Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) Nr. 142/2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn
Bijlage X Voedermiddelen
Geldend
Geldend vanaf 28-11-2021
- Bronpublicatie:
05-11-2021, PbEU 2021, L 393 (uitgifte: 08-11-2021, regelingnummer: 2021/1925)
- Inwerkingtreding
28-11-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-11-2021, PbEU 2021, L 393 (uitgifte: 08-11-2021, regelingnummer: 2021/1925)
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht (V)
Hoofdstuk I. Algemene eisen voor het verwerken en in de handel brengen
Microbiologische normen voor afgeleide producten
De onderstaande microbiologische normen gelden voor afgeleide producten.
Monsters die worden genomen tijdens de opslag van de eindproducten bij het verwerkingsbedrijf of bij uitslag van die producten uit dat bedrijf, moeten aan de volgende normen voldoen:
Salmonella: geen in 25 g: n = 5, c = 0, m = 0, M = 0,
Enterobacteriaceae: n = 5, c = 2, m = 10, M = 300 in 1 g,
waarbij:
n | = | aantal te testen monsters; |
m | = | drempelwaarde voor het aantal bacteriën; het resultaat wordt als bevredigend beschouwd als het aantal bacteriën in geen enkel monster groter dan m is; |
M | = | maximumwaarde voor het aantal bacteriën; het resultaat wordt als onbevredigend beschouwd als het aantal bacteriën in een of meer monsters gelijk aan of groter dan M is, en |
c | = | aantal monsters waarvoor de bacterietelling een resultaat tussen m en M te zien mag geven en waarbij het monster nog als aanvaardbaar wordt beschouwd als het resultaat van de bacterietelling voor de overige monsters niet groter dan m is. |
De in dit hoofdstuk beschreven microbiologische normen zijn echter niet van toepassing op gesmolten vet en visolie afkomstig van de verwerking van dierlijke bijproducten, wanneer de bij dezelfde verwerking verkregen dierlijke eiwitten onderworpen zijn aan bemonstering om naleving van deze normen te waarborgen.
Hoofdstuk II. Specifieke eisen voor verwerkte dierlijke eiwitten en andere afgeleide producten
Afdeling 1. Specifieke eisen voor verwerkte dierlijke eiwitten
A. Grondstoffen
1
Alleen dierlijke bijproducten bestaande uit categorie 3-materiaal of van dergelijke dierlijke bijproducten afgeleide producten, die niet genoemd worden in artikel 10, onder n), o) en p), van Verordening (EG) nr. 1069/2009, mogen worden gebruikt voor de vervaardiging van verwerkte dierlijke eiwitten
2
Verwerkte dierlijke eiwitten afkomstig van gekweekte insecten voor de productie van voeders voor andere landbouwhuisdieren dan pelsdieren mogen enkel van onderstaande insectensoorten afkomstig zijn:
- i)
de zwarte soldaatvlieg (Hermetia illucens) en de huisvlieg (Musca domestica);
- ii)
de meeltor (Tenebrio molitor) en de piepschuimkever (Alphitobius diaperinus);
- iii)
de huiskrekel (Acheta domesticus), de dierentuinkrekel (Gryllodes sigillatus) en de steppenkrekel (Gryllus assimilis).
- iv)
de zijderups (Bombyx mori).
B. Verwerkingsnormen
1
Verwerkte dierlijke eiwitten die afkomstig zijn van zoogdieren moeten behandeld zijn met verwerkingsmethode 1 (sterilisatie onder druk) als beschreven in bijlage IV, hoofdstuk III.
