HR 8 februari 1897, W 6926.
HR, 05-11-2013, nr. 12/04955
ECLI:NL:HR:2013:1106, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-11-2013
- Zaaknummer
12/04955
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:1106, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑11‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1120, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2012:BV9298, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
ECLI:NL:PHR:2013:1120, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑09‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:1106, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 11‑02‑2013
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0421
Uitspraak 05‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Bedreiging, art. 285 Sr. HR herhaalt ECLI:NL:HR:2005:AT3659 en ECLI:NL:HR:1984:AC8252 m.b.t. de vereisten voor een veroordeling t.z.v. bedreiging met zware mishandeling. Het oordeel van het Hof geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Conclusie AG anders.
Partij(en)
5 november 2013
Strafkamer
nr. 12/04955
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 20 maart 2012, nummer 20/003293-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.
1. Geding in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van de onder 2 als eerste feit tenlastegelegde poging tot zware mishandeling - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van hetonder 2 als tweede tenlastegelegde feit onvoldoende met redenen is omkleed, nu uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer kan volgen dat de verdachte [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft bedreigd met zware mishandeling.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 2 als tweede tenlastegelegde feit bewezenverklaard dat:
"hij op 10 april 2011 te Oss [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een auto met aanzienlijke snelheid ingereden op het dienstvoertuig waarin [verbalisant 1] en [verbalisant 2] aanwezig waren."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"5. Het ambtsedig proces-verbaal van Politieregio Brabant-Noord, District Maasland, D2 - Team Noord Oss-Lith, nr. PL21Y2 2011036459-14, d.d. 11 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie, en [verbalisant 2], aspirant van politie (p. 35-39 van het proces-verbaal met registratienummer PL21 YO 2011037299), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisanten en/of één van hen:
Op zondag 10 april 2011, omstreeks 14.36 uur, waren wij, verbalisanten, belast met noodhulp surveillance voor de gemeente Oss, gekleed in uniform en rijdend in een opvallend dienstvoertuig voorzien van het kenteken [AA-00-BB]. Ik, verbalisant [verbalisant 2], trad daarbij op als bestuurster van voornoemd dienstvoertuig. Ik, verbalisant [verbalisant 1], was gezeten op de bijrijderstoel van voornoemd dienstvoertuig. Op genoemde datum en tijdstip kregen wij, verbalisanten, de melding te gaan naar de Lekstraat te Oss. Aldaar was een heterdaadsituatie bij de Mercedes-dealer (het hof begrijpt: [A]). Hierop zijn wij, verbalisanten, ten spoedigste ter plaatse gegaan.
Toen wij, verbalisanten, nog aanrijdend waren op bovengenoemde melding kregen wij portofonisch van de meldkamer politie te horen dat een getuige had gemeld dat hij had gezien dat twee personen, gebruik makend van een zwarte Volkswagen Golf, het hek van de Mercedes-dealer hadden opengebroken met een breekijzer en vervolgens met de Volkswagen Golf het achterliggende terrein op gereden waren. Wij, verbalisanten, hoorden dat de meldkamer politie de collega's [verbalisant 3] en [verbalisant 4], verzocht om aan te rijden via de Waalkade en dat de meldkamer ons opdracht gaf aan te rijden via de Rijnstraat. Toen wij, verbalisanten, op de Rijnstraat reden hoorden wij dat de meldkamer politie portofonisch doorgaf dat de melder op dat moment meldde dat de daders nog steeds achter op het terrein aanwezig waren.
Direct daarop, omstreeks 14.41 uur, reden wij, verbalisanten, tezamen met eenheid 20.96 (het hof begrijpt: [verbalisant 3] en [verbalisant 4]), respectievelijk vanaf de Rijnstraat en de Waalkade gelijktijdig op naar genoemde Mercedes-dealer.
Wij, verbalisanten, zagen dat een toegangshek gelegen rechts van de hoofdingang van voornoemde Mercedes-dealer openstond. Wij, verbalisanten, zagen dat achter genoemd toegangshek een soort toegangsweg liep die aan beide zijden was afgezet middels een hekwerk. Wij, verbalisanten, zagen dat voornoemde toegangsweg naar een terrein achter de Mercedes-dealer leidde, dat kennelijk mede in gebruik was als parkeerplaats. Wij, verbalisanten, zagen dat de eenheid 20.96 direct voor ons voornoemde toegangsweg opreed. Omdat wij, verbalisanten, veronderstelden dat de verdachten nog op het terrein aanwezig moesten zijn en met het oogmerk een eventuele vluchtroute te blokkeren besloten wij, verbalisanten, ons dienstvoertuig dwars op de toegangsweg ter hoogte van het toegangshek te plaatsen. Wij, verbalisanten, maakten daarbij gebruik van de optische signalen welke op ons dienstvoertuig waren gemonteerd.
Wij, verbalisanten, zagen dat de eenheid 20.96, daar waar de toegangsweg overgaat in genoemd parkeerterrein, hun dienstvoertuig tot stilstand bracht. Vrijwel direct daarop zagen wij, verbalisanten, een donkerkleurige Volkswagen Golf, kennelijk vanuit de richting van het parkeerterrein, een omtrekkende beweging, van ons uit gezien linksom, om de dienstauto van de 20.96 maken. Wij, verbalisanten, zagen dat voornoemde Golf daarbij tegen en vervolgens over het, vanuit ons gezien aan de linkerzijde van de toegangsweg gelegen hekwerk reed. Dit hekwerk werd dus platgereden. Wij, verbalisanten, zagen dat de genoemde Golf enkele meters over het genoemde hekwerk reed waarna wij zagen dat de Golf weer op de genoemde toegangsweg reed en met hoge snelheid in de richting van onze dienstauto kwam rijden. Ik, verbalisant [verbalisant 1], schat dat de Golf op dat moment nog een afstand van 20 à 30 meter moest overbruggen alvorens hij bij ons dienstvoertuig zou zijn. Gezien de snelheid die de Golf op dat moment had en de genoemde tussenafstand van de Golf en ons dienstvoertuig had de bestuurder van de Golf naar inschatting van ons, verbalisanten, ruimschoots de gelegenheid om zijn voertuig tijdig tot stilstand te brengen. Wij, verbalisanten, zagen echter dat de bestuurder in het geheel niet remde of anderszins zijn snelheid verminderde maar juist met hoge snelheid in de richting van ons dienstvoertuig bleef rijden. Ik, verbalisant [verbalisant 2], had onze dienstauto zo geparkeerd dat deze onder een schuine hoek met de neus in de richting van de linkerzijde van het genoemde hekwerk stond geparkeerd. Aan de linkerzijde van ons dienstvoertuig bevond zich derhalve hoofdzakelijk de Lekstraat, aan de rechterzijde van ons dienstvoertuig bevond zich hoofdzakelijk de zijde van de toegangsweg. De voorzijde van ons dienstvoertuig stond daarbij vrijwel tegen de linkerzijde van genoemd hekwerk aan. Ik, verbalisant [verbalisant 1], schat dat op dat moment de afstand tussen het hekwerk en de achterzijde van ons dienstvoertuig ongeveer één à anderhalve meter bedroeg. Wij, verbalisanten, zagen dat de genoemde Golf in de richting van voornoemde ruimte tussen ons dienstvoertuig en het hekwerk reed. Wij, verbalisanten, realiseerden ons dat deze tussenruimte ongetwijfeld onvoldoende was en de Golf derhalve ons dienstvoertuig moest rammen. Teneinde de genoemde tussenruimte verder te verkleinen en derhalve de Golfde doorgang te versperren ter aanhouding van de verdachten besloot ik, verbalisant [verbalisant 2], ons dienstvoertuig verder achteruit te rijden. Zeer kort daarop zagen, voelden en hoorden wij, verbalisanten, dat de genoemde Golf met de rechtervoorzijde en met kracht tegen de rechterachterzijde van ons dienstvoertuig aanreed. Ik, verbalisant [verbalisant 1], voelde dat ons dienstvoertuig daarbij enige afstand zijdelings naar links verplaatst werd. Omdat ik, verbalisant [verbalisant 1], aan dezelfde zijde van het dienstvoertuig zat die door de Golf aangereden werd had ik goed en vrij zicht op de bestuurder, die zich op dat moment op een afstand van enkele meters van mij bevond. Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag dat de bestuurder meerdere malen afwisselend in de richting van de ruimte achter ons dienstvoertuig en in mijn richting keek. Ik, verbalisant [verbalisant 1], keek de bestuurder daarbij enkele keren recht in de ogen. Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag dat er naast de bestuurder een bijrijder zat.
Direct nadat de Golf ons dienstvoertuig geramd had, heb ik verbalisant, [verbalisant 2], ons dienstvoertuig gekeerd. Tijdens het keren zag ik, verbalisant [verbalisant 2], via de achteruitkijkspiegel de betreffende Golf linksaf de Lekstraat in de richting van de Rijnstraat oprijden.
(...)
6. Het ambtsedig proces-verbaal van Politieregio Brabant-Noord, District Maasland, D2 - Team Noord Oss-Lith, nr. PL21Y2 2011036459-11, d.d. 12 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3], brigadier van politie, en [verbalisant 4], agent van politie (p. 29-32 van het proces-verbaal met registratienummer PL21 YO 2011037299), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisanten en/of één van hen:
(...)
Collega's [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben met het surveillancevoertuig de opening van de poort dichtgezet. Wij, [verbalisant 3] en [verbalisant 4], reden over de lange inrit van het perceel naar de parkeerplaats achter het bedrijf [A] aan de Lekstraat te Oss. Aan beide zijden stond een gaashekwerk. Het terrein was middels een hekwerk omheind.
Wij, verbalisanten, reden richting het einde van de oprijlaan waar wij zagen dat de oprijlaan over ging in een ruimer terrein. Op het moment dat wij op enkele meters het einde van de oprijlaan bereikten, zagen wij dat er een donkere Volkswagen Golf met hoge snelheid op ons ingereden kwam. Wij zagen dat dit met hoge snelheid ging omdat hij plotseling om de hoek kwam. Wij zagen dat het voertuig recht op ons afkwam gereden. Wij zagen dat er twee personen voor in de auto zaten.
Ik, verbalisant [verbalisant 4], sprong uit ons dienstvoertuig en rende via de bijrijderszijde om de achterzijde van ons dienstvoertuig heen. Op het moment dat ik de achterzijde van ons dienstvoertuig passeerde zag ik aan mijn rechterzijde het verdachte voertuig langs mij opkomen. Ik hoorde dat het voertuig op het moment dat hij mij passeerde begon te accelereren. Ik, verbalisant [verbalisant 4], bedoel hiermee dat ik hoorde dat de bestuurder van het verdachte voertuig de toeren van zijn bestuurde motorvoertuig opvoerde, althans ik hoorde dat aan het motorgeluid.
Ik, verbalisant [verbalisant 4], zag dat de bestuurder van het voertuig zijn snelheid verhoogde en dat hij richting de toegangspoort reed. Ik verbalisant [verbalisant 4] zag dat de collega's [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hun dienstvoertuig in de opening van de toegangspoort plaatsten.
Ik, verbalisant [verbalisant 4], zag dat het verdachte voertuig zijn snelheid niet minderde. Ik, verbalisant [verbalisant 4], hoorde dat het verdachte voertuig bleef accelereren zoals eerder vernoemd.
Wij, verbalisanten, zagen dat de bestuurder van het voertuig met verhoogde snelheid op het dienstvoertuig in reed. Ik zag en hoorde dat het verdachte voertuig het dienstvoertuig ramde. Wij, verbalisanten, zagen dat het dienstvoertuig waarin [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zaten hierdoor met kracht naar rechts opgeschoven werd. Het dienstvoertuig was zodanig neergezet dat er een opening van ongeveer 1 meter was aan de rechterzijde van het dienstvoertuig.
Ik, verbalisant [verbalisant 3], zag dat op het moment dat het andere dienstvoertuig geramd werd aan de rechterachterzijde met kracht opzij bewoog. Ik, verbalisant [verbalisant 3], zag dat hierbij de wieldop van het rechterachterwiel van de velg sprong. Ik, verbalisant [verbalisant 4], zag dat het voertuig zijn weg vervolgde. Hierna hebben wij de achtervolging ingezet.
(...)
9. De verklaring van de getuige [verbalisant 3], zoals afgelegd ter terechtzitting van dit gerechtshof d.d. 6 maart 2012, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik zag dat [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hun auto bijna dwars op de oprit hadden neergezet. De linker voorzijde van het voertuig bevond zich ongeveer een meter vanaf de zijkant van het hek. De rechter achterzijde van het voertuig bevond zich ongeveer anderhalve meter vanaf de rechterkant van het hek. Er kon geen auto meer doorheen.
Ik zag dat de VW Golf bij de poort dwars door het hekwerk reed. Ik zag ook dat de VW Golf de auto van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] aan de rechter zijde ramde om er tussenuit te komen. Ik zag dat de VW Golf het dienstvoertuig aan de rechterzijde raakte op het achterwiel. Ik zag dat de wieldop eraf ketste. Het dienstvoertuig maakte een zwiep naar rechts. Ik zag dat de auto werd verplaatst door de hevige klap.
10. De verklaring van de getuige [verbalisant 4], zoals afgelegd ter terechtzitting van dit gerechtshof d.d. 6 maart 2012, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
De auto van mijn collega's [verbalisant 1] en [verbalisant 2] stond in de opening van het hek. De voorkant van hun auto wees in de richting van de linker kant van het hek. De auto stond overdwars in de opening van het hek.
Ik keek in de auto (het hof begrijpt: de VW Golf) en ik hoorde een motorgeluid dat erop duidde dat de bestuurder gas gaf. Ik zag dat de VW Golf op de andere dienstauto inreed. Ik hoorde dat de VW snelheid bleef maken. Ik zag dat de VW Golf niet afremde. Ik zag dat hij koos voor de achterkant van het dienstvoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. De VW Golf raakte de auto aan de achterkant en hij raakte ook de paal van het hek. Vervolgens scheurde hij weg.
11. De verklaring van de getuige [verbalisant 1], zoals afgelegd ter terechtzitting van dit gerechtshof d.d. 6 maart 2012, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
De linkerkant van ons dienstvoertuig was voorbij het uiterste punt van het draaibare deel van het hek. De auto stond niet helemaal dwars. Aan de achterkant van de auto en de zijkant van het hek was nog enige ruimte.
Collega [verbalisant 2] en ik zagen ineens onverwacht die VW Golf door het hek komen rijden in onze richting. Ik gaf [verbalisant 2] de opdracht ons dienstvoertuig naar achteren te rijden om het gat tussen onze auto en de zijkant van de poort te verkleinen. Dat is echter niet gebeurd. Dat gebeurde slechts marginaal. Misschien dat het gat een halve meter kleiner werd door de manoeuvre van [verbalisant 2]. Doordat zij ons voertuig iets naar achteren plaatste, was het voor mij duidelijk dat de VW Golf hier niet voorbij kon komen. Ik dacht dat hij zou stoppen, maar hij ging juist accelereren. Toen [verbalisant 2] en ik dat zagen, dachten wij dat hij ons zou gaan raken. Toen ik [verbalisant 2] de instructie gaf om de auto naar achteren te zetten, dacht ik dat de VW Golf ons zou gaan remmen.
De afstand tussen beide dienstvoertuigen die de VW Golf moest overbruggen, bedroeg denk ik 20 à 30 meter. Ik zag dat de VW Golf ons naderde en riep tegen [verbalisant 2]: "Houd je vast!"
Ik heb mezelf ook schrap gezet. Ik voelde dat onze auto door de aanrijding naar links werd verplaatst. Er volgde een schrikreactie.
De VW Golf is in een rechte lijn gereden naar de achterkant van onze auto.
12. De verklaring van de getuige [verbalisant 2], zoals afgelegd ter terechtzitting van dit gerechtshof d.d. 6 maart 2012, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik zag dat de VW Golf in de richting van de achterkant van onze auto kwam rijden.
Ik wist dat hij ons wel moest raken. Uiteindelijk heb ik onze auto in de achteruit gezet en vervolgens raakte de VW Golf onze auto aan de rechter achterzijde.
Ik dacht eerst dat de VW Golf nog zou stoppen, maar hij bleef maar doorrijden. Ik dacht toen: "Shit, nu komt het". Het was even eng.
(...)
