Vgl. HR 13 maart 2001, NJ 2001, 296; en HR 10 juli 2001, NJ 2001, 605. Zie ook A.J.A. Van Dorst, Cassatie in strafzaken, 6de druk, p. 172–174 en de aldaar aangehaalde jurisprudentie.
HR (P-G), 27-10-2009, nr. S 08/01810 A
ECLI:NL:PHR:2009:BK2123
- Instantie
Hoge Raad (Procureur-Generaal)
- Datum
27-10-2009
- Zaaknummer
S 08/01810 A
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BK2123
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:BK2123, Conclusie, Hoge Raad (Procureur-Generaal), 27‑10‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BK2123
Conclusie 27‑10‑2009
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba heeft verdachte op 10 maart 2008 ter zake van ‘feit 1: als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat zij hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 379 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba; feit 2 en 3 telkens: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij de artikelen 230 jo. 49 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek als bedoeld in artikel 31 Wetboek van Strafrecht van Aruba. Voorts heeft het Hof verdachte veroordeeld tot ontzetting van het recht om ambten te bekleden voor de duur van vijf jaren, de duur van de hoofdstraf te boven gaande. Ten slotte heeft het Hof de teruggave aan de verdachte van de in het arrest vermelde inbeslaggenomen voorwerpen bevolen en de overige op de beslaglijsten vermelde inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd verklaard.
2.
Verdachte heeft op 20 maart 2008 cassatie ingesteld. Namens verdachte heeft Mr. P.A.P.J. van der Sloot, advocaat te Oranjestad (Aruba), een schriftuur ingezonden.
3.
De onderhavige schriftuur houdt allereerst in dat middelen van cassatie worden voorgedragen, gevolgd door de zin: ‘Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan het niet in acht nemen nietigheid meebrengt’. Vervolgens bevat de schriftuur een aantal opmerkingen weergegeven A) tot en met H), ieder gevolgd door een toelichting. Vervolgens geeft de schriftuur in de nummers I) tot en met P) de inhoud van het bestreden arrest weer — te weten de bewezenverklaring, de kwalificatie, de strafbaarheid van verdachte en de op te leggen straf en maatregel —, gevolgd door een aantal opmerkingen genummerd 1 tot en met 5.
4.
De ingediende schriftuur geeft aanleiding tot het plaatsen van enkele kanttekeningen. Allereerst wijs ik op HR 1 september 2009, LJN BI2364 A, waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de cassatieschriftuur, eveneens ingediend door Mr. P.A.P.J. van der Sloot, niet voldoet aan de eisen als in de wet bedoeld. Zoals ik in de bij voornoemde zaak behorende conclusie al opmerkte, herhaal ik dat voor onderzoek door de cassatierechter alleen in aanmerking komen middelen van cassatie als bedoeld in art. 437 Sv. Dat betekent dat het moet gaan om ‘een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen’.1.
De thans voorliggende schriftuur laat zich niet of nauwelijks lezen als een schriftuur houdende middelen van cassatie. Of er één of meer middelen van cassatie worden voorgedragen is niet duidelijk. Ik lees de schriftuur zo dat er één middel van cassatie is voorgedragen dat verschillende klachtonderdelen bevat. De klachtonderdelen zijn in de schriftuur opgenomen door een overweging uit het arrest van het Hof te citeren. De toelichting op het klachtonderdeel doet doorgaans niet anders dan opnieuw het in feitelijke instantie uiteengezette standpunt verwoorden. Op welke beslissing van het Hof het klachtonderdeel betrekking heeft wordt doorgaans niet aangegeven. Bij de bespreking van de klachtonderdelen hieronder zal steeds het kader gekozen worden waarin het Hof de overweging heeft gegeven. De klachtonderdelen A t/m H zullen daarom in hoofdzaak in de sleutel van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie worden gezet. Waarom een beslissing van het Hof onjuist of onvoldoende gemotiveerd is, wordt in het klachtonderdeel doorgaans niet uiteen gezet. Welke rechtsregel is geschonden of welke vorm is verzuimd wordt als regel niet vermeld.
Ik zal hieronder alle klachten bespreken, hoewel ik mij heb afgevraagd of dat wel zinvol is. Het gaat mij echter te ver om in algemene termen te formuleren dat de klachtonderdelen niet aan te merken zijn als middelen met uitzondering van een nader te noemen klacht over de strafmotivering.
5.