Hierbij geldt echter het volgende:
- a)
varkensbloed of varkensbloedfracties voor de vervaardiging van bloedmeel mogen in plaats daarvan met een van de verwerkingsmethoden 1 tot en met 5 of met verwerkingsmethode 7, als beschreven in bijlage IV, hoofdstuk III, zijn behandeld, mits in het geval van verwerkingsmethode 7 een kerntemperatuur van ten minste 80 °C is bereikt;
- b)
verwerkte dierlijke eiwitten afkomstig van zoogdieren:
- i)
mogen behandeld worden met een van de verwerkingsmethoden 1 tot en met 5 of met verwerkingsmethode 7, als beschreven in bijlage IV, hoofdstuk III, mits zij vervolgens worden verwijderd of worden verstookt als brandstof;
- ii)
mogen, indien zij uitsluitend bestemd zijn voor gebruik in voeder voor gezelschapsdieren, behandeld worden met een van de verwerkingsmethoden 1 tot en met 5 of met verwerkingsmethode 7, als beschreven in bijlage IV, hoofdstuk III, mits zij:
- —
worden vervoerd in speciale recipiënten die niet gebruikt worden voor het vervoer van dierlijke bijproducten of voeder voor landbouwhuisdieren, en
- —
rechtstreeks van een verwerkingsbedrijf voor categorie 3-materiaal worden verzonden naar het bedrijf voor de productie van voeder voor gezelschapsdieren, dan wel naar een erkend opslagbedrijf, vanwaar zij rechtstreeks worden verzonden naar een bedrijf voor de productie van voeder voor gezelschapsdieren.
2
Verwerkte dierlijke eiwitten van andere dieren dan zoogdieren, uitgezonderd vismeel, moeten met een van de verwerkingsmethoden 1 tot en met 5 of met verwerkingsmethode 7, als beschreven in bijlage IV, hoofdstuk III, behandeld zijn.
3
Vismeel moet:
- a)
met een van de in bijlage IV, hoofdstuk III, beschreven verwerkingsmethoden behandeld zijn, of
- b)
behandeld zijn met een methode die waarborgt dat het product voldoet aan de microbiologische normen voor afgeleide producten van hoofdstuk I van deze bijlage.
C. Opslag
1
Verwerkte dierlijke eiwitten moeten worden verpakt en opgeslagen in nieuwe of gesteriliseerde zakken of worden opgeslagen in adequate bakken voor bulkgoederen of in opslagloodsen.
Er worden toereikende maatregelen getroffen om de condensvorming in bakken en liften of op transportbanden zoveel mogelijk te beperken.
2
Producten op transportbanden en in liften en bakken worden beschermd tegen incidentele verontreiniging.
3
Apparatuur voor de behandeling van verwerkte dierlijke eiwitten wordt schoon en droog gehouden en moet geschikte inspectiepunten hebben zodat de apparatuur op reinheid kan worden gecontroleerd.
Alle opslagfaciliteiten moeten, voor zover noodzakelijk, regelmatig worden geleegd en gereinigd om verontreiniging te voorkomen.
4
Verwerkte dierlijke eiwitten moeten droog worden gehouden.
Lekken en condensvorming in de opslagruimte moeten worden voorkomen.
Afdeling 2. Specifieke eisen voor bloedproducten
A. Grondstof
Alleen bloed als bedoeld in artikel 10, onder a) en b) i), van Verordening (EG) nr. 1069/2009 mag voor de vervaardiging van bloedproducten worden gebruikt.
B. Verwerkingsnormen
Bloedproducten moeten:
- a)
met een van de verwerkingsmethoden 1 tot en met 5 of met verwerkingsmethode 7, als beschreven in bijlage IV, hoofdstuk III, behandeld zijn, of
- b)
behandeld zijn met een andere methode die waarborgt dat het bloedproduct voldoet aan de microbiologische normen voor afgeleide producten van hoofdstuk I van deze bijlage.
Afdeling 3. Specifieke eisen voor gesmolten vet, visolie en vetderivaten van categorie 3-materiaal
A. Grondstoffen
1. Gesmolten vet
Alleen ander categorie 3-materiaal dan categorie 3-materiaal als bedoeld in artikel 10, onder n), o) en p), van Verordening (EG) nr. 1069/2009 mag worden gebruikt voor de vervaardiging van gesmolten vet.
2. Visolie
Alleen categorie 3-materiaal als bedoeld in artikel 10, onder i), j) en l), van Verordening (EG) nr. 1069/2009 en categorie 3-materiaal afkomstig van waterdieren als bedoeld in artikel 10, onder e) en f), van die verordening mag worden gebruikt voor de vervaardiging van visolie.
