Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) Nr. 142/2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn
Bijlage IV Verwerking
Geldend
Geldend vanaf 30-06-2020
- Bronpublicatie:
09-06-2020, PbEU 2020, L 182 (uitgifte: 10-06-2020, regelingnummer: 2020/762)
- Inwerkingtreding
30-06-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
09-06-2020, PbEU 2020, L 182 (uitgifte: 10-06-2020, regelingnummer: 2020/762)
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht (V)
Hoofdstuk I. Eisen inzake verwerkingsbedrijven en bepaalde andere bedrijven en inrichtingen
Afdeling 1. Algemene voorschriften
1
Verwerkingsbedrijven voldoen aan de volgende eisen voor verwerking door sterilisatie onder druk of door gebruikmaking van een van de in artikel 15, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1069/2009 bedoelde verwerkingsmethoden:
- a)
verwerkingsbedrijven mogen zich niet op hetzelfde terrein bevinden als slachthuizen of andere inrichtingen die erkend of geregistreerd zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 852/2004 of Verordening (EG) nr. 853/2004, tenzij de risico's voor de volksgezondheid en de diergezondheid als gevolg van de verwerking van dierlijke bijproducten, die van die slachthuizen of andere inrichtingen afkomstig zijn, door de inachtneming van minstens de volgende voorwaarden tot een minimum worden beperkt:
- i)
het verwerkingsbedrijf moet fysiek van het slachthuis of de andere inrichting gescheiden zijn, zo nodig door het verwerkingsbedrijf te huisvesten in een gebouw dat volledig van het slachthuis of de andere inrichting is gescheiden;
- ii)
het volgende moet in het verwerkingsbedrijf worden geïnstalleerd en gebruikt:
- —
een transportsysteem dat het verwerkingsbedrijf met het slachthuis of de andere inrichting verbindt en niet kan worden omzeild;
- —
afzonderlijke ingangen, ontvangstruimten, apparatuur en uitgangen voor zowel het verwerkingsbedrijf als het slachthuis of de inrichting;
- iii)
er moeten maatregelen worden genomen ter voorkoming van de verspreiding van risico's door toedoen van het personeel dat in het verwerkingsbedrijf en in het slachthuis of de andere inrichting werkt;
- iv)
onbevoegden en dieren mogen geen toegang hebben tot het verwerkingsbedrijf.
In afwijking van de punten i) tot en met iv) mag de bevoegde autoriteit voor verwerkingsbedrijven die categorie 3-materiaal verwerken andere dan de in deze punten vastgestelde voorwaarden toestaan, die de beperking beogen van de risico's voor de volksgezondheid en de diergezondheid, inclusief de risico's als gevolg van de verwerking van categorie 3-materiaal dat afkomstig is van niet op hetzelfde terrein gelegen bedrijven die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 852/2004 of Verordening (EG) nr. 853/2004 zijn erkend of geregistreerd.
De lidstaten stellen de Commissie en de andere lidstaten in het kader van het in artikel 52, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1069/2009, genoemde Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid in kennis van het gebruik dat door hun bevoegde autoriteiten van deze afwijking wordt gemaakt;
- b)
het verwerkingsbedrijf moet bestaan uit een reine en een onreine zone, die adequaat gescheiden moeten zijn. De onreine zone moet een overdekte ruimte hebben voor de levering van de dierlijke bijproducten en moet zo gebouwd zijn dat hij gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten is. De vloeren moeten zo zijn aangelegd dat vloeistoffen gemakkelijk kunnen wegvloeien;
- c)
het verwerkingsbedrijf moet voorzien zijn van geschikte voorzieningen, inclusief toiletten, kleedruimten en wasbakken voor het personeel;
- d)
het verwerkingsbedrijf moet installaties met voldoende capaciteit voor de productie van warm water en voor het opwekken van stoom hebben voor het verwerken van dierlijke bijproducten;
- e)
zo nodig moet de onreine zone installaties hebben om het volume van de dierlijke bijproducten te verkleinen en een installatie om de fijngemaakte dierlijke bijproducten in de verwerkingsinstallatie te laden;
- f)
wanneer een warmtebehandeling vereist is, moeten alle installaties voorzien zijn van:
- i)
meetapparatuur om de temperatuur en de tijdsduur te volgen en, indien van toepassing voor de gebruikte verwerkingsmethode, op kritische punten de druk te controleren;
- ii)
registreertoestellen om de resultaten van deze metingen continu te registreren zodat deze toegankelijk blijven voor eigen en officiële controles;
- iii)
een adequaat veiligheidssysteem om te voorkomen dat de bijproducten onvoldoende worden verhit;
- g)
om herverontreiniging van het afgeleide product door binnenkomende dierlijke bijproducten te voorkomen, moet het gedeelte van het bedrijf waar het te verwerken binnenkomende materiaal wordt gelost, duidelijk gescheiden zijn van het gedeelte voor de verwerking van dat product en de opslag van het afgeleide product.
2
Het verwerkingsbedrijf moet beschikken over adequate voorzieningen voor het reinigen en ontsmetten van de open en de afsluitbare recipiënten waarin de dierlijke bijproducten zijn ontvangen, alsmede van de vervoermiddelen waarin zij zijn vervoerd, schepen uitgezonderd.
3
Het verwerkingsbedrijf moet beschikken over adequate voorzieningen om de wielen van de voertuigen en, indien nodig, de overige onderdelen van het voertuig te ontsmetten bij het verlaten van de onreine zone van het bedrijf.
4
Alle verwerkingsbedrijven moeten uitgerust zijn met een afvalwaterlozingsinstallatie die voldoet aan de door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de wetgeving van de Unie vastgestelde eisen.
5
Het verwerkingsbedrijf moet over een eigen laboratorium beschikken of gebruikmaken van de diensten van een extern laboratorium. Het laboratorium moet zo zijn uitgerust dat de noodzakelijke analyses kunnen worden uitgevoerd en moet door de bevoegde autoriteit erkend zijn op basis van een beoordeling van het vermogen van het laboratorium om die analyses uit te voeren; het moet op basis van internationaal erkende normen geaccrediteerd zijn of regelmatig door de bevoegde autoriteit gecontroleerd worden ter beoordeling van het vermogen van het laboratorium om voornoemde analyses uit te voeren.
6
Als het op basis van een risicobeoordeling, gezien de hoeveelheid producten die wordt behandeld, nodig is dat de bevoegde autoriteit regelmatig of permanent aanwezig is, moeten de verwerkingsbedrijven beschikken over een adequaat uitgeruste afsluitbare ruimte die uitsluitend door de inspectiedienst mag worden gebruikt.
Afdeling 2. Afvalwaterbehandeling
1
Categorie 1-verwerkingsbedrijven en andere bedrijfsruimten waar gespecificeerd risicomateriaal wordt verwijderd, slachthuizen en categorie 2-verwerkingsbedrijven beschikken als eerste fase van de afvalwaterbehandeling over een voorbehandelingsproces voor het opvangen en verzamelen van dierlijk materiaal.