Het Gemeenschappelijk Hof heeft in het arrest naar aanleiding van gevoerde verweren onder meer het volgende overwogen:
‘De geldigheid van de dagvaardingen
Anders dan de raadsman heeft aangevoerd betreffen de twee dagvaardingen niet hetzelfde feitencomplex. De eerste dagvaarding ziet kort gezegd op (aanvaarding van steekpenningen voor het plegen van) valsheid in geschrifte ten aanzien van de roze duplicaat rijbewijzen en de gele kaarten, terwijl de tweede dagvaarding ziet op (aanvaarding van steekpenningen voor het plegen van) valsheid in geschrifte ten aanzien van de aanvraagformulieren voor duplicaat carnet rijbewijzen. Ook overigens geven de dagvaardingen voldoende duidelijk weer welke verschillende feiten de verdachte tenlastegelegd worden. Gelet daarop stond niets eraan in de weg een tweede aanvullende dagvaarding (die ook expliciet als ‘tweede dagvaarding’ wordt aangeduid) uit te brengen.
Het Hof verwerpt dan ook het verweer dat de dagvaardingen nietig zijn.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal vernietigd worden omdat het Hof zich daarmee niet verenigt. Het betoog van de raadsman dat het vonnis van 28 september 2007 nietig is omdat ter terechtzitting in eerste aanleg niet alle (voor het bewijs gebruikte) stukken zijn voorgelezen of daarvan de korte inhoud is meegedeeld, kan dan ook daargelaten worden.
De ontvankelijkheid van het OM
De raadsman heeft aangevoerd dat het OM niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging op grond van het feit dat:
- 1.
in eerste aanleg niet alle (voor het bewijs gebruikte) stukken zijn voorgehouden;
- 2.
er twee dagvaardingen zijn uitgebracht over hetzelfde feitencomplex;
- 3.
het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg niet onafgebroken is voortgezet;
- 4.
het vonnis en het proces-verbaal niet binnen twee maal 24 uur ondertekend zijn door de rechter en de griffier, althans zulks blijkt niet uit het vonnis en het procesverbaal;
- 5.
de procureur-generaal geweigerd heeft om 2 getuigen te dagvaarden die ook ter terechtzitting in eerste aanleg een getuigenis hadden afgelegd;
- 6.
en om de volgende reeds in eerste aanleg genoemde en in hoger beroep niet nader toegelichte normschendingen: beïnvloeding getuigen, tot 4 maal toe toegang weigeren tot de verdachte, geen kennis kunnen nemen van de stukken tijdens de voorlopige hechtenis, onrechtmatige vrijheidsberoving, het buiten het strafdossier houden van het CID rapport.
Het Hof verwerpt dit verweer.
Ad 1 overweegt het Hof dat zulks niet tot de niet-ontvankelijkheid van het OM kan leiden nu voor zover sprake is van een vormverzuim een bijzondere wettelijke bepaling (art. 337 Sv) reeds in de gevolgen van de normschending voorziet.
Ad 2 geldt dat hiervoor reeds is overwogen dat zulks geen normschending betreft.
Ad 3 geldt dat de eerste rechter terecht geoordeeld heeft dat het niet beschikbaar zijn van zittingsruimte een schorsing van het onderzoek rechtvaardigde; ook op dit punt is dus geen norm geschonden.
Ad 4 overweegt het Hof dat, nog daargelaten dat niet is voorgeschreven dat in het proces-verbaal en/of het vonnis het tijdstip van ondertekening wordt opgenomen en dat niet is gesteld of aannemelijk geworden dat de verdachte daardoor nadeel heeft ondervonden, zulks geen normschending betreft op grond waarvan het openbaar ministerie niet-ontvankelijk kan worden verklaard (geen sprake is van een door met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren gemaakte ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde).
Ad 5 geldt dat de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep het Hof had kunnen verzoeken alsnog de dagvaarding van die getuigen te bevelen. Van die mogelijkheid heeft hij echter uitdrukkelijk afgezien. Van een normschending is geen sprake.
