Einde inhoudsopgave
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/12.9.3
12.9.3 De beoordeling of een uitspraak over de exhibitieplicht een einduitspraak oftussenuitspraak is
mr. J. Ekelmans, datum 02-12-2010
- Datum
02-12-2010
- Auteur
mr. J. Ekelmans
- JCDI
JCDI:ADS374671:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Hof Den Haag 25 oktober 2005, NJ F 2005, 452 SES 2006, 54, r.o. 7 en 8(Hanjin/Fortis).
Hof Amsterdam 9 november 2006 (rolnummer 1344/04) en 29 maart 2007 (rolnummer 1169/04) vermeld in Hof Amsterdam 30 september 2008, LJN BG4368, r.o. 2.3 (Brederijn/CortexMedical).
Hof Den Bosch 23 oktober 2007, LJN BB 6845, r.o. 4.3.2 (Comepsa/X).
Hof Leeuwarden 16 juni 2009, LJN BI8910, r.o. 2 (Ameron International c.s/Autonational).
Hof Amsterdam 30 september 2008, LJN BG4368, r.o. 2.3 (Brederijn/CortexMedical); Hof Den Bosch 21 juli 2009, LJN BK 3127, r.o.3.3 (X/Y).
Kingma 2010, p. 3.
Hovens 2010, p. 69.
Hof Den Bosch 23 oktober 2007, LJN BB 6845, r.o. 4.4.2 - 4.4.3 (Comepsa/X).
Sijmonsma 2010, p. 229.
Hof Arnhem 2 december 2008, LJN BH2816, r.o. 2.5 en 3.1 (Interhiva/Exercycle).
Rb. Utrecht 12 september 2007, LJN BB 3722, r.o. 3.56 (OPG/Quigley c.s.); in vergelijkbare zin Rb. Amsterdam 5 november 2003, SES 2007, 66, r.o. 8(Dürbeck/Generali) en Rb. Amsterdam 3 oktober 2007 HA ZA 06-790, r.o. 2.7 (Xc.s./Y c.s.).
HR 22 januari 2010, LJN BK1639, r.o. 3.3.2 (X/Y).
Hof Leeuwarden 16 maart 2010, LJN BL7896, r.o. 5 e.v. (X/Y c.s); Hof Den Haag 13 april 2010, LJN BM1665, r.o. 4 (Schepen Onderlinge/Danes Rederijc.s.).
HR 23 januari 2004, NJ 2005, 510, r.o. 3.4(Ponteecen/Stratex c.s).
Volgens achtereenvolgens de hoven Den Haag,1 Amsterdam,2 Den Bosch3 en Leeuwarden4 moest de uitspraak tot verstrekking van bescheiden als een einduitspraak worden beschouwd. Die kwalificatie lijkt op het eerste gezicht logisch,
nu in het dictum aan een geschil over verstrekking van bescheiden een einde wordt gemaakt.
Wanneer evenwel wordt beoordeeld, of de beoordeling van de exhibitievordering werkelijk leidt tot een definitieve beslissing over de zaak, komen de kaarten anders te liggen. Met een beslissing over de exhibitieplicht zijn immers het meest verwant uitspraken waarbij (slechts) geoordeeld wordt over toelating tot - bijvoorbeeld -getuigenbewijs of deskundigenbericht. Die uitspraken kwalificeren als tussenuitspraken, zodat dezelfde kwalificatie logisch lijkt voor dicta over de exhibitieplicht. Aansluiting bij die kwalificatie heeft ook als voordeel, dat de procedure in eerste aanleg in beginsel niet wordt onderbroken, een eventueel appel slechts de vordering tot verstrekking van bescheiden betreft en de zaak na afdoening van de exhibitievordering zo mogelijk naar de eerste aanleg wordt verwezen.
Omdat de gevolgen van de kwalificatie als einduitspraak ongewenst zijn, zijn de hoven die de uitspraak als einduitspraak kwalificeerden het appelprocesrecht vervolgens anders gaan toepassen dan gebruikelijk is. In de eerste plaats was volgens de hoven Amsterdam en Den Bosch geen einduitspraak de uitspraak, waarbij een exhibitievordering wordt afgewezen,5 zodat in dat geval voortvarend in eerste aanleg kon worden voortgeprocedeerd. Aldus was in afwijking van het gebruikelijke systeem voor bodemprocedures en derhalve ten onrechte niet de vordering, maar de toe- of afwijzing daarvan bepalend voor de vraag of sprake is van een einduitspraak. Kingma heeft die keuze van de hoven onderschreven, omdat de gevolgen van een ten onrechte gegeven afwijzing zich in appel laten herstellen, doch de gevolgen van een ten onrechte gegeven toewijzing onomkeerbaar zijn,6 welk onderscheid door Hovens zonder kanttekeningen daarbij is beschre-ven.7 Die observatie is wat mij betreft juist, maar onvolledig. Voor een procespartij zal immers overheersend zijn de vraag, of zij de einduitspraak gunstig kan beïnvloeden door recht te laten doen op basis van de werkelijke feiten, zodat op zich niet ter zake doet of sprake is van een toewijzing of een afwijzing. Bij de toewijzing zal immers de houder, bij de afwijzing zal immers de verzoeker behoefte kunnen voelen om te appelleren.