B. Verwerkingsnormen
Tenzij gebruik wordt gemaakt van visolie die, of gesmolten vet dat geproduceerd is overeenkomstig respectievelijk sectie VIII of sectie XII van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004, wordt gesmolten vet geproduceerd met een van de verwerkingsmethoden 1 tot en met 5 of verwerkingsmethode 7, en visolie met:
- a)
een van de verwerkingsmethoden 1 tot en met 7, als beschreven in bijlage IV, hoofdstuk III, of
- b)
met een andere methode die waarborgt dat het product voldoet aan de microbiologische normen voor afgeleide producten van hoofdstuk I van deze bijlage.
Gesmolten vet van herkauwers moet zo worden gezuiverd dat het maximumgehalte aan nog resterende onoplosbare verontreinigingen niet meer dan 0,15 gewichtsprocent bedraagt.
Vetderivaten afkomstig van categorie 3-gesmolten vet of van categorie 3-visolie worden vervaardigd volgens een van de in bijlage IV, hoofdstuk III, beschreven verwerkingsmethoden.
C. Hygiëne-eisen
Als het gesmolten vet of de visolie in eindverpakking wordt geleverd, moeten nieuwe recipiënten worden gebruikt of recipiënten die gereinigd zijn en, indien nodig, ontsmet zijn om verontreiniging te voorkomen, en moeten alle voorzorgen worden genomen om herverontreiniging te voorkomen.
Als die producten bestemd zijn voor levering via bulkvervoer, moeten de leidingen, pompen, bulktanks, alsmede alle bulkcontainers of tankwagens die worden gebruikt voor het vervoer van de producten vanuit de productie-inrichting hetzij rechtstreeks naar het schip of naar opslagtanks op het land, hetzij rechtstreeks naar inrichtingen, vóór gebruik schoon zijn.
Afdeling 4. Specifieke eisen voor melk, biest en bepaalde andere van melk of biest afgeleide producten
Deel I. Algemene eisen
A. Grondstof
Alleen melk als bedoeld in artikel 10, onder e), van Verordening (EG) nr. 1069/2009, met uitzondering van centrifuge- of separatorslib, en melk als bedoeld in artikel 10, onder f) en h), van Verordening (EG) nr. 1069/2009 mag worden gebruikt voor de vervaardiging van melk, melkproducten en melkderivaten.
Biest mag uitsluitend worden gebruikt als het afkomstig is van levende dieren die geen symptomen vertoonden van een via biest op mens of dier overdraagbare ziekte.
B. Verwerkingsnormen
1
Melk moet een van de volgende behandelingen ondergaan:
- 1.1.
sterilisatie met een F0(*) -waarde van ten minste 3;
- 1.2.
UHT (**) in combinatie met:
- a)
een daarop volgende fysieke behandeling, door:
- i)
een droogprocedé, in het geval van melk die bestemd is als voeder voor dieren gecombineerd met extra verhitting tot 72 °C of meer, of
- ii)
verlaging van de pH tot minder dan 6 gedurende ten minste een uur;
- b)
de voorwaarde dat de melk, het melkproduct of melkderivaat ten minste 21 dagen voor verzending is geproduceerd en dat in de lidstaat van oorsprong gedurende deze periode geen mond-en-klauwzeer is vastgesteld;
- 1.3.
HTST (*) tweemaal toegepast;
- 1.4.
HTST in combinatie met:
- a)
een daarop volgende fysieke behandeling, door:
- i)
een droogprocedé, in het geval van melk die bestemd is als voeder voor dieren gecombineerd met extra verhitting tot 72 °C of meer, of
- ii)
verlaging van de pH tot minder dan 6 gedurende ten minste een uur;
- b)
de voorwaarde dat de melk, het melkproduct of melkderivaat ten minste 21 dagen voor verzending is geproduceerd en dat in de lidstaat van oorsprong gedurende deze periode geen mond-en-klauwzeer is vastgesteld.
2
Melkproducten en melkderivaten moeten ten minste een van de in punt 1 bedoelde behandelingen ondergaan of worden bereid met melk die overeenkomstig punt 1 is behandeld.