De apparatuur voor het voorbehandelingsproces bestaat uit sifons of zeven met een poriegrootte of maaswijdte van maximaal 6 mm in de eindfase van het proces of uit soortgelijke systemen die vaste deeltjes van 6 mm of meer in het afvalwater tegenhouden.
2
Afvalwater uit bedrijfsruimten als bedoeld in punt 1 moet een voorbehandelingsproces doorlopen zodat het gefilterd uit de bedrijfsruimten wordt afgevoerd. Vast dierlijk materiaal uit afvalwater wordt niet vermalen, geweekt of op enige andere wijze verwerkt of onder druk gezet om het voorbehandelingsproces te vergemakkelijken.
3
Al het dierlijke materiaal dat wordt opgevangen bij het voorbehandelingsproces in bedrijfsruimten als bedoeld in punt 1 wordt, naargelang het geval, als categorie 1- of categorie 2-materiaal verzameld en vervoerd en overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009 verwijderd.
4
Afvalwater dat het voorbehandelingsproces in bedrijfsruimten als bedoeld in punt 1 heeft doorlopen en afvalwater van andere bedrijfsruimten waar dierlijke bijproducten worden gehanteerd of verwerkt, wordt overeenkomstig de wetgeving van de Unie en zonder beperkingen overeenkomstig deze verordening behandeld.
5
In aanvulling op punt 4 mag de bevoegde autoriteit exploitanten verplichten om afvalwater van de onreine zone van verwerkingsbedrijven en van bedrijven of inrichtingen die tussenhandelingen met categorie 1- of categorie 2-materiaal uitvoeren of categorie 1- of categorie 2-materiaal opslaan, onder zodanige voorwaarden te behandelen dat de risico's van ziekteverwekkers worden beperkt.
6
Onverminderd de punten 1 tot en met 5 is het verwijderen van dierlijke bijproducten, inclusief bloed en melk, of afgeleide producten, via de afvalwaterstroom verboden.
Categorie 3-materiaal bestaande uit centrifuge- en separatorslib mag wel via de afvalwaterstroom worden verwijderd, op voorwaarde dat het een in bijlage X, hoofdstuk II, afdeling 4, deel III, bedoelde behandeling voor centrifuge- en separatorslib heeft ondergaan.
Afdeling 3. Specifieke eisen voor de verwerking van categorie 1- en categorie 2-materiaal
Verwerkingsbedrijven die categorie 1- en categorie 2-materiaal verwerken, moeten zodanig zijn gelegen dat tussen ontvangst van de grondstof en verzending van het afgeleide product de absolute scheiding van categorie 1-materiaal van categorie 2-materiaal gewaarborgd is, tenzij een mengsel van categorie 1- en categorie 2-materiaal als categorie 1-materiaal is verwerkt.
Afdeling 4. Specifieke eisen voor de verwerking van categorie 3-materiaal
Naast de in afdeling 1 vermelde algemene voorschriften gelden ook de volgende bepalingen:
- 1.
Verwerkingsbedrijven die categorie 3-materiaal verwerken, zijn niet op hetzelfde terrein gelegen als verwerkingsbedrijven die categorie 1- of categorie 2-materiaal verwerken, tenzij zij zich in een volledig afzonderlijk gebouw bevinden.
- 2.
De bevoegde autoriteit mag evenwel toestaan dat categorie 3-materiaal wordt verwerkt op een terrein waar categorie 1- of categorie 2-materiaal wordt gehanteerd of verwerkt indien versleping voorkomen wordt door:
- a)
de ligging van de bedrijfsruimten, met name de voorzieningen voor de ontvangst van de grondstoffen en de wijze waarop deze verder worden gehanteerd;
- b)
de ligging en het beheer van de apparatuur die voor de verwerking wordt gebruikt, inclusief de opstelling en het beheer van afzonderlijke verwerkingslijnen of van reinigingsprocedures die verspreiding van mogelijke risico's voor de volksgezondheid en de diergezondheid uitsluiten, en
- c)
de ligging en het beheer van de ruimten voor de tijdelijke opslag van de eindproducten.
- 3.
Verwerkingsbedrijven die categorie 3-materiaal verwerken, zijn uitgerust met een installatie waarmee zij de aanwezigheid van vreemde bestanddelen, zoals verpakkingsmateriaal of metaal, in de dierlijke bijproducten of afgeleide producten kunnen opsporen, indien het verwerkte materiaal voor vervoedering bestemd is. Dergelijke vreemde bestanddelen worden vóór of tijdens het verwerkingsproces verwijderd.
Hoofdstuk II. Eisen inzake hygiëne en verwerking
Afdeling 1. Algemene hygiënevoorschriften
Naast de in artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1069/2009 vastgestelde algemene hygiënevoorschriften beschikken verwerkingsbedrijven over een gedocumenteerd plagenbestrijdingsprogramma voor de uitvoering van de bepalingen in artikel 25, lid 1, onder c), van die verordening betreffende de voorzieningen ter bescherming tegen schadelijke dieren zoals insecten, knaagdieren en vogels.
Afdeling 2. Algemene voorschriften inzake de verwerking
1
Er moeten nauwkeurig geijkte meters/registreertoestellen worden gebruikt om de verwerking continu te controleren. Er wordt een administratie bijgehouden met de data waarop de meters/registreertoestellen zijn geijkt.
2
Materiaal dat mogelijk niet de gespecificeerde warmtebehandeling heeft ondergaan, zoals materiaal dat bij het opstarten van het verwerkingsproces wordt afgevoerd of uit kooktoestellen is gelekt, moet opnieuw door het warmtebehandelingsproces worden geleid of worden verzameld en opnieuw worden verwerkt of worden verwijderd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009.
Afdeling 3. Verwerkingsmethoden voor categorie 1- en categorie 2-materiaal
Tenzij de bevoegde autoriteit verwerkingsmethode 1 (sterilisatie onder druk) verplicht stelt, wordt categorie 1- en categorie 2-materiaal verwerkt met een van de in hoofdstuk III beschreven methoden 2, 3, 4 en 5.
Afdeling 4. Verwerking van categorie 3-materiaal
1
Voor iedere in hoofdstuk III beschreven verwerkingsmethode omvatten de kritische controlepunten die bepalend zijn voor de bij de verwerking toegepaste warmtebehandeling:
- a)
de deeltjesgrootte van de grondstof;
- b)
de bij de warmtebehandeling bereikte temperatuur;
- c)
de druk, indien op de grondstof uitgeoefend;
- d)
de duur van de warmtebehandeling of het verwerkingsdebiet van een continuprocedé. Voor ieder kritisch controlepunt moeten minimumnormen voor het verwerkingsproces worden gespecificeerd.
2
In het geval van chemische behandelingen die door de bevoegde autoriteit zijn toegestaan als verwerkingsmethode 7 overeenkomstig hoofdstuk III, onder G, is ook de gerealiseerde pH-bijstelling een kritisch controlepunt dat bepalend is voor de bij de verwerking toegepaste chemische behandeling.
3
De verzamelde gegevens worden ten minste twee jaar bewaard om aan te tonen dat voor ieder kritisch controlepunt de minimumwaarden voor verwerking worden toegepast.
