Dat is het cruciale verschil met het door de steller van het middel genoemde HR 24 maart 1959, NJ 1959, 248.
HR, 26-06-2012, nr. 10/03688
ECLI:NL:HR:2012:BW9181
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
26-06-2012
- Zaaknummer
10/03688
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BW9181
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BW9181, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑06‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BW9181
ECLI:NL:HR:2012:BW9181, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑06‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BW9181
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0147
Conclusie 26‑06‑2012
Mr. Vegter
Partij(en)
Nr. 10/03688
Mr. Vegter
Zitting 10 april 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Bij arrest van 3 augustus 2010 heeft het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch het vonnis waarvan beroep bevestigd. De verdachte is door de Rechtbank te Breda bij vonnis van 24 augustus 2009 wegens "feit 1: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee verenigde personen en feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door een middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek als bedoeld in artikel 27 Sr, alsmede enkele bijkomende beslissingen als nader in het vonnis bepaald.
2.
Mr. R.J.M. Oerlemans, advocaat te 's-Hertogenbosch, heeft namens verdachte beroep in cassatie ingesteld en mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, heeft namens verdachte bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel houdt in dat het Hof ten onrechte het vonnis van de rechtbank heeft bevestigd, omdat de grondslag van het onderzoek door een wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep is gewijzigd.
4.
Het middel doelt op het onder 2 (subsidiair) bewezenverklaarde feit. Uit de als bijlage I aan het vonnis van de rechtbank gehechte tenlastelegging blijkt dat onder 2