Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) Nr. 142/2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn
Bijlage VI Bijzondere voorschriften inzake onderzoek, vervoedering en verzameling en verwijdering
Geldend
Geldend vanaf 27-01-2015
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 23-02-2015.
- Bronpublicatie:
06-01-2015, PbEU 2015, L 3 (uitgifte: 07-01-2015, regelingnummer: 2015/9)
- Inwerkingtreding
27-01-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
06-01-2015, PbEU 2015, L 3 (uitgifte: 07-01-2015, regelingnummer: 2015/9)
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht (V)
Hoofdstuk I. Bijzondere voorschriften inzake monsters voor onderzoeks- en andere doeleinden
Afdeling 1. Voor onderzoek en diagnose bestemde monsters
1
Exploitanten zorgen ervoor dat zendingen voor onderzoek en diagnose bestemde monsters vergezeld gaan van een handelsdocument waarin het volgende wordt vermeld:
- a)
de omschrijving van het materiaal en de diersoort van oorsprong;
- b)
de categorie waartoe het materiaal behoort;
- c)
de hoeveelheid materiaal;
- d)
de plaats van oorsprong en de plaats van verzending van het materiaal;
- e)
de naam en het adres van de afzender;
- f)
de naam en het adres van de geadresseerde en/of de gebruiker.
2
Gebruikers die voor onderzoek en diagnose bestemde monsters hanteren, treffen alle nodige maatregelen om te voorkomen dat op mens of dier overdraagbare ziekten worden verspreid zolang zij het materiaal onder hun controle hanteren, met name door de toepassing van goede laboratoriumpraktijken.
3
Elk daaropvolgend gebruik van voor onderzoek en diagnose bestemde monsters voor andere doeleinden dan in bijlage I, punt 38, worden genoemd, is verboden.
4
Tenzij zij voor referentiedoeleinden worden bewaard, worden voor onderzoek en diagnose bestemde monsters en producten die afkomstig zijn van het gebruik van dergelijke monsters, verwijderd:
- a)
als afval door verbranding of meeverbranding;
- b)
in het geval van dierlijke bijproducten of afgeleide producten als bedoeld in artikel 8, onder a) iv), c) en d), artikel 9 en artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1069/2009 die deel uitmaken van celculturen, laboratoriumsets of laboratoriummonsters, door een behandeling onder voorwaarden die op zijn minst gelijkwaardig zijn aan de gevalideerde methode voor stoomautoclaven (1) en vervolgens door verwijdering als afval of afvalwater overeenkomstig de toepasselijke wetgeving van de Unie;
- c)
door sterilisatie onder druk gevolgd door verwijdering of gebruik overeenkomstig de artikelen 12 tot en met 14 van Verordening (EG) nr. 1069/2009.
5
Gebruikers die voor onderzoek en diagnose bestemde monsters hanteren, houden een register van ontvangen zendingen van die monsters bij.
Het register bevat de in punt 1 bedoelde informatie, alsook de verwijderingsdatum en -methode van de monsters en de eventuele afgeleide producten.
6
In afwijking van de punten 1, 4 en 5 kan de bevoegde autoriteit toestaan dat de voor onderzoek en diagnose bestemde monsters voor educatieve doeleinden op een andere wijze gehanteerd en verwijderd worden, die onaanvaardbare risico's voor de volksgezondheid en de diergezondheid uitsluit.
Afdeling 2. Handelsmonsters en demonstratiemateriaal
1
Handelsmonsters en demonstratiemateriaal mogen uitsluitend worden vervoerd, gebruikt en verwijderd overeenkomstig afdeling 1, punten 1 tot en met 4 en 6.
2
Tenzij de handelsmonsters voor referentiedoeleinden worden bewaard, worden zij na de voltooiing van de bijzondere studies of analyses:
- a)
terug naar de lidstaat van oorsprong gezonden;
- b)
naar een andere lidstaat of een derde land gezonden, indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat of het derde land van bestemming daartoe vooraf toestemming heeft gegeven, of
- c)
verwijderd of gebruikt overeenkomstig de artikelen 12, 13 en 14 van Verordening (EG) nr. 1069/2009.