4
Categorie 3-materiaal wordt verwerkt met een van de verwerkingsmethoden 1 tot en met 5 of met verwerkingsmethode 7 of, indien het materiaal afkomstig is van waterdieren, met een van de verwerkingsmethoden 1 tot en met 7, zoals beschreven in hoofdstuk III.
Hoofdstuk III. Standaardverwerkingsmethoden
A. Verwerkingsmethode 1 (sterilisatie onder druk)
Verkleining
1
Als de deeltjesgrootte van de te verwerken dierlijke bijproducten meer dan 50 mm bedraagt, worden de dierlijke bijproducten met behulp van adequate apparatuur zo verkleind dat de deeltjes na de verkleining niet groter zijn dan 50 mm. De doeltreffendheid van de apparatuur wordt dagelijks gecontroleerd en de staat ervan geregistreerd. Indien uit de controles blijkt dat er deeltjes voorkomen die groter zijn dan 50 mm, wordt de verwerking stopgezet en worden er herstelwerkzaamheden verricht voordat de verwerking wordt hervat.
Tijd, temperatuur en druk
2
Dierlijke bijproducten met een deeltjesgrootte van ten hoogste 50 mm moeten ononderbroken gedurende ten minste 20 minuten bij een (absolute) druk van ten minste 3 bar worden verhit tot een kerntemperatuur van meer dan 133 °C. De druk moet worden opgewekt door de sterilisatieruimte luchtledig te maken en stoom te injecteren (‘verzadigde stoom’); de warmtebehandeling kan als enig procedé worden toegepast of vóór of na de sterilisatie plaatsvinden.
3
De verwerking kan worden uitgevoerd in een batch- of continuprocedé.
B. Verwerkingsmethode 2
Verkleining
1
Als de deeltjesgrootte van de te verwerken dierlijke bijproducten meer dan 150 mm bedraagt, worden de dierlijke bijproducten met behulp van adequate apparatuur zo verkleind dat de deeltjes na de verkleining niet groter zijn dan 150 mm. De doeltreffendheid van de apparatuur wordt dagelijks gecontroleerd en de staat ervan geregistreerd. Indien uit de controles blijkt dat er deeltjes voorkomen die groter zijn dan 150 mm, wordt de verwerking stopgezet en worden er herstelwerkzaamheden verricht voordat de verwerking wordt hervat.
Tijd, temperatuur en druk
2
Na de verkleining moeten de dierlijke bijproducten zodanig worden verhit dat zij gedurende ten minste 125 minuten een kerntemperatuur boven 100 °C, gedurende ten minste 120 minuten een kerntemperatuur boven 110 °C en gedurende ten minste 50 minuten een kerntemperatuur boven 120 °C bereiken.
De kerntemperatuurwaarden mogen achtereenvolgens of in een overlappende combinatie van de aangegeven perioden worden bereikt.
3
De verwerking moet worden uitgevoerd in een batchprocedé.
C. Verwerkingsmethode 3
Verkleining
1
Als de deeltjesgrootte van de te verwerken dierlijke bijproducten meer dan 30 mm bedraagt, worden de dierlijke bijproducten met behulp van adequate apparatuur zo verkleind dat de deeltjes na de verkleining niet groter zijn dan 30 mm. De doeltreffendheid van de apparatuur wordt dagelijks gecontroleerd en de staat ervan geregistreerd. Indien uit de controles blijkt dat er deeltjes voorkomen die groter zijn dan 30 mm, wordt de verwerking stopgezet en worden er herstelwerkzaamheden verricht voordat de verwerking wordt hervat.
Tijd, temperatuur en druk
2
Na de verkleining moeten de dierlijke bijproducten zodanig worden verhit dat zij gedurende ten minste 95 minuten een kerntemperatuur boven 100 °C, gedurende ten minste 55 minuten een kerntemperatuur boven 110 °C en gedurende ten minste 13 minuten een kerntemperatuur boven 120 °C bereiken.
De kerntemperatuurwaarden mogen achtereenvolgens of in een overlappende combinatie van de aangegeven perioden worden bereikt.
3
De verwerking kan worden uitgevoerd in een batch- of continuprocedé.
D. Verwerkingsmethode 4
Verkleining
1
Als de deeltjesgrootte van de te verwerken dierlijke bijproducten meer dan 30 mm bedraagt, worden de dierlijke bijproducten met behulp van adequate apparatuur zo verkleind dat de deeltjes na de verkleining niet groter zijn dan 30 mm. De doeltreffendheid van de apparatuur wordt dagelijks gecontroleerd en de staat ervan geregistreerd. Indien uit de controles blijkt dat er deeltjes voorkomen die groter zijn dan 30 mm, wordt de verwerking stopgezet en worden er herstelwerkzaamheden verricht voordat de verwerking wordt hervat.
Tijd, temperatuur en druk
2
Na de verkleining worden de dierlijke bijproducten in een ketel met toegevoegd vet gebracht en zodanig verhit dat zij gedurende ten minste 16 minuten een kerntemperatuur boven 100 °C, gedurende ten minste 13 minuten een kerntemperatuur boven 110 °C, gedurende ten minste 8 minuten een kerntemperatuur boven 120 °C en gedurende ten minste 3 minuten een kerntemperatuur boven 130 °C bereiken.
De kerntemperatuurwaarden mogen achtereenvolgens of in een overlappende combinatie van de aangegeven perioden worden bereikt.
3
De verwerking kan worden uitgevoerd in een batch- of continuprocedé.
E. Verwerkingsmethode 5
Verkleining
1
Als de deeltjesgrootte van de te verwerken dierlijke bijproducten meer dan 20 mm bedraagt, worden de dierlijke bijproducten met behulp van adequate apparatuur zo verkleind dat de deeltjes na de verkleining niet groter zijn dan 20 mm. De doeltreffendheid van de apparatuur wordt dagelijks gecontroleerd en de staat ervan geregistreerd. Indien uit de controles blijkt dat er deeltjes voorkomen die groter zijn dan 20 mm, wordt de verwerking stopgezet en worden er herstelwerkzaamheden verricht voordat de verwerking wordt hervat.
Tijd, temperatuur en druk
2
Na de verkleining worden de dierlijke bijproducten verhit totdat zij coaguleren en vervolgens geperst zodat vet en water uit het eiwitmateriaal worden verwijderd. Daarna wordt het eiwitmateriaal zodanig verhit dat het gedurende ten minste 120 minuten een kerntemperatuur boven 80 °C en gedurende ten minste 60 minuten een kerntemperatuur boven 100 °C bereikt.
De kerntemperatuurwaarden mogen achtereenvolgens of in een overlappende combinatie van de aangegeven perioden worden bereikt.
3
De verwerking kan worden uitgevoerd in een batch- of continuprocedé.