Ad 6 overweegt het Hof dat de genoemde beïnvloeding van getuigen (ook in het pleidooi in eerste aanleg), en de stelling dat de raadsman geen kennis heeft kunnen nemen van stukken voorafgaand aan de rechtmatigheidstoetsing (waar de raadsman blijkens zijn pleidooi in eerste aanleg kennelijk op doelt), niet onderbouwd zijn. Dat er sprake is geweest van beïnvloeding van getuigen en dat er op genoemd moment stukken zijn onthouden, is dan ook niet aannemelijk geworden. De raadsman heeft ook niet gesteld dat de verdachte door het onthouden van stukken voorafgaand aan de rechtmatigheidstoetsing in zijn verdediging is geschaad. Datzelfde geldt voor de stelling dat de raadsman (uit het pleidooi in eerste aanleg begrijpt het Hof: op 2 dagen) niet is toegelaten tot de verdachte. Niet heeft de raadsman aangegeven dat hij daardoor onvoldoende contact met zijn cliënt heeft kunnen hebben. Voor wat betreft het beroep op onrechtmatige detentie blijkt het uit het pleidooi in eerste aanleg te gaan om het feit dat de verdachte te laat aan de rechter-commissaris is voorgeleid (ex art. 89 SV). Tegen de beslissing van de rechter-commissaris dat de voorzetting van de inverzekeringstelling niet onrechtmatig is staat geen hogere voorziening open. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zou op een onaanvaardbare wijze worden doorkruist indien bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting opnieuw of alsnog een beroep zou kunnen worden gedaan op verzuimen die aan de rechter-commissaris zijn of hadden kunnen worden voorgelegd. Het CID-rapport bevat blijkens het dossier alleen startinformatie en behoefde dan ook niet aan het dossier te worden toegevoegd. Ook op dit punt heeft de raadsman overigens niet aangevoerd dat de verdachte daardoor in zijn verdediging is geschaad.’
6.
In de schriftuur wordt de onder A) weergegeven opmerking met als kopje ‘Dat het openbaar ministerie ontvankelijk is’ gevolgd door een toelichting bestaande uit twee klachten.
7.
Ten eerste wordt geklaagd over 's Hofs oordeel dat de dagvaarding van 5 september 2005 geen inhaaldagvaarding is van de dagvaarding van 30 augustus 2007. Gesteld wordt dat een inhaaldagvaarding in strijd is met het rechtssysteem, en, onder verwijzing naar HR 15 februari 1949, NJ 1949, 305, tot niet-ontvankelijkheid had moeten leiden.
De officier van justitie behoort zich te onthouden van het doen uitgaan van een tweede inleidende dagvaarding ter zake van hetzelfde feit voordat over of op de grondslag van de inleidende dagvaarding onherroepelijk is beslist.2. In het onderhavige geval zijn juist twee dagvaardingen uitgebracht, die niet hetzelfde feitencomplex betreffen.3. Het Hof heeft dat ook uitdrukkelijk toegelicht en in de schriftuur wordt niet uiteengezet waarom dat oordeel onjuist is. Dat laatste leidt tot de conclusie dat van een middel niet kan worden gesproken.
De toelichting op het onder A) gestelde klaagt voorts over het oordeel van het Hof dat het besluit van de rechter in eerste aanleg om het onderzoek vanwege het ontbreken van zittingsruimte te schorsen geen normschending is. Ik stel voorop dat niet valt in te zien dat schorsing van het onderzoek ter terechtzitting een grond kan zijn om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren. In de schriftuur wordt dat ook niet met argumenten naar voren gebracht. Ook al zou hier dus van enige normschending sprake zijn dan betekent dat nog niet dat het openbaar ministerie daarmee het vervolgingsrecht verspeelt. Beslissingen over aanhouding vallen tot op grote hoogte binnen de vrije, door de cassatierechter niet te betreden beleidsruimte van de feitenrechter.4. In het bestreden vonnis heeft het Hof overwogen dat de eerste rechter geoordeeld heeft dat het niet beschikbaar zijn van zittingsruimte een schorsing van het onderzoek rechtvaardigde en dat ook op dit punt dus geen norm is geschonden. Blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba d.d. 7 september 2007 heeft de officier van justitie meegedeeld dat de zaak pro forma is aangebracht omdat het die dag niet samen met andere verdachte uit het dossier kon worden behandeld. Voorts is meegedeeld dat het inhoudelijk behandelen van een strafzaak tegen 15 verdachten niet lukt op één zittingsdag. De raadsman heeft daarop verzocht om de zaak die dag wel inhoudelijk te behandelen. Vervolgens heeft de rechter meegedeeld dat de zaak die dag niet inhoudelijk kán worden behandeld, omdat er gewoonweg, fysiek, geen zittingsruimte beschikbaar is. Bovendien heeft de rechter meegedeeld dat door het gerecht alle moeite is gedaan om de zaak op zo'n kort mogelijke termijn alsnog te behandelen. De rechter heeft het onderzoek geschorst tot 13 september 2007. Blijkens het proces-verbaal d.d. 13 september 2007 heeft de rechter die dag het geschorste onderzoek van 7 september 2007 hervat. In de schriftuur wordt betoogd dat schorsing van het onderzoek ter terechtzitting niet kan worden gebaseerd op een gebrek aan zittingsruimte, omdat gebrek aan zittingsruimte niet aan te merken is als een onderzoeksbelang. Het komt mij voor dat onvoldoende tijd voor een goede behandeling van de zaak wel degelijk als een dergelijk belang kan gelden. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.