3
Wei die wordt gebruikt als voeder voor dieren van soorten die gevoelig zijn voor mond-en-klauwzeer en die wordt geproduceerd van melk die een behandeling overeenkomstig punt 1 heeft ondergaan:
- a)
mag pas 16 uur na het stremmen van de melk worden afgetapt en alleen naar veehouderijen worden vervoerd als de pH lager dan 6,0 is, of
- b)
moet ten minste 21 dagen vóór verzending zijn geproduceerd, waarbij gedurende die periode geen geval van mond-en-klauwzeer in het land van oorsprong is geconstateerd.
4
Behalve aan de in de punten 1, 2 en 3 vermelde eisen moeten melk, melkproducten en melkderivaten aan de volgende eisen voldoen:
- 4.1.
na de verwerking moeten de nodige voorzorgsmaatregelen worden getroffen om te voorkomen dat het product wordt verontreinigd;
- 4.2.
het eindproduct moet voorzien zijn van een etiket waarop vermeld staat dat het categorie 3-materiaal bevat en niet bestemd is voor menselijke consumptie, en het moet:
- a)
in nieuwe recipiënten worden verpakt, of
- b)
in bulk worden vervoerd in containers of andere vervoermiddelen die vóór gebruik grondig zijn gereinigd en ontsmet.
5
Rauwe melk moet worden geproduceerd onder omstandigheden die adequate garanties bieden ten aanzien van de diergezondheid.
6
Biest en biestproducten moeten:
- 6.1.
zijn verkregen van runderen die worden gehouden in een bedrijf waar alle rundveebeslagen zijn erkend als officieel tuberculosevrij, officieel brucellosevrij en officieel vrij van endemische runderleukose, als omschreven in artikel 2, lid 2, onder d), f) en j), van Richtlijn 64/432/EEG;
- 6.2.
ten minste 21 dagen vóór verzending zijn geproduceerd, waarbij gedurende die periode geen geval van mond-en-klauwzeer in het land van oorsprong is geconstateerd;
- 6.3.
één HTST-behandeling hebben ondergaan (*);
- 6.4.
voldoen aan de eisen van punt 4.
Deel II. Afwijking voor het in de handel brengen van melk die overeenkomstig nationale normen is verwerkt
1
De in de punten 2 en 3 vastgestelde eisen zijn van toepassing op de verwerking, het gebruik en de opslag van melk, melkproducten en melkderivaten die onder de definitie van categorie 3-materiaal vallen, als bedoeld in artikel 10, onder e), van Verordening (EG) nr. 1069/2009, met uitzondering van centrifuge- of separatorslib en melk, melkproducten en melkderivaten als bedoeld in artikel 10, onder f) en h), van die verordening, die niet zijn verwerkt overeenkomstig deel I van deze afdeling.
2
De bevoegde autoriteit staat melkverwerkingsinrichtingen die zijn erkend of geregistreerd overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 853/2004 om melk, melkproducten en melkderivaten voor de in punt 3 bedoelde doeleinden te leveren op voorwaarde dat de betrokken inrichting de traceerbaarheid van de producten garandeert.