17. De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van dit gerechtshof van 19 januari 2012, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Op 10 april 2011 ben ik betrokken geweest bij een poging tot inbraak in een pand van het bedrijf [A] in Oss. Ik wist dat we op pad gingen om een inbraak te plegen.
Een ander persoon heeft het hek opengemaakt.
Toen de auto (het hof begrijpt: de VW Golf) achter op het terrein stond, ben ik uitgestapt.
Het was de bedoeling om daar iets weg te nemen.
De auto stond met de neus de kant op waar we weer heen moesten om het terrein te verlaten, zodat we meteen weg konden rijden als het nodig was. Op een gegeven moment ben ik ingestapt en weggereden. We reden weg en kwamen de bocht om. Ik ben van mij uit bezien naar rechts uitgeweken en door het hek gegaan. Ik ben weer terug op de weg geraakt en heb mijn weg richting de poort vervolgd.
Ik heb die auto (het hof begrijpt: de tweede politieauto met als inzittenden [verbalisant 2] en [verbalisant 1]) geschampt."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2. ten laste gelegde feit. Daartoe is aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is van poging tot zware mishandeling en/of bedreiging van de in de tenlastelegging genoemde verbalisanten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] door de verdachte, omdat:
1. er bij de verdachte geen sprake was van voorwaardelijk opzet op bedreiging dan wel op zware mishandeling;
2. het slechts aan het achteruit rijden van het dienstvoertuig is te wijten dat de verdachte niet voldoende ruimte had met gevolg dat de bumper daarvan werd geraakt.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is bij de beoordeling van het verweer uitgegaan van de inhoud van de door verbalisanten [verbalisant 3], [verbalisant 4], [verbalisant 1] en [verbalisant 2] opgemaakte processen-verbaal van bevindingen, alsmede van hun in hoger beroep afgelegde getuigenverklaringen, die het hof gelet op de consistentie daarvan en de omstandigheden dat zij elkaar op detailpunten ondersteunen betrouwbaar acht. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan aan het waarheidsgehalte van die verklaringen zou moeten worden getwijfeld.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen komt de volgende gang van zaken naar voren.
Na een melding van een inbraak kregen de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] [verbalisant 3] en [verbalisant 4] op 10 april 2011 omstreeks 14.36 uur, de opdracht om naar de Lekstraat te Oss te gaan. De melding hield in dat twee personen het toegangshek van de Mercedes-dealer ([A]) met een koevoet forceerden. De daders zouden nog achter op het bedrijfsterrein aanwezig zijn.
De verbalisanten gingen vervolgens in twee afzonderlijke dienstvoertuigen ter plaatse. Het dienstvoertuig waarin [verbalisant 1] en [verbalisant 2] waren gezeten, arriveerde bij de Lekstraat te Oss en de verbalisanten zagen dat een toegangshek van de Mercedes-dealer ([A]) openstond. [verbalisant 2] trad op als bestuurster. Het dienstvoertuig waarin [verbalisant 4] en [verbalisant 3] waren gezeten, reed de toegangsweg van het bedrijfsterrein op. Teneinde een eventuele vluchtroute te blokkeren, besloten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hun dienstvoertuig ter hoogte van het toegangshek dwars op de toegangsweg te zetten. De breedte van het toegangshek bedroeg volgens het rapport van de Forensische Technische Ondersteuning van de politie 5,5 meter.
Het dienstvoertuig van [verbalisant 4] en [verbalisant 3] reed in de richting van de parkeerplaats achter het terrein van [A]. Vrijwel direct kwam een personenauto van het merk Volkswagen type Golf, kleur zwart, om de hoek gereden, die - naar later bleek - werd bestuurd door de verdachte en waarin nog één ander persoon als passagier aanwezig was. De Volkswagen Golf maakte een omtrekkende beweging om het dienstvoertuig van [verbalisant 4] en [verbalisant 3] waarbij de Volkswagen Golf tegen het dienstvoertuig schampte en tegen en vervolgens over het aan de - vanaf de voorzijde van het bedrijfsterrein bezien - linkerzijde van het aan de toegangsweg gelegen hekwerk reed. De Volkswagen Golf kwam weer op de toegangsweg terecht en reed zonder af te remmen met telkens hoger wordende snelheid (accelererend) in de richting van de opening gelegen tussen het dienstvoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en de zijkant van het hekwerk/toegangshek. De afstand tussen de plaats waar de Volkswagen Golf na de aanrijding van het hekwerk zijn weg vervolgde tot aan het dienstvoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] bedroeg volgens verbalisant [verbalisant 1] naar schatting 20 à 30 meter.
Het dienstvoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] stond onder een schuine hoek met de neus in de richting van - vanaf de voorzijde van het bedrijfsterrein bezien - de linkerzijde van het hekwerk van de toegangsweg naar het bedrijf van Rüttchen. De voorzijde van het dienstvoertuig stond daarbij vrijwel tegen de linkerzijde van dit hekwerk. De afstand tussen de achterzijde van het dienstvoertuig tot aan de (vanaf de voorzijde van het bedrijfsterrein bezien) rechterzijde van het hek bedroeg volgens verbalisant [verbalisant 1] naar schatting één tot anderhalve meter.
Terwijl de Volkswagen Golf op vorenomschreven wijze in de richting van deze opening reed, reed verbalisante [verbalisant 2] op aanwijzing van [verbalisant 1] het dienstvoertuig achteruit teneinde de tussenruimte verder te verkleinen en aldus de Volkswagen Golf de doorgang te versperren ter aanhouding van de verdachte. Kort daarop reed de Volkswagen Golf met kracht tegen de achterzijde van het dienstvoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] aan, waardoor aan het voertuig schade werd toegebracht aan de rechter achterzijde (het hof begrijpt: aan de bijrijderszijde), ter hoogte van de achterverlichting en achterbumper. De Volkswagen Golf wist vervolgens via de opening tussen de rechter zijkant van het toegangshek en de achterkant van het dienstvoertuig te ontkomen.
Uit het vorenstaande blijkt onvoldoende dat het opzet van verdachte, die zich aan de aanhouding door de politie trachtte te onttrekken en te dien einde zijn auto in de richting van de opening tussen het dienstvoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en de zijkant van het toegangshek stuurde, onvoorwaardelijk gericht was op de zware mishandeling van genoemde verbalisanten.
Gelet op de omstandigheden waaronder de botsing heeft plaatsgevonden, in het bijzonder de omstandigheid dat de verdachte niet recht op het dienstvoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] afreed maar in de richting van voormelde opening, de plaats waar de door verdachte bestuurde Volkswagen Golf het dienstvoertuig heeft geraakt, de relatief geringe ernst van de aan het dienstvoertuig toegebrachte schade zoals daarvan blijkt uit de zich in het procesdossier bevindende foto's, en de feitelijke situatie zoals door het hof ter terechtzitting waargenomen op de foto's 24 en 26 opgenomen op de pagina’s 64 en 65 van het proces-verbaal van politie, kan het hof niet vaststellen dat er te dezen een aanmerkelijke kans bestond dat genoemde verbalisanten als gevolg van het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel zouden bekomen. Aldus kan evenmin worden bewezen dat in het onderhavige geval bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de zware mishandeling van genoemde verbalisanten. Bijgevolg zal de verdachte van het onder 2. als eerste ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2. als tweede ten laste gelegde feit overweegt het hof als volgt.
Uit de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden leidt het hof af dat de verdachte probeerde met zijn auto te ontsnappen door de aanwezige opening tussen de politieauto en het hekwerk, welke opening ongeveer één tot anderhalve meter breed was en aldus redelijkerwijs te klein was om met een personenauto als de onderhavige doorheen te rijden zonder de politieauto te raken. Dat de opening in die zin te klein was moet voor de verdachte, evenals voor ieder ander weldenkend mens, redelijkerwijs kenbaar zijn geweest. De verdachte heeft desondanks, accelererend en met een gezien de omstandigheden aanzienlijke snelheid, zijn auto in de richting van voormelde opening gestuurd. Kennelijk was het hem om het even of hij de politieauto daarbij zou raken.
Door onder die omstandigheden toch zijn auto door die te kleine opening te manoeuvreren heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de inzittenden van de politieauto, voor wie duidelijk was dat een botsing onvermijdelijk was, zouden vrezen dat zij door het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen bekomen.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is voorts vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen bekomen.
Vorenomschreven handelen van verdachte - dat vanwege de omstandigheid dat een botsing onvermijdelijk was kan worden bestempeld als het inrijden op een politieauto – is in het algemeen geëigend om een dergelijke vrees bij de bedreigde op te wekken. Voorts zijn de omstandigheden waaronder het inrijden plaatsvond, zoals hiervoor uiteen gezet, naar oordeel van het hof, dusdanig dat bij de inzittenden van de politieauto die vrees ook redelijkerwijs kon ontstaan. De omstandigheid dat verbalisante [verbalisant 2] ter aanhouding van de verdachte het dienstvoertuig nog achteruit heeft gereden teneinde de opening tussen het voertuig en de zijkant van het hek te verkleinen, kan aan het vorenstaande niet afdoen.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen."
2.3.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is in een geval als het onderhavige vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen (vgl. HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659, NJ 2005/448) en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht (vgl. HR 17 januari 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8252, NJ 1984/479).
2.4.
Het Hof heeft, kort gezegd, vastgesteld dat de verdachte met zijn auto probeerde te ontsnappen door de opening tussen een hekwerk en een politieauto, terwijl die opening redelijkerwijze - ook voor de verdachte kenbaar - te klein was om daar met zijn auto doorheen te rijden, zodat een botsing met de politieauto onvermijdelijk was. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat, nu deze onvermijdelijkheid duidelijk was voor de inzittenden van die politieauto, [verbalisant 1] en [verbalisant 2], bij die inzittenden door deze gedragingen van de verdachte in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij door het handelen van de verdachte zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen bekomen, alsmede dat de verdachte, door toch zijn auto in de richting van de te kleine opening te manoeuvreren, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze vrees zou ontstaan.
2.5.
Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent het begrip bedreiging als bedoeld in art. 285 Sr en is, mede gelet op de door het Hof gebezigde bewijsvoering, niet onbegrijpelijk. De bewezenverklaring is naar de eis der wet met redenen omkleed. Voor zover het middel steunt op de opvatting dat het oordeel van het Hof niet begrijpelijk is in het licht van de motivering die het Hof heeft gegeven voor de vrijspraak van de onder 2 als eerste feit tenlastegelegde poging tot zware mishandeling, faalt het reeds omdat die vrijspraak niet aan het oordeel van de Hoge Raad is onderworpen, terwijl overigens opmerking verdient dat het opzetvereiste bij bedreiging met zwaar lichamelijk letsel is gericht op het in redelijkheid kunnen ontstaan van de vrees dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en niet op het daadwerkelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
2.6.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vijftien maanden.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze veertien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van Den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 november 2013.
Conclusie 10‑09‑2013
Inhoudsindicatie
Bedreiging, art. 285 Sr. HR herhaalt ECLI:NL:HR:2005:AT3659 en ECLI:NL:HR:1984:AC8252 m.b.t. de vereisten voor een veroordeling t.z.v. bedreiging met zware mishandeling. Het oordeel van het Hof geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Conclusie AG anders.
Nr. 12/04955 Zitting: 10 september 2013 | Mr. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 20 maart 2012 de verdachte wegens een gekwalificeerde diefstal, een poging daartoe en “bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen als nader in het arrest vermeld, telkens met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
2. Op de wijze als bedoeld in art. 451a Sv is beroep in cassatie ingesteld. Mr. B.P. de Boer, advocaat te Haarlem, heeft bij schriftuur 3 middelen van cassatie voorgesteld
3. Het eerste middel klaagt dat de onder 2 bewezenverklaarde bedreiging met zware mishandeling niet uit de bewijsvoering van het Hof kan volgen.
4. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij op 10 april te Oss [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een auto met aanzienlijke snelheid ingereden op het dienstvoertuig waarin [verbalisant 1] en [verbalisant 2] aanwezig waren.”
5. Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang het volgende in:
“De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2. ten laste gelegde feit. Daartoe is aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is van poging tot zware mishandeling en/of bedreiging van de in de tenlastelegging genoemde verbalisanten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] door de verdachte, omdat:
1. er bij de verdachte geen sprake was van voorwaardelijk opzet op bedreiging dan wel op zware mishandeling;
2. het slechts aan het achteruit rijden van het dienstvoertuig is te wijten dat de verdachte niet voldoende ruimte had met gevolg dat de bumper daarvan werd geraakt.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is bij de beoordeling van het verweer uitgegaan van de inhoud van de door verbalisanten [verbalisant 3], [verbalisant 4], [verbalisant 1] en [verbalisant 2] opgemaakte processen-verbaal van bevindingen, alsmede van hun in hoger beroep afgelegde getuigenverklaringen, die het hof gelet op de consistentie daarvan en de omstandigheden dat zij elkaar op detailpunten ondersteunen betrouwbaar acht.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan aan het waarheidsgehalte van die verklaringen zou moeten worden getwijfeld.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen komt de volgende gang van zaken naar voren.
Na een melding van een inbraak kregen de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] [verbalisant 3] en [verbalisant 4] op 10 april 2011 omstreeks 14.36 uur, de opdracht om naar de Lekstraat te Oss te gaan. De melding hield in dat twee personen het toegangshek van de Mercedes-dealer ([A]) met een koevoet forceerden. De daders zouden nog achter op het bedrijfsterrein aanwezig zijn.
De verbalisanten ging vervolgens in twee afzonderlijke diens[t]voertuigen ter plaatse. Het dienstvoertuig waarin [verbalisant 1] en [verbalisant 2] waren gezeten, arriveerde bij de Lekstraat te Oss en de verbalisanten zagen dat een toegangshek van de Mercedes-dealer ([A]) openstond. [verbalisant 2] trad op als bestuurster. Het dienstvoertuig waarin [verbalisant 4] en [verbalisant 3] waren gezeten, reed de toegangsweg van het bedrijfsterrein op. Teneinde een eventuele vluchtroute te blokkeren, besloten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hun dienstvoertuig ter hoogte van het toegangshek dwars op de toegangsweg te zetten. De breedte van het toegangshek bedroeg volgens het rapport van de Forensische Technische Ondersteuning van de politie 5,5 meter.
Het dienstvoertuig van [verbalisant 4] en [verbalisant 3] reed in de richting van de parkeerplaats achter het terrein van [A]. Vrijwel direct kwam een personenauto van het merk Volkswagen type Golf, kleur zwart, om de hoek gereden, die - naar later bleek - werd bestuurd door de verdachte en waarin nog één ander persoon als passagier aanwezig was. De Volkswagen Golf maakte een omtrekkende beweging om het dienstvoertuig van [verbalisant 4] en [verbalisant 3] waarbij de Volkswagen Golf tegen het dienstvoertuig schampte en tegen en vervolgens over het aan de - vanaf de voorzijde van het bedrijfsterrein bezien - linkerzijde van het aan de toegangsweg gelegen hekwerk reed. De Volkswagen Golf kwam weer op de toegangsweg terecht en reed zonder af te remmen met telkens hoger wordende snelheid (accelererend) in de richting van de opening gelegen tussen het dienstvoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en de zijkant van het hekwerk/toegangshek. De afstand tussen de plaats waar de Volkswagen Golf na de aanrijding van het hekwerk zijn weg vervolgde tot aan het dienstvoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] bedroeg volgens verbalisant [verbalisant 1] naar schatting 20 à 30 meter.
Het dienstvoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] stond onder een schuine hoek met de neus in de richting van - vanaf de voorzijde van het bedrijfsterrein bezien - de linkerzijde van het hekwerk van de toegangsweg naar het bedrijf van [A]. De voorzijde van het dienstvoertuig stond daarbij vrijwel tegen de linkerzijde van dit hekwerk. De afstand tussen de achterzijde van het dienstvoertuig tot aan de (vanaf de voorzijde van het bedrijfsterrein bezien) rechterzijde van het hek bedroeg volgens verbalisant [verbalisant 1] naar schatting één tot anderhalve meter.
Terwijl de Volkswagen Golf op vorenomschreven wijze in de richting van deze opening reed, reed verbalisante [verbalisant 2] op aanwijzing van [verbalisant 1] het dienstvoertuig achteruit teneinde de tussenruimte verder te verkleinen en aldus de Volkswagen Golf de doorgang te versperren ter aanhouding van de verdachte. Kort daarop reed de Volkswagen Golf met kracht tegen de achterzijde van het dienstvoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] aan, waardoor aan het voertuig schade werd toegebracht aan de rechter achterzijde (het hof begrijpt: aan de bijrijderszijde), ter hoogte van de achterverlichting en achterbumper. De Volkswagen Golf wist vervolgens via de opening tussen de rechter zijkant van het toegangshek en de achterkant van het dienstvoertuig te ontkomen.