F. Verwerkingsmethode 6 (voor dierlijke bijproducten van categorie 3 die uitsluitend afkomstig zijn van waterdieren of aquatische ongewervelden)
Verkleining
1
De dierlijke bijproducten worden verkleind tot een deeltjesgrootte van maximaal:
- a)
50 mm bij warmtebehandeling overeenkomstig punt 2, onder a), of
- b)
30 mm bij warmtebehandeling overeenkomstig punt 2, onder b).
Vervolgens worden zij met mierenzuur gemengd om de pH te verlagen tot 4,0 of minder. Het mengsel wordt in afwachting van een nieuwe behandeling gedurende 24 uur opgeslagen.
Tijd, temperatuur en druk
2
Na de verkleining moet het mengsel worden verhit tot:
- a)
een kerntemperatuur van ten minste 90 °C gedurende ten minste 60 minuten, of
- b)
een kerntemperatuur van ten minste 70 °C gedurende ten minste 60 minuten.
Bij het gebruik van een continusysteem wordt het product mechanisch door de verhittingsinstallatie doorgevoerd met zodanige snelheid dat de cyclus van de warmtebehandeling zowel qua tijd als temperatuur toereikend is.
3
De verwerking kan worden uitgevoerd in een batch- of continuprocedé.
G. Verwerkingsmethode 7
1
Elke door de bevoegde autoriteit toegestane verwerkingsmethode waarvoor de exploitant aan de betrokken autoriteit het volgende heeft aangetoond:
- a)
de identificatie van de relevante gevaren van de grondstoffen, in het licht van de oorsprong van die grondstoffen en van de mogelijke risico's met betrekking tot de diergezondheidsstatus van de lidstaat of het gebied of de zone waar de methode zal worden toegepast;
- b)
de mate waarin de verwerkingsmethode voornoemde gevaren kan beperken tot een niveau dat geen noemenswaardig risico voor de volksgezondheid en de diergezondheid inhoudt;
- c)
de dagelijkse bemonstering van het eindproduct gedurende een periode van 30 productiedagen, overeenkomstig de volgende microbiologische normen:
- i)
materiaalmonsters die onmiddellijk na de behandeling worden genomen:
Clostridium perfringens: geen in 1 g;
- ii)
materiaalmonsters die tijdens de opslag of bij de uitslag van de producten worden genomen:
Salmonella: geen in 25 g: n = 5, c = 0, m = 0, M = 0,
Enterobacteriaceae: n = 5, c = 2, m = 10, M = 300 in 1 g,
waarbij:
n
=
aantal te testen monsters;
m
=
drempelwaarde voor het aantal bacteriën; het resultaat wordt als bevredigend beschouwd als het aantal bacteriën in geen enkel monster groter dan m is;
M
=
maximumwaarde voor het aantal bacteriën; het resultaat wordt als onbevredigend beschouwd als het aantal bacteriën in een of meer monsters gelijk aan of groter dan M is, en
c
=
aantal monsters waarvoor de bacterietelling een resultaat tussen m en M te zien mag geven en waarbij de monsters nog als aanvaardbaar worden beschouwd als het resultaat van de bacterietelling voor de overige monsters niet groter dan m is.
2
De gegevens inzake de kritische controlepunten waaruit moet blijken dat een verwerkingsbedrijf aan de microbiologische normen voldoet, worden geregistreerd en bewaard, zodat de exploitant en de bevoegde autoriteit het functioneren van het bedrijf kunnen controleren. De te registreren en controleren informatie moet gegevens bevatten betreffende de deeltjesgrootte en eventueel de kritische temperatuur, de absolute tijd, het drukprofiel, het verwerkingsdebiet en de vetrecyclage.
3
In afwijking van punt 1 kan de bevoegde autoriteit het gebruik toestaan van verwerkingsmethoden die vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening zijn goedgekeurd overeenkomstig bijlage V, hoofdstuk III, bij Verordening (EG) nr. 1774/2002.
4
De bevoegde autoriteit verbiedt de toepassing van de in de punten 1 en 3 bedoelde verwerkingsmethoden tijdelijk of definitief indien zij aanwijzingen heeft dat een van de in punt 1, onder a) en b), bedoelde omstandigheden in belangrijke mate is veranderd.
5
De bevoegde autoriteit stelt de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat op verzoek in kennis van de informatie waarover zij ten aanzien van de punten 1 en 2 voor een toegestane verwerkingsmethode beschikt.
Hoofdstuk IV. Alternatieve verwerkingsmethoden
Afdeling 1. Algemene bepalingen
1
Materiaal dat afkomstig is van de verwerking van categorie 1- en categorie 2-materiaal wordt permanent gemerkt overeenkomstig de voorschriften voor het merken van bepaalde afgeleide producten in bijlage VIII, hoofdstuk V.
Het merken is echter niet vereist voor de volgende in afdeling 2 bedoelde materiaal:
- a)
biodiesel die geproduceerd is zoals bepaald onder D;
- b)
gehydrolyseerd materiaal als bedoeld onder H;
- c)
mengsels van varkensmest en pluimveemest met ongebluste kalk, geproduceerd zoals bepaald onder I;
- d)
hernieuwbare brandstoffen die zijn geproduceerd uit gesmolten vet, afkomstig uit categorie 1- en categorie 2-materiaal, zoals bepaald onder J en L.
2
De bevoegde autoriteit van een lidstaat stelt op verzoek de resultaten van officiële controles ter beschikking van de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat wanneer een alternatieve methode voor het eerst in die lidstaat wordt gebruikt, teneinde de algemene toepassing van de nieuwe alternatieve methode te vergemakkelijken.
Afdeling 2. Verwerkingsnormen
A. Alkalische hydrolyse
1. Grondstoffen
Voor dit procedé mogen dierlijke bijproducten van alle categorieën worden gebruikt.
2. Verwerkingsmethode
Bij alkalische hydrolyse worden de volgende verwerkingsnormen in acht genomen:
- a)
er wordt een natriumhydroxide (NaOH)- of kaliumhydroxide (KOH)-oplossing (of een combinatie daarvan) gebruikt in een hoeveelheid die bij benadering molair gelijkwaardig is met het gewicht, de soort en de samenstelling van de af te breken dierlijke bijproducten.
Indien de dierlijke bijproducten een hoog gehalte aan vet hebben, dat de base neutraliseert, wordt de toegevoegde base zodanig aangepast dat de hierboven genoemde molaire gelijkwaardigheid wordt bereikt;
- b)
de dierlijke bijproducten worden in een vat van een staallegering geplaatst. De afgemeten hoeveelheid base wordt in vaste vorm of als oplossing toegevoegd zoals beschreven onder a);
- c)
het vat wordt gesloten en het mengsel van dierlijke bijproducten en base wordt bij een (absolute) druk van ten minste 4 bar verhit tot een kerntemperatuur van minimaal 150 °C gedurende ten minste:
- i)
drie uur zonder onderbreking;
- ii)
zes uur zonder onderbreking in het geval van behandeling van dierlijke bijproducten als bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a) i) en ii), van Verordening (EG) nr. 1069/2009.