3
Melk, melkproducten en melkderivaten mogen worden geleverd en gebruikt als voedermiddelen:
- a)
in de betrokken lidstaat en in grensoverschrijdende gebieden wanneer de betrokken lidstaten dit onderling overeen zijn gekomen, in het geval van afgeleide producten, met inbegrip van wit water, die in aanraking zijn geweest met rauwe melk en/of gepasteuriseerde melk overeenkomstig bijlage III, sectie IX, hoofdstuk II, punt II.1, onder a) of b), bij Verordening (EG) nr. 853/2004, indien die afgeleide producten een van de volgende behandelingen hebben ondergaan:
- i)
UHT;
- ii)
een sterilisatie waarbij een Fc-waarde van ten minste 3 wordt bereikt of die is uitgevoerd bij een temperatuur van ten minste 115 °C gedurende 15 minuten of een gelijkwaardige tijd-temperatuurcombinatie;
- iii)
pasteurisatie of sterilisatie anders dan bedoeld in punt ii), gevolgd door:
- —
voor melkpoeder, melkpoederproducten of melkpoederderivaten, een droogprocedé;
- —
voor een aangezuurd melkproduct, een procedé waarbij de pH gedurende ten minste één uur tot minder dan 6 wordt verlaagd;
- b)
in de betrokken lidstaat,
- i)
indien het gaat om afgeleide producten, met inbegrip van wit water, die in aanraking zijn geweest met melk die alleen gepasteuriseerd is overeenkomstig bijlage III, sectie IX, hoofdstuk II, punt II.1, onder a), bij Verordening (EG) nr. 853/2004, en wei, afkomstig van niet-warmtebehandelde melkproducten, die pas 16 uur na het stremmen van de melk is afgetapt en die alleen als voeder mag worden geleverd als de pH minder dan 6,0 bedraagt, op voorwaarde dat de afgeleide producten worden verzonden naar een beperkt aantal toegelaten veehouderijen, dat is vastgesteld op grond van de risicobeoordeling voor best- en worse-casescenario's die door de betrokken lidstaat is uitgevoerd bij de opstelling van de rampenplannen voor epizoötieën, met name mond-en-klauwzeer;
- ii)
indien het gaat om rauwe producten, met inbegrip van wit water dat in aanraking is geweest met rauwe melk en andere producten waarvoor de onder a) en b) i), bedoelde behandelingen niet kunnen worden gegarandeerd, op voorwaarde dat zij worden verzonden naar een beperkt aantal toegelaten veehouderijen, dat is vastgesteld op grond van de risicobeoordeling voor best- en worse-casescenario's die door de betrokken lidstaat wordt uitgevoerd bij de opstelling van de rampenplannen voor epizoötieën, met name mond-en-klauwzeer, mits de op de toegelaten veehouderijen aanwezige dieren alleen kunnen worden verplaatst:
- —
rechtstreeks naar een slachthuis in dezelfde lidstaat, of
- —
naar een ander agrarisch bedrijf in dezelfde lidstaat, waarvoor de bevoegde autoriteit garandeert dat voor mond-en-klauwzeer vatbare dieren het bedrijf alleen kunnen verlaten, hetzij rechtstreeks naar een slachthuis in dezelfde lidstaat, hetzij, indien de dieren verzonden zijn naar een agrarisch bedrijf dat de in punt ii) bedoelde producten niet vervoedert, na een wachttijd van 21 dagen na aankomst van de dieren.
4
De bevoegde autoriteit mag toestemming verlenen voor de levering van biest die niet voldoet aan de in deel I, onder B, punt 6, vastgestelde voorwaarden, van een landbouwer aan een andere landbouwer binnen dezelfde lidstaat voor vervoederingsdoeleinden, onder omstandigheden waarmee de overdracht van gezondheidrisico's wordt voorkomen.
Deel III. Bijzondere eisen voor centrifuge- en separatorslib
Categorie 3-materiaal bestaande uit centrifuge- of separatorslib moet een warmtebehandeling hebben ondergaan van ten minste 60 minuten bij 70 °C of ten minste 30 minuten bij 80 °C, voordat het in de handel mag worden gebracht om aan landbouwhuisdieren te vervoederen.
In afwijking van het eerste lid kan de bevoegde autoriteit toestemming geven voor alternatieve parameters voor de warmtebehandeling van centrifuge- of separatorslib bestemd voor gebruik binnen de lidstaten die toestemming hebben verleend voor deze alternatieve parameters, mits de exploitanten kunnen aantonen dat de warmtebehandeling volgens de alternatieve parameters ten minste dezelfde risicovermindering waarborgt als de behandeling verricht volgens de parameters als aangegeven in de eerste alinea.
Afdeling 5. Specifieke eisen voor gelatine en gehydrolyseerde eiwitten
A. Grondstoffen
Alleen dierlijke bijproducten bestaande uit categorie 3-materiaal of van dergelijke dierlijke bijproducten afgeleide producten, die niet genoemd worden in artikel 10, onder m), n), o) en p), van Verordening (EG) nr. 1069/2009, mogen worden gebruikt voor de productie van gelatine en gehydrolyseerde eiwitten.