Uit het vorenstaande blijkt onvoldoende dat het opzet van verdachte, die zich aan de aanhouding door de politie trachtte te onttrekken en te dien einde zijn auto in de richting van de opening tussen het dienstvoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en de zijkant van het toegangshek stuurde, onvoorwaardelijk gericht was op de zware mishandeling van genoemde verbalisanten.
Gelet op de omstandigheden waaronder de botsing heeft plaatsgevonden, in het bijzonder de omstandigheid dat de verdachte niet recht op het dienstvoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] afreed maar in de richting van voormelde opening, de plaats waar de door verdachte bestuurde Volkswagen Golf het dienstvoertuig heeft geraakt, de relatief geringe ernst van de aan het dienstvoertuig toegebrachte schade zoals daarvan blijkt uit de zich in het procesdossier bevindende foto’s, en de feitelijke situatie zoals door het hof ter terechtzitting waargenomen op de foto’s 24 en 26 opgenomen op de pagina’s 64 en 65 van het proces-verbaal van politie, kan het hof niet vaststellen dat er te dezen een aanmerkelijke kans bestond dat genoemde verbalisanten als gevolg van het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel zouden bekomen. Aldus kan evenmin worden bewezen dat in het onderhavige geval bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de zware mishandeling van genoemde verbalisanten. Bijgevolg zal de verdachte van het onder 2. als eerste ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2. als tweede ten laste gelegde feit overweegt het hof als volgt.
Uit de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden leidt het hof af dat de verdachte probeerde met zijn auto te ontsnappen door de aanwezige opening tussen de politieauto en het hekwerk, welke opening ongeveer één tot anderhalve meter breed was en aldus redelijkerwijs te klein was om met een personenauto als de onderhavige doorheen te rijden zonder de politieauto te raken. Dat de opening in die zin te klein was moet voor de verdachte, evenals voor ieder ander weldenkend mens, redelijkerwijs kenbaar zijn geweest. De verdachte heeft desondanks, accelererend en met een gezien de omstandigheden aanzienlijke snelheid, zijn auto in de richting van voormelde opening gestuurd. Kennelijk was het hem om het even of hij de politieauto daarbij zou raken.
Door onder die omstandigheden toch zijn auto door die te kleine opening te manoeuvreren heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de inzittenden van de politieauto, voor wie duidelijk was dat een botsing onvermijdelijk was, zouden vrezen dat zij door het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen bekomen.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is voorts vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen bekomen.
Vorenomschreven handelen van verdachte - dat vanwege de omstandigheid dat een botsing onvermijdelijk was kan worden bestempeld als het inrijden op een politieauto – is in het algemeen geëigend om een dergelijke vrees bij de bedreigde op te wekken. Voorts zijn de omstandigheden waaronder het inrijden plaatsvond, zoals hiervoor uiteen gezet, naar oordeel van het hof, dusdanig dat bij de inzittenden van de politieauto die vrees ook redelijkerwijs kon ontstaan. De omstandigheid dat verbalisante [verbalisant 2] ter aanhouding van de verdachte het dienstvoertuig nog achteruit heeft gereden teneinde de opening tussen het voertuig en de zijkant van het hek te verkleinen, kan aan het vorenstaande niet afdoen.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen.”
6. Volgens de steller van het middel schiet de bewijsvoering van het Hof met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde tekort. De overwegingen van het Hof zijn onbegrijpelijk voor zover het enerzijds betreft het opzet van verdachte en anderzijds de mogelijkheid van het ontstaan bij de bedreigden van de redelijke vrees dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden bekomen.
7. Eerst enkele vooropstellingen. Bedreiging die louter uit daden bestaat, kan strafbare bedreiging opleveren. Er hoeft dus van een mondelinge uiting geen sprake te zijn. In het onderhavige geval bestaat de bedreiging slechts uit daden en moet het opzet op bedreiging uit die daden en de omstandigheden waaronder ze zijn begaan worden afgeleid. Voorts is voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging. De (bedreigende) gedraging is in het onderhavige geval het inrijden met een auto op een dienstvoertuig. De inzittenden van het dienstvoertuig waren van die gedraging op de hoogte. Dan geldt nog dat niet vereist is dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat er werkelijk vrees is opgewekt en de bedreigde zich in zijn vrijheid belemmerd achtte.1.De (in deze conclusie niet opgenomen) bewijsmiddelen houden ook niet in dat er werkelijk vrees is opgewekt2.en in ieder geval niet dat de inzittenden van het dienstvoertuig zich in hun vrijheid belemmerd voelden. Voldoende is echter dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan voor zware mishandeling.3.Het opzet van de verdachte moet daarop zijn gericht.4.
8. De steller van het middel is van oordeel dat de overweging van het Hof over de vereiste vrees bij de onder 2 subsidiair tenlastegelegde en bewezenverklaarde bedreiging onbegrijpelijk is, omdat die overweging tegenstrijdig is met het oordeel van het Hof inzake de onder 2 primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling waarvan is vrijgesproken. De steller van het middel vraagt zich af hoe het mogelijk is dat het Hof (bij het subsidiaire feit) uitgaat van een redelijke vrees voor zwaar letsel bij de inzittenden, terwijl het Hof (in het kader van het primaire feit) niet kan vaststellen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat die inzittenden als gevolg van het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel zouden bekomen.
9. Dat bij een bedreigde in redelijkheid de vrees kan ontstaan voor het verwezenlijken van datgene waarmee gedreigd wordt, terwijl datgene waarmee bedreigd wordt zich uiteindelijk niet kan realiseren, staat buiten kijf. Indien een verdachte op een slachtoffer afloopt al roepend dat hij hem gaat neerschieten en daarbij zijn hand op zijn broeksband legt, dan kan bij het slachtoffer in redelijkheid de vrees ontstaan voor enig misdrijf tegen het leven gericht, ook als achteraf blijkt dat de dader in het geheel niet in het bezit was van een (vuur)wapen. Niet uitgesloten is dus dat er bij een bedreigde in redelijkheid de vrees kan ontstaan voor zware mishandeling, terwijl (uiteindelijk blijkt dat) die zware mishandeling niet realiseerbaar was.
10. In de onderhavige zaak heeft het Hof geoordeeld dat gelet op de omstandigheden waaronder de botsing heeft plaatsgevonden, in het bijzonder de omstandigheid dat de verdachte niet recht op het dienstvoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] afreed maar in de richting van de opening tussen het dienstvoertuig en het hek, de plaats waar de door de verdachte bestuurde auto het dienstvoertuig heeft geraakt, de relatief geringe ernst van de aan het dienstvoertuig toegebrachte schade en de feitelijke situatie zoals door het Hof ter terechtzitting waargenomen op basis van zich in het dossier bevindende foto’s, niet vastgesteld kan worden dat een aanmerkelijke kans bestond dat de verbalisanten als gevolg van het handelen van de verdachte zwaar lichamelijk letsel zouden bekomen.
11. Aldus heeft het Hof niet geoordeeld dat het handelen van de verdachte niet tot zwaar lichamelijk letsel had kunnen leiden, maar dat zulks niet valt vast te stellen. Reeds gelet daarop lijkt er enige ruimte te zijn voor de redenering dat, ondanks dat niet valt vast te stellen of de handelingen van de verdachte tot zwaar lichamelijk letsel hadden kunnen leiden, bij de betrokken verbalisanten wel in redelijkheid de vrees kon ontstaan voor zware mishandeling. In het onderhavige geval wringen beide overwegingen. Omdat niet bewezen is dat de inzittenden daadwerkelijk vrees hebben gehad, moet dit aan de hand van de aard van de bedreiging en de omstandigheden in redelijkheid worden vastgesteld. De aard van de bedreiging en de omstandigheden waren volgens het Hof niet zodanig dat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel was. Kan dan wel worden aangenomen dat daarvoor vrees was, terwijl de inzittenden (de bedreigden) daarvan geen melding maken?
Zonder nadere motivering, die ontbreekt, lijkt mij het oordeel van Hof dat er bij de verbalisanten in redelijkheid de vrees voor zware mishandeling kon ontstaan door het handelen van de verdachte niet begrijpelijk, nu volgens het Hof de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel ontbreekt en de inzittenden omtrent de vrees voor zwaar letsel niet hebben verklaard. De als bijlage bij de aanvulling met bewijsmiddelen foto’s 23 en 24 roepen bij mij vooral vragen op. Er is alleen schade bij het dienstvoertuig zichtbaar aan de rechterachterzijde ter hoogte van verlichting en bumper. Zonder nadere toelichting zie ik niet in dat het om niet beperkte schade gaat. Opmerkelijk is verder dat voor de bewijsoverweging van het Hof kennelijk wel van belang is wat de resterende ruimte tussen dienstvoertuig en hek was (geschat op één tot anderhalve meter), maar niet wat de breedte van VW Golf was. Dat laatste is echter niet zonder belang mede omdat het er gelet op de foto 24 er behoorlijk wat ruimte resteerde.5.
12. Als er bij de verbalisanten door het gedrag van de verdachte in redelijkheid de vrees heeft kunnen ontstaan voor zware mishandeling, is het nog de vraag of de verdachtes opzet daarop was gericht. Voor voorwaardelijk opzet, waar ook het Hof vanuit gaat, is vereist dat de verdachte welbewust de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat er bij de verbalisanten in redelijkheid de vrees voor zware mishandeling zou kunnen ontstaan. Voor die welbewuste aanvaarding is vereist dat de verdachte zich van het bestaan van de aanmerkelijke kans bewust was.6.Niet uitgesloten is dat de verdachte zich bewust moet zijn geweest van een aanmerkelijke kans op bedreiging met zwaar lichamelijk letsel, terwijl er geen aanmerkelijke kans op dat letsel aanwezig was. Ik wees daar onder 9 hierboven al op. Hier knelt het echter wel, omdat het opzet op bedreiging met zware mishandeling moet worden afgeleid uit de aard van de gedraging en de omstandigheden waaruit nu juist volgens het Hof geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel en geen opzet op zwaar lichamelijk letsel kan worden afgeleid. Het komt mij voor dat dat om nadere toelichting vraagt. Daarom is de slotsom dat zonder nadere motivering, die ontbreekt, de welbewuste aanvaarding en daarmee het opzet van de verdachte op de bedreiging met zware mishandeling mijn inziens niet uit de bewijsvoering van het Hof kan worden afgeleid. Ook in zoverre leidt het arrest van het Hof dan aan een motiveringsgebrek.
13. Het eerste middel is terecht voorgesteld.
14. Het tweede middel komt op tegen de bewezenverklaring van de onder 6 tenlastegelegde in vereniging gepleegde diefstal met braak uit een bedrijfspand te Rotterdam.
15. Volgens de steller van het middel kan uit de bewijsvoering van het Hof niet zonder meer worden afgeleid dat het de verdachte is geweest die bedoelde inbraak samen in vereniging met een ander heeft gepleegd. Daaruit blijkt immers niet zonder meer dat de verdachte überhaupt in Rotterdam is geweest, noch blijkt daaruit dat de auto waarin hij zat ten tijde van het onder 1 bewezenverklaarde dezelfde auto betreft als die welke bij de onder 6 tenlastegelegde diefstal is gebruikt. Daarnaast is het tijdsverloop tussen de inbraak te Rotterdam en het moment waarop de verdachte is aangetroffen in aanwezigheid van een groot aantal daarbij gestolen goederen te groot om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het medeplegen van diefstal met braak, aldus de steller van het middel.
16. Volgens vaste rechtspraak kan aan het enkele voorhanden hebben van gestolen goederen niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat de betrokkene die goederen ook heeft gestolen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang.7.
17. Het Hof heeft allereerst vastgesteld dat en waarom verdachtes lezing van de gebeurtenissen niet aannemelijk is geworden. Het Hof heeft vervolgens vastgesteld dat de verdachte enkele uren na de onder 6 tenlastegelegde diefstal is aangetroffen in aanwezigheid van een groot aantal van de daarbij gestolen goederen. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat de verdachte noch diens medeverdachte daaromtrent een aannemelijke verklaring hebben afgelegd. Het Hof heeft tevens acht geslagen - zij het zijdelings - op het feit dat zowel bij de onder 1 bewezenverklaarde diefstal als bij de onder 6 tenlastegelegde diefstal een zwarte Volkswagen Golf is gezien. Het Hof heeft op basis van deze vaststellingen in onderling verband en samenhang beschouwd met de overige bewijsmiddelen geoordeeld dat bewezen is dat de verdachte samen met een mededader de onder 6 tenlastegelegde diefstal heeft gepleegd. Dat lijkt mij niet te getuigen van een onjuiste rechtsopvatting en lijkt mij evenmin onbegrijpelijk.8.
18. Voor zover het middel klaagt dat uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat sprake is geweest van medeplegen in de zin van ‘tezamen en in vereniging met een ander’ faalt het eveneens. Het Hof heeft immers de verklaring van de verdachte dat er sprake is geweest van drie daders ongeloofwaardig geacht. Uitgaande van twee verdachten, ligt het bewijs voor het medeplegen genoegzaam in de bewijsvoering van het Hof besloten.
19. Het derde middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
20. Het cassatieberoep is ingesteld op 26 maart 2012. De stukken van het geding zijn blijkens een daarop geplaatst stempel op 17 oktober 2012 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt met zich dat de inzendtermijn van zes maanden9.is overschreden. Het middel is dan ook terecht voorgesteld. Het middel kan echter onbesproken blijven indien de Hoge Raad met mij van oordeel is dat het bestreden arrest om andere redenen niet in stand kan blijven en dient te worden teruggewezen.
21. Het eerste en het derde middel zijn terecht voorgesteld. Het tweede middel faalt. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
22. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑09‑2013
De verklaringen van de inzittenden ter terechtzitting in hoger beroep ‘Er volgde een schrikreactie’ ([verbalisant 1]) en ‘Shit, nu komt het. Het was even eng’ ([verbalisant 2]) lijken mij daarvoor onvoldoende.
Vgl. HR 7 juni 2005, LJN AT3659, NJ 2005/448.
Vgl. HR 17 januari 1984, NJ 1984/479.
Zie www.volkswagen.nl waaruit ik opmaak dat de breedte 178 cm is.
Vgl. de conclusie van mijn ambtsgenoot Knigge voor HR 30 oktober 2012, LJN BX5396, NJ 2013/111, m.nt. Keijzer.
Bijvoorbeeld HR 19 januari 2010, LJN BK2880, NJ 2010/475, m.nt. Reijntjes.
Vgl. HR 19 januari 2010, LJN BK2880, NJ 2010/475, m.nt. Reijntjes.
De verdachte zat ten tijde van het instellen van het beroep in cassatie gedetineerd voor de onderhavige zaak.
Beroepschrift 11‑02‑2013
De Hoge Raad der Nederlanden te 's‑Gravenhage
SCHRIFTUUR IN CASSATIE
Geacht College,
Ondergetekende,
mr. B.P. de Boer, advocaat te Haarlem, kantoorhoudende op het adres Nieuwe Gracht 37 (2011 NC) te Haarlem (Cleerdin & Hamer Advocaten), die in deze zaak bepaaldelijk gevolmachtigd is door rekwirant in cassatie:
de heer [rekwirant],
geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats],
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
heeft hierbij de eer aan uw College te doen toekomen een schriftuur in cassatie ten vervolge op het tijdig ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest, alsmede de tussenbeslissingen van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch, gewezen tegen rekwirant in de zaak met parketnummer 20/003293-11.
In deze zaak heeft het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch bij arrest van 20 maart 2012 rekwirant ter zake van een poging tot inbraak in vereniging, bedreiging met zware mishandeling (meermalen gepleegd) en een voltooide bedrijfsinbraak veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur 15 maanden. Daarnaast heeft het Hof beslissingen genomen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen en deze tot een totaalbedrag van 1450 euro toegewezen.
Het beroep in cassatie tegen bovenvermeld arrest is op 26 maart 2012 door rekwirant vanuit detentie ingesteld.