3
Na afloop van de tentoonstelling of na de artistieke activiteit wordt demonstratiemateriaal teruggezonden naar de lidstaat van oorsprong, verzonden of verwijderd, overeenkomstig punt 2.
Hoofdstuk II. Bijzondere vervoederingsvoorschriften
Afdeling 1. Algemene voorschriften
Categorie 2- en categorie 3-materiaal als bedoeld in artikel 18, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 mag worden vervoederd aan de onder a), b), d), f), g) en h) van dat lid genoemde dieren met inachtneming van ten minste de volgende voorwaarden, naast de voorwaarden die door de bevoegde autoriteit zijn vastgesteld overeenkomstig lid 1 van dat artikel:
- 1.
de dierlijke bijproducten worden naar de gebruikers of naar verzamelcentra vervoerd overeenkomstig bijlage VIII, hoofdstuk I, afdelingen 1 en 3;
- 2.
verzamelcentra worden door de bevoegde autoriteit geregistreerd, mits zij:
- a)
voldoen aan de eisen die gesteld worden aan bedrijven die tussenhandelingen verrichten als bedoeld in bijlage IX, hoofdstuk II, en
- b)
uitgerust zijn met adequate faciliteiten voor de destructie van ongebruikt materiaal of dit materiaal naar een erkend verwerkingsbedrijf, dan wel naar een erkende verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie sturen, overeenkomstig deze verordening;
- 3.
de lidstaten mogen toestaan dat een categorie 2-verwerkingsbedrijf als verzamelcentrum wordt gebruikt;
- 4.
exploitanten van verzamelcentra die eindgebruikers ander materiaal dan dierlijke bijproducten van waterdieren en aquatische ongewervelden leveren, moeten ervoor zorgen dat het een van de volgende behandelingen ondergaat:
- a)
denaturering met een oplossing van een kleurstof. De oplossing moet een zodanige concentratie hebben dat de verkleuring van het behandelde materiaal duidelijk zichtbaar is en niet verdwijnt wanneer het behandelde materiaal wordt ingevroren of gekoeld; het volledige oppervlak van alle stukken materiaal moet met de oplossing behandeld worden door onderdompeling van het materiaal in de oplossing of door de oplossing daarop te spuiten of op een andere manier daarop aan te brengen;
- b)
sterilisatie, dat wil zeggen koken of stomen onder druk totdat elk stuk materiaal volledig doorgekookt is, of
- c)
elke andere hantering of behandeling die is toegestaan door de bevoegde autoriteit die voor de exploitant verantwoordelijk is.
Afdeling 2. Voederen van bepaalde soorten in voederstations
1
De bevoegde autoriteit mag onder de volgende voorwaarden toestaan dat het in artikel 18, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 1069/2009 genoemde categorie 1-materiaal in voederstations vervoederd wordt aan de hieronder genoemde met uitsterven bedreigde en beschermde soorten:
- a)
het materiaal wordt vervoederd aan:
- i)
een van de hieronder vermelde aasetende vogelsoorten in de volgende lidstaten:
Land-code
Lidstaat
Diersoorten
Plaatselijke naam
Wetenschappelijke naam
Bulgarije
Lammergier
Monniksgier
Aasgier
Vale gier
Steenarend
Keizersarend
Zeearend
Zwarte wouw
Rode wouw
Gypaetus barbatus
Aegypius monachus
Neophron percnopterus
Gyps fulvus
Aquila chrysaetos
Aquila heliaca
Haliaeetus albicilla
Milvus migrans
Milvus milvus
EL
Griekenland
Lammergier
Monniksgier
Aasgier
Vale gier
Steenarend
Keizersarend
Zeearend
Zwarte wouw
Gypaetus barbatus
Aegypius monachus
Neophron percnopterus
Gyps fulvus
Aquila chrysaetos
Aquila heliaca
Haliaeetus albicilla
Milvus migrans
ES
Spanje
Lammergier
Monniksgier
Aasgier
Vale gier
Steenarend
Spaanse keizerarend
Zwarte wouw
Rode wouw
Gypaetus barbatus
Aegypius monachus
Neophron percnopterus
Gyps fulvus
Aquila chrysaetos
Aquila adalberti
Milvus migrans
Milvus milvus
FR
Frankrijk
Lammergier
Monniksgier
Aasgier
Vale gier
Steenarend
Zeearend