B. Verwerkingsnormen voor gelatine
1
Tenzij de gelatine geproduceerd is overeenkomstig bijlage III, sectie XIV, bij Verordening (EG) nr. 853/2004, moet de gelatine geproduceerd worden via een proces waarbij categorie 3-materiaal met een zuur of een base wordt behandeld en vervolgens een of meer keren wordt gespoeld.
Daarna wordt de pH aangepast. De gelatine wordt geëxtraheerd door de grondstoffen een keer of verschillende keren na elkaar te verhitten; het extract wordt dan gezuiverd door middel van filtratie en sterilisatie.
2
Na de in punt 1 bedoelde bewerkingen kan de gelatine worden gedroogd en vervolgens eventueel worden verwerkt tot poeder of tot blaadjes.
3
Het is verboden andere conserveringsmiddelen te gebruiken dan zwaveldioxide en waterstofperoxide.
C. Overige eisen voor gelatine
Gelatine moet onder bevredigende hygiënische omstandigheden worden voorzien van een onmiddellijke verpakking, worden verpakt, opgeslagen en vervoerd.
In het bijzonder geldt het volgende:
- a)
er moet een ruimte zijn voor de opslag van materiaal voor onmiddellijke verpakking en ander verpakkingsmateriaal;
- b)
het aanbrengen van de onmiddellijke verpakking en de verpakking moet plaatsvinden in een ruimte of op een plaats die voor dat doel bestemd is.
D. Verwerkingsnormen voor gehydrolyseerde eiwitten
Gehydrolyseerde eiwitten moeten worden vervaardigd via een productieproces dat adequate maatregelen omvat om verontreiniging zoveel mogelijk te beperken. Van herkauwers afgeleide gehydrolyseerde eiwitten hebben een molecuulmassa van minder dan 10 000 dalton.
Naast de in de eerste alinea genoemde eisen moeten gehydrolyseerde eiwitten die volledig of gedeeltelijk van huiden van herkauwers afkomstig zijn, worden vervaardigd in een verwerkingsfabriek die uitsluitend gehydrolyseerde eiwitten produceert; tijdens het productieproces moeten de categorie 3-grondstoffen worden voorbewerkt door pekelen, kalken en grondig wassen, gevolgd door blootstelling van het materiaal aan:
- a)
een pH van meer dan 11 gedurende meer dan 3 uur bij een temperatuur van meer dan 80 °C, gevolgd door een warmtebehandeling bij meer dan 140 °C gedurende 30 minuten bij meer dan 3,6 bar, of
- b)
een pH van 1 tot 2, gevolgd door een pH van meer dan 11, gevolgd door een warmtebehandeling bij 140 °C gedurende 30 minuten bij 3 bar.
Afdeling 6. Specifieke eisen voor dicalciumfosfaat
A. Grondstoffen
Alleen dierlijke bijproducten bestaande uit categorie 3-materiaal of van dergelijke dierlijke bijproducten afgeleide producten, die niet genoemd worden in artikel 10, onder m), n), o) en p), van Verordening (EG) nr. 1069/2009 mogen worden gebruikt voor de productie van dicalciumfosfaat.
B. Verwerkingsnormen
1
Dicalciumfosfaat moet worden vervaardigd via een proces dat uit de volgende drie stappen bestaat:
- a)
eerst wordt al het beendermateriaal dat bestaat uit categorie 3-materiaal fijn gemalen, met heet water ontvet en behandeld met verdund zoutzuur (bij een minimumconcentratie van 4 % en een pH van minder dan 1,5) gedurende ten minste twee dagen;
- b)
vervolgens wordt de verkregen fosfaatoplossing na de procesfase als bedoeld onder a) behandeld met kalk, wat resulteert in een neerslag van dicalciumfosfaat met een pH tussen 4 en 7;
- c)
ten slotte wordt dit neerslag van dicalciumfosfaat met lucht gedroogd bij een inlaattemperatuur van 65 °C tot 325 °C en een eindtemperatuur tussen 30 °C en 65 °C.