Rekwirant voert de navolgende middelen van cassatie aan:
I. Schending van art. 285 Sr en/of de artt. 350, 358, 359 en/of 415 Sv. althans en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen
Meer in het bijzonder heeft het Hof ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde ten onrechte bewezen verklaard dat rekwirant de genoemde [verbalisant 1] en [verbalisant 2] opzettelijk zou hebben bedreigd met zware mishandeling als bedoeld in artikel 285 Sr, althans is de bewezenverklaring van het (tweede deel van het) tweede feit, meer in het bijzonder voor wat betreft het opzet van rekwirant op het [verbalisant 1] en [verbalisant 2] met het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bedreigen, mede gelet op hetgeen door en namens rekwirant in hoger beroep is aangevoerd en hetgeen het Hof ten aanzien van hetgeen onder 2 ten laste is gelegd heeft overwogen, niet (zonder meer) begrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd.
Uit de door het Hof gebruikte bewijsmiddelen blijkt namelijk zonder nadere (doch ontbrekende) toelichting niet dat rekwirant — ondanks hetgeen door het namens hem werd aangevoerd — het opzet had die [verbalisant 1] en [verbalisant 2] te bedreigen (met zware mishandeling). Meer in het bijzonder blijkt niet dat rekwirant bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de (redelijke en/of objectief gerechtvaardigde) vrees zouden kunnen hebben/krijgen dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Naar het oordeel van rekwirant is — gelet op de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen en met name ook de overwegingen van het Hof aangaande het tweede feit — zelfs niet (zonder meer) begrijpelijk dat het Hof ervan is uitgegaan dat er een aanmerkelijke kans bestond dat zij die vrees zouden kunnen hebben/krijgen. De genoemde verbalisanten lijken die vrees gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen niet te hebben gehad, terwijl het Hof daarnaast uitdrukkelijk heeft overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat ten gevolge van het handelen van rekwirant (waarmee hij hen zou hebben bedreigd) de aanmerkelijke kans bestond dat genoemde verbalisanten zwaar lichamelijk letsel zouden bekomen. In die situatie is zonder nadere toelichting niet begrijpelijk dat het Hof er wel van is uitgegaan dat de aanmerkelijke kans bestond dat [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de redelijke vrees hadden of in ieder geval konden hebben dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen en dat rekwirant die bewust heeft aanvaard.
Toelichting
In deze zaak heeft het Hof ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde ten laste van rekwirant bewezen verklaard dat
‘hij op 10 april 2011 te Oss [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een auto met aanzienlijke snelheid ingereden op het dienstvoertuig waarin die [verbalisant 1] en die [verbalisant 2] aanwezig waren.’
De aanvulling op het verkort arrest behelst — voor zover voor de bewezenverklaring van dit feit van belang — 11 bewijsmiddelen, te weten de bewijsmiddelen 3 t/m 12 en 17. Deze houden het volgende in:
‘Het ambtsedig proces-verbaal van Politieregio Brabant-Noord, Externen, Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, nr.PL2200 2011036459-19, d.d. 4 mei 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 5], inspecteur van politie, en [verbalisant 6], brigadier van politie (p. 43–48 van het proces-verbaal met registratienummer PL21YO2011037299), voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven — als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisanten en/of één van hen:
Op zondag 10 april 2011 werd door ons verbalisanten een forensisch onderzoek naar sporen verricht naar aanleiding van een inbraak bij een bedrijf, Mercedes bedrijfswagendealer [A], gevestigd te [a-plaats], op het adres [a-straat] [1].
Het onderzoek is gedeeltelijk verricht op de openbare weg, de Schoolstraat te Megen, gemeente Oss, de locatie waar de vluchtauto werd aangetroffen en gedeeltelijk op het bedrijfsterrein van een bedrijfspand, garagebedrijf [B] en, gevestigd aan de [a-straat] [1], te [a-plaats].
Onderzoek plaats aantreffen voertuig:
Wij zagen dat, gezien vanaf de Schoolstraat, het op een na meest rechts gelegen vak werd bezet door een zwarte Volkswagen Golf die aan de acht [CC-00-DD]. Deze auto werd door de aanwezige politiemedewerkers aangeduid als zijnde het vluchtvoertuig. Wij zagen dat het betreffende voertuig rondom beschadigingen had, kennelijk ontstaan als gevolg van meerdere aanrijdingen. Aan de voorzijde van het voertuig ontbrak de kentekenplaat. Na opening van de achterklep zagen wij dat zich in de kofferruimte een aantal goederen bevond die wij herkenden als inbrekerswerktuigen.
Onderzoek plaats delict te Oss:
Nadat het onderzoek in Megen was afgerond hebben wij, diezelfde dag omstreeks 18:15 uur, een onderzoek ingesteld op het adres [a-straat] [1] te [a-plaats] waar een garagebedrijf was gevestigd. Het bedrijf bestond uit een ruim voorterrein, vervolgens een bedrijfspand met, rechts daarnaast, een door middel van een hekwerk afgesloten terrein. Rechts naast dit hekwerk bevond zich een dubbele stalen poort waarmee een doorgang van 5,50 meter breed werd afgesloten. De doorgang was ongeveer 67 m lang waarna deze uitkwam op een achterterrein waar zich ook een bedrijfspand (het hof begrijpt [C]) bevond. Ter hoogte van de poort troffen wij diverse voertuigdelen aan, die erop duiden dat hier een aanrijding had plaatsgevonden. Wij zagen dat de poort (het hof begrijpt: van [C]) van de doorgang open stond. Achter in de doorgang zagen wij dat het hekwerk links was vernield. Ter hoogte van het vernielde hekwerk werd door ons een kentekenplaat van de voorzijde van de door ons onderzochte Volkswagen Golf. Tevens zagen wij dat in het hekwerk van het achter terrein (het hof begrijpt: van [A]) een gat in het hekwerk was geknipt, waardoor een doorgang was ontstaan van ongeveer 1,20 m breed.
Op ons verzoek werden de opvallende politieauto 's teruggeplaatst in de positie zoals ze gestaan hadden tijdens het treffen met de vluchtende Volkswagen golf. Wij zagen dat het tweede dienstvoertuig voorzien van het kenteken [AA-00-BB] (het hof begrijpt: van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]) schuin in de doorgang werd geplaatst, direct voorbij de openstaande poort. Wij zagen dat de beschadigingen van de beide voertuigen (het hof begrijpt: van genoemd dienstvoertuig en de vluchtende Volkswagen Golf) passend waren in het scenario dat de bestuurder van de vluchtende Volkswagen Golf nadat hem de doorgang werd versperd met de rechter voorzijde van de door hem bestuurde Volkswagen Golf, tegen de rechter achterzijde van de dienstauto was gereden om vervolgens, terwijl de linkerbanden de Volkswagen Golf zich aflekenden op de stalen openstaande poort, achter de dienstauto door, dit voertuig te passeren (zie foto 's 24 tot en met 27).
4.
De -alleen in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen tot bewijs gebruikte, ter terechtzitting in hoger beroep voorgehouden — in bewijsmiddel 3 genoemde foto's 24 en 25, deel uitmakend van genoemde proces-verbaal met registratienummer PL21YO 2011037299, hierna als kleurenscans in de bijlage opgenomen, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- dat er schade zichtbaar is aan de rechter achterzijde (aan de bijrijderszijde), ter hoogte van de achterverlichting en achterbumper van het dienstvoertuig van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
5.
Het ambtsedig proces-verbaal van Politieregio Brabant-Noord, District Maasland, D2 — Team Noord Oss-Lith, nr.PL21Y2 2011036459, d.d. 11 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie, en [verbalisant 2], aspirant van politie (p.35–39 van het proces-verbaal met registratienummer PL21YO 2011037299), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisanten en/of één van hen:
Op zondag 10 april 2011, omstreeks 14:36 uur, waren wij verbalisanten, belast met noodhulp surveillance voor de gemeente Oss, gekleed in uniform en rijdend in een opvallend dienstvoertuig voorzien van het kenteken [AA-00-BB]. Ik, verbalisant [verbalisant 2], trad daarbij op als bestuurder van voornoemd dienstvoertuig. Ik, verbalisant [verbalisant 1], was gezeten op de bijrijderstoel van voornoemd dienstvoertuig. Op genoemde datum en tijdstip kregen wij, verbalisanten, de melding te gaan naar de Lekstraat te Oss. Aldaar was een heterdaadsituatie bij de Mercedes-dealer (het hof begrijpt: [A]). Hierop zijn wij, verbalisanten, ten spoedigste ter plaatse gegaan. Toen wij, verbalisanten, nog aanrijdend waren op bovengenoemde melding kregen wij portofonisch van de meldkamer politie te horen dat een getuige had gemeld dat hij had gezien dat twee personen, gebruik makend van een zwarte Volkswagen Golf, het hek van de Mercedes-dealer hadden opengebroken met een breekijzer en vervolgens met de Volkswagen Golf het achterliggende terrein opgereden waren. Wij, verbalisanten, hoorden dat de meldkamer politie de collega's [verbalisant 3] en [verbalisant 4], verzocht om aan te rijden via de Waalkade en dat de meldkamer ons opdracht gaf aan te rijden via de Rijnstraat. Toen wij, verbalisanten, op de Rijnstraat reden hoorden wij dat de meldkamer politie portofonisch doorgaf dat de melder op dat moment meldde dat de daders nog steeds achter op het terrein aanwezig waren. Direct daarop, omstreeks 14.41 uur, reden wij, verbalisanten, tezamen met eenheid 20.96 (het hof begrijpt: [verbalisant 3] en [verbalisant 4]), respectievelijk vanaf de Rijnstaat en de Waalkade gelijktijdig op naar genoemde Mercedes-dealer.
Wij verbalisanten, zagen dat een toegangshek gelegen rechts van de hoofdingang van voornoemde Mercedes-dealer openstond. Wij, verbalisanten, zagen dat achter genoemd toegangshek een soort toegangsweg liep die aan beide zijden was afgezet middels een hekwerk. Wij, verbalisanten, zagen dat voornoemde toegangsweg naar een terrein achter de Mercedes-dealer leidde, dat kennelijk mede in gebruik was als parkeerplaats. Wij, verbalisanten, zagen dat de eenheid 20.96 direct voor ons voornoemde toegangsweg opreed. Omdat wij, verbalisanten, veronderstelden dat de verdachten nog op het terrein aanwezig moesten zijn en met het oogmerk een eventuele vluchtroute te blokkeren besloten wij, verbalisanten, ons dienstvoertuig dwars op de toegangsweg ter hoogte van het toegangshek te plaatsen. Wij, verbalisanten, maakten daarbij gebruik van de optische signalen welke op ons dienstvoertuig waren gemonteerd.
Wij, verbalisanten, zagen dat de eenheid 20.96, daar waar de toegangsweg overgaat in genoemd parkeerterrein, hun dienstvoertuig tot stilstand bracht. Vrijwel direct daarop zagen wij, verbalisanten, een donkerkleurige Volkswagen Golf kennelijk vanuit de richting van het parkeerterrein, een omtrekkende beweging, van ons uit gezien linksom, om de dienstauto van de 20.96 maken. Wij, verbalisanten, zagen dat voornoemde Golf daarbij tegen en vervolgens over het, vanuit ons gezien aan de linkerzijde van de toegangsweg gelegen hekwerk reed. Dit hekwerk werd dus platgereden. Wij, verbalisanten, zagen dat de genoemde Golf enkele meters over het genoemde hekwerk reed waarna wij zagen dat de Golf weer op de genoemde toegangsweg reed en met hoge snelheid in de richting van onze dienstauto kwam rijden. Ik, verbalisant [verbalisant 1], schat dat de Golf op dat moment nog een afstand van 20 á 30 meter moest overbruggen alvorens hij bij ons dienstvoertuig zou zijn. Gezien de snelheid die de Golf op dat moment had en de genoemde tussenafstand van de Golf en ons dienstvoertuig had de bestuurder van de Golf naar inschatting van ons, verbalisanten, ruimschoots de gelegenheid om zijn voertuig tijdig tot stilstand te brengen. Wij, verbalisanten, zagen echter dat de bestuurder in het geheel niet remde of anderszins zijn snelheid verminderde maar juist met hoge snelheid in de richting van ons dienstvoertuig bleef rijden. Ik, verbalisant [verbalisant 2], had onze dienstauto zo geparkeerd dat deze onder een schuine hoek met de neus in de richting van de linkerzijde van het genoemde hekwerk stond geparkeerd. Aan de linkerzijde van ons dienstvoertuig bevond zich derhalve hoofdzakelijk de Lekstraat, aan de rechterzijde van ons dienstvoertuig bevond zich hoofdzakelijk de zijde van de toegangsweg. De voorzijde van ons dienstvoertuig stond daarbij vrijwel tegen de linkerzijde van genoemde hekwerk aan. Ik, verbalisant [verbalisant 1], schat dat op dat moment de afstand tussen het hekwerk en de achterzijde van ons dienstvoertuig ongeveer één á anderhalve meter bedroeg. Wij, verbalisanten, zagen dat de genoemde Golf in de richting van voornoemde ruimte tussen ons dienstvoertuig en het hekwerk reed. Wij, verbalisanten, realiseerden ons dat deze tussenruimte ongetwijfeld onvoldoende was en de Golf derhalve ons dienstvoertuig moest rammen. Teneinde de genoemde tussenruimte verder te verkleinen en derhalve de Golf de doorgang te versperren ter aanhouding van de verdachten besloot ik, verbalisant Ra4makers, ons dienstvoertuig verder achteruit te rijden. Zeer kort daarop zagen, voelden en ho arden wij, verbalisanten, dat de genoemde Golf met de rechtervoorzijde en met kracht tegen de rechterachterzijde van ons dienstvoertuig aanreed. Ik, verbalisant [verbalisant 1], voelde dat ons dienstvoertuig daarbij enige afstand zijdelings naar links verplaatst werd. Omdat ik, verbalisant [verbalisant 1], aan dezelfde zijde van het dienstvoertuig zat die door de Golf aangereden werd had ik goed en vrij zicht op de bestuurder, die zich op dat moment op een afstand van enkele meters van mij bevond. Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag dat de bestuurder meerdere malen afwisselend in de richting van de ruimte achter ons dienstvoertuig en in mijn richting keek. Ik, verbalisant [verbalisant 1], keek de bestuurder daarbij enkele keren recht in de ogen. Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag dat er naast de bestuurder een bijrijder zat.
Direct nadat de Golf ons dienstvoertuig geramd had, heb ik verbalisant, [verbalisant 2], ons dienstvoertuig gekeerd. Tijdens het keren zag ik, verbalisant [verbalisant 2], via de achteruitkijkspiegel de betreffende Golf linksaf de Lekstraat in de richting van de Rijnstraat oprijden.
Omstreeks 14.53 uur hoorden wij, verbalisanten, dat voornoemde eenheid 20.96 portofonisch doorgaf dat zij even verderop op de Maasdijk twee personen hadden staande gehouden waarvan er een voldeed aan het signalement van de bestuurder van de Lekstraat. Hierop zijn wij, verbalisanten, direct ter plaatse gegaan ter assistentie van de 20.96. Ik, verbalisant [verbalisant 1], herkende één van deze personen, naar later bleek, verdachte [rekwirant], direct en zonder enige twijfel als de persoon die als bestuurder had opgetreden van de Volkswagen Golf op het moment dat deze Golf op de Lekstraat ons dienstvoertuig ramde. Wij, verbalisanten, hoorden van de collega's van de 20.96 dat beide personen daarvoor hadden verklaard bij elkaar te horen. Hierop hebben wij beide verdachten aangehouden.
Ik, verbalisant [verbalisant 1], heb verdachte onderworpen aan een veiligheidsfouillering. Bij de fouillering van de verdachte [rekwirant] voelde ik, verbalisant [verbalisant 1], een rechtshoekig voorwerp in de rechter kontzak van de spijkerbroek van verdachte. Hierop heb ik, verbalisant [verbalisant 1], het betreffende voorwerp uit de kontzak genomen. Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag dat het een inklapbare autosleutel met afstandbediening van het merk Volkswagen betrof. Ik heb, verbalisant [verbalisant 1], te 14:57 voornoemde autosleutel in beslag genomen.