Zwarte wouw
Rode wouw
Gypaetus barbatus
Aegypius monachus
Neophron percnopterus
Gyps fulvus
Aquila chrysaetos
Haliaeetus albicilla
Milvus migrans
Milvus milvus
HR
Kroatië
Lammergier
Monniksgier
Aasgier
Vale gier
Gypaetus barbatus
Aegypius monachus
Neophron percnopterus
Gyps fulvus
IT
Italië
Lammergier
Monniksgier
Aasgier
Vale gier
Steenarend
Zwarte wouw
Rode wouw
Gypaetus barbatus
Aegypius monachus
Neophron percnopterus
Gyps fulvus
Aquila chrysaetos
Milvus migrans
Milvus milvus
CY
Cyprus
Monniksgier
Vale gier
Aegypius monachus
Gyps fulvus
PT
Portugal
Monniksgier
Aasgier
Vale gier
Steenarend
Aegypius monachus
Neophron percnopterus
Gyps fulvus
Aquila chrysaetos
SK
Slowakije
Steenarend
Keizersarend
Zeearend
Zwarte wouw
Rode wouw
Aquila chrysaetos
Aquila heliaca
Haliaeetus albicilla
Milvus migrans
Milvus milvus
- ii)
een van de in bijlage II bij Richtlijn 92/43/EEG genoemde vleesetende diersoorten, in speciale beschermingszones die door die richtlijn zijn vastgesteld, of
- iii)
een van de in bijlage I bij Richtlijn 2009/147/EG genoemde Falconiformes of Strigiformes, in speciale beschermingszones die door die richtlijn zijn vastgesteld;
- b)
de bevoegde autoriteit heeft de voor het voederstation verantwoordelijke exploitant een vergunning afgegeven.
De bevoegde autoriteit geeft dergelijke vergunningen af indien:
- i)
het voederen niet als alternatieve manier dient voor de verwijdering van gespecificeerd risicomateriaal of van gestorven herkauwers die dergelijk materiaal bevatten, waaraan een TSE-risico verbonden is;
- ii)
er een adequaat TSE-bewakingssysteem als bedoeld in Verordening (EG) nr. 999/2001 met regelmatige laboratoriumtests van monsters op TSE's wordt toegepast;
- c)
de bevoegde autoriteit zorgt voor de coördinatie met alle andere bevoegde autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de aan de erkenning verbonden eisen;
- d)
de bevoegde autoriteit heeft zich er, op basis van een beoordeling van de specifieke situatie van de betrokken soorten en hun habitat, van vergewist dat de staat van instandhouding erop zal vooruitgaan;
- e)
de door de bevoegde autoriteit afgegeven vergunning:
- i)
vermeldt uitdrukkelijk op welke soorten zij betrekking heeft;
- ii)
beschrijft uitvoerig de locatie van het voederstation in het geografische gebied waar het voederen plaatsvindt, en
- iii)
wordt onmiddellijk ingetrokken wanneer:
- —
er een verband met de verspreiding van TSE's vermoed wordt of bevestigd is, totdat het risico kan worden uitgesloten, of
- —
niet aan de voorschriften van deze verordening wordt voldaan;
- f)
de voor het voederen verantwoordelijke exploitant:
- i)
reserveert een ingesloten gebied voor het voederen waartoe uitsluitend dieren van de in stand te houden soorten toegang hebben, indien nodig met omheiningen of andere middelen die overeenstemmen met de natuurlijke voedingspatronen van de betrokken soorten;
- ii)
zorgt ervoor dat in aanmerking komende kadavers van runderen en ten minste 4 % van de in aanmerking komende kadavers van schapen en geiten die als voeder bestemd zijn, vóór de vervoedering met een negatief resultaat zijn getest in het kader van het TSE-bewakingssysteem dat wordt uitgevoerd overeenkomstig bijlage III bij Verordening (EG) nr. 999/2001 en, indien van toepassing, overeenkomstig een besluit dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 6, lid 1 ter, tweede alinea, van die verordening, en
- iii)
houdt een administratie bij waarin ten minste het aantal, de aard, het geschatte gewicht en de oorsprong van de karkassen van de voor vervoedering gebruikte dieren, de datum van vervoedering, de plaats van vervoedering en, indien van toepassing, de uitslagen van de TSE-tests worden bijgehouden.
