Hof Amsterdam, 30-09-2008, nr. 200.010.753/01
ECLI:NL:GHAMS:2008:BG4368
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
30-09-2008
- Zaaknummer
200.010.753/01
- LJN
BG4368
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2008:BG4368, Uitspraak, Hof Amsterdam, 30‑09‑2008
Uitspraak 30‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Incidentele vordering tot afgifte van bescheiden is door de rechtbank afgewezen. Van dit tussenvonnis staat geen hoger beroep open. Aanleiding om deze regel te doorbreken indien de vordering is toegewezen, vanwege de eventuele onherstelbare gevolgen voor de gedaagde partij.
Partij(en)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BREDERIJN B.V.,
gevestigd te Culemborg,
APPELLANTE,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer (te Amsterdam),
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CORTEX MEDICAL GROUP B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. [naam],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDEN,
niet verschenen.
Partijen worden hierna (ook) Brederijn en Cortex cs genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
1.1
Bij dagvaarding van 11 juli 2008 is Brederijn in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank te Amsterdam, sector civiel (hierna: de rechtbank) van 16 april 2008, in deze zaak onder rolnummer 391132/HA ZA 08-543 gewezen tussen haar als eiseres in incident en Cortex cs als gedaagden in incident.
1.2
Tegen Cortex cs is verstek verleend.
1.3
Brederijn heeft één grief opgeworpen, bewijs aangeboden, en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van Brederijn, opgeworpen in incident in eerste aanleg, alsnog zal toewijzen met veroordeling van Cortex cs in de kosten van beide instanties.
1.4
Brederijn heeft arrest gevraagd.
2. Beoordeling
2.1
Het gaat in deze zaak om het volgende. Bij dagvaarding van 5 februari 2008 heeft Brederijn Cortex cs gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam ter zake van een door Brederijn gepretendeerde geldvordering. Zij stelt daartoe dat Cortex cs inbreuk heeft gemaakt op het in de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst opgenomen relatiebeding. Bij genoemde inleidende dagvaarding heeft Brederijn bij wijze van incidentele vordering op de voet van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) veroordeling van Cortex cs gevorderd tot afgifte van afschriften van een aantal in de dagvaarding genoemde bescheiden. Tegen Cortex cs is verstek verleend.
2.2
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vordering ex artikel 843a Rv afgewezen en Brederijn veroordeeld in de kosten. In de hoofdzaak werd de zaak naar de rol verwezen.
2.3.
Het vonnis waarvan beroep is een tussenvonnis, omdat daarbij (uitsluitend) een beslissing in een incident is gegeven. Dat het hier een vordering betreft die ook in een zelfstandige procedure had kunnen worden ingesteld maakt dat niet anders. Ten opzichte van de hoofdzaak, waarin bij het desbetreffende dictum geen eindbeslissing over enig deel van het gevorderde is gegeven, gaat het immers om een tussengeschil. Om die reden staat van het bestreden vonnis, nu de rechtbank niet anders heeft bepaald, op grond van art. 337 lid 2 Rv geen hoger beroep open.
Het hof is zich ervan bewust dat het in vergelijkbare gevallen, bij arresten van 9 november 2006 (rolnummer 1344/04) en 29 maart 2007 (rolnummer 1169/04), de desbetreffende appellanten wèl in hun tussentijds hoger beroep ontvankelijk heeft geacht. In die gevallen had de rechtbank echter, – anders dan in het onderhavige geval, de incidentele vordering ex art. 843a Rv toegewezen. Het niet openstellen van tussentijds hoger beroep zou dan tot onherstelbare – en daarmee onaanvaardbaar te achten - gevolgen voor de gedaagde partijen hebben kunnen leiden, hetgeen temeer klemt omdat niet zíj maar de eisende partijen ervoor hadden gekozen hun vordering in een incident in te stellen.
In het thans voorliggende geval, waarin de incidentele vordering is afgewezen, bestaat er geen aanleiding af te wijken van de regel dat van een tussenvonnis geen tussentijds hoger beroep openstaat. Brederijn dient de (processuele) gevolgen te aanvaarden van het feit dat zij ervoor heeft gekozen de onderhavige vordering niet in een zelfstandige procedure maar in een incident in te stellen.
De slotsom is dan ook dat Brederijn niet kan worden ontvangen in haar hoger beroep.
3. Beslissing
Het hof:
verklaart Brederijn niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
verwijst Brederijn in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten voor zover tot heden aan de kant van Cortex cs gevallen op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, M.A. Goslings en W.J.J. Los en in het openbaar op 30 september 2008 uitgesproken door de rolraadsheer.