Door ons, verbalisanten, is vervolgens een onderzoek ingesteld in en rondom Megen teneinde de vermoedelijke vluchtauto aan te treffen. Hierbij zagen wij, verbalisanten, te 15.35 uur, op de Schoolstraat te Megen, een donkerkleurige Volkswagen Golf geparkeerd staan. Wij, verbalisanten, zagen dat voornoemde Golf aan de achterzijde was voorzien van de kentekenplaat [CC-00-DD]. Ik, verbalisant [verbalisant 1], heb vervolgens op de afstandbediening van de bij de fouillering aangetroffen autosleutel gedrukt. Wij, verbalisanten, zagen dat hierop de alarmlichten van genoemde Golf kort knipperden. Wij, verbalisanten, hebben te 15.36 uur, voornoemde Volkswagen Golf in beslag genomen.
6.
Het ambtsedig proces-verbaal van Politieregio Brabant-Noord, district Maasland, D2 -Team Noord Oss-Lith, nr. PL21Y2 2011036459-11, d.d. 12 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3] , brigadier van politie, en [verbalisant 4], agent van de politie (p. 29–32 van het proces-verbaal met registratienummer PL21YO 2011037299), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als relaas van eigen (en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisanten en/of één van hen:
Op zondag, 10 april te 14.36 zijn wij, verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], samen met [verbalisant 1] en [verbalisant 2] door de meldkamer gestuurd naar het adres [a-straat] [2] te [a-plaats], alwaar een inbraak zou worden gepleegd bij een bedrijf.
Wij, verbalisanten, naderden op zondag 10 april 2011, te 14.41 uur het bedrijfsterrein. Wij, verbalisanten, zagen aan de voorzijde dat er het toegangshek waar de melder over sprak open stond.
Aangezien wij van de meldkamer hoorden dat de verdachten nog aanwezig moesten zijn, reden wij, verbalisanten, de oprijlaan in om zo naar het achterliggende bedrijfsterrein te gaan. Hier zouden de verdachten nog aanwezig zijn.
Collega's [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben met het surveillancevoertuig de opening van de poort dichtgezet. Wij, [verbalisant 3] en [verbalisant 4], reden over de lange inrit over het perceel naar de parkeerplaats achter het bedrijf [A] aan de [a-straat] te [a-plaats]. Aan beide zijden stond een gaas hekwerk. Het terrein was middels een hekwerk omheind.
Wij, verbalisanten, reden richting het einde van de oprijlaan waar wij zagen dat de oprijlaan over ging in een ruimer terrein. Op het moment dat wij op enkele meters het einde van de oprijlaan bereikten, zagen wij dat er een donkere Volkswagen Golf met hoge snelheid op ons in gereden kwam. Wij zagen dat dit met hoge snelheid ging omdat hij plotseling om de hoek kwam. Wij zagen dat het voertuig recht op ons afkwam gereden. Wij zagen dat er twee personen voor in de auto zaten.
Ik, verbalisant [verbalisant 4], sprong uit ons dienstvoertuig en rende via de bijrijderszijde om de achterzijde van ons dienstvoertuig heen. Op het moment dat ik de achterzijde van ons dienstvoertuig passeerde zag ik aan mijn rechterzijde het verdachte voertuig langs mij opkomen. Ik hoorde dat het voertuig op het moment dat hij mij passeerde begon te accelereren. Ik, verbalisant [verbalisant 4], bedoel hiermee dat ik hoorde dat de bestuurder van het verdachte voertuig de toeren van zijn bestuurde motorvoertuig opvoerde, althans ik hoorde dat aan het motorgeluid.
Ik, verbalisant [verbalisant 4], zag dat de bestuurder van het voertuig zijn snelheid verhoogde en dat hij richting de toegangspoort reed. Ik verbalisant [verbalisant 4] zag dat de collega's [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hun dienstvoertuig in de opening van de toegangspoort plaatsten. Ik, verbalisant [verbalisant 4], zag dat het verdachte voertuig zijn snelheid niet minderde. Ik, verbalisant [verbalisant 4], hoorde dat het verdachte voertuig bleef accelereren zoals eerder vernoemd. Wij, verbalisanten, zagen dat de bestuurder van het voertuig het dienstvoertuig ramde. Wij, verbalisanten, zagen dat het dienstvoertuig waarin [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zaten hierdoor met kracht naar rechts opgeschoven werd. Het dienstvoertuig was zodanig neergezet dat er een opening van ongeveer 1 meter was aan de rechterzijde van het dienstvoertuig.
Ik, verbalisant [verbalisant 3], zag dat op het moment dat het andere dienstvoertuig geramd werd aan de rechterachterzijde met kracht opzij bewoog. Ik, verbalisant [verbalisant 3], zag dat het hierbij de wieldop van het rechterachterwiel van de velg sprong. Ik, verbalisant [verbalisant 4], zag dat het voertuig zijn weg vervolgde. Hierna hebben wij de achtervolging ingezet.
Bij een zoektocht troffen wij, [verbalisant 3] en [verbalisant 4], op de Maasdijk te Megen twee manspersonen. Wij, verbalisanten, [verbalisant 3] en [verbalisant 4] herkende een persoon direct als de bestuurder van de VW Golf die ons op de [a-straat] vanuit tegenovergestelde richting was gepasseerd en hierna het dienstvoertuig waarin [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zaten had geramd. Hierop heb ik, [verbalisant 3], de ID bewijzen aan beide personen gevraagd waarbij de verdachte (bestuurder van de Volkswagen Golf) genaamd [rekwirant] (het hof begrijpt: [rekwirant]), een ID-kaart overhandigde waaruit zijn personalia bleken. De tweede persoon gaf op te zijn [naam 1]
Kort hierna arriveerde, [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. [verbalisant 1] herkende [rekwirant], als de bestuurder van de VW Golf.
7.
Het ambtsedig proces-verbaal van Politieregio Brabant-Noord, District Maas en Leijgraaf, D3 — Team Uden, nr. PL21Y2 2011036459-8, d.d. 10 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 7], aspirant van de politie (p. 109–110 van het proces-verbaal met registratienummer PL21Y0 2011037299), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [naam 2]:
Op 10 april 2011, omstreeks 14.00 uur, zat ik samen met [naam 3]) in de kantine van het bedrijf waar ik werkzaam ben, gelegen aan de [a-straat] naast het pand van [A]. Vanuit de kantine hebben wij deels zicht op het achterterrein van het bedrijf [A]. Omstreeks 14.30 uur, zag ik dat er een Volkswagen Golf voor het naast gelegen bedrijf reed. De Volkswagen Golf stopte bij het voorste hek. Ik zag dat de Volkswagen Golf een rondje reed. Nadat de personenauto dit had gedaan zag ik dat deze achterruit richting het voorste hek reed. Ik zag, nadat de personenauto dit had gedaan, de kofferbak aan de achterzijde opengaan. Ik zag dat de bijrijder uit het voertuig stapte en naar de achterzijde van het voertuig liep. Ik zag dat de bijrijder het voorste hek openbrak met de koevoet.
Ik zag dat het voertuig achterruit het terrein op reed. Nadat het voertuig dit deed verdween dit uit mijn zicht. De bestuurder bleef tijdens dit hele gebeuren in het voertuig zitten. Nadat het voertuig uit mijn zich is verdwenen heeft mijn collega [naam 3] 112 gebeld.
Ik zag dat er twee politieauto 's aankwamen rijden. Ik zag dat één daarvan het terrein opreed. Ik zag dat het andere politievoertuig voor de voorste poort bleef staan. Ik zag dat de Volkswagen Golf vanuit het terrein richting de openbare weg, Lekstraat, reed.
8.
Het ambtsedig proces-verbaal van Politieregio Brabant-Noord, District Maas en Leijgraaf, D3 — Team Uden, nr. PL21Y2 2011036459-9, d.d. 10 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 8], agent van politie (p. 111–113 van het proces-verbaal met registratienummer PL21YO 2011037299), voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven- als verklaring van [naam 3]:
Ik was op 10 april 2011, omstreeks 14.00 uur, samen met een collega op het bedrijf ‘[D] bedrijven’ gevestigd aan de [a-straat] te [a-plaats]. Mijn collega heet [naam 2]. Dit bedrijf ligt naast het bedrijf [A] Mercedes-Benz. [naam 2] en ik waren in de kantine van het bedrijf. Vanuit de kantine had ik middels het raam zicht op de rechterzijde van het bedrijf [A]. Vanuit de kantine zag een auto aan komen rijden. Ik zag dat deze auto een zwarte Volkswagen Golf was. Ik zag dat deze auto aan de linkerzijde van het bedrijf [A], voor het hekwerk stopte. Ik zag dat de auto met de achterzijde richting het muurtje parkeerde. De auto bleef daar een paar minuten staan. Na een paar minuten reed de auto weg, het terrein af, richting Megensebaan. Een paar minuten later kwam de auto weer aanrijden en parkeerde ditmaal de auto voor het hekwerk aan de rechterzijde van het pand van [A]. Ik zag dat de auto met de achterzijde in de richting van het hekwerk parkeerde. Ik zag dat de bijrijder uitstapte.
Ik zag dat deze man naar het hekwerk liep en aan het hekwerk voelde. Ik weet dat het hekwerk op slot was. Ik zag dat de man vervolgens de achterklep van de auto opende. Ik zag vervolgens dat de man een koevoet uit de achterzijde van de auto pakte. Ik zag dat hij de koevoet tussen het hekwerk wrikte en met een beweging het hek opende. Hierna zag ik de man weer aan de bijrijderzijde instappen. Ik zag dat de personenauto vervolgens achteruit het terrein van [A] op reed.
Ik zag toen ook de bestuurder van de auto.
Ik belde vervolgens met de politie en had vanaf dat moment ongeveer 5 minuten geen zicht meer op de auto. Ik had geen zicht meer op de auto omdat deze verder het terrein op reed. Vanaf het moment dat ik de politie belde duurde het een paar minuten voordat deze ter plaatse waren.
Ik zag dat één van de politieauto's het terrein van [A] op reed en dat de andere politieauto voor de doorgang bleef staan. Ik bedoel hiermee de plek waar het hek was opengebroken. Ineens hoorde ik een klap en zag dat de Volkswagen Golf die ik eerder het terrein op zag rijden, met hoge snelheid wegreed in de richting van de Megensebaan.
9.
De verklaring van de getuige [verbalisant 3], zoals afgelegd ter terechtzitting van dit Gerechtshof d.d. 6 maart 2012, voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven-:
Ik zag dat [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hun auto bijna dwars op de oprit hadden neergezet. De linker voorzijde van het voertuig bevond zich ongeveer een meter vanaf de zijkant van het hek. De rechter achterzijde van het voertuig bevond zich ongeveer anderhalve meter vanaf de rechterkant van het hek. Er kon geen auto meer doorheen.
Ik zag dat de VW Golf bij de poort dwars door het hekwerk reed. Ik zag ook dat de VW Golf de auto van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] aan de rechter zijde ramde om er tussenuit te komen. Ik zag dat de VW Golf het dienstvoertuig aan de rechterzijde raakte op het achterwiel. Ik zag dat de wieldop eraf ketste. Het dienstvoertuig maakte een zwiep naar rechts. Ik zag dat de auto werd verplaatst door de hevige klap.
10.
De verklaring van de getuige [verbalisant 4], zoals afgelegd ter terechtzitting van dit gerechthof d.d. 6 maart 2012, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
De auto van mijn collega's [verbalisant 1] en [verbalisant 2] stond in de opening van het hek. De voorkant van hun auto wees in de richting van de linker kant van het hek. De auto stond overdwars in de opening van het hek.
Ik keek in de auto (het hof begrijpt: de VW Golf) en ik hoorde een motorgeluid dat erop duidde dat de bestuurder gas gaf. Ik zag dat de VW Golf op de andere dienstauto inreed. Ik hoorde dat de VW snelheid bleef maken. Ik zag dat de VW Golf niet afremde. Ik zag dat hij koos voor de achterkant van het dienstvoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. De VW Golf raakte de auto aan de achterkant en hij raakte ook de paal van het hek. Vervolgens scheurde hij weg.
11.
De verklaring van de getuige [verbalisant 1], zoals afgelegd ter terechtzitting van dit gerechtshof d.d. 6 maart 2012, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
De linkerkant van ons dienstvoertuig was voorbij het uiterste punt van het draaibare deel van het hek. De auto stond niet helemaal dwars. Aan de achterkant van de auto en de zijkant van het hek was nog enige ruimte.
Collega [verbalisant 2] en ik zagen ineens onverwacht die VW Golf door het hek komen rijden in onze richting. Ik gaf [verbalisant 2] de opdracht ons dienstvoertuig naar achteren te rijden om het gat tussen onze auto en de zijkant van de poort te verkleinen. Dat is echter niet gebeurd. Dat gebeurde slechts marginaal. Misschien dat het gat een halve meter kleiner werd door de manoeuvre van [verbalisant 2]. Doordat zij ons voertuig iets naar achteren plaatste, was het voor mij duidelijk dat de VW Golf hier niet voorbij kon komen. Ik dacht dat hij zou stoppen, maar hij ging juist accelereren. Toen [verbalisant 2] en ik dat zagen, dacht wij dat hij ons zou gaan raken. Toen ik [verbalisant 2] de instructie gaf om de auto naar achteren te zetten, dacht ik dat de VW Golf ons zou gaan remmen.
De afstand tussen beide dienstvoertuigen die de VW Golf moest overbruggen, bedroeg denk ik 20 à 30 meter. Ik zag dat de VW Golf ons naderde en riep tegen [verbalisant 2]: ‘Houd je vast!’ Ik heb mezelf ook schrap gezet. Ik voelde dat onze auto door de aanrijding naar links werd verplaatst. Er volgde een schrikreactie.
De VW Golf is in een rechte lijn gereden naar de achterkant van onze auto.
12.
De verklaring van de getuige [verbalisant 2], zoals afgelegd ter terechtzitting van dit gerechtshof d.d. 6 maart 2012, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Ik zag dat de VW Golf in de richting van de achterkant van onze auto kwam rijden. Ik wist dat hij ons wel moest raken. Uiteindelijk heb ik onze auto in de achteruit gezet en vervolgens raakte de VW Golf onze auto aan de rechter achterzijde.
Ik dacht eerste dat de VW Golf nog zou stoppen, maar hij bleef maar doorrijden. Ik dacht toen: ‘Shit, nu komt het’. Het was even eng.
17.
De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van dit gerechtshof van 19 januari 2012, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Op 10 april 2011 ben ik betrokken geweest bij een poging tot inbraak in een pand van het bedrijf [A] in [a-plaats]. Ik wist dat we op pad gingen om een inbraak te plegen. Een ander persoon heeft het hek opengemaakt.
Toen de auto (het hof begrijpt: de VW Golf) achter op het terrein stond, ben ik uitgestapt.
Het was de bedoeling om daar iets weg te nemen.
De auto stond met de neus de kant op waar we weer heen moesten om het terrein te verlaten, zodat we meteen weg konden rijden al het nodig was. Op een gegeven moment ben ik ingestapt en weggereden. We reden weg en kwamen de bocht om. Ik ben van mij uit bezien naar rechts uitgeweken en door het hek gegaan. Ik ben weer terug op de weg geraakt en heb mijn weg richting de poort vervolgd.
Ik heb die auto (het hof begrijpt: de tweede politieauto met als inzittenden [verbalisant 2] en [verbalisant 1]) geschampt.’
In het verkort arrest heeft het Hof ten aanzien van feit 2 de navolgende nadere bewijsoverwegingen opgenomen:
‘De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2. ten laste gelegde feit. Daartoe is aangevoerd — zakelijk weergegeven- dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is van poging tot zware mishandeling en/of bedreiging van de in de tenlastelegging genoemde verbalisanten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] door de verdachte, omdat:
- 1.
er bij de verdachte geen sprake was van voorwaardelijk opzet op bedreiging dan wel op zware mishandeling;
- 2.
het slechts aan het achteruit rijden van het dienstvoertuig is te wijten dat de verdachte niet voldoende ruimte had met gevolg dat de bumper daarvan werd geraakt.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is bij de beoordeling van het verweer uitgegaan van de inhoud van de door verbalisanten [verbalisant 3], [verbalisant 4], [verbalisant 1] en [verbalisant 2] opgemaakte processen-verbaal van bevindingen, alsmede van hun in hoger beroep afgelegde getuigenverklaringen, die het hof gelet op de consistentie daarvan en de omstandigheden dat zij elkaar op detailpunten ondersteunen, betrouwbaar acht. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan aan het waarheidsgehalte van die verklaringen zou moeten worden getwijfeld.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen komt de volgende gang van zaken naar voren.