Materiaal dat is afgeleid van categorie 1-materiaal van herkauwers die zijn gedood in het kader van TSE-uitroeiingsmaatregelen en die ofwel niet op TSE's getest hoeven te worden ofwel met negatief resultaat zijn getest overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 999/2001, kan evenwel verwerkt worden overeenkomstig punt i), of
- iii)
één uur zonder onderbreking in het geval van dierlijke bijproducten die uit vis- of pluimveemateriaal bestaan;
- d)
de verwerking wordt uitgevoerd in een batchprocedé en het materiaal in het vat wordt constant dooreengemengd om het afbraakproces te bevorderen, totdat de weefsels zijn opgelost en de beenderen en tanden zacht zijn geworden, en
- e)
de dierlijke bijproducten worden zodanig behandeld dat gelijktijdig aan de eisen met betrekking tot tijd, temperatuur en druk wordt voldaan.
B. Hydrolyse bij verhoogde druk en temperatuur
1. Grondstoffen
Voor dit procedé mag categorie 2- en categorie 3-materiaal worden gebruikt.
2. Verwerkingsmethode
Bij hydrolyse bij verhoogde druk en temperatuur worden de volgende verwerkingsnormen in acht genomen:
- a)
de dierlijke bijproducten worden ononderbroken gedurende ten minste 40 minuten bij een (absolute) druk van ten minste 12 bar verhit tot een kerntemperatuur van ten minste 180 °C, welke temperatuur wordt bereikt door de indirecte toevoer van stoom naar de biolytische reactor;
- b)
de verwerking wordt uitgevoerd in een batchprocedé en het materiaal in het vat wordt constant dooreengemengd, en
- c)
de dierlijke bijproducten worden zodanig behandeld dat gelijktijdig aan de eisen met betrekking tot tijd, temperatuur en druk wordt voldaan.
C. Biogasproductie door middel van hydrolyse bij verhoogde druk
1. Grondstoffen
Voor dit procedé mogen dierlijke bijproducten van alle categorieën worden gebruikt.
2. Verwerkingsmethode
Bij biogasproductie door middel van hydrolyse bij verhoogde druk worden de volgende verwerkingsnormen in acht genomen:
- a)
de dierlijke bijproducten worden eerst verwerkt volgens verwerkingsmethode 1 (sterilisatie onder druk) zoals beschreven in hoofdstuk III, in een erkend verwerkingsbedrijf;
- b)
na het onder a) bedoelde procedé wordt het ontvette materiaal gedurende ten minste 20 minuten bij een (absolute) druk van ten minste 25 bar en een temperatuur van ten minste 220 °C behandeld, waarbij de verhitting in twee stappen plaatsvindt, eerst door de rechtstreekse injectie van stoom en vervolgens indirect in een coaxiale warmtewisselaar;
- c)
de verwerking wordt uitgevoerd in een batch- of continuprocedé en het materiaal in het vat wordt constant dooreengemengd;
- d)
de dierlijke bijproducten worden zodanig behandeld dat gelijktijdig aan de eisen met betrekking tot tijd, temperatuur en druk wordt voldaan,;
- e)
het daarvan afkomstige materiaal wordt vervolgens met water gemengd en in een biogasreactor anaeroob vergist (omzetting in biogas);
- f)
voor categorie 1-grondstoffen verloopt het volledige procedé op dezelfde plaats en in een gesloten systeem; het tijdens het proces geproduceerde biogas wordt in dezelfde installatie snel verbrand bij een minimumtemperatuur van 900 °C en vervolgens snel afgekoeld (‘geblust’).
D. Biodieselproductie
1. Grondstoffen
Voor dit procedé mag een vetfractie afkomstig van dierlijke bijproducten van alle categorieën worden gebruikt.
2. Verwerkingsmethode
Bij biodieselproductie worden de volgende verwerkingsnormen in acht genomen:
- a)
tenzij gebruik wordt gemaakt van visolie die, of gesmolten vet dat geproduceerd is overeenkomstig respectievelijk sectie VIII of sectie XII van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004, wordt de vetfractie afkomstig van dierlijke bijproducten eerst verwerkt:
- i)
in het geval van categorie 1- of categorie 2-materiaal, volgens verwerkingsmethode 1 (sterilisatie onder druk) als beschreven in hoofdstuk III, en
- ii)
in het geval van categorie 3-materiaal, volgens een van de verwerkingsmethoden 1 tot en met 5 of met verwerkingsmethode 7 of, in het geval van materiaal dat is afgeleid van vis, verwerkingsmethoden 1 tot en met 7 zoals beschreven in hoofdstuk III;
- b)
het verwerkte vet wordt dan met gebruikmaking van een van de volgende methoden verwerkt:
- i)
het verwerkte vet wordt van het eiwit gescheiden; bij vet van herkauwers worden de onoplosbare verontreinigingen verwijderd tot een maximumgehalte van 0,15 gewichtsprocent overblijft, waarna het verwerkte vet achtereenvolgens wordt veresterd en omgeësterd.
Verestering is echter niet vereist voor verwerkt vet afkomstig van materiaal van categorie 3. Voor de verestering wordt de pH verlaagd tot minder dan 1 door de toevoeging van zwavelzuur (H2SO4) of een gelijkwaardig zuur en het mengsel wordt, terwijl het krachtig wordt dooreengemengd, gedurende ten minste 2 uur tot 72 °C verhit.
Omestering wordt uitgevoerd door de pH te verhogen tot ongeveer 14 met kaliumhydroxide of met een gelijkwaardige base bij 35 °C tot 50 °C gedurende ten minste 15 minuten. De omestering moet tweemaal worden uitgevoerd onder de in dit punt beschreven omstandigheden met gebruikmaking van een nieuwe baseoplossing. Dit proces wordt gevolgd door raffinage van de producten, waaronder vacuümdistillatie bij 150 °C, waarna biodiesel ontstaat;
- ii)
een procedé waarbij gebruik wordt gemaakt van vergelijkbare door de bevoegde autoriteit goedgekeurde procesparameters.
E. Brookesvergassing
1. Grondstoffen
Voor dit procedé mag categorie 2- en categorie 3-materiaal worden gebruikt.
2. Verwerkingsmethode
Bij brookesvergassing worden de volgende verwerkingsnormen in acht genomen:
- a)
de naverbrandingskamer wordt met aardgas gestookt;
- b)
de dierlijke bijproducten worden in de primaire kamer van de vergasser geladen en de deur wordt gesloten. De primaire kamer heeft geen branders, maar wordt verhit door warmteoverdracht door geleiding van de naverbrander, die onder de primaire kamer gelegen is. De enige lucht die in de primaire kamer wordt binnengelaten, is afkomstig van drie inlaatkleppen op de hoofddeur om de efficiëntie van het proces te vergroten;
- c)
de dierlijke bijproducten worden vervluchtigd tot complexe koolwaterstoffen en de daarbij vrijkomende gassen gaan van de primaire kamer door een nauwe opening boven in de achterwand naar de meng- en kraakzones, waar zij uiteenvallen in hun bestanddelen. Ten slotte gaan de gassen naar de naverbrandingskamer, waar zij in de vlam van een aardgasbrander bij luchtovermaat worden verbrand;
- d)
elke proceseenheid beschikt over twee branders en twee secundaire ventilatoren voor het geval een brander of ventilator uitvalt. De secundaire kamer is ontworpen voor een minimale verblijftijd van twee seconden bij een minimumtemperatuur van 850 °C onder alle verbrandingscondities;
- e)
bij het verlaten van de secundaire kamer gaan de afvalgassen door een barometrische demper onder in de schoorsteen, waar zij worden afgekoeld en met omgevingslucht worden verdund, zodat in de primaire en secundaire kamer een constante druk gehandhaafd blijft;
- f)
het proces vindt plaats in een cyclus van 24 uur, het laden, verwerken, afkoelen en verwijderen van de as inbegrepen. Aan het einde van de cyclus wordt de overblijvende as met behulp van een vacuümextractiesysteem uit de primaire kamer in gesloten zakken gedaan, die vervolgens worden verzegeld alvorens te worden vervoerd;
- g)
de vergassing van ander materiaal dan dierlijke bijproducten is niet toegestaan.
