1954, bewerkt door Langemeijer: 'het aannemen is niet alleen het zich toeschrijven van een attribuut, maar dit, gepaard met een optreden op enige wijze die alleen door de voorgewende hoedanigheid gerechtvaardigd zou zijn, m.a.w. het zich toekennen van een attribuut krachten hetwelk de dader, zo hij het bezat, gerechtigd zou zijn op te treden gelijk hij doet'.
Van den Hout, Oplichting: knooppunt van valsheid en bedrog, 1993, p. 79, Duisterwinkel, Enige aspecten van het misdrijf oplichting naar Nederlands recht, 1948, p. 70. Zie ook Van Dorst in zijn conclusie voor HR 15 december 1998, NJ 1998/182. Zie Sackers/ Mevis (red.), a.w., p. 59.
In Noyon/Langemeijer/Remmelink, aant. 9 op art. 326 (bijgewerkt tot 1 februari 2010).
Vgl. Van Dorst in zijn conclusie voor HR 15 december 1998, NJ 1998/182.
HR 10 februari 1998, LJN AC1299, NJ 1998/497 (Groningse eetpiraat).
Van Dorst in zijn conclusie voor HR 15 december 1998, NJ 1998/182.
HR 10 februari 1998, LJN AC1299, NJ 1998/497 (Groningse eetpiraat).
HR 23 mei 2000, LJN ZD1902, NJ 2000/474, HR 13 november 2001, LJN AD4320, NJ 2002/262 en HR 29 juni 2010, LJN BL8638.
HR 4 april 2006, LJN AU5719, NJ 2006/398 waarin de Hoge Raad, weliswaar met betrekking tot listige kunstgrepen, vooropstelt dat voor de vraag of er sprake is van bedrog het aan komt op alle omstandigheden van het geval, de persoonlijkheid van de dader daaronder begrepen.
Zoals blijkt uit het door het Hof als bewijsmiddel 5 gebezigde proces-verbaal van aangifte van de regiopolitie Gelderland-Zuid, district De Waarden, team Geldermalsen, met nummer PL083D/08-055358, d.d. 2 mei 2008.
Zie tevens het vonnis van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 12 februari 1891 (Tijdschrift voor Strafrecht, 1892, p. 493, onder 38), waarin iemand die zich valselijk had voorgedaan als stadsvuilnisman en in die hoedanigheid Nieuwjaar had gewenst en giften had ontvangen werd schuldig verklaard aan oplichting. De structuur van het strafbare feit oplichting is in Frankrijk (art. 313-1 CP) in grote lijnen dezelfde als in Nederland. Zie ook Rassat, Droit penal special, Dalloz Paris 2001, p. 135 waar als valse hoedanigheid wordt genoemd de collectant voor een goed doel.
HR 4 april 2006, LJN AU5719, NJ 2006/398.
Uitspraak 13‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Art. 326 Sr, oplichting. Verdachte heeft zich bij de verkoop van schoonmaakgerei in strijd met de waarheid voorgedaan als iemand die geld inzamelde voor kinderen en daarbij medegedeeld dat de opbrengst voor een goed doel was, terwijl hij voornemens was die opbrengst voor zichzelf te houden. Aldus heeft verdachte zich bediend van een valse hoedanigheid. De HR herhaalt relevante overwegingen over samenweefsel van verdichtsels uit HR LJN BQ8600. De bewezenverklaringen dat verdachte X en Y door een samenweefsel van verdichtsels heeft bewogen tot afgifte van geld kunnen niet uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid; de enkele leugenachtige mededeling dat de opbrengst bestemd was voor een goed doel is daarvoor onvoldoende. Om doelmatigheidsredenen spreekt de HR verdachte vrij van deze onderdelen van de tll. Verdachte heeft ook een valse hoedanigheid aangenomen en de 90-jarige Z door een samenweefsel van verdichtsels bewogen tot afgifte van geld, door het in strijd met de waarheid voor te stellen alsof hij de elektriciteitsmeter kwam vervangen, waarvoor Z een eigen bijdrage van € 150,- moest betalen. Het hof heeft niet blijk gegeven van een verkeerde opvatting omtrent het begrip “valse hoedanigheid”.