2
Indien dicalciumfosfaat uit ontvette beenderen wordt geproduceerd, moet het geproduceerd worden uit beenderen als bedoeld in artikel 10, onder a), van Verordening (EG) nr. 1069/2009.
Afdeling 7. Specifieke eisen voor tricalciumfosfaat
A. Grondstoffen
Alleen dierlijke bijproducten bestaande uit categorie 3-materiaal of van dergelijke dierlijke bijproducten afgeleide producten, die niet genoemd worden in artikel 10, onder m), n), o) en p), van Verordening (EG) nr. 1069/2009 mogen worden gebruikt voor de productie van tricalciumfosfaat.
B. Verwerkingsnormen
Tricalciumfosfaat moet worden vervaardigd via een proces waarbij:
- a)
al het beendermateriaal dat bestaat uit categorie 3-materiaal fijn wordt gemalen en in tegenstroom met heet water wordt ontvet (botsplinters van minder dan 14 mm);
- b)
het materiaal gedurende 30 minuten continu met stoom wordt verhit bij 145 °C en 4 bar;
- c)
de eiwithoudende vloeistof door centrifugering van het hydroxyapatiet (tricalciumfosfaat) wordt gescheiden;
- d)
het tricalciumfosfaat wordt gedroogd in een wervelbed met lucht bij 200 °C en vervolgens wordt gegranuleerd.
Afdeling 8. Specifieke eisen voor collageen
A. Grondstoffen
Alleen dierlijke bijproducten bestaande uit categorie 3-materiaal of van dergelijke dierlijke bijproducten afgeleide producten, die niet genoemd worden in artikel 10, onder m), n), o) en p), van Verordening (EG) nr. 1069/2009, mogen worden gebruikt voor de productie van collageen.
B. Verwerkingsnormen
1
Tenzij het collageen geproduceerd is overeenkomstig de eisen voor collageen in bijlage III, sectie XV, bij Verordening (EG) nr. 853/2004, moet het geproduceerd worden volgens een procedé waarbij onverwerkt categorie 3-materiaal wordt gewassen, de pH met een zuur of base wordt bijgesteld, het materiaal een of meer keren gespoeld en vervolgens gefiltreerd en geëxtrudeerd wordt.
Na deze behandeling mag het collageen eventueel worden gedroogd.
2
Het is verboden andere conserveringsmiddelen te gebruiken dan krachtens de wetgeving van de Unie is toegestaan.
C. Andere criteria
Collageen moet onder bevredigende hygiënische omstandigheden worden voorzien van een onmiddellijke verpakking, worden verpakt, opgeslagen en vervoerd. In het bijzonder geldt het volgende:
- a)
er moet een ruimte zijn voor de opslag van materiaal voor onmiddellijke verpakking en ander verpakkingsmateriaal;
- b)
het aanbrengen van de onmiddellijke verpakking en de verpakking moet plaatsvinden in een ruimte of op een plaats die voor dat doel bestemd is.
Afdeling 9. Specifieke eisen voor eiproducten
A. Grondstoffen
Alleen dierlijke bijproducten als bedoeld in artikel 10, onder e), f) en k) ii), van Verordening (EG) nr. 1069/2009 mogen voor de vervaardiging van eiproducten worden gebruikt.
B. Verwerkingsnormen
Eiproducten moeten:
- a)
met een van de verwerkingsmethoden 1 tot en met 5 of verwerkingsmethode 7, als beschreven in bijlage IV, hoofdstuk III, behandeld zijn,
- b)
behandeld zijn volgens een andere methode met parameters die ervoor zorgen dat het product voldoet aan de microbiologische normen voor afgeleide producten in hoofdstuk I, of
- c)
behandeld zijn overeenkomstig de voorschriften voor eieren en eiproducten in bijlage III, sectie X, hoofdstukken I, II en III, bij Verordening (EG) nr. 853/2004.