Na een melding van een inbraak kregen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4] op 10 april 2011, omstreeks 14.36 uur, de opdracht om naar de Lekstraat te Oss te gaan. De melding hield in dat twee personen het toegangshek van de Mercedes-dealer ([A]) met een koevoet forceerden. De daders zouden nog achter op het bedrijfsterrein aanwezig zijn.
De verbalisanten ging vervolgens in twee afzonderlijke diensvoertuigen ter plaatse. Het dienstvoertuig waarin [verbalisant 1] en [verbalisant 2] waren gezeten, arriveerde bij de Lekstraat te Oss en de verbalisanten zagen dat een toegangshek van de Mercedes-dealer ([A]) openstond. [verbalisant 2] trad op als bestuurster. Het dienstvoertuig waarin [verbalisant 4] en [verbalisant 3] waren gezeten, reed de toegangsweg van het bedrijfsterrein op. Teneinde een eventuele vluchtroute te blokkeren, besloten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hun dienstvoertuig ter hoogte van het toegangshek dwars op de toegangsweg te zetten. De breedte van het toegangshek bedroeg volgens het rapport van de Forensische Technische Ondersteuning van de politie 5,5 meter.
Het dienstvoertuig van [verbalisant 4] en [verbalisant 3] reed in de richting van de parkeerplaats achter het terrein van [A]. Vrijwel direct kwam een personenauto van het merk Volkswagen, type Golf, kleur zwart, om de hoek gereden, die -naar later bleek- werd bestuurd door de verdachte en waarin nog één ander persoon als passagier aanwezig was. De Volkswagen Golf maakte een omtrekkende beweging om het dienstvoertuig van [verbalisant 4] en [verbalisant 3], waarbij de Volkswagen Golf tegen het dienstvoertuig schampte en tegen en vervolgens over het aan de -vanaf de voorzijde van het bedrijfsterrein bezienlinkerzijde van het aan de toegangsweg gelegen hekwerk reed. De Volkswagen Golf kwam weer op de toegangsweg terecht en reed zonder af te remmen met telkens hoger wordende snelheid (accelererend) in de richting van de opening gelegen tussen het dienstvoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en de zijkant van het hekwerk/toegangshek. De afstand tussen de plaats waar de Volkswagen Golf na de aanrijding van het hekwerk zijn weg vervolgde tot aan het dienstvoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] bedroeg volgens verbalisant [verbalisant 1] naar schatting 20 à 30 meter.
Het dienstvoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] stond onder een schuine hoek met de neus in de richting van -vanaf de voorzijde van het bedrijfsterrein bezien- de linkerzijde van het hekwerk van de toegangsweg naar het bedrijf van [A]. De voorzijde van het dienstvoertuig stond daarbij vrijwel tegen de linkerzijde van dit hekwerk. De afstand tussen de achterzijde van het dienstvoertuig tot aan de (vanaf de voorzijde van het bedrijfsterrein bezien) rechterzijde van het hek bedroeg volgens verbalisant [verbalisant 1] naar schatting één tot anderhalve meter.
Terwijl de Volkswagen Golf op vorenomschreven wijze in de richting van deze opening reed, reed verbalisante [verbalisant 2] op aanwijzing [verbalisant 1] het dienstvoertuig achteruit teneinde de tussenruimte verder te verkleinen en aldus de Volkswagen Golf de doorgang te versperren ter aanhouding van de verdachte. Kort daarop reed de Volkswagen Golf met kracht tegen de achterzijde van het dienstvoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] aan, waardoor aan het voertuig schade werd toegebracht aan de rechter achterzijde (het hof begrijpt: aan de bijrijderszijde), ter hoogte van de achterverlichting en achterbumper. De Volkswagen Golf wist vervolgens via de opening tussen de rechter zijkant van het toegangshek en de achterkant van het dienstvoertuig te ontkomen.
Uit het vorenstaande blijkt onvoldoende dat het opzet van verdachte, die zich aan de aanhouding door de politie trachtte te onttrekken en te dien einde zijn auto in de richting van de opening tussen het dienstvoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en de zijkant van het toegangshek stuurde, onvoorwaardelijk gericht was op de zware mishandeling van genoemde verbalisanten.
Gelet op de omstandigheden waaronder de botsing heeft plaatsgevonden, in het bijzonder de omstandigheid dat de verdachte niet recht op het dienstvoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] afreed maar in de richting van voormelde opening, de plaats waar de door verdachte bestuurde Volkswagen Golf het dienstvoertuig heeft geraakt, de relatief geringe ernst van de aan het dienstvoertuig toegebrachte schade zoals daarvan blijkt uit de zich in het procesdossier bevindende foto's, en de feitelijke situatie zoals door het hof ter terechtzitting waargenomen op de foto's 24 en 26 opgenomen op de pagina's 64 en 65 van het proces-verbaal van politie, kan het hof niet vaststellen dat er te dezen een aanmerkelijke kans bestond dat genoemde verbalisanten als gevolg van het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel zouden bekomen. Aldus kan evenmin worden bewezen dat in het onderhavige geval bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de zware mishandeling van genoemde verbalisanten. Bijgevolg zal de verdachte van het onder 2. als eerste ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2. als tweede ten laste gelegde feit overweegt het hof als volgt.
Uit de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden leidt het hof af dat de verdachte probeerde met zijn auto te ontsnappen door de aanwezige opening tussen de politieauto en het hekwerk, welke opening ongeveer één tot anderhalve meter breed was en aldus redelijkerwijs te klein was om met een personenauto als de onderhavige doorheen te rijden zonder de politieauto te raken. Dat de opening in die zin te klein was moet voor de verdachte, evenals voor ieder ander weldenkend mens, redelijkerwijs kenbaar zijn geweest. De verdachte heeft desondanks, accelererend en met een gezien de omstandigheden aanzienlijke snelheid, zijn auto in de richting van voormelde opening gestuurd. Kennelijk was het hem om het even of hij de politieauto daarbij zou raken.
Door onder die omstandigheden toch zijn auto door die te kleine opening te manoeuvreren, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de inzittenden van de politieauto, voor wie duidelijk was dat een botsing onvermijdelijk was, zouden vrezen dat zij door het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen bekomen.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is voorts vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen bekomen.
Vorenomschreven handelen van verdachte -dat vanwege de omstandigheid dat een botsing onvermijdelijk was kan worden bestempeld als het inrijden op een politieauto- is in het algemeen geëigend om een dergelijke vrees bij de bedreigde op te wekken. Voorts zijn de omstandigheden waaronder het inrijden plaatsvond, zoals hiervoor uiteen gezet, naar het oordeel van het hof, dusdanig dat bij de inzittenden van de politieauto die vrees ook redelijkerwijs kon ontstaan. De omstandigheid dat verbalisante [verbalisant 2] ter aanhouding van de verdachte het dienstvoertuig nog achteruit heeft gereden teneinde de opening tussen het voertuig en de zijkant van het hek te verkleinen, kan aan het vorenstaande niet afdoen.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen. ’
De verklaring van rekwirant zoals die voor het bewijs is gebruikt behelst niets waaruit blijkt dat rekwirant verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] met opzet heeft bedreigd. Het Hof heeft er dan ook voor gekozen om bij de bewezenverklaring van feit 2 uit te gaan van voorwaardelijk opzet. Mede gelet op wat er door en namens rekwirant in hoger beroep is aangevoerd met betrekking tot dit feit en/of hetgeen het Hof in het arrest ten aanzien van hetgeen onder 2 ten laste is gelegd heeft overwogen moet de daarvoor door het Hof gegeven motivering als onvoldoende voor een bewezenverklaring van het opzettelijk bedreigen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] worden beschouwd. Niet alleen blijkt uit de bewijsvoering onvoldoende (eenduidig) dat rekwirant bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zouden vrezen voor zwaar lichamelijk letsel, ook is — gelet op wat het Hof overweegt over (het niet kunnen vaststellen van) de aanmerkelijke kans dat de genoemde verbalisanten als gevolg van het handelen van rekwirant zwaar lichamelijk letsel zouden bekomen — niet zonder meer begrijpelijk dat het Hof ervan is uitgegaan dat sprake was van een aanmerkelijke kans op de vrees voor zwaar lichamelijk letsel.
Om met dat laatste te beginnen: het Hof heeft ten aanzien van het onder 2. als eerste en tweede ten laste gelegde onder meer overwogen dat, gelet op de omstandigheden waaronder de botsing heeft plaatsgevonden, in het bijzonder de omstandigheid dat de verdachte niet recht op het dienstvoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] afreed maar in de richting van de opening die bestond tussen de politieauto en het hek, de plaats waar de door verdachte bestuurde Volkswagen Golf het dienstvoertuig heeft geraakt, de relatief geringe ernst van de aan het dienstvoertuig toegebrachte schade zoals daarvan blijkt uit de zich in het procesdossier bevindende foto's, en de feitelijke situatie zoals door het Hof ter terechtzitting waargenomen op de foto's 24 en 26 opgenomen op de pagina's 64 en 65 van het proces-verbaal van politie, het Hof niet kan vaststellen dat er te dezen een aanmerkelijke kans bestond dat genoemde verbalisanten als gevolg van het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel zouden bekomen. Aldus kan evenmin worden bewezen dat in het onderhavige geval bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de zware mishandeling van genoemde verbalisanten, aldus het Hof.
Het Hof heeft met zijn overwegingen uitdrukkelijk aangegeven dat niet is vast te stellen dat het handelen van rekwirant de aanmerkelijke kans in het leven riep dat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zwaar lichamelijk letstel zouden bekomen. Naar het oordeel van rekwirant is (zonder nadere toelichting) het niet begrijpelijk dat het Hof vervolgens wél komt tot de conclusie dat rekwirant door datzelfde handelen wel bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de inzittenden van de politieauto (voor wie duidelijk was dat een botsing onvermijdelijk was) zouden vrezen dat zij door het handelen van rekwirant zwaar lichamelijk letsel kunnen bekomen. Afgezien van de achteraf geconstateerde relatieve geringe ernst van de aan het dienstvoertuig toegebrachte schade, waren de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] immers ten tijde van het handelen bekend met de overige omstandigheden die het Hof noemt om tot de conclusie te komen dat niet kan worden vastgesteld dat dat handelen de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven riep. Ook [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben gezien dat rekwirant niet recht op hun dienstvoertuig afreed,1. maar in de richting van de door hen opengelaten opening en dat hij hun auto dus niet vol zou raken, maar slechts zou schampen, terwijl je van politieagenten zou mogen verwachten dat ze de door het Hof genoemde omstandigheden niet alleen moeten hebben waargenomen, maar daaraan ook in hoge mate hebben kunnen ontlenen op welke wijze en met welke gevolgen rekwirant hun auto zou gaan raken.
Dat zij op dat moment vreesden voor het oplopen van zwaar lichamelijk letsel, blijkt overigens ook niet uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, meer in het bijzonder niet uit de voor het bewijs gebezigde verklaringen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. Sterker nog: op het moment dat de verbalisanten zich realiseerden dat de ruimte tussen hun voertuig en het hek voor rekwirant onvoldoende zou zijn om met de door hem bestuurde auto doorheen te komen en naar hun oordeel al vaststond dat rekwirant hun voertuig ‘moest rammen’, hebben beide verbalisanten ervoor gekozen desondanks de tussenruimte verder te verkleinen in een poging de Golf die op hen afkwam de doorgang te versperren. 2. Daartoe besloot verbalisant [verbalisant 2] op aangeven van verbalisant [verbalisant 1] de politieauto verder achteruit te rijden. Dat handelen getuigt niet van enige vrees voor het oplopen van zwaar lichamelijk letsel, als we er althans van uitgaan dat de desbetreffende verbalisanten indien zij zouden staan voor de afweging tussen enerzijds het in het kader van de aanhouding van rekwirant mogelijk oplopen van zwaar lichamelijk letsel en anderzijds het zoveel mogelijk voorkomen daarvan met het risico dat rekwirant dan zou ontkomen, verondersteld mag worden dat een redelijk denkende politieagent toch echt voor dat laatste kiest.
Uit de voor het bewijs gebezigde verklaringen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijkt dat het met de bij hen ten tijde van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van rekwirant ook wel meeviel met de bij hen bestaande mate van angst. [verbalisant 1] heeft daarover ter terechtzitting in hoger beroep onder meer verklaard: ‘Ik zag dat de VW Golf ons naderde en riep tegen [verbalisant 2]: ‘Houd je vast!’. Ik heb mezelf ook schrap gezet. Ik voelde dat onze auto door de aanrijding naar links werd verplaatst. Er volgde een schrikreactie.’3. [verbalisant 2] heeft daarover ter terechtzitting in hoger beroep verklaard: ‘Ik dacht eerst dat de VW Golf nog zou stoppen, maar hij bleef maar doorrijden. Ik dacht toen: ‘Shit, nu komt het’. Het was even eng.4.
Hoewel het Hof terecht overweegt dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling onder meer is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen bekomen, is naar het oordeel van rekwirant en mede gelet op hetgeen blijkens de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt van hetgeen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben geverbaliseerd en verklaard, alsmede gelet op hetgeen het Hof overigens ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft overwogen, niet zonder meer begrijpelijk dat het Hof van oordeel is dat de omstandigheden waaronder rekwirant afreed op de politieauto dusdanig zijn dat bij de inzittenden van die politieauto de eerdergenoemde vrees redelijkerwijs kon ontstaan.5.
Niet alleen heeft verbalisant [verbalisant 2] de auto verder achteruit gezet op het moment dat [verbalisant 1] en [verbalisant 2] er al van uitgingen dat rekwirant hun auto zou gaan raken, daarnaast blijkt uit de bewijsmiddelen niet dat [verbalisant 1] en [verbalisant 2] daadwerkelijk de vrees voor het oplopen van zwaar lichamelijk letsel hebben gehad, integendeel zou je kunnen zeggen, terwijl tot slot de overweging dat het Hof niet kan vaststellen dat er te dezen een aanmerkelijke kans bestond dat genoemde verbalisanten als gevolg van het handelen van rekwirant zwaar lichamelijk letsel zouden bekomen (zonder nadere motivering) niet te verenigen is met het er vervolgens wel van uitgaan dat het handelen van rekwirant van dien aard was en onder zodanige omstandigheden heeft plaatsgevonden dat bij [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de redelijke vrees kon ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen. Daarbij is van belang dat, gelet op de door het Hof in deze zaak vastgestelde feiten en omstandigheden, het hier aan de orde zijnde handelen van rekwirant (dat naar het oordeel van rekwirant door het Hof ten onrechte wordt bestempeld als het ‘inrijden op een politieauto’) plaatsvond in het kader van een poging om na betrapping op heterdaad te ontkomen aan de politie.
Dat laatste is ook van belang in verband met het antwoord op de vraag of aangenomen kan worden dat rekwirant, zo er al sprake is geweest van de aanmerkelijke kans dat [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zouden kunnen vrezen voor zwaar lichamelijk letsel, rekwirant die kans bewust heeft aanvaard.6. Gelet op de door het Hof geschetste feitelijke situatie lijkt dat op het eerste gezicht niet erg waarschijnlijk. Daaruit blijkt immers duidelijk dat rekwirant met niets anders bezig was dan met een poging te ontkomen aan de politie. De aard van die situatie is in feite al een contra-indicatie voor uitgaan van een dergelijke bewuste aanvaarding. Dat het rekwirant, zoals het Hof heeft aangenomen, kennelijk om het even was of hij de politieauto bij zijn vluchtpoging zou raken, betekent nog niet dat sprake zal zijn geweest van een bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans op (de redelijke of objectief gerechtvaardigde) vrees op zwaar lichamelijk letsel bij de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
Enerzijds is aldus niet begrijpelijk het oordeel van het Hof inhoudende dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de (redelijke) vrees op zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard, nu immers datzelfde Hof niet kan vaststellen dat het handelen van rekwirant tot zwaar lichamelijk letsel had kunnen leiden (althans dat de aanmerkelijke kans daarop bestond) en de verbalisanten daar ook niet voor lijken te hebben gevreesd. Hoe kan het Hof er in die situatie van uitgaan dat er wel sprake was van de aanmerkelijke kans dat bij [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de objectief gerechtvaardigde (redelijke) vrees voor dergelijk letsel kon ontstaan? Anderzijds is niet zonder meer begrijpelijk dat het Hof ervan is uitgegaan dat rekwirant die (verondersteld aanmerkelijke) kans bewust heeft aanvaard. Dat blijkt niet zonder meer uit de bewijsvoering, terwijl dat op het eerste gezicht onaannemelijk lijkt. Dat laatste niet alleen vanwege de situatie waarin en het doel rekwirant handelde (na betrapping op heterdaad proberen te ontkomen aan de toegesnelde politie), maar ook omdat het uiterst onwaarschijnlijk (en niet begrijpelijk) is dat rekwirant — hoewel zijn handelen niet de aanmerkelijk kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven roept en hij niets anders doet of heeft gedaan waaruit zou kunnen worden afgeleid dat hij tot erger/gevaarlijker handelen in staat was — desondanks wel bewust de aanmerkelijke kans zou hebben aanvaard dat de politieagenten (die het uit het handelen van rekwirant voortvloeiende gevaar toch aardig moeten hebben kunnen inschatten) zouden kunnen (gaan) vrezen voor zwaar lichamelijk letsel.
