RvdW 2024/271:Verkrachting van aangeefster in haar slaapkamer van zorginstelling, waar verdachte als begeleider werkzaam was, art. 242 Sr. Vrijspraak in eerste aanleg. Bewijsklachten. 1. Bestanddeel ‘andere feitelijkheid’. Is ook sprake van verkrachting a.b.i. art. 242 Sr indien misbruik wordt gemaakt van kwetsbare positie en/of hebben van feitelijk overwicht? 2. Steunbewijs. Kon verklaring van getuige als steunbewijs voor verklaringen van aangeefster worden gebruikt? 3. Verwerping alternatief scenario. HR: Om redenen vermeld in CAG leidt middel niet tot cassatie. Ad 1. CAG: Hof heeft als ‘andere feitelijkheid’ waarmee verdachte aangeefster heeft gedwongen aangemerkt het misbruik maken van kwetsbare positie van aangeefster en het hebben van feitelijk overwicht over aangeefster. Daarmee geeft oordeel van hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel vindt ook voldoende weerslag in bewijsmotivering van hof. ’s Hofs oordeel dat verdachte in gegeven omstandigheden een psychisch en uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht had op aangeefster en misbruik heeft gemaakt van haar kwetsbare positie, wat zodanige psychische druk opleverde dat aangeefster zich naar redelijke verwachting niet aan bewezenverklaarde handelingen kon onttrekken, is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Ad 2. CAG: Hof heeft nadrukkelijk overwogen dat verschillende verklaringen van aangeefster over essentieel onderdeel van bewezenverklaring van verkrachting (orale bevrediging van verdachte) nauwkeurig en op wezenlijke onderdelen consistent zijn en dat zij daarin ook worden ondersteund door verklaring van getuige. Feit dat hof enkel verklaringen van aangeefster voor bewijs heeft gebruikt, v.zv. deze steun vinden in ander bewijsmateriaal, en alleen die tlgd. gedragingen heeft bewezenverklaard die uit meerdere bewijsmiddelen blijken, draagt bij aan slotsom dat bewezenverklaring op dit punt niet onbegrijpelijk en ook voldoende met redenen omkleed is. Ad 3. CAG: Hof heeft verwerping van de door verdachte gestelde alternatieve toedracht van uitgebreide motivering voorzien. Dat oordeel geeft geen blijk van verkeerde toepassing van toepasselijk juridisch kader. Motiveringsplicht gaat immers niet zo ver dat bij weerlegging van alternatief scenario op ieder detail van argumentatie van verdediging moet worden ingegaan. ’s Hofs oordeel dat alternatieve lezing van de verdachte geen steun vindt in procesdossier, is niet onbegrijpelijk. Volgt verwerping.