2
Wanneer een lidstaat bij de Commissie een aanvraag indient om te worden opgenomen in de lijst als bedoeld in punt 1, onder a), gaat de aanvraag vergezeld van:
- a)
een gedetailleerde motivering van de uitbreiding van de lijst met bepaalde soorten aasetende vogels in de betrokken lidstaat, inclusief een toelichting van de redenen waarom dergelijke vogels met categorie 1-materiaal in plaats van met categorie 2- en categorie 3-materiaal moeten worden gevoederd;
- b)
een toelichting van de maatregelen die zullen worden genomen om naleving van punt 1 te garanderen.
Afdeling 3. Voederen van wilde dieren buiten voederstations
De bevoegde autoriteit mag toestaan dat categorie 1-materiaal afkomstig van hele kadavers of delen van kadavers van dieren die gespecificeerd risicomateriaal bevatten, buiten voederstations aan de in punt 1, onder a), van afdeling 2 genoemde wilde dieren vervoederd wordt, zo nodig zonder dat de dode dieren eerst worden verzameld, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- 1.
de bevoegde autoriteit heeft zich er, op basis van een beoordeling van de specifieke situatie van de betrokken soorten en hun habitat, van vergewist dat de staat van instandhouding erop zal vooruitgaan;
- 2.
de bevoegde autoriteit specificeert in de vergunning de bedrijven of beslagen binnen een bepaald geografisch voedergebied onder de volgende voorwaarden:
- a)
het voedergebied omvat geen gebieden waar aan intensieve veehouderij wordt gedaan;
- b)
landbouwhuisdieren in bedrijven of beslagen in het voedergebied worden door een officiële dierenarts regelmatig gecontroleerd op TSE's en op ziekten die op mens of dier kunnen worden overgedragen;
- c)
het voederen wordt onmiddellijk opgeschort indien:
- i)
er een verband met de verspreiding van TSE's in een bedrijf of beslag vermoed wordt of bevestigd is, totdat het risico kan worden uitgesloten;
- ii)
de uitbraak van een ernstige op mens of dier overdraagbare ziekte in een bedrijf of beslag vermoed wordt of bevestigd is, totdat het risico kan worden uitgesloten, of
- iii)
niet aan de voorschriften van deze verordening wordt voldaan;
- d)
de bevoegde autoriteit specificeert in de vergunning:
- i)
passende maatregelen die moeten worden genomen om te voorkomen dat dode dieren TSE's en overdraagbare ziekten overdragen op mens of dier, zoals maatregelen met betrekking tot het voedingspatroon van de in stand te houden soorten, seizoensgebonden voederbeperkingen, verplaatsingsbeperkingen voor landbouwhuisdieren en andere maatregelen die ten doel hebben mogelijke risico's op de overdracht van een op mens of dier overdraagbare ziekte te beheersen, zoals maatregelen ten aanzien van diersoorten die in het voedergebied aanwezig zijn, maar die niet met de dierlijke bijproducten worden gevoederd;
- ii)
de verantwoordelijkheden van de personen of entiteiten in het voedergebied die aan het voederen meewerken of voor landbouwhuisdieren verantwoordelijk zijn, in het licht van de in punt i) bedoelde maatregelen;
- iii)
de voorwaarden waaronder de in artikel 53 van Verordening (EG) nr. 1069/2009 bedoelde sancties aan de in punt ii) bedoelde personen of entiteiten worden opgelegd indien de in punt i) bedoelde maatregelen niet worden genomen;
- e)
indien gevoederd wordt zonder dat de dode dieren eerst worden verzameld, worden het waarschijnlijke sterftecijfer van landbouwhuisdieren in het voedergebied en de waarschijnlijke voederbehoeften van de wilde dieren geschat als basis voor de beoordeling van het mogelijke risico op de overdracht van ziekten.