13 november 2012
Strafkamer
nr. S 10/05049
KD/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 26 oktober 2010, nummer 20/002333-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde niet uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, meer in het bijzonder niet dat telkens sprake is van "het aannemen van een valse hoedanigheid" en "een samenweefsel van verdichtsels".
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij op 26 augustus 2008 te Grave met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 1] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid die [benadeelde 1] medegedeeld dat hij, verdachte, goederen (schoonmaakgerei) verkocht ten bate van een of meer goede doelen, waardoor die [benadeelde 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2. hij op 26 augustus 2008 te Grave met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 2] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven -valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid die [benadeelde 2] medegedeeld dat hij, verdachte, goederen (schoonmaakgerei) verkocht ten bate van een of meer goede doelen, waardoor die [benadeelde 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3. hij op 29 april 2008 te Mill, gemeente Mill en Sint Hubert, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 3] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid die [benadeelde 3] medegedeeld dat hij de meter kwam vervangen en dat hij daarvoor een eigen bijdrage van die [benadeelde 3] diende te ontvangen, waardoor die [benadeelde 3] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. het proces-verbaal van verhoor van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met nummer PL2151/08-212097, d.d. 3 september 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk hoofdagent en brigadier van politie, opgenomen in het dossier van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met dossiernummer PL2151/08-017354, sluitingsdatum 4 september 2008, op pagina 24-26, voor zover dit inhoudt als verklaring van [verdachte] (verdachte):
Om wat bij te verdienen vent ik poetsartikelen. Ik maak zelf pakketjes. Inkoop kost mij ongeveer 3 euro. Ik heb geen vast werkgebied. Ik kom in Grave en Mill. Om mijn spullen te verkopen verzin ik verschillende verhalen. Ik vertel bijvoorbeeld dat ik geld aan het inzamelen ben voor kinderen. Het geld is eigenlijk voor eigen gebruik. Ik maak per pakketje ongeveer 4 tot 5 euro winst bij een verkoopprijs van 7,50 euro.
Ik adverteer met messen slijpen.
Ik heb het verhaal, dat ik 'voor de meter kom', in het verleden gebruikt. Ik ben in 2005 of 2006 aangehouden geweest voor die oplichtingspraktijken. Volgens mij ben ik rond Koninginnendag (het hof begrijpt: 30 april 2008) in Mill geweest. Ik heb toen poetsspullen verkocht. Ik ga elke dag rond om messen te slijpen. Hierbij probeer ik dan ook poetsspullen te verkopen.
2. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op 12 oktober 2010, voor deze inhoudt:
Het kan kloppen dat ik op 26 augustus 2008 in het appartementencomplex aan [de a-straat] in [plaats] bij de appartementen met nummers [1] en [2] aan de deur ben geweest en schoonmaakgerei heb verkocht en daarbij in strijd met de waarheid heb verklaard dat de opbrengst ten bate kwam van een goed doel.
(...)
3. het proces-verbaal van aangifte van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met nummer PL2151/08-212097, d.d. 27 augustus 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3], hoofdagent van politie, opgenomen in het dossier van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met dossiernummer PL2151/08-017354, sluitingsdatum 4 september 2008, op pagina 19-21, voor zover dit - zakelijk weergeven - inhoudt als verklaring van [benadeelde 1]:
Adres: [a-straat 1] te [plaats].
Ik doe aangifte van oplichting. Op 26 augustus 2008 ging de voordeurbel van mijn appartement. Ik zag door het glas van mijn voordeur dat er een man voor mijn deur stond. Ik deed mijn voordeur open. De man vertelde mij dat hij geld aan het ophalen was voor een goed doel. Hij vertelde dat hij zemen en sponsen voor dit goede doel in een pakketje verkocht. Ik gaf de man een briefje van 10 euro. Ik kreeg 2,50 euro van hem terug. Ik heb van de man een pakketje met zemen en sponsen overhandigd gekregen. Als ik zou hebben geweten dat de verdachte een valse hoedanigheid had aangenomen, dan wel gebruik maakte van een samenweefsel van verdichtsels, dan zou ik niet tot afgifte zijn overgegaan.
4. het proces-verbaal van aangifte van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met nummer PL2151/08-212138, d.d. 26 augustus 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 4], hoofdagent van politie, opgenomen in het dossier van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met dossiernummer PL2151/08-017354, sluitingsdatum 4 september 2008, op pagina 30-32, voor zover dit - zakelijk weergeven - inhoudt als verklaring van [benadeelde 2].