F. Verstoking van dierlijk vet in een thermische ketel
1. Grondstoffen
Voor dit procedé mag een vetfractie afkomstig van dierlijke bijproducten van alle categorieën worden gebruikt.
2. Verwerkingsmethode
Bij de verstoking van dierlijk vet in een thermische ketel worden de volgende verwerkingsnormen in acht genomen:
- a)
tenzij gebruik wordt gemaakt van visolie die, of gesmolten vet dat geproduceerd is overeenkomstig respectievelijk sectie VIII of sectie XII van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004, wordt de vetfractie van dierlijke bijproducten eerst verwerkt:
- i)
in het geval van vetfractie van categorie 1- en categorie 2-materiaal dat bestemd is voor verstoking in een andere installatie:
- —
voor vetfractie afkomstig van de verwerking van herkauwers die met negatief resultaat zijn getest overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 999/2001 en van de verwerking van andere dieren dan herkauwers die op TSE's moeten worden getest, volgens een van de verwerkingsmethoden 1 tot en met 5 als beschreven in hoofdstuk III;
- —
voor vetfractie afkomstig van de verwerking van andere herkauwers, volgens verwerkingsmethode 1 als beschreven in hoofdstuk III, en
- ii)
in het geval van categorie 1- en categorie 2-materiaal dat bestemd is voor verstoking in hetzelfde bedrijf en in het geval van categorie 3-materiaal, volgens een van de verwerkingsmethoden 1 tot en met 5 of met verwerkingsmethode 7; indien het materiaal afgeleid is van vis, volgens de verwerkingsmethoden 1 tot en met 7 als beschreven in hoofdstuk III;
- b)
de vetfractie wordt van het eiwit gescheiden; in het geval van vet van herkauwers dat bestemd is voor verstoking in een ander bedrijf worden de onoplosbare verontreinigingen verwijderd tot een maximumgehalte van 0,15 gewichtsprocent overblijft;
- c)
na het onder a) en b) beschreven proces wordt het vet:
- i)
in een stoomketel verdampt en bij een minimumtemperatuur van 1 100 °C gedurende ten minste 0,2 seconde verbrand, of
- ii)
met gebruikmaking van gelijkwaardige door de bevoegde autoriteit goedgekeurde procesparameters verwerkt;
- d)
de verstoking van ander materiaal van dierlijke oorsprong dan dierlijk vet is niet toegestaan;
- e)
vet afkomstig van categorie 1- en categorie 2-materiaal wordt verstookt in hetzelfde bedrijf waar het vet gesmolten wordt, teneinde de opgewekte energie voor de verwerkingsprocessen te gebruiken. De bevoegde autoriteit mag echter het vervoer van dit vet voor verstoking naar andere bedrijven toestaan mits:
- i)
het bedrijf van bestemming toestemming voor de verstoking heeft;
- ii)
strenge voorwaarden worden toegepast voor de scheiding tussen verbranding en de verwerking van levensmiddelen of diervoeders in een erkend bedrijf op dezelfde locatie;
- f)
de verstoking overeenkomstig de wetgeving van de Unie ter bescherming van het milieu plaatsvindt, met name overeenkomstig de in die wetgeving vastgestelde normen inzake de beste beschikbare technieken voor de controle en de bewaking van emissies.
G. Thermomechanische biobrandstofproductie
1. Grondstoffen
Voor dit procedé mogen mest, de inhoud van het maag-darmkanaal en categorie 3-materiaal worden gebruikt.
2. Verwerkingsmethode
Bij thermomechanische biobrandstofproductie worden de volgende verwerkingsnormen in acht genomen:
- a)
de dierlijke bijproducten worden in een converter geladen en vervolgens gedurende een periode van acht uur bij een temperatuur van 80 °C behandeld. Tijdens deze periode wordt het materiaal voortdurend in grootte verkleind onder gebruikmaking van geschikte mechanische verkleiningsapparatuur;
- b)
het materiaal wordt vervolgens gedurende ten minste twee uur bij een temperatuur van 100 °C behandeld;
- c)
de deeltjesgrootte van het resulterende materiaal mag niet groter zijn dan 20 mm;
- d)
de dierlijke bijproducten worden zodanig behandeld dat gelijktijdig aan de onder a) en b) vastgestelde eisen met betrekking tot tijd, temperatuur en druk wordt voldaan;
- e)
tijdens de warmtebehandeling van het materiaal wordt het verdampte water continu uit de luchtruimte boven de biobrandstof afgezogen en door een condensor van roestvrij staal geleid. Het condenswater wordt gedurende ten minste één uur op een temperatuur van minstens 70 °C gehouden voordat het als afvalwater wordt geloosd;
- f)
na de warmtebehandeling van het materiaal wordt de resulterende biobrandstof uit de converter verwijderd en via een volledig overdekte en afgesloten transportband automatisch vervoerd naar een verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie op hetzelfde terrein;
- g)
De verwerking moet worden uitgevoerd in een batchprocedé.
H
Vervallen.
I. Behandeling van varkens- en pluimveemest met kalk
1. Grondstoffen
Voor dit proces mag mest als bedoeld in artikel 9, onder a), van Verordening (EG) nr. 1069/2009, afkomstig van varkens en pluimvee worden gebruikt.
2. Verwerkingsmethode
- a)
Het drogestofgehalte van de mest wordt bepaald volgens de methode CEN EN 12880:2000(1) ‘Characterization of sludges. Determination of dry residue and water content’.
Voor dit proces moet het drogestofgehalte tussen 15 % en 70 % liggen.
- b)
De hoeveelheid toe te voegen kalk wordt zodanig bepaald dat een van de onder f) aangegeven tijd-temperatuurcombinaties wordt bereikt.
- c)
De deeltjesgrootte van de te verwerken dierlijke bijproducten mag niet groter zijn dan 12 mm.
Zo nodig worden de mestdeeltjes tot deze deeltjesgrootte verkleind.
- d)
De mest wordt gemengd met ongebluste kalk (CaO) met een middelhoge tot hoge reactiviteit waarbij in minder dan zes minuten een temperatuurverhoging van 40 °C wordt bereikt overeenkomstig de criteria in reactiviteitstest 5.10 van de norm CEN EN 459-2:2002(2).