Afdeling 4. Voederen van dierentuindieren met categorie 1-materiaal
De bevoegde autoriteit mag onder de volgende voorwaarden toestaan dat categorie 1-materiaal afkomstig van hele kadavers of delen van kadavers van dieren die gespecificeerd risicomateriaal bevatten, alsook materiaal afkomstig van dierentuindieren aan dierentuindieren worden vervoederd:
- a)
de bevoegde autoriteit heeft aan de voor het voederen verantwoordelijke exploitant een vergunning afgegeven. De bevoegde autoriteit geeft dergelijke vergunningen af indien:
- i)
het voederen niet als alternatieve manier dient voor de verwijdering van gespecificeerd risicomateriaal of van gestorven herkauwers die dergelijk materiaal bevatten, waaraan een TSE-risico verbonden is;
- ii)
wanneer categorie 1-materiaal afkomstig van hele kadavers of delen van kadavers van runderen die gespecificeerd risicomateriaal bevatten, gebruikt wordt, een adequaat TSE-bewakingssysteem als bedoeld in Verordening (EG) nr. 999/2001 met regelmatige laboratoriumtests van monsters op TSE's wordt toegepast;
- b)
de door de bevoegde autoriteit afgegeven vergunning wordt onmiddellijk geschorst wanneer:
- i)
er een verband met de verspreiding van TSE's vermoed wordt of bevestigd is, totdat het risico kan worden uitgesloten, of
- ii)
niet aan de voorschriften van deze verordening wordt voldaan;
- c)
de voor het voederen verantwoordelijke exploitant:
- i)
slaat het als voeder bestemde materiaal op en vervoedert het in een ingesloten, omheind gebied zodat geen andere vleesetende dieren dan de dierentuindieren waarvoor de vergunning is afgegeven bij het voeder kunnen komen;
- ii)
zorgt ervoor dat als voeder bestemde herkauwers opgenomen zijn in het TSE-bewakingsprogramma dat wordt uitgevoerd overeenkomstig bijlage III bij Verordening (EG) nr. 999/2001 en, in voorkomend geval, overeenkomstig een besluit dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 6, lid 1 ter, tweede alinea, van die verordening;
- iii)
houdt een administratie bij waarin ten minste het aantal, de aard, het geschatte gewicht en de oorsprong van de kadavers van de voor vervoedering gebruikte dieren, de uitslagen van de TSE-tests en de datum van vervoedering worden bijgehouden.
Hoofdstuk III. Bijzondere voorschriften inzake verzameling en verwijdering
Afdeling 1. Bijzondere voorschriften voor de verwijdering van dierlijke bijproducten
1
Indien de bevoegde autoriteit toestaat dat dierlijke bijproducten ter plaatse worden verwijderd overeenkomstig artikel 19, lid 1, onder a), b), c) en e), van Verordening (EG) nr. 1069/2009, mag die verwijdering worden uitgevoerd:
- a)
door verbranding of begraving op het bedrijf waar de dierlijke bijproducten zijn ontstaan;
- b)
op een toegelaten stortplaats, of
- c)
door verbranding of begraving op een plaats waar het risico voor de volksgezondheid, de diergezondheid en het milieu tot een minimum beperkt is, mits die plaats op zodanige afstand is gelegen dat de bevoegde autoriteit de preventie van risico's voor de volksgezondheid, de diergezondheid en het milieu kan waarborgen.
2
Dierlijke bijproducten die op de in artikel 19, lid 1, onder b), c) en e), van Verordening (EG) nr. 1069/2009 bedoelde locaties worden verbrand, moeten worden verbrand:
- a)
op een zorgvuldig gebouwde brandstapel, waarbij de dierlijke bijproducten tot as worden gereduceerd;
- b)
zonder de menselijke gezondheid in gevaar te brengen;
- c)
zonder het gebruik van procedés of methoden die het milieu zouden kunnen schaden, met name doordat zij leiden tot risico's voor water, lucht, bodem, fauna en flora of door geluids- of geurhinder;
- d)
onder voorwaarden die garanderen dat alle resulterende as door begraving op een toegelaten stortplaats wordt verwijderd.