Ik doe aangifte van oplichting. Op 26 augustus 2008 bevond ik mij in mijn woning aan [de a-straat 2] te [plaats]. Ik hoorde dat de voordeurbel ging. Ik keek door het raam langs de voordeur en zag een meneer staan. Ik deed de deur open. Ik hoorde dat de man zei dat hij iets kwam verkopen voor peuterspeelzalen in Grave. Ik zei dat ik dan wel wat wilde kopen en kocht van hem voor 7,50 euro een pakketje met schoonmaakartikelen. Ik gaf hem 7,50 euro. Als ik zou hebben geweten dat de verdachte een valse hoedanigheid had aangenomen, dan wel gebruik maakte van een samenweefsel van verdichtsels, dan zou ik niet tot afgifte zijn overgegaan.
5. het proces-verbaal van aangifte van de regiopolitie Gelderland-Zuid, district De Waarden, team Geldermalsen, met nummer PL083D/08-055358, d.d. 2 mei 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 5], agent van politie, opgenomen in het dossier van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met dossiernummer PL2151/08-017354, sluitingsdatum 4 september 2008, op pagina 36-38, voor zover dit - zakelijk weergeven - inhoudt als verklaring van [betrokkene 1]:
Ik doe namens mijn moeder aangifte van oplichting.
Op 29 april 2008 omstreeks 9.30 uur werd er bij mijn moeder aangebeld. Mijn 90-jarige moeder woont zelfstandig aan de [b-straat 1] in [plaats]. Mijn moeder was op dat moment alleen en opende de voordeur. Voor haar stond een blanke man van ongeveer 40-50 jaar oud. De man vertelde dat hij de meter moest vervangen en dat mijn moeder daarvoor een eigen bijdrage moest betalen van 150 euro. Na wat zoeken vond mijn moeder 50 euro. De man heeft 50 euro meegenomen zonder dat de meter is vervangen. Het geld was mijn moeders eigendom.
Benadeelde: [benadeelde 3].
6. het proces-verbaal van verhoor van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met nummer PL2151/08-167037, d.d. 30 mei 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 6], hoofdagent van politie, opgenomen in het dossier van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met dossiernummer PL2151/08-017354, sluitingsdatum 4 september 2008, op pagina 39-40, voor zover dit - zakelijk weergeven - inhoudt als verklaring van [betrokkene 2]:
Ik werk als huishoudelijke hulp bij [benadeelde 3], wonende aan de [b-straat 1] te [plaats]. Op 29 april 2008 ben ik naar de woning van [benadeelde 3] gegaan om daar te gaan werken. Ik was hier rond 9.30 uur. De woning is gelegen op de eerste verdieping. Op het moment dat ik naar binnen liep, kwam er een man de trap naar beneden gelopen. Ik hoorde dat de man iets mompelde in de trant van: "Ik ben de messen- en scharensliep". Ik ben naar boven gelopen en zag dat [benadeelde 3] nog haar portemonnee in haar handen had. Ik heb toen aan haar gevraagd wat die man hier kwam doen. Ik hoorde dat zij zei dat hij van de meter was en dat er een nieuwe meter moest komen. Ze had 50 euro aan de man gegeven. Ik kan de man als volgt omschrijven:
- blanke man, iets getint;
- fijn/tenger postuur;
- 1.60-1.65 meter lang;
- begin 40 jaar oud;
- zwarte wenkbrauwen en zwarte wimpers;
- zwart haar, kort model;
Deze man is de dag eerder ook bij mevrouw (het hof begrijpt: [benadeelde 3]) binnengeweest. Toen wilde hij poetsspullen verkopen. Die dag is hij ook bij de onderburen geweest.
7. het proces-verbaal van verhoor van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met nummer PL2151/08-167037, d.d. 14 augustus 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 6], hoofdagent van politie, opgenomen in het dossier van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met dossiernummer PL2151/08-017354, sluitingsdatum 4 september 2008, op pagina 41-42, voor zover dit - zakelijk weergeven - inhoudt als verklaring van [betrokkene 3]:
Adres: [b-straat 2] te [plaats].