Nu de schriftuur niet meer inhoudt dan dat het Hof een verkeerde maatstaf heeft gebruikt voor de beoordeling van de schorsingsbeslissing van het Gerecht in Eerste Aanleg en niet uiteenzet waarom de ontvankelijkheidsbeslissing van het Hof onjuist of onvoldoende gemotiveerd is, meen ik dat hier evenmin sprake is van een middel.
8.
De onder opmerking B) vervatte klacht richt zich tegen het oordeel van het Hof dat het niet-oproepen door de Procureur-Generaal van twee getuigen geen normschending is. In de schriftuur wordt niet toegelicht wat de juridische basis is voor de stelling dat het niet oproepen van getuigen door het openbaar ministerie tot niet-ontvankelijkheid leidt. Evenmin wordt betoogd dat het oordeel van het Hof dat de raadsman het Hof had kunnen verzoeken de getuigen alsnog op te roepen onjuist of niet voldoende gemotiveerd is. In cassatie kan slechts geklaagd worden over rechtsschending of vormverzuim door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen.5. Ook hier geldt dat de klacht niet kan worden aangemerkt als een middel van cassatie.
9.
Onder C) wordt geklaagd over 's Hofs verwerping van het verweer dat het vonnis en het proces-verbaal niet binnen tweemaal 24 uur zijn ondertekend door de rechter en de griffier. In de schriftuur wordt niet toegelicht wat de juridische basis is voor de stelling dat gebreken in de ondertekening van een vonnis moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Nu de gemotiveerde beslissing van het Hof dat er geen sprake is van een normschending die tot niet-ontvankelijkheid moet leiden niet wordt bestreden, is ook hetgeen onder C) wordt betoogd niet aan te merken als een middel.
10.
Onder D) wordt gesteld: ‘Dat het feit dat in eerste aanleg niet alle bezwarende stukken zijn voorgelezen dan wel hun korte inhoud is meegedeeld, terwijl op deze stukken wel acht is geslagen voor de veroordeling daargelaten kan worden omdat het vonnis vernietigd wordt.’ In het arrest is inderdaad, zoals hierboven onder 5 naar voren kwam, het vonnis het Gerecht in Eerste Aanleg vernietigd. Waarom er desondanks op gebreken bij de behandeling in eerste aanleg moet worden ingegaan wordt niet uiteengezet en evenmin wordt toegelicht waarom een dergelijk gebrek tot niet-ontvankelijkheid zou moeten leiden. Inzoverre geldt ook hier dat van een middel niet kan worden gesproken.
11.
In de toelichting bij hetgeen onder D) wordt gesteld, valt nog te lezen: ‘Dit klemt te meer nu het Hof heeft geweigerd om al deze stukken voor te lezen, terwijl het niet voorlezen van de stukken op grond van art. 337 lid 5 A. Sv nietigheid van het vonnis met zich brengt.’ Hier wordt geen zelfstandige klacht geformuleerd, maar hetgeen wordt betoogd moet kennelijk steun bieden aan de klacht over het voorhouden van stukken in eerste aanleg. Het betreft echter een zelfstandig punt en nu het niet alszodanig wordt gepresenteerd gaat het te ver om het als zelfstandig middel aan te merken. Maar zelfs als de klacht wordt aangemerkt als een zelfstandig middel dan faalt deze. Het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep houdt — voor zover voor bespreking van de klacht van belang — het volgende in:
‘Verzoek raadsman
De raadsman verzoekt het Hof om op grond van artikel 337 van het Wetboek van Strafvordering alle stukken voor te lezen dan wel alle bewijsmiddelen die bij een eventuele veroordeling van de verdachte zullen worden gebruikt aan hem voor te houden. Op vragen van de voorzitter antwoordt de raadsman dat hij het gehele dossier met de verdachte heeft doorgenomen. De verdachte zwijgt, ook ten aanzien van het verzoek welke stukken hij nog voorgehouden wenst te krijgen en ten aanzien van de vraag of hij iets wenst te verklaren naar aanleiding van andere, nog niet voorgehouden, stukken.