Het mengen moet worden uitgevoerd met twee mengers in serie met elk twee schroeven.
Beide mengers moeten:
- i)
een schroefdiameter van 0,55 m en een schroeflengte van 3,5 m hebben;
- ii)
werken bij een vermogen van 30 kW en een draaisnelheid van 156 toeren per minuut;
- iii)
een verwerkingscapaciteit van 10 ton per dag hebben.
De mest en de kalk moeten gemiddeld na ongeveer twee minuten gemengd zijn.
- e)
Het mengsel wordt gedurende ten minste zes uur verder gemengd tot een hoop van minimaal twee ton.
- f)
In de hoop worden meetpunten gekozen waar continu metingen worden verricht om aan te tonen dat het mengsel in de hoop een pH van minimaal 12 en een van de volgende tijd-temperatuurcombinaties bereikt:
- i)
60 °C gedurende 60 minuten, of
- ii)
70 °C gedurende 30 minuten.
- g)
De verwerking moet worden uitgevoerd in een batchprocedé.
- h)
Er moet een permanente schriftelijke procedure op basis van de HACCP-beginselen worden ingevoerd.
- i)
Exploitanten mogen de bevoegde autoriteit door middel van validatie overeenkomstig de onderstaande eisen aantonen dat een proces met een andere menginrichting als bedoeld onder d) of met gebrande dolomiet (CaO.MgO) in plaats van ongebluste kalk ten minste even efficiënt is als het onder a) tot en met h) beschreven proces.
Die validatie moet:
- —
aantonen dat met een andere menginrichting dan bedoeld onder d) of met gebrande dolomiet, al naar het geval, een mengsel met mest kan worden geproduceerd waarbij de onder f) beschreven parameters voor de pH, tijd en temperatuur kunnen worden bereikt;
- —
gebaseerd worden op meting van de tijd en de temperatuur onder in de hoop, in het midden daarvan en bovenin, met een representatief aantal meetpunten (ten minste vier onderin, maximaal 10 cm boven de bodem en 10 cm onder het oppervlak, één meetpunt in het midden, halverwege tussen de onderkant en de top van de hoop, en vier meetpunten bovenin de hoop, maximaal 10 cm onder het oppervlak en maximaal 10 cm onder de top van de hoop);
- —
gedurende twee perioden van ten minste 30 dagen worden uitgevoerd, waarvan één in het koude seizoen van het jaar op de geografische plaats waar de menginrichting gebruikt zal worden.
J. Meerstapskatalyseproces voor de productie van hernieuwbare brandstoffen
1. Grondstoffen
- a)
Voor dit proces mag het volgende materiaal worden gebruikt:
- i)
gesmolten vet afkomstig van categorie 2-materiaal, dat is verwerkt met verwerkingsmethode 1 (sterilisatie onder druk);
- ii)
visolie of gesmolten vet afkomstig van categorie 3-materiaal, dat is verwerkt met:
- —
een van de verwerkingsmethoden 1 tot en met 5 of verwerkingsmethode 7, of
- —
in het geval van materiaal dat is afgeleid van visolie, een van de verwerkingsmethoden 1 tot en met 7;
- iii)
visolie die, of gesmolten vet dat geproduceerd is overeenkomstig respectievelijk sectie VIII of sectie XII van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004;
- b)
het gebruik van gesmolten vet afkomstig van categorie 1-materiaal voor dit proces is verboden.
2. Verwerkingmethode
- a)
Het gesmolten vet wordt als volgt voorbehandeld:
- i)
ontkleuring van het gecentrifugeerde materiaal door zeven door een kleifilter;
- ii)
verwijdering van resterende onoplosbare verontreinigingen door filtratie;
- b)
het voorbehandelde materiaal ondergaat een meerstapskatalyseproces bestaande uit hydrodeoxygenering gevolgd door isomerisatie.
Het materiaal wordt gedurende ten minste 20 minuten aan een druk van ten minste 20 bar en een temperatuur van ten minste 250 °C blootgesteld;
K. Inkuiling van vismateriaal
1. Grondstoffen
Voor dit proces mogen alleen de volgende bijproducten verkregen uit waterdieren worden gebruikt:
- a)
categorie 2-materiaal als bedoeld in artikel 9, onder f) i) en ii), van Verordening (EG) nr. 1069/2009;
- b)
categorie 3-materiaal.
2. Verwerkingsmethode
2.1
De te behandelen materialen worden verzameld op aquacultuurbedrijven en voedselverwerkende bedrijven op een dagelijkse basis en zonder onnodige vertragingen, gemalen of gehakt, en daarna ingekuild bij een pH van 4 of lager, met mierenzuur of andere organische zuren die in het kader van de diervoederwetgeving zijn toegestaan. De resulterende vissilage moet een suspensie van delen van waterdieren zijn, vloeibaar gemaakt door de werking van endogene enzymen in aanwezigheid van het toegevoegde zuur. De eiwitten van waterdieren moeten door de enzymen en het zuur worden gereduceerd tot kleinere oplosbare eenheden, teneinde bederf door micro- organismen te voorkomen. Het kuilvoeder wordt naar het verwerkingsbedrijf gebracht.
2.2
In het verwerkingsbedrijf moet het kuilvoeder van waterdieren in gesloten opslagtanks worden gepompt. De incubatietijd moet ten minste 24 uur bedragen, bij een pH van 4 of lager, vóór de warmtebehandeling kan worden uitgevoerd. Vóór de warmtebehandeling van moet het kuilvoeder op basis van waterdieren een pH van 4 of lager hebben en een deeltjesgrootte van minder dan 10 mm na filtratie of maceratie in de fabriek. Bij de verwerking moet het onderworpen worden aan voorverwarming tot een temperatuur van meer dan 85 °C, gevolgd door een incubatieperiode in een geïsoleerde container teneinde in het gehele vismateriaal een temperatuur van 85 °C gedurende 25 minuten te verkrijgen. De verwerking moet plaatsvinden in een gesloten productielijn met tanks en leidingen.
2.3
Voordat toestemming wordt verleend, moet de permanente schriftelijke procedure van de exploitant, zoals bedoeld in artikel 29, leden 1 tot en met 3, van Verordening (EG) nr. 1069/2009, beoordeeld worden door de bevoegde autoriteit.
L. Meerfasige katalytische hydrobehandeling voor de productie van hernieuwbare brandstoffen
1. Grondstoffen
Voor dit proces mag het volgende materiaal worden gebruikt:
- a)
gesmolten vet afkomstig van categorie 1-materiaal, dat is verwerkt volgens verwerkingsmethode 1 (sterilisatie onder druk);
- b)
gesmolten vet en visolie zoals bedoeld in deze afdeling, onder J, punt 1, onder a).