Rond Koninginnedag (het hof begrijpt: 30 april 2008) belde iemand bij de voordeur aan. Ik zag dat er een man bij de voordeur stond. De man zei tegen mij dat hij poetsspullen verkocht voor de spellen van kinderen. Ik kan de man als volgt omschrijven:
- licht getinte huidskleur;
- normaal postuur;
- 1.65 meter lang;
- geen snor/baard of bril.
8. het proces-verbaal van verhoor van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met nummer PL2151/08-167037, d.d. 14 augustus 2008 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 6], hoofdagent van politie, opgenomen in het dossier van de regiopolitie Brabant-Noord, district Land van Cuijk, team Cuijk, met dossiernummer PL2151/08-017354, sluitingsdatum 4 september 2008, op pagina 43-44, voor zover dit - zakelijk weergeven - inhoudt als verklaring van [betrokkene 4]:
Adres: [b-straat 3] te [plaats].
Rond Koninginnedag 2008 (het hof begrijpt: 30 april 2008) ging de voordeurbel. Ik zag dat er een man voor de voordeur stond. De man zei dat hij poetsspullen verkocht voor kinderen. Ik kan de man als volgt omschrijven:
- licht getint;
- 50 jaar oud;
- mager postuur;
- geen gezichtsbeharing of bril."
2.3. De hiervoor onder 2.2.2 weergegeven bewijsmiddelen houden met betrekking tot de bewezenverklaringen van feit 1 en feit 2 in dat de verdachte [benadeelde 1] en [benadeelde 2] door het aannemen van een valse hoedanigheid heeft bewogen tot afgifte van geld, hierin bestaande, zakelijk weergegeven, dat de verdachte zich bij de verkoop van het schoonmaakgerei in strijd met de waarheid heeft voorgedaan als iemand die geld aan het inzamelen was voor kinderen en daarbij heeft medegedeeld dat de opbrengst van de verkoop ten bate kwam van een goed doel, terwijl de winst van ongeveer 4 tot 5 euro per pakketje poetsartikelen voor hemzelf was bestemd. Het oordeel van het Hof dat de verdachte zich aldus heeft bediend van een valse hoedanigheid als bedoeld in art. 326 Sr geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het optreden van de verdachte van dien aard was dat hij zich een hoedanigheid heeft aangematigd om onverdiend vertrouwen te wekken en op bedrieglijke wijze gebruik heeft gemaakt van een in het maatschappelijk verkeer geldend patroon op grond waarvan [benadeelde 1] en [benadeelde 2], die blijkens de door het Hof gebezigde motivering van de straf een hoge leeftijd hadden, mochten verwachten dat de opbrengst van de verkoop van het schoonmaakgerei daadwerkelijk ten goede zou komen aan een goed doel en in die verwachting geld hebben afgegeven.
2.4.1. Voor het antwoord op de vraag of uit door een verdachte gebezigde leugenachtige mededelingen kan worden afgeleid dat het slachtoffer door een samenweefsel van verdichtsels is bewogen tot afgifte van een goed, als bedoeld in art. 326 Sr, komt het aan op alle omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoren de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) onware mededelingen in hun onderlinge samenhang, de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid degene tot wie de onwaarachtige mededelingen waren gericht aanleiding had behoren te geven die onwaarachtigheid te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en de persoonlijkheid van het slachtoffer (vgl. HR 15 november 2011, LJN BQ8600, NJ 2012/279).
2.4.2. De bewezenverklaringen van feit 1 en feit 2, voor zover inhoudende dat de verdachte [benadeelde 1] en [benadeelde 2] door een samenweefsel van verdichtsels heeft bewogen tot afgifte van geld, kunnen, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.4.1 is overwogen, niet uit de inhoud van de door het Hof gebezigde (onder 2.2.2 weergegeven) bewijsmiddelen worden afgeleid. De enkele leugenachtige mededeling van de verdachte dat de opbrengst van de verkoop van het schoonmaakgerei voor een goed doel was bestemd, terwijl hij in werkelijkheid voornemens was die opbrengst voor zichzelf te behouden, is daarvoor onvoldoende. In zoverre is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.4.3. De Hoge Raad zal om redenen van doelmatigheid de verdachte alsnog vrijspreken van dit onderdeel van de tenlasteleggingen onder 1 en 2. Vrijspraak van het gewraakte onderdeel van de tenlasteleggingen doet geen afbreuk aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd, zodat het middel niet tot cassatie met terugwijzing van de zaak of verwijzing daarvan naar een ander hof behoeft te leiden.