De procureur-generaal merkt op dat de verdachte het dossier kent en dat voorlezing van het gehele dossier de grenzen van redelijkheid overschrijdt. Het verzoek dient zijn inziens te worden afgewezen. (…)
De voorzitter hervat het onderzoek ter terechtzitting en deelt mede dat het Hof heeft besloten dat voor zover het verzoek van de verdediging voorlezing van alle stukken die zich in het dossier bevinden behelst, het verzoek wordt afgewezen. Voorlezing van alle stukken van het dossier overschrijdt, gelet op de grote omvang van het dossier, de redelijke grenzen. Daarbij heeft het Hof mede in aanmerking genomen dat de verdachte het dossier met zijn raadsman heeft doorgenomen en de verdachte op vragen van de voorzitter en tijdens het voorhouden van de stukken slechts heeft gezwegen. Mocht de verdachte specifieke bewijsmiddelen (nader) willen zien voorgehouden, dan zal het Hof zulks doen. De raadsman laat weten geen verzoek te doen voor het (nader) voorhouden van (andere) stukken.’
12.
Artikel 337 Sv Aruba houdt het volgende in:
Artikel 337
- 1.
Processen-verbaal, verslagen van deskundigen of andere stukken worden door de voorzitter, wanneer deze of een van de rechters of wel de procureur-generaal dit verlangt, voorgelezen, voor zover daarbij naar zijn oordeel redelijke grenzen niet worden overschreden.
- 2.
Gelijke voorlezing heeft plaats op verzoek van de verdachte, tenzij het Hof ambtshalve of op het verzet van de procureur-generaal anders beveelt.
- 3.
In alle gevallen waarin de verdachte verzoekt dat een getuigenverklaring op de terechtzitting zal worden voorgelezen, ten einde als aldaar afgelegd te worden aangemerkt, zal die voorlezing moeten geschieden.
- 4.
De voorlezing van stukken kan, tenzij de procureur-generaal of de verdachte zich daartegen verzet, worden vervangen door een mondelinge mededeling van de korte inhoud door de voorzitter.
- 5.
Ten bezware van de verdachte wordt, op straffe van nietigheid, op geen stukken acht geslagen, dan voor zover zij zijn voorgelezen, of hun korte inhoud overeenkomstig het vierde lid is meegedeeld.
- 6.
Stukken, die op de terechtzitting in eerste aanleg zijn voorgelezen, mogen voor de behandeling in hoger beroep als voorgelezen worden aangemerkt. Indien echter de verdachte verzoekt, dat bepaalde stukken opnieuw zullen worden voorgelezen, wordt aan dat verzoek gevolg gegeven, voor zover door die voorlezing naar het oordeel van het Hof redelijke grenzen niet worden overschreden.
13.
Anders dan door de raadsman van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is betoogd, kan schending van het bepaalde in artikel 337 Sv Aruba ingevolge het vijfde lid van voornoemde bepaling niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, maar uitsluitend tot nietigheid. Voor zover uit de klacht voorts al kan worden opgemaakt of er enig rechtsgevolg moet worden verbonden aan het niet voorlezen van de stukken in hoger beroep slaagt de klacht evenmin. Blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte niet geantwoord op de vraag van de rechter welke stukken hij nog voorgehouden wenst te krijgen en op de vraag of hij iets wenst te verklaren naar aanleiding van andere, nog niet voorgehouden, stukken. Voorts heeft de raadsman van verdachte laten weten geen verzoek te doen voor het (nader) voorhouden van (andere) stukken. Nu ingevolge het derde lid van voornoemde bepaling voorlezing van de stukken — in het bijzonder getuigenverklaringen — uitsluitend is vereist indien de verdachte (of zijn raadsman6.) daarom vraagt, kon het Hof derhalve volstaan met het voorhouden van de stukken, zoals blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep ook is gedaan.
14.