2. Verwerkingsmethode
- a)
Het gesmolten vet moet worden voorbehandeld door middel van ontkleuring van de grondstoffen, met inbegrip van gesmolten vetten, met zuur in de aanwezigheid van bleekaarde en de daaropvolgende verwijdering van de gebruikte bleekaarde en onoplosbare verontreinigingen door middel van filtratie;
voorafgaand aan deze behandeling kan het gesmolten vet worden ontgomd met zuur en/of een loogoplossing om verontreinigingen uit het gesmolten vet te verwijderen door gom te vormen en die gom vervolgens door centrifugering te scheiden.
- b)
Het voorbehandelde materiaal moet een hydrobehandelingsproces bestaande uit een katalytische hydrobehandeling gevolgd door stripping en isomerisatie ondergaan.
Het materiaal moet gedurende ten minste 20 minuten aan een druk van ten minste 30 bar en een temperatuur van ten minste 265 °C worden blootgesteld.
Afdeling 3. Verwijdering en gebruik van afgeleide producten
1
Producten afkomstig van de verwerking van:
- a)
categorie 1-materiaal worden:
- i)
verwijderd overeenkomstig artikel 12, onder a) of b), van Verordening (EG) nr. 1069/2009;
- ii)
verwijderd door begraving op een toegelaten stortplaats;
- iii)
omgezet in biogas. In dat geval moeten de gistingsresiduen worden verwijderd overeenkomstig punt i) of punt ii), behalve als het materiaal afkomstig is van verwerking overeenkomstig punt 2, onder a) of b), als de residuen kunnen worden gebruikt overeenkomstig de voorwaarden van punt 2, onder a) of onder b), iii), al naar het geval, of
- iv)
verder verwerkt tot vetderivaten voor andere gebruiksdoeleinden dan vervoedering;
- b)
categorie 2- en categorie 3-materiaal worden:
- i)
verwijderd overeenkomstig punt 1, onder a), i) of ii), al dan niet na verwerking overeenkomstig artikel 13, onder a) en b), en artikel 14, onder a) en b), van Verordening (EG) nr. 1069/2009;
- ii)
verder verwerkt tot vetderivaten voor andere gebruiksdoeleinden dan vervoedering;
- iii)
als organische meststof of bodemverbeteraar gebruikt, of
- iv)
tot compost verwerkt of omgezet in biogas.
2
Materiaal dat verwerkt is met gebruikmaking van:
- a)
alkalische hydrolyse als omschreven in afdeling 2, onder A, mag in een biogasinstallatie worden omgezet en daarna bij een minimumtemperatuur van 900 °C snel verbrand en vervolgens snel afgekoeld (‘geblust’) worden; indien het in artikel 8, onder a) en b), van Verordening (EG) nr. 1069/2009 genoemde materiaal als grondstof wordt gebruikt, vindt de omzetting in biogas in een gesloten systeem plaats, op dezelfde locatie als de verwerking;
- b)
het biodieselproductieproces mag:
- i)
in het geval van biodiesel en residuen van de destillatie van biodiesel, zonder enige beperking op grond van deze verordening, gebruikt worden als brandstof (eindpunt);
- ii)
in het geval van kaliumsulfaat, gebruikt worden om rechtstreeks op het land te worden uitgereden of voor de vervaardiging van afgeleide producten die op het land worden uitgereden;
- iii)
in het geval van glycerol, afkomstig van categorie 1- of categorie 2-materiaal dat is verwerkt met gebruikmaking van verwerkingsmethode 1 als beschreven in hoofdstuk III:
- —
voor technische doeleinden worden gebruikt;
- —
worden omgezet in biogas, waarna de gistingsresiduen op het land mogen worden uitgereden op het nationale grondgebied van de lidstaat van productie, mits de bevoegde autoriteit hiertoe besloten heeft, of
- —
worden gebruikt voor denitrificatie in een afvalwaterzuiveringsinstallatie, waarna de denitrificatieresiduen op het land mogen worden uitgereden overeenkomstig Richtlijn 91/271/EEG van de Raad (3);
- iv)
in het geval van glycerol, afkomstig van categorie 3-materiaal:
- —
voor technische doeleinden worden gebruikt;
- —
worden omgezet in biogas, waarna de gistingsresiduen op het land mogen worden uitgereden, of
- —
voor vervoedering worden gebruikt, op voorwaarde dat de glycerol niet afkomstig is van categorie 3-materiaal als bedoeld in artikel 10, onder n), o) en p), van Verordening (EG) nr. 1069/2009;
- c)
het meerstapskatalyseproces voor de productie van hernieuwbare brandstoffen mag:
- i)
in het geval van benzine en andere met dit proces geproduceerde brandstoffen, zonder enige beperking op grond van deze verordening, gebruikt worden als brandstof (eindpunt);
- ii)
in het geval van voor het ontkleuren gebruikte klei en slib van het voorbehandelingsproces als bedoeld in afdeling 2, onder J, punt 2, onder a):
- —
door verbranding of meeverbranding worden verwijderd;
- —
worden omgezet in biogas;
- —
worden gecomposteerd of voor de vervaardiging van afgeleide als bedoeld in artikel 36, onder a) i), van Verordening (EG) nr. 1069/2009;
- d)
het met kalk behandelde mengsel van varkens- en pluimveemest mag als verwerkte mest op het land worden uitgereden;
- e)
Het door inkuiling van vismateriaal verkregen eindproduct mag:
- i)
voor categorie 2-materiaal, worden gebruikt voor de doeleinden als bedoeld in artikel 13, onder a) tot en met d) en g) tot en met i), van Verordening (EG) nr. 1069/2009 zonder verdere verwerking of als voeder voor dieren zoals bedoeld in artikel 18 of artikel 36, onder a) ii), van die verordening, of
- ii)
voor categorie 3-materiaal, worden gebruikt voor doeleinden als bedoeld in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1069/2009.
- f)
De meerfasige katalytische hydrobehandeling voor de productie van hernieuwbare brandstoffen mag:
- i)
in het geval van met dit proces geproduceerd(e) hernieuwbare diesel, hernieuwbare reactiebrandstof, hernieuwbaar propaan en hernieuwbare benzine, zonder enige beperking op grond van deze verordening, gebruikt worden als brandstof (eindpunt);
- ii)
in het geval van gom, slib of gebruikte bleekaarde uit het voorbehandelingsproces zoals bedoeld in afdeling 2, onder L, punt 2, onder a):
- —
worden verwijderd overeenkomstig artikel 12, onder a) of b), van Verordening (EG) nr. 1069/2009;
- —
worden verwijderd door begraving op een toegelaten stortplaats;
- —
worden omgezet in biogas, op voorwaarde dat gistingsresiduen van de biogasomzetting worden verwijderd door verbranding, meeverbranding of begraving op een toegelaten stortplaats;
- —
worden gebruikt voor technische doeleinden zoals bedoeld in artikel 36, onder a), i), van Verordening (EG) nr. 1069/2009.
3
Ander afval dan dierlijke bijproducten en daarvan afgeleide producten als bedoeld in punt 2, dat van de verwerking van dierlijke bijproducten overeenkomstig deze afdeling afkomstig is, zoals slib, filterinhoud, as en gistingsresiduen, wordt verwijderd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009 en deze verordening.