2.5. Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde feit heeft het Hof blijkens de onder 2.2.2 weergegeven bewijsmiddelen vastgesteld dat de verdachte het in strijd met de waarheid heeft voorgesteld alsof hij "voor de meter kwam" en daarbij heeft gezegd dat voor het vervangen daarvan een eigen bijdrage van 150 euro betaald moest worden. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het Hof hieruit afgeleid dat de verdachte een valse hoedanigheid heeft aangenomen, namelijk die van iemand die namens de leverancier van elektriciteit optrad in verband met het vervangen van de elektriciteitsmeter en uit dien hoofde bevoegd was een daarvoor verschuldigde eigen bijdrage in ontvangst te nemen.
Aldus heeft het Hof niet blijk gegeven van een verkeerde opvatting omtrent het begrip "valse hoedanigheid" als bedoeld in art. 326 Sr.
In het licht van hetgeen hiervoor onder 2.4.1 is vooropgesteld getuigt 's Hofs oordeel dat hetgeen de verdachte [benadeelde 3] heeft medegedeeld ook valt aan te merken als een "samenweefsel van verdichtsels" als bedoeld in art. 326 Sr niet van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl dat oordeel evenmin onbegrijpelijk is, in aanmerking genomen dat die mededeling in meer dan één opzicht onjuist was en gelet op hetgeen uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt omtrent de persoon van [benadeelde 3].
2.6. Het middel treft derhalve ten dele doel.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde voor zover daarin telkens is vermeld "of door een samenweefsel van verdichtsels";
spreekt de verdachte vrij van het onder 1 en 2 tenlastegelegde voor zover telkens inhoudende "of door een samenweefsel van verdichtsels";
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, W.F. Groos, J. Wortel en N. Jörg, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 13 november 2012.
Beroepschrift 02‑05‑2011
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Postbus 20303
2500 EH 's‑Gravenhage
CASSATIESCHRIFTUUR
Edelhoogachtbare Heren, Vrouwen,
Ondergetekende, als daartoe door de verdachte bijzonder gevolmachtigd, mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [verdachte], wonende te [woonplaats], ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch d.d. 26 oktober 2010, en alle door het Hof ter terechtzitting genomen beslissingen.
In genoemd arrest heeft het Hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. Voorts heeft het Hof een vordering van de benadeelde toegewezen.
Als gronden van cassatie heeft ondergetekende de eer voor te dragen:
Middel I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de artt. 326 Sr., alsmede 358, 359 en 415 Sv., en wel om het navolgende;
Ten onrechte heeft het Hof met betrekking tot het aan verdachte onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde telkens bewezen verklaard dat verdachte met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid of door een samenweefsel van verdichtsels, een ander heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag, nu uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet, althans niet zonder meer volgen dat er (telkens) sprake is geweest van een valse hoedanigheid danwel een samenweefsel van verdichtsels. Gelet op deze omstandigheden zijn de bewezenverklaringen onvoldoende met redenen omkleed.
Toelichting
1.1
In het arrest heeft het Hof met betrekking tot een aantal aan verdachte ten laste gelegde feiten, bewezen verklaard, dat:
- ‘1.
hij op 26 augustus 2008 te Grave met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 1] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk — zakelijk weergeven — valselijk/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid die [benadeelde 1] medegedeeld dat hij, verdachte, goederen (schoonmaakgerij) verkocht ten bate van een of meer goede doelen, waardoor die [benadeelde 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
- 2.
hij op 26 augustus 2008 te Grave met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 2] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk — zakelijk weergeven — valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid die [benadeelde 2] medegedeeld dat hij, verdachte, goederen (schoonmaakgerij) verkocht ten bate van een of meer goede doelen, waardoor die [benadeelde 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
- 3.
hij op 29 april 2008 te Mill, gemeente Mill en Sint Hubert, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 3] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk — zakelijk weergeven — valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid die [benadeelde 3] medegedeeld dat hij de meter kwam vervangen en dat hij daarvoor een eigen bijdrage van die [benadeelde 3] diende te ontvangen, waardoor die [benadeelde 3] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;’
1.2
Het bewezen verklaarde is door het Hof telkens gekwalificeerd als: ‘oplichting’.