Opmerking E) behelst een herhaling van de overweging van het Hof dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen op onaanvaardbare wijze zou worden doorkruist indien bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting opnieuw of alsnog een beroep zou kunnen worden gedaan op verzuimen die aan de rechter-commissaris zijn of hadden kunnen worden voorgelegd. Volgens de toelichting kan de rechter ingevolge artikel 413 SV Aruba gevolgen verbinden aan normschendingen, waaronder normschendingen tijdens aanhouding/inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. Voorts wordt opgemerkt dat het feit dat een degelijke (ik neem aan dat bedoeld wordt: dergelijke) normschending aan de rechter-commissaris is voorgelegd, dan wel voorgelegd had kunnen worden hieraan niet af doet.
15.
Uit de schriftuur zelf valt niet of nauwelijks op te maken of hier wordt geklaagd over een specifieke beslissing van het Hof. Nu een overweging van het Hof over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wordt geciteerd, valt aan te nemen dat ook deze klacht zich richt tegen de beslissing het openbaar ministerie ontvankelijk te verklaren. De klacht is heel algemeen van aard. Niet betoogd wordt dat van een specifieke normschending in het onderhavige geval sprake is en dat daaraan een bepaald rechtsgevolg dient te worden verbonden. Inhoudelijke bespreking van de klacht kan achterwege blijven nu de klacht geen middel van cassatie is.7.
16.
In opmerking F) wordt de overweging van het Hof herhaald, inhoudende dat de raadsman niet heeft aangevoerd dat de verdachte in zijn verdediging is geschaad door het ontbreken van het CID- rapport. Volgens de toelichting zou de raadsman van verdachte hebben betoogd dat door het ontbreken van het CID- rapport niet is vast te stellen of er wel rechtmatige opsporingsmethoden zijn gebruikt. Door het CID- rapport als afscherming te gebruiken zou aan verdachte een fair trial zijn onthouden.
In de pleitnota heeft de raadsman van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de inhaaldagvaarding samen met andere normschendingen dient te leiden tot niet- ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. In de pleitnota daarbij wordt tussen haakjes verwezen naar een aantal (vermeende) normschendingen en daartoe behoort ook: ‘het buiten het strafdossier houden van het CID-rapport.’
17.
Het Hof heeft bovenstaand verweer verworpen, zoals weergegeven hierboven onder 5. Over het CID -rapport wordt overwogen:
‘Het CID-rapport bevat blijkens het dossier alleen startinformatie en behoefde dan ook niet aan het dossier te worden toegevoegd. Ook op dit punt heeft de raadsman overigens niet aangevoerd dat de verdachte daardoor in zijn verdediging is geschaad.’
18.
Ook ten aanzien van deze klacht geldt dat niet wordt aangegeven ‘waarom de gegeven beslissing onjuist is of in welk opzicht de motivering van die beslissing onvoldoende zou zijn’.8. Derhalve kan deze klacht evenmin als een middel van cassatie worden beschouwd.
19.
Opmerking G) geeft de overweging van het Hof weer, inhoudende dat de raadsman niet nader heeft toegelicht dat de getuigen zijn beïnvloed. Volgens de toelichting is in eerste aanleg uitvoerig aan de orde geweest dat het openbaar ministerie de getuigen [getuige 1 en 2] (de getuigen die ook niet werden opgeroepen in hoger beroep door de Procureur-Generaal) voor de zitting van 7 september 2007 heeft benaderd. Dit zou een ontoelaatbare beïnvloeding zijn, en dit is bij het Hof herhaald.
Uit de bij het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep behorende pleitnota maak ik op dat de raadsman enkel heeft aangevoerd dat de in eerste aanleg genoemde normschendingen, waaronder beïnvloeding getuigen, dienen te leiden tot niet-ontvankelijkheid. De pleitnota noch het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep houdt enige toelichting in over de in cassatie gestelde beïnvloeding van getuigen. Het oordeel van het Hof dat de raadsman niet nader heeft toegelicht dat de getuigen zijn beïnvloed is daarom niet onbegrijpelijk. De raadsman kan niet met vrucht in cassatie klagen over een toelichting op een stelling die hij wel in eerste aanleg heeft gegeven, maar in beroep niet heeft herhaald. Nu de klacht geen verbinding legt met de (motivering van de) beslissing betreffende de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie meen ik dat deze klacht evenmin kan worden aangemerkt als een middel van cassatie.
20.