Gelet op al het bovenstaande moet worden geconcludeerd dat het onder 2 bewezen verklaarde niet voldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd. Het is niet zonder meer begrijpelijk dat het Hof ervan is uitgegaan dat het handelen van rekwirant de aanmerkelijke kans in het leven riep dat bij de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de redelijke vrees voor het oplopen van zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan, terwijl voorts niet zonder meer begrijpelijk is (gemotiveerd) dat rekwirant (indien wordt uitgegaan van zo'n aanmerkelijk kans) dat rekwirant deze kans bewust heeft aanvaard.7.
II. Schending van de artt. 310 en/of 311 Sr en/of de artt. 350, 358, 359 en/of 415 Sv, althans in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen
Meer in het bijzonder is de bewezenverklaring van feit 6 niet voldoende (begrijpelijk) gemotiveerd. Niet zonder meer begrijpelijk is het oordeel van het Hof dat uit de bewijsvoering kan worden afgeleid dat rekwirant zich op 10 april 2011 als mededader schuldig heeft gemaakt aan de als feit 6 ten laste gelegde diefstal in vereniging en met braak te Rotterdam, althans is de bewezenverklaring van dit feit in ieder geval niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Uit de bewijsmiddelen kan niet zonder nadere (doch ontbrekende) toelichting volgen dat het rekwirant is geweest die op 10 april 2011 samen met een ander een televisie, twee laptops en een camera heeft weggenomen uit het bedrijfspand van [E] BV te [b-plaats], waarbij zij zich de toegang tot dat pand hebben verschaft door middel van braak.8. Uit de bewijsmiddelen kan niet zonder meer worden afgeleid dat rekwirant überhaupt in Rotterdam is geweest, noch dat de auto waarin hij zat dezelfde is als de auto die is gebruikt bij die inbraak, terwijl zelfs indien uw College over dat laatste anders zou denken, het tijdsverloop tussen de inbraak in Rotterdam en het moment waarop ‘is aangetroffen in aanwezigheid van een groot aantal daarbij gestolen goederen’ te groot is om (zonder verdere toelichting) te kunnen komen een bewezenverklaring van het medeplegen van een diefstal met braak, te meer gelet op wat er van de zijde van de verdediging was aangevoerd.
Daar komt nog bij dat uit de bewijsvoering zonder nadere (doch ontbrekende) toelichting niet kan volgen dat ten aanzien van feit 6 sprake is geweest van ‘medeplegen’.
Toelichting
Het Hof heeft ten laste van rekwirant als feit 6 bewezen verklaard dat:
‘hij op 10 april 2011 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand heeft weggenomen een televisie (Samsung) en twee laptops (Acer en Lenovo) met de bijbehorende tassen en een camera (Nikon) met tas, toebehorende aan [E] BV, waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak, te weten door:
- —
de sloten van de deur van het bedrijfspand uit te boren en
- —
de zoemer in dat pand kapot te slaan.’
Het verkort arrest bevat met betrekking tot dit feit nadere bewijsoverwegingen. Deze luiden als volgt:
‘De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 6. ten laste gelegde feit. Daartoe is aangevoerd — zakelijk weergegeven- dat niet aannemelijk is dat de verdachte ten tijde van de inbraak, die omstreeks 8.00 en 8.30 uur plaatsvond, op de plaats delict aanwezig was, omdat hij op de betreffende ochtend eerst omstreeks 11.00 uur is opgehaald door twee personen in een Volkswagen Golf.
Het hof overweegt als volgt.
De verklaring die de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd en waarbij hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft gepersisteerd, houdt -zakelijk weergegeven- in dat hij op 10 april 2011, omstreeks 11.00 uur à 11.15 uur, in Amsterdam is opgehaald door een kennis en een derde persoon, die in een Volkswagen Golf reden. Hij is vervolgens achterin de auto gaan zitten en zij zijn met drie man naar Oss gereden om aldaar in te breken. Op dat moment lagen er nog geen goederen achter de bestuurderstoel of de bijrijderstoel van de Volkswagen, Zijn mededaders hebben op het bedrijfsterrein van [A] in [a-plaats] voorafgaand aan de onder 1. bewezen verklaarde poging tot inbraak goederen vanuit de achterbak achter in de auto gelegd om ruimte te maken in de kofferbak. De verdachte heeft niet gezien welke goederen dit waren omdat hij op dat moment op de uitkijk stond. Nadat zijn kennis had geroepen dat zij weg moesten gaan, is verdachte op de bestuurderstoel van de Volkswagen gaan zitten en zijn kennis op de bijrijderstoel, waarna verdachte is weggereden. De autosleutel zat toen nog in het slot en de motor van de Volkswagen draaide nog. De derde dader is volgens verdachte achtergebleven op het bedrijfsterrein van [A].
Met de rechtbank acht het hof deze verklaring van verdachte volstrekt ongeloofwaardig. Zoals uit bewijsoverwegingen van het hof met betrekking tot het onder 1. bewezen verklaarde blijkt, gaat het hof ervan uit dat bij dat feit naast verdachte slechts één andere dader aanwezig was. Aldus is de verklaring van verdachte ten aanzien van hetgeen hij voor het overige heeft verklaard evenmin geloofwaardig.
Resteert de vaststelling op grond van de gebezigde bewijsmiddelen dat verdachte samen met een ander enkele uren nadat de onder 6. ten laste gelegde inbraak is gepleegd -bij welke inbraak eveneens een zwarte Volkswagen Golf is gezien- is aangetroffen in aanwezigheid van een groot aantal van de daarbij gestolen goederen, waarvoor hij noch zijn mededader een aannemelijke verklaring heeft afgelegd.
Op grond daarvan merkt het hof de verdachte aan als mededader van de onder 6. ten laste gelegde gekwalificeerde diefstal.’
In de aanvulling op het verkort arrest zijn vervolgens (in aanvulling op de in het eerste middel al weergegeven bewijsmiddelen) met betrekking tot dit feit vier bewijsmiddelen opgenomen, te weten de bewijsmiddelen 13 t/m 16. Deze luiden als volgt:
‘13.
Het ambtsedig proces-verbaal van Politie Rotterdam — Rijnmond, District 3 West, D03 Intake, Service en Ondersteuning, nr. PL17C0 2011109276-1, d.d. 13 april 2011, met bijlage, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 9], buitengewoon opsporingsambtenaar (p.237–242 van het proces-verbaal met registratienummer PL21YO 2011037299), voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven — als verklaring van [naam 4]:
Tussen zondag 10 april 2011 tussen 08.06 uur en 08.11 werd op de [b-straat] [1], [postcode], [b-plaats] een inbraak gepleegd.
Ik ben mede-eigenaar van het bedrijf [E] BV, gevestigd aan de [b-straat] [1] te [b-plaats] en in deze hoedanigheid doe ik aangifte van inbraak in mijn bedrijf. Je komt ons pand binnendoor een aluminium deur met daarop twee sloten. Als je binnenkomt heb je links de trap naar boven en rechts een ontvangstruimte. Achter de ontvangstruimte is een grote bedrijfsruimte van ongeveer 20 meter diep en 12 meter breed. In deze ruimte staan veel spullen van ons bedrijf. Als je de trap opgaat is er boven nog een kantoor. Het pand was nog niet voorzien van een goed werkend alarm. Er was wel een alarm en als dat afging klonk er een harde zoemer, maar er werden nog geen meldingen doorgegeven naar een meidcentrale. In de diverse ruimtes zaten wel sensoren.
Op zaterdag 9 april 2011 omstreeks 22:00 uur heeft één van onze medewerkers als laatste het pand verlaten en het pand rondom afgesloten en in goede orde achter gelaten. Hij heeft toen ook het alarm ingeschakeld. Toen hij op zondag 10 april 2011 omstreeks 10:00 uur weer bij het pand kwam, kon hij het pand niet in. Hij zag dat de sloten uitgeboord waren, maar doordat de deur in het slot zat kon hij niet naar binnen. Hij heeft toen mij en daarna de politie gebeld. IK ben toen zelf ook naar het pand gereden. Ik heb de politie niet meer gezien, zij waren al weg toen ik kwam. Toen ik het pand onderzocht zag ik dat de zoemer bij de trap naar boven kapot geslagen was. Ik kon later op een uitdraai van het alarmsysteem zien dat de daders achtereenvolgens verschillende ruimtes waren ingegaan omdat daar de sensoren waren geactiveerd. De sensoren zijn die dag geactiveerd tussen 08:06 en 08:11 uur. Ik heb de uitdraai van het alarm met daarop alle tijden bewaard en deze kunt u ook krijgen voor uw onderzoek. Ik zag dat vanuit de ontvangstruimte een televisie van het merk Samsung was weggenomen; dat vanaf de stellingen in de bedrijfsruimte een laptop van het merk Acer was weggenomen, samen met de bijbehorende tassen.
Ik zag ook dat vanaf het bureau een laptop van het merk Lenovo samen met de voeding was weggenomen. Voorts zag ik dat vanuit de kantoorruimte op de eerste verdieping vanaf een bureau een Nikon camera in een tas was weggenomen.
Ik ben bij bedrijven in de buurt op onderzoek uitgegaan omdat zij mogelijk wel werkende camera's hadden waar mogelijk beelden van de daders op stonden. Bij een verderop gelegen bedrijf heb ik beelden gezien van een zwarte verlaagde Golf. Ik heb gezien dat deze auto die dag, omstreeks 07.45 uur, aan komt rijden en omstreeks 08.15 uur weer wegrijdt. In die tussentijd zie je de auto op de beelden nog een keer weggaan en weer komen.
Deze beelden heb ik bewaard.
Op woensdag 13 april 2011 omstreeks 12.00 uur zijn wij gebeld door de politie uit Oss. Wij hebben contact gehad met de heer [verbalisant 10]. Hij vertelde ons dat er bij een inbraak in Oss of omgeving daders op heterdaad waren betrapt en dat daarbij ook onze weggenomen spullen waren aangetroffen. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Bijlage goederen
Gestolen goed
Uniek goednummer: PL17CO-2011109276-3870777
Object: Fotocamera
Merk/type: Nikon D500
Bijzonderheden: In tas
Uniek goednummer: PL17CO-2011109276-3870778
Object: Computer (portable)
Merk/type: Acer Extenser
Serienummer: 84905486325
Uniek goednummer: PL17CO-2011109276-3870781
Object: Computer (Portable)
Merk/type: Lenovo T410
Uniek goednummer: PL17CO-2011109276-3870783
Object: Televisie
Merk/type: Samsung Le40c550
14.
Het ambtsedig proces-verbaal ban Politieregio Brabant-Noord, Divisie Informatie en opsporing, DIO — Recherche Expertise, DIO — team Forensische Opsporing, nr PL21R3 2011036459–31, d.d. 19 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 11] en [verbalisant 12], beiden brigadier van politie (p.81–88 van het proces-verbaal met registratienummer PL21YO 2011037299), voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven — als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffend verbalisanten en/of één van hen:
Op 12 april 2011 werd door ons verbalisanten als forensische onderzoekers op verzoek van Politieregio Brabant-Noord een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een inbraak bedrijf/kantoor, gepleegd op zondag 10 april 2011.
Aanleiding onderzoek
Het onderzoek werd gedaan in een voertuig (het hof begrijpt: de Volkswagen Golf) dat door de plaatselijke politie was veiliggesteld naar aanleiding van een poging inbraak.
Toelichting
Daar waar in dit proces-verbaal wordt vermeld dat sporen-sporendragers zijn veiliggesteld, wordt tevens bedoeld dat deze in beslag zijn genomen.
Op het moment van veiligstellen wordt aan deze sporen en sporendragers S(poor) I(dentificatie) N(ummer) toegekend. In dit proces-verbaal kan bij het noemen van het spoor-sporendrager naar dit unieke SIN nummer worden verwezen. In dit proces-verbaal is een lijst met omschrijving van de sporen/sporendragers opgenomen.
Onderzoek plaats delict
Tijdens het ingestelde onderzoek werd door ons het navolgende bevonden en waargenomen.
De kentekenplaat van het voertuig, was aan de voorzijde niet meer aanwezig. Aan de achterzijde van het voertuig was de kentekenplaat nog aanwezig. Een kentekenplaat voorzien van het kenteken [CC-00-DD] werd door de collega's van politie regio Brabant-Zuidoost op de plaats delict op de [a-straat] [1] veiliggesteld.
Op de vloer van de bijrijder werd een schroevendraaier aangetroffen. In het opbergvak van het rechterportier werd een zijkniptang aangetroffen. In het dashboardkastje aan de rechterzijde in het voertuig werden twee zijkniptangen aangetroffen.
In de kofferruimte van het voertuig, werd een breekijzer en een voorhamer aangetroffen. In de kofferruimte lag een zwarte tas met gereedschap.
In een zwarte tas van het merk ‘Adint’ afkomstig uit de kofferruimte werd een camera aangetroffen van het merk ‘Nikon’ en voorzien van een SIN.
Na het verwijderen van de zwarte tas, een beeldscherm en een kleed werden twee laptoptassen zichtbaar.
In één van de tassen zaten twee laptops voorzien van een SIN. In de andere laptop tas zat één laptop voorzien van een SIN.
Onder de laptop tassen lag een televisie toestel (flatscreen) van het merk ‘Samsung’ en voorzien van een SIN.
De volgende sporen/stukken van overtuiging werden veiliggesteld:
Uniek goednummer: PL21R3-2011036459-295618
Object: fotocamera
SIN: AADH4021NL
Bijzonderheden: camera in cameratas uit kofferbak/nikon
Uniek goednummer: PL21R3-2011036459-295625
Object: tas (computer)
SIN: AADH4024NL
Bijzonderheden: met inhoud laptop Lenovo uit kofferbak
Uniek goednummer: PL21R3-2011036459-295626
Object: tas (computer)
SIN: AADH4025NL
Bijzonderheden: inhoud laptop Acer uit kofferbak
Uniek goednummer: PL21R3-2011036459-295627
Object: televisie (flatscreen)
SIN: AADH4026NL
Bijzonderheden: uit kofferbak
15.
Het ambtsedig proces-verbaal van Politieregio Brabant-Noord, District Maasland, D2-service en Intake, nr PO21YS 2011036459-37, d.d. 19 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 13], buitengewoon opsporingsambtenaar van politie (p.249–250 van het proces-verbaal met registratienummer PL21YO 2011037299), voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven — als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisante:
Op 18 april 2011, toonde ik, verbalisante, aan aangever [naam 4], een aantal goederen die in beslag zijn genomen naar aanleiding van een poging inbraak in een bedrijf gelegen aan de [a-straat] [1] te [a-plaats].
Dit betroffen de navolgende goederen:
Fotocamera in cameratas merk Nikon, goednummer 295618;
Een tas met laptop, merk Lenovo, goednummer 295625;
Een computertas met als inhoud laptop, merk Acer, goednummer 295626;
Een televisie (Flatscreen) merk Samsung, goednummer 295627.
Hij verklaarde:
De aan mij getoonde goederen zijn mijn eigendom.
16.
Het ambtsedig proces-verbaal van Politieregio Brabant-Noord, District Maasland, D2 — Districtelijke Opsporing, nr. PL21YO 2011036459-42, d.d. 4 mei 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 10], brigadier van politie (p.40–41 van het proces-verbaal met registratienummer PL21YO 2011037299), voor zover inhoudende — zakelijk weergegeven — als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisant:
Op 3 mei 2011, heb ik, verbalisant, een onderzoek ingesteld, op locatie [c-straat] [1] te [a-plaats], waarbij het volgende is bevonden.