1.3
Ten behoeve van de bewezenverklaring heeft het Hof een aantal bewijsmiddelen gebezigd, waaronder de door verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring, inhoudende (voorzover in dit verband van belang):
‘Het kan kloppen dat ik op 26 augustus 2008 in het appartementencomplex aan het [a-straat] in [a-plaats] bij de appartementen met nummers [1] en [2] aan de deur ben geweest en schoonmaakgerij heb verkocht en daarbij in strijd met de waarheid heb verklaard dat de opbrengst ten bate kwam van een goed doel.’
1.4
Voorts heeft het Hof als bewijsmiddel gebezigd een aangifte van [benadeelde 1], inhoudende (voorzover in dit kader van belang):
‘( ) De man vertelde mij dat hij geld en het ophalen was voor een goed doel.
Hij vertelde dat hij zemen en sponsen voor dit goede doel in een pakketje verkocht. Ik gaf de man een briefje van 10 euro. ( ) Als ik zou hebben geweten dat de verdachte een valse hoedanigheid had aangenomen, danwel gebruik maakte van een samenweefsel van verdichtsels, dan zou ik niet tot afgifte zijn overgegaan.’
1.5
Voorts heeft het Hof als bewijsmiddel (4) gebezigd een verklaring van [benadeelde 2], inhoudende (voorzover in dit kader van belang):
‘Ik doe aangifte van oplichting. ( ) Ik hoorde dat de man zei dat hij iets kwam verkopen voor peuterspeelzaken in [a-plaats]. Ik zei dat ik dan wel wat wilde kopen en kocht van hem voor 7,50 euro een pakketje met schoonmaakartikelen. ( ) Als ik zou hebben geweten dat de verdachte een valse hoedanigheid had aangenomen, danwel gebruik maakte van een samenweefsel van verdichtsels, dan zou ik niet tot afgifte zijn overgegaan.’
1.6
Voorts heeft Hof als bewijsmiddel (5) gebezigd een verklaring van [betrokkene 1], inhoudende (voorzover te dezen van belang):
‘Ik doe namens mijn moeder aangifte van oplichting. ( ) De man vertelde dat hij de meter moest vervangen en dat mijn moeder daarvoor een eigen bijdrage moest betalen van 150 euro. Na wat zoeken vond mijn moeder 50 euro. De man heeft 50 euro meegenomen zonder dat de meter is vervangen. Het geld was mijn moeders eigendom. ( )’
1.7
Naar de mening van verdachte blijkt uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet, althans niet zonder meer dat er sprake is geweest van een samenweefsel van verdichtsels. In feite is er telkens slechts sprake van louter gebruik van een leugenachtig verhaal. In dit kader wordt opgemerkt dat een enkele leugen niet een samenweefsel van verdichtsels oplevert (zie in dit verband onder meer HR 11 september 1991, NJ 1991, 112, alsmede HR 22 november 2011, NJ 2011, 102). Gelet hierop zijn de bewezenverklaringen onvoldoende met redenen omkleed.
1.8
Naar de mening van verdachte blijkt uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen ook niet, althans niet zonder meer, dat er sprake is geweest van een ‘valse hoedanigheid’ in de zin van artikel 326 Sr. Slechts indien sprake is van een bedrieglijk gebruik van een verwachtingspatroon, zal geoordeeld kunnen worden dat het bewust misbruiken van vertrouwen kan leiden tot de conclusie dat een valse hoedanigheid is aangenomen, en wel indien daarbij betrokken worde de algemeen aanvaarde gebruiken in de betreffende branche of sector van het maatschappelijk leven waarmee betrokkenen zich tegen bedrog plegen te wapenen (zie in dit verband onder meer C.O.M. van Dorst voor H.R. 15 december 1998, NJ 1999, 182; zie voorts nog H.R. 29 juni 2010, LJN BL8638, alsmede H.R. 2 november 2010, NJ 2010, 600).
Uit de bewijsmiddelen kan niet (zonder meer) volgen dat er sprake is geweest van een bedrieglijk gebruik van een verwachtingspatroon. Gelet op deze omstandigheden zijn de bewezenverklaringen dan ook onvoldoende met redenen omkleed.
Dat
Op vorenstaande gronden het u Edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanige uitspraak als uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.
Spijkenisse, 2 mei 2011
Advocaat