3
Dierlijke bijproducten die op de in artikel 19, lid 1, onder a), b), c) en e), van Verordening (EG) nr. 1069/2009 bedoelde locaties worden begraven, moeten worden begraven:
- a)
op zodanige wijze dat vleesetende of allesetende dieren er niet bij kunnen komen;
- b)
op een toegelaten stortplaats of op een andere locatie, zonder dat de gezondheid van de mens in gevaar wordt gebracht en zonder het gebruik van procedés of methoden die het milieu zouden kunnen schaden, met name doordat zij leiden tot risico's voor water, lucht, bodem, fauna en flora of door geluids- of geurhinder.
4
Bij verwijdering overeenkomstig artikel 19, lid 1, onder a), b), c) en e), van Verordening (EG) nr. 1069/2009 moet bij de verplaatsing van de dierlijke bijproducten van de plaats van oorsprong naar de plaats van verwijdering aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
- a)
de dierlijke bijproducten worden vervoerd in veilige, lekvrije recipiënten of voertuigen;
- b)
het laden en lossen van de dierlijke bijproducten vindt plaats onder toezicht van de bevoegde autoriteit, indien van toepassing;
- c)
de wielen van voertuigen worden ontsmet wanneer zij de locatie van oorsprong verlaten;
- d)
de voor het vervoer van de dierlijke bijproducten gebruikte recipiënten en voertuigen worden na het lossen van de dierlijke bijproducten grondig gereinigd en ontsmet, en
- e)
er wordt, in voorkomend geval, voorzien in passende begeleiding van de voertuigen, controle op lekkage en dubbele afdekking.
Afdeling 2. Verbranding en begraving van dierlijke bijproducten in afgelegen gebieden
Het in artikel 19, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 bedoelde maximumpercentage mag niet meer bedragen dan:
- a)
10 % van de runderpopulatie van de betrokken lidstaat;
- b)
25 % van de schapen- en geitenpopulatie van de betrokken lidstaat;
- c)
10 % van de varkenspopulatie van de betrokken lidstaat, en
- d)
een percentage van de populatie van andere diersoorten dat door de bevoegde autoriteit wordt vastgesteld op grond van een beoordeling van de mogelijke risico's voor de volksgezondheid en de diergezondheid als gevolg van de verwijdering van dieren van die soorten door verbranding of begraving ter plaatse.
Afdeling 3. Verbranding en begraving van bijen en bijproducten van bijenteelt
Voor bijen en bijproducten van bijenteelt kan de bevoegde autoriteit verwijdering door verbranding of begraving ter plaatse als bedoeld in artikel 19, lid 1, onder f), van Verordening (EG) nr. 1069/2009 toestaan, mits alle noodzakelijke maatregelen zijn getroffen om ervoor te zorgen dat de verbranding of begraving geen gevaar voor de volksgezondheid en de diergezondheid of het milieu vormt.
Hoofdstuk IV. Andere vormen van verwijdering
In afwijking van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1069/2009 kunnen de lidstaten toestaan dat het in artikel 10, onder f), van die verordening genoemde categorie 3-materiaal wordt verzameld, vervoerd en verwijderd op een andere wijze dan door verbranding of begraving ter plaatse, op voorwaarde dat:
- a)
het volume van het materiaal van de inrichting of het bedrijf waar het materiaal wordt verzameld, ongeacht de soorten waarvan het materiaal afkomstig is, niet meer dan 20 kg per week bedraagt;
- b)
het materiaal zodanig wordt verzameld, vervoerd en verwijderd dat er geen onaanvaardbare risico's voor de volksgezondheid en de diergezondheid ontstaan;
- c)
de bevoegde autoriteit regelmatig controles uitvoert, inclusief controles van de door de exploitanten bijgehouden administratie, in de inrichtingen of bedrijven waar het materiaal wordt verzameld, teneinde ervoor te zorgen dat de bepalingen van deze afdeling worden nageleefd.
Voetnoten
CEN TC/102 — Sterilisatoren voor medische doeleinden — EN 285:2006 + A2:2009 — Sterilisatie — Stoomsterilisatoren — Grote sterilisatoren, referentie bekendgemaakt in PB C 293 van 2.12.2009, blz. 39.