Opmerking H) bevat de overweging van het Hof, inhoudende ‘dat 4 maal toegang weigeren tot verdachte, geen kennis kunnen nemen van de stukken tijdens de voorlopige hechtenis en onrechtmatige vrijheidsberoving geen normschendingen betekenen.’ Volgens de toelichting zouden deze normschendingen in eerste aanleg en in hoger beroep aan de hand van stukken zijn toegelicht. Betoogd wordt dat het normschendingen zijn omdat zij een inbreuk maken op de artikelen 59 en 70 Sv Aruba en wat de onrechtmatige vrijheidsberoving betreft op artikel 89 Sv Aruba.
21.
Ook uit deze klacht valt niet op te maken ‘waarom de gegeven beslissing onjuist is of in welk opzicht de motivering van die beslissing onvoldoende zou zijn’, en is er derhalve geen sprake van een middel van cassatie.9. Van enige toelichting is overigens in hoger beroep geen sprake.
22.
De opmerkingen I tot en met P, waarin de inhoud van het bestreden vonnis wordt weergegeven, kunnen niet als middelen van cassatie worden beschouwd.
23.
In de daarop volgende opmerkingen 1 en 4 valt een klacht over de strafmotivering te lezen. Gesteld wordt dat het Hof in zijn strafmotivering niet de redenen heeft vermeld die tot de keuze van een vrijheidsontnemende straf hebben geleid.
24.
Het Hof heeft ten aanzien van de op te leggen straf en maatregel het volgende overwogen:
‘De op te leggen straf en maatregel
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Verdachte heeft als ambtenaar die werkzaamheden verrichtte bij de rijbewijsafdeling van het Korps Politie Aruba (KPA) duplicaat rijbewijzen valselijk opgemaakt en daarvoor telkens steekpenningen aangenomen. Daarnaast heeft hij gele kaarten, met daarop informatie over de afgelegde rijexamens van rijbewijshouders valselijk opgemaakt. Door rijbewijzen of extra categorieën te verzorgen voor mensen die niet middels een rijexamen hebben aangetoond in staat te zijn een gemotoriseerd voertuig van een bepaalde categorie (op een verantwoorde wijze) te kunnen besturen, heeft hij de verkeersveiligheid in Aruba ernstig in gevaar gebracht. Hij heeft het vertrouwen dat het KPA in zijn ambtenaren mag hebben geschonden en bovendien het aanzien van het KPA grovelijk geschaad. Van voormelde belangen heeft de verdachte zich niets aangetrokken. Hij was kennelijk slechts uit op geldelijk gewin. Hij heeft geen medewerking verleend aan het opsporingsonderzoek en dus ook geen inzicht gegeven in de motieven van zijn handelen.
Ten voordele van de verdachte houdt het Hof rekening met het feit dat de verdachte niet eerder veroordeeld is voor een strafbaar feit.
Strafvermindering op basis van de door de raadsman gestelde normschendingen komt om dezelfde redenen als onder het kopje ‘de ontvankelijkheid van het OM’ vermeld ad 1,2, 3, 5 en 6 niet in aanmerking. Ad 4 (de gestelde niet tijdige ondertekening van het proces- verbaal en het vonnis) geldt dat niet gesteld of aannemelijk geworden is dat de verdachte daardoor nadeel heeft ondervonden, zodat reeds om die reden (lees: geen; PV) strafvermindering zal worden gegeven.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde acht het Hof een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te noemen duur noodzakelijk. Voor een zwaardere straf ziet het Hof, mede gelet op de (relatief beperkte) strafbedreiging die op de bewezen verklaarde feiten staat, geen aanleiding.’
25.
De klacht dat wat het Hof ten aanzien van de op te leggen straf en maatregel heeft overwogen niet als een zodanige motivering kan gelden gezien het algemene en onvoldoende specifieke karakter ervan, mist feitelijke grondslag.10. Immers blijkt uit bovenstaande strafmotivering dat het Hof niet heeft volstaan met de standaardmotivering, maar daarentegen de specifieke omstandigheden van het bewezenverklaarde daarbij in aanmerking heeft genomen. Die specifieke omstandigheden zijn bepalend voor de aard en ernst en van het bewezenverklaarde en maken naar het oordeel van het Hof de onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk.
26.
De opmerkingen 2 en 3 kunnen niet worden beschouwd als middelen van cassatie, aangezien aan de schendingen waarop die opmerkingen betrekking hebben geen eenduidige conclusie worden verbonden.
27.