In de tweede plaats kon volgens het Hof Den Bosch niet gelijktijdig met appel tegen het vonnis over het exhibitiegeschil ook tegen eventuele eerdere tussenvonnissen worden geappelleerd.8 Het wettelijk systeem voorziet er echter in dat een partij die appelleert tegen een einduitspraak tevens kan appelleren tegen daaraan voorafgaande tussenuitspraken. De keuze van het Hof Den Bosch behelsde dan ook dat in afwijking van het wettelijk systeem ondanks de kwalificatie als einduitspraak gekozen werd voor verplichte beperking van het debat tot uitsluitend de exhibitievordering.
De afwijkingen die de hoven hebben aangebracht op hetgeen gebruikelijk is, maakten zichtbaar dat de kwalificatie als einduitspraak een al te mechanische toepassing is van het criterium, dat een einde wordt gemaakt aan het geschil. De problemen die ontstaan, wanneer de uitspraak als einduitspraak kwalificeert, verdwijnen daarentegen als sneeuw voor de zon, wanneer de uitspraak wordt aangemerkt als een tussenuitspraak. Die kwalificatie ligt ook voor hand, omdat het aansprekend is om oordelen over vorderingen tot verstrekking van bescheiden op één lijn te stellen met oordelen over andere vormen van bewijslevering zoals -bijvoorbeeld - het wel of niet toelaten tot getuigenbewijs, die evenzeer als een tussenuitspraak gelden, zowel bij toewijzing als bij afwijzing. Die kwalificatie heeft bovendien als voordeel dat de uitspraak op een vordering van een partij niet anders wordt behandeld dan het op grond van art. 22 Rv door de rechter gegeven bevel: daartegen staat ook geen tussentijds appel open. Ook Sijmonsma komt tot de kwalificatie tussenuitspraak: hij meent dat de wetgever in 2002 koos voor beperking van de appelmogelijkheden en dat daar niet bij past dat onderscheid gemaakt wordt tussen meer en minder ingrijpende incidentele uitspraken.9
Het vijfde hof - het Hof Arnhem - leek de ander hoven terecht niet te volgen en de uitspraak op een exhibitievordering als tussenuitspraak te kwalificeren: uit een arrest van dit hof blijkt, dat het op eigen initiatief informeerde of verlof tot appelleren tegen een incidenteel vonnis was verleend. Pas nadat dit bleek, verklaarde het hof het appel ontvankelijk.10 Ook enkele rechtbanken gingen er vanuit, dat toestemming nodig is voor het instellen van appel, hetgeen betekent dat zij de uitspraak op de exhibitievordering terecht behandelden als een tussenuit-spraak.11 De juistheid van deze gedachtegang is inmiddels bevestigd in een arrest van de Hoge Raad. Daarin heeft de Hoge Raad overwogen dat onder het gevorderde moet worden verstaan de rechtsvordering die inzet van het geding is, zodat daartoe niet behoren op de voortgang of instructie van de zaak betrekking hebbende vorderingen en dat dat overigens ook geldt indien zij in de vorm van een provisionele vordering worden ingediend.12 In overeenstemming daarmee zijn de hoven Leeuwarden en Den Haag dan ook inmiddels op hun schreden teruggekeerd en kwalificeren zij de uitspraak op een exhibitievordering als een tussenuitspraak.13
De partij die wil appelleren tegen een tussenuitspraak over een exhibitievordering zal daarmee derhalve moeten wachten tot een einduitspraak is gedaan óf zal toestemming moeten vragen om tussentijds te mogen appelleren. Die toestemming moet vóór het verstrijken van de appeltermijn gevraagd worden, dat vragen kan per brief aan het rechterlijk college én het appel is ook ontvankelijk, wanneer de toestemming eerst na het verstrijken van de termijn wordt verkregen.14