Bevindingen
Door aangever/benadeelde [naam 4] werd in zijn proces-verbaal van aangifte verwoord, dat door hem was geïnformeerd bij andere bedrijven in de buurt of deze bedrijven werkende camera's hadden, waar mogelijk beelden van de dader(s) op stonden.
Tevens werd in zijn proces-verbaal van aangifte verwoord, dat hij bij een verder op gelegen bedrijf beelden had gezien van een zwarte verlaagde Golf met geblindeerde achterruiten.
Deze beelden waren door aangever/benadeelde veiliggesteld ten behoeve van het politieonderzoek.
Op dinsdag 3 mei 2011, omstreeks 16.00 uur, werden de beelden door mij, verbalisant [verbalisant 10], bekeken.
Aanvang band van 4. cam 4.: 2011-04-10 06:45:16 – 07:49:15
Zichtbaar is dat een personenauto, kleur zwart, merk Volkswagen Golf, komt aanrijden. Deze slaat, gezien zijn rijrichting, vervolgens linksaf en vervolgd zijn weg rechtdoor over die doorgaande weg.
07:49:21
Voertuig verdwijnt uit beeld
07:50:05
Zichtbaar is dat een personenauto, kleur zwart, merk Volkswagen Golf, rijdende over de eerder genoemde doorgaande weg weer terug in beeld komt. De bestuurder van dit voertuig gaat vervolgens rechtsaf, gaande richting de weg waar deze eerder vandaan is gekomen.
07:50:13
Voertuig verdwijnt uit beeld
08:03:11
Zichtbaar is dat een personenauto, kleur zwart, merk Volkswagen Golf komt aanrijden. Deze slaat, gezien zijn rijrichting, vervolgens linksaf en vervolgd zijn weg rechtdoor over de doorgaande weg, zoals eerder verwoord onder 07:49:15.
08:03:18/19
Voertuig verdwijnt uit beeld
08:26:10
Zichtbaar is dat een personenauto, kleur zwart, merk Volkswagen Golf, rijdende over de eerder genoemde doorgaande weg weer terug in beeld komt. De bestuurder van dit voertuig gaat vervolgens linksaf. Deze weg betreft het verlengde van weg, waar de bestuurder van dat voertuig in een eerder stadium verschillende malen linksaf is gegaan.
08:26:14
Voertuig verdwijnt uit beeld.
Einde band: 2011-04-10 08:55:38.’
Naar het oordeel van rekwirant kan uit de in het arrest en de aanvulling daarop opgenomen bewijsvoering de bewezenverklaring van feit 6 niet (zonder meer) worden afgeleid. Het gevoerde verweer daaromtrent wordt niet weersproken door deze gebezigde bewijsmiddelen. Het Hof vindt de verklaring van rekwirant dienaangaande (slechts) ongeloofwaardig.
Als de bewijsvoering wordt bezien dan komt deze er ten aanzien van feit 6 inderdaad (zoals het Hof in het verkort arrest overweegt) op neer dat op grond daarvan niet meer kan worden vastgesteld dan dat verdachte samen met een ander enkele uren9. nadat de onder 6. ten laste gelegde inbraak is gepleegd — bij welke inbraak eveneens een zwarte Volkswagen Golf is gezien — is aangetroffen in aanwezigheid van een groot aantal10. van de daarbij gestolen goederen, waarvoor hij noch zijn mededader een aannemelijke verklaring heeft afgelegd. Zonder nadere motivering is dan ook niet (voldoende) begrijpelijk dat het Hof uit de bewijsvoering heeft afgeleid dat het rekwirant is geweest die samen met een ander de in de bewezenverklaring genoemde goederen, na deze goederen onder zijn bereik te hebben gebracht door middel van braak, heeft weggenomen bij [E] te [b-plaats]. De bewezenverklaring van dit feit is naar het oordeel van rekwirant niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Naar het oordeel van rekwirant kan uit de bewijsmiddelen weliswaar worden afgeleid dat er op 10 april 2011 is ingebroken in het bedrijfspand van [E] te [b-plaats] en dat daarbij de in de bewezenverklaring van feit 6 genoemde goederen zijn weggenomen en dat die goederen vervolgens later die dag (te Oss) in de auto die rekwirant kort daarvoor had bestuurd zijn aangetroffen, maar niet dat rekwirant de bewezen verklaarde bedrijfsinbraak (als mededader) heeft gepleegd. Dat er bij de inbraak (ook) een zwarte Volkswagen Golf was betrokken verandert daar niets aan. Niet is vastgesteld dat het om dezelfde Volkswagen Golf ging, hetgeen te meer van belang is nu ook zonder vergaand onderzoek aangenomen kan worden dat dat nu net het in Nederland in de afgelopen twintig jaar meest verkochte model auto met de daarvan meest verkochte kleur is. Het onderscheidend vermogen is dus bijzonder klein.11.
Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat rekwirant in Rotterdam is geweest op 10 april 2011, noch dat hij de bestuurder was van de auto die ten tijde van de inbraak aldaar is gesignaleerd. De omstandigheid dat rekwirant enkele uren na de inbraak in Oss in een soortgelijke auto zat en in die auto (een deel van) de gestolen goederen zijn aangetroffen is onvoldoende om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het medeplegen van de onder 6 ten laste gelegde bedrijfsinbraak.
In dit kader kan allereerst gewezen worden op hetgeen uw College overwoog in HR 19 januari 2010, LJN BK2880:
‘Vooropgesteld moet worden dat aan het enkele voorhanden hebben van gestolen goederen niet zonder meer de conclusie kan worden verbonden dat de betrokkene die goederen ook heeft gestolen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang.’
In dit kader kan voorts gewezen worden op een uitspraak van uw College d.d. 21 september 2010 (LJN BM9100). In die zaak had het Hof (ten aanzien van de diefstal van een auto) onder meer overwogen dat, nu de verdachte in die zaak enkele uren na de diefstal in het bezit was van de gestolen auto en hij geen geloofwaardige verklaring had gegeven over de wijze waarop hij in het bezit van die auto was gekomen, het Hof daaraan de conclusie verbond dat de verdachte de auto zelf door diefstal had verkregen. Uw College oordeelde dat de bewezenverklaring, voor zover behelzende dat het de verdachte was geweest die het feit had begaan, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de bewijsvoering en dat de bestreden uitspraak dientengevolge niet naar de eis der wet met redenen was omkleed. Aangezien de in de onderhavige zaak ten aanzien van feit 6 door het Hof gebruikte bewijsmiddelen en de aan dat feit gewijde nadere bewijsoverwegingen zeer sterke gelijkenis vertonen met de bewijsconstructie in de zaak die leidde tot het arrest van 21 september 2010, moet naar het oordeel van rekwirant ook in de onderhavige zaak worden geoordeeld dat de bewezenverklaring (van feit 6) niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
Uit de bewijsmiddelen kan kortom niet zonder nadere (doch ontbrekende) toelichting volgen dat het rekwirant is geweest die op 10 april 2011 samen met een ander een televisie, twee laptops en een camera heeft weggenomen uit het bedrijfspand van [E] BV te [b-plaats], waarbij zij zich de toegang tot dat pand hebben verschaft door middel van braak.12. Uit de bewijsmiddelen kan niet zonder meer worden afgeleid dat rekwirant überhaupt in Rotterdam is geweest, noch dat de auto waarin hij zat dezelfde is als de auto die is gebruikt bij die inbraak, terwijl zelfs indien uw College over dat laatste anders zou denken, het tijdsverloop tussen de inbraak in Rotterdam en het moment waarop ‘is aangetroffen in aanwezigheid van een groot aantal daarbij gestolen goederen’ te groot is om (zonder verdere toelichting) te kunnen komen een bewezenverklaring van het medeplegen van een diefstal met braak, te meer gelet op wat er van de zijde van de verdediging was aangevoerd.
Voorts kan uit de bewijsvoering niet zonder meer worden afgeleid dat ten aanzien van feit 6 sprake is geweest van ‘medeplegen’, althans is de bewezenverklaring van feit 6 in ieder geval niet voldoende (begrijpelijk) gemotiveerd voor zover bewezen is verklaard dat sprake is geweest van het ‘tezamen en in vereniging met een ander’ plegen van dat feit.
Dat de aangever (in bewijsmiddel 13) meermalen spreekt over ‘de daders’ maakt dat niet anders nu in het geheel niet blijkt waaruit hij heeft afgeleid en heeft kunnen afleiden dat er sprake was van meer dan één dader, terwijl ook de omstandigheid dat rekwirant in Oss (6 à 7 uur na de inbraak) samen met een ander in de auto zat (waarin een deel van de gestolen goederen is aangetroffen) dat niet anders maakt. Het arrest kan dan ook ook daarom niet in stand blijven.13.
Gelet op het bovenstaande moet naar het oordeel van rekwirant worden geconcludeerd dat de bewezenverklaring van feit 6 niet naar eis der wet met redenen is omkleed. Het arrest van het Hof kan om die reden niet in stand blijven.
III. Schending van artt. 6 EVRM en art. 14 IVBPR, althans en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen
In het bijzonder zijn de artt. 6 EVRM en 14 IVBPR geschonden, daar sinds het instellen van het beroep in cassatie op 26 maart 2012 en de behandeling in cassatie zoveel tijd is verstreken, dat de berechting niet meer heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn. Dat dient strafvermindering tot gevolg te hebben.
Toelichting
Op 26 maart 2012 is door rekwirant beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van 20 maart 2012. Eerst op 17 oktober 2012 zijn de stukken bij uw Raad binnengekomen.
Nu tussen het tijdstip waarop het beroep in cassatie is ingesteld en dat waarop de stukken van het geding ter griffie van de Hoge Raad zijn ontvangen bijna 7 maanden zijn verstreken, waarbij niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die het tijdsverloop in deze zaak zouden kunnen rechtvaardigen, moet naar de mening van rekwirant — aangezien rekwirant zich ten tijde van het instellen van het cassatieberoep in voorlopige hechtenis bevond — worden geoordeeld dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Dat moet leiden tot strafvermindering.14. Nu het gaat om een overschrijding van de inzendtermijn met bijna 1 maand, ligt gelet op de aan rekwirant opgelegde straf een strafvermindering van 3 weken voor de hand.15.
Het is op bovengenoemde gronden dat rekwirant uw College eerbiedig verzoekt om het arrest, zoals jegens hem op 20 maart 2012 gewezen door het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch, te vernietigen en een zodanige uitspraak te doen als uw College juist en noodzakelijk voorkomt.
De bijzonderlijk gevolmachtigde,
mr. B.P. de Boer
Haarlem, 11 februari 2013
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 11‑02‑2013
Zie onder meer bewijsmiddel 11, laatste zin: ‘De VW Golf is in een rechte lijn gereden naar de achterkant van onze auto’..
Zie bewijsmiddel 5 op p. 5 van de aanvulling omstreeks het midden van die pagina. Zie ook bewijsmiddel 11, waarin [verbalisant 1] verklaart: ‘Ik dacht dat hij zou stoppen, maar hij ging juist accelereren. Toen [verbalisant 2] en ik dat zagen, dachten wij dat hij ons zou gaan raken. Toen ik [verbalisant 2] de instructie gaf om de auto naar achteren te zetten, dacht ik dat de VW Golf ons zou gaan rammen.’
Zie bewijsmiddel 11 (vet gearceerd door ondergetekende).
Zie bewijsmiddel 12 (idem).
Van belang daarbij is dat het Hof in hetgeen het Hof specifiek ten aanzien van het onder 2. als tweede ten laste gelegde feit overweegt tot tweemaal toe uitdrukkelijk verwijst naar hetgeen het Hof ten aanzien van het onder 2. als eerste en tweede ten laste gelegde heeft overwogen (zie de eerste en vierde alinea van hetgeen het Hof (op p. 8) specifiek ten aanzien van het onder 2. als tweede ten laste gelegde feit overweegt.
Zie bijvoorbeeld HR 30 oktober 2012, LJN BX5396.
Zie voor enkele voorbeelden van zaken waarin uw College de bewezenverklaring van bedreiging met zware mishandeling ontoereikend oordeelde: HR 4 december 2007, LJN BB7104; HR 22 maart 2011, LJN BP0096, NJ 2011, 228; HR 14 juni 2011, LJN BQ3717, NJ 2011, 285 en 15 januari 2013, LJN BY5695, NJ 2013, 63.
Zie HR 17 april 2012, LJN BV9181, in welke zaak ook een diefstal uit een bedrijfsruimte met braak ter discussie stond. Uit de bewijsmiddelen in die zaak bleek vrij expliciet hoe het betreden van de bedrijfsruimte had plaatsgevonden, namelijk door de toegangsdeur van de bedrijfsruimte met een schroevendraaier te forceren. Met betrekking tot de verdachte in die zaak bleek echter slechts dat hij op enig moment op de dag van de inbraak voor de deur van de bedrijfsruimte had gestaan, maar niet dat hij degene was geweest die de toegangsdeur met een schroevendraaier had geforceerd. Het Gerechtshof Amsterdam achtte op grond van de bewijsmiddelen wel bewezen dat de verdachte betrokken was geweest bij de diefstal met braak, maar uw College casseerde. Zie ook HR 19 april 2011, LJN BP6458, een zaak waarin uw College oordeelde dat uit de bewijsmiddelen weliswaar was af te leiden dat een persoon als een zogeheten ‘snorder’ verschillende mensen had vervoerd in een personenauto, maar niet dat de verdachte die gedragingen had verricht. Zie tot slot ten aanzien van een bewezenverklaring van een inbraak na het onder de verdachte aantreffen van de bij die inbraak gestolen goederen ook nog HR 27 september 2011, LJN BR1121: ‘Uit de gebezigde bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging kan niet zonder meer volgen dat het de verdachte is geweest die in de nacht van 15 op 16 oktober 2008 heeft ingebroken in de gebakkraam te [plaats] en aldaar de bewezenverklaarde goederen heeft weggenomen. Het Hof heeft de bewezenverklaring derhalve onvoldoende gemotiveerd, zodat het middel doel treft.’
Of preciezer: 6 à 7 uur later.
Maar niet alle: zie hiervoor het verweer van de raadsman (op p. 18 van het proces-verbaal terechtzitting d.d. 6 maart 2012) waarin hij stelt dat een bij de inbraak volgens de aangever gestolen camera niet is aangetroffen in de auto.
Zie HR 17 april 2012, LJN BV9181, in welke zaak ook een diefstal uit een bedrijfsruimte met braak ter discussie stond. Uit de bewijsmiddelen in die zaak bleek vrij expliciet hoe het betreden van de bedrijfsruimte had plaatsgevonden, namelijk door de toegangsdeur van de bedrijfsruimte met een schroevendraaier te forceren. Met betrekking tot de verdachte in die zaak bleek echter slechts dat hij op enig moment op de dag van de inbraak voor de deur van de bedrijfsruimte had gestaan, maar niet dat hij degene was geweest die de toegangsdeur met een schroevendraaier had geforceerd. Het Gerechtshof Amsterdam achtte op grond van de bewijsmiddelen wel bewezen dat de verdachte betrokken was geweest bij de diefstal met braak, maar uw College casseerde. Zie ook HR 19 april 2011, LJN BP6458, een zaak waarin uw College oordeelde dat uit de bewijsmiddelen weliswaar was af te leiden dat een persoon als een zogeheten ‘snorder’ verschillende mensen had vervoerd in een personenauto, maar niet dat de verdachte die gedragingen had verricht. Zie tot slot ten aanzien van een bewezenverklaring van een inbraak na het onder de verdachte aantreffen van de bij die inbraak gestolen goederen ook nog HR 27 september 2011, LJN BR1121: ‘Uit de gebezigde bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging kan niet zonder meer volgen dat het de verdachte is geweest die in de nacht van 15 op 16 oktober 2008 heeft ingebroken in de gebakkraam te [plaats] en aldaar de bewezenverklaarde goederen heeft weggenomen. Het Hof heeft de bewezenverklaring derhalve onvoldoende gemotiveerd, zodat het middel doel treft.’
Zie voor voorbeelden van zaken waarin het bewezen verklaarde medeplegen niet uit de bewijsvoering bleek: HR 5 april 2011, LJN BP4476 en HR 26 juni 2012, LJN BW9181.
Vgl. HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358, r.o. 3.5.2.
Vgl. HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358, r.o. 3.6.2. (5% van 15 maanden = 22,5 dag).