Opmerking 5 behelst de klacht dat in strijd met hetgeen bepaald is in artikel 408 Sv Aruba de bestreden uitspraak niet is voorgelezen aan verdachte door de griffier, en verdachte evenmin kennisgeving is gedaan van hetgeen is vermeld in artikel 409 Sv Aruba.
28.
De in de klacht genoemde bepalingen luiden als volgt:
Artikel 408
- 1.
De verdachte die zich ter zake van het ter terechtzitting onderzochte feit in voorlopige hechtenis bevindt, is bij de uitspraak tegenwoordig, tenzij hij daartoe buiten staat is of hij mondeling of schriftelijk te kennen heeft gegeven weg te willen blijven.
- 2.
Is zodanige verdachte tot het bijwonen van de uitspraak buiten staat, dan wordt ten spoedigste het vonnis hem ter plaatse waar hij wordt gevangengehouden, door de griffier voorgelezen, met de kennisgeving in artikel 409 voor de voorzitter voorgeschreven. Van een en ander wordt door de griffier op het vonnis melding gemaakt.
Artikel 409
- 1.
Indien de verdachte in het geding in eerste aanleg bij het uitspreken van het vonnis tegenwoordig is, geeft de rechter hem daarbij mondeling kennis van het rechtsmiddel, dat tegen het vonnis openstaat, en van de termijn waarbinnen dat rechtsmiddel kan worden aangewend.
- 2.
In hoger beroep geeft de voorzitter de verdachte op gelijke wijze kennis van diens bevoegdheid cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.
29.
Het proces-verbaal ter terechtzitting van 10 maart 2008 houdt onder meer het volgende in:
‘De verdachte, ter terechtzitting verschenen, (…)
Uitspraak vonnis
Aan de orde is de uitspraak van het vonnis in hoger beroep tegen het vonnis van 29 september 2007 van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba.
De voorzitter spreekt het door het Hof in deze zaak gewezen vonnis in het openbaar uit en deelt de verdachte mede, dat voor het instellen van beroep in cassatie een termijn van 14 dagen na heden open staat.’
30.
De klacht mist feitelijke grondslag. Ten eerste was verdachte blijkens het hiervoor weergegeven proces-verbaal ter terechtzitting ter terechtzitting aanwezig, en is de uitspraak door de voorzitter uitgesproken. Voorlezing door de griffier geschiedt alleen indien de verdachte buiten staat is de uitspraak bij te wonen. Ten tweede heeft de voorzitter blijkens het hiervoor weergegeven proces-verbaal ter terechtzitting verdachte medegedeeld dat voor het instellen van beroep in cassatie een termijn van 14 dagen na de dag van de uitspraak openstaat.
31.
Indien de schriftuur zo gelezen wordt dat deze één middel met meer onderdelen behelst, kan het (voor zover geklaagd wordt over de strafmotivering en de schending van de artikelen 408 en 408 Sv) worden verworpen met de aan artikel 81 RO ontleende motivering. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoort te leiden.
32.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑10‑2009
Zie HR 7 mei 1985, NJ 1985, 842 m.nt. Th.W.v.V. en HR 7 mei 1985, NJ 1985, 774 m.nt. Th.W.v.V. Vgl. HR 6 maart 2001, NJ 2001, 283, r.ov. 3.3.
In de dagvaarding van 30 augustus 2007 is verdachte valsheid in geschrift van (duplicaat) rijbewijzen tenlastegelegd, terwijl in de dagvaarding van 5 september 2007 verdachte valsheid in geschrift van (duplicaat) carnetrijbewijzen is tenlastegelegd.
Vgl. G.J.M. Corstens, ‘Het Nederlands strafprocesrecht’ (Deventer: Kluwer, 2008), p. 629 waarin wordt verwezen naar onder meer HR 26 januari 1999, NJ 1999, 294 en HR 31 mei 2005, NJ 2005, 416.
HR 24 juni 2006, LJN BD0448.
Ingevolge artikel 58 Sv (Aruba) kunnen de bevoegdheden die bij of krachtens dit wetboek uitdrukkelijk aan de verdachte zijn toegekend, door diens raadsman worden uitgeoefend, indien deze door de verdachte is gemachtigd en de aard van de bevoegdheid zich daartegen niet verzet.
Vgl. HR 2 maart 1999, NJ 1999, 739 m.nt. De Hullu.
Ibidem.
Ibidem.
Vgl. HR NJ 1982, 532.