Afdeling 10. Specifieke eisen voor de vervoedering van bepaald categorie 3-materiaal als bedoeld in artikel 10, onder f), van Verordening (EG) nr. 1069/2009, aan andere landbouwhuisdieren dan pelsdieren
Categorie 3-materiaal dat bestaat uit levensmiddelen die uit de lidstaten afkomstige producten van dierlijke oorsprong bevatten, die niet langer voor menselijke consumptie bestemd zijn om commerciële redenen of wegens productieproblemen, verpakkingsgebreken of andere problemen die geen risico voor de volksgezondheid of de diergezondheid inhouden, als bedoeld in artikel 10, onder f), van Verordening (EG) nr. 1069/2009, mag zonder verdere verwerking in de handel worden gebracht voor vervoedering aan andere landbouwhuisdieren dan pelsdieren, mits:
- i)
het materiaal verwerkt is als gedefinieerd in artikel 2, lid l, onder m), van Verordening (EG) nr. 852/2004 of overeenkomstig deze verordening;
- ii)
het geheel of gedeeltelijk bestaat uit een of meer van de volgende typen categorie 3-materiaal als bedoeld in artikel 10, onder f), van Verordening (EG) nr. 1069/2009:
- —
melk;
- —
melkproducten;
- —
melkderivaten;
- —
eieren;
- —
eiproducten;
- —
honing;
- —
gesmolten vet;
- —
collageen;
- —
gelatine;
- iii)
het niet in aanraking geweest is met ander categorie 3-materiaal, en
- iv)
alle nodige voorzorgsmaatregelen getroffen zijn om verontreiniging van het materiaal te voorkomen.
Hoofdstuk III. Eisen voor bepaald visvoeder en visaas
1
Voor voeder voor gekweekte vis of andere aquacultuurdieren bestemde dierlijke bijproducten van vissen of aquatische ongewervelden en afgeleide producten daarvan voldoen aan de volgende eisen:
- a)
zij worden gescheiden van niet voor dat doel toegelaten materiaal gehanteerd en verwerkt;
- b)
zij zijn afkomstig:
- i)
van voor commerciële doeleinden aangevoerde wilde vis of andere waterdieren, met uitzondering van zeezoogdieren, of van dierlijke bijproducten van wilde vis afkomstig van bedrijven die visproducten voor menselijke consumptie vervaardigen, of
- ii)
van gekweekte vis, op voorwaarde dat zij vervoederd worden aan gekweekte vis van een andere soort;
- c)
zij worden verwerkt in een verwerkingsbedrijf volgens een methode die een microbiologisch veilig product waarborgt, ook ten aanzien van ziekteverwekkers bij vissen.
2
Om onaanvaardbare risico's van op mens of dier overdraagbare ziekten te voorkomen kan de bevoegde autoriteit voorwaarden vaststellen voor het gebruik van waterdieren en van aquatische en terrestrische ongewervelden:
- a)
als voeder voor gekweekte vis of aquatische ongewervelden, wanneer de dierlijke bijproducten niet verwerkt zijn overeenkomstig punt 1, onder c);
- b)
als visaas, met inbegrip van aas voor aquatische ongewervelden.
Voetnoten
F0 is de berekende dodende werking op sporen van bacteriën. Een F0-waarde van 3,00 betekent dat het koudste punt in het product voldoende is verhit om dezelfde dodende werking te verkrijgen als 121 °C (250 °F) in drie minuten met verwaarloosbare verhittings- en afkoeltijd.
UHT = ultrahogetemperatuurbehandeling bij 132 °C gedurende ten minste één seconde.
HTST = kortstondige pasteurisatie bij hoge temperatuur (High Temperature Short Time — HTST), namelijk bij 72 °C gedurende ten minste 15 seconden, of een equivalente pasteurisatiebehandeling die volstaat om een negatieve reactie op de fosfatasetest te veroorzaken.
HTST = kortstondige pasteurisatie bij hoge temperatuur (High Temperature Short Time — HTST), namelijk bij 72 °C gedurende ten minste 15 seconden, of een equivalente pasteurisatiebehandeling die volstaat om een negatieve reactie op de fosfatasetest te veroorzaken.