RvdW 2024/272:Art. 416 lid 2 Sv na veroordeling t.z.v. diefstal van gouden ketting, art. 310 Sr. Betekening dagvaarding in hoger beroep, art. 36e lid 3 Sv. Had afschrift van dagvaarding in h.b. moeten worden verzonden naar het bij eerste politieverhoor en in volmacht tot instellen van h.b. opgegeven adres van verdachte in Roemenië? HR herhaalt relevante overwegingen uit NJ 2002/317, m.nt. T.M. Schalken m.b.t. betekening van dagvaarding in geval van verdachte een adres in buitenland bekend is. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat uitreiking van dagvaarding in h.b. heeft plaatsgevonden aan medewerker van OM omdat woon- of verblijfplaats van verdachte niet bekend is, dagvaarding tevergeefs is aangeboden op (eerder opgegeven) adres in Nederland (met vermelding in akte dat geadresseerde niet (meer) op dat adres woont), terwijl uit p-v van verhoor van verdachte door politie en uit de door advocaat verstrekte schriftelijke bijzondere volmacht tot instellen van h.b. kan worden afgeleid dat van verdachte op moment van betekening een adres in Roemenië bekend was, en niet blijkt dat dagvaarding o.g.v. art. 36e lid 3 Sv is verzonden naar dit adres van verdachte in buitenland, is ’s hofs oordeel dat dagvaarding in h.b. rechtsgeldig is betekend, niet toereikend gemotiveerd. HR verklaart betekening van dagvaarding in h.b. nietig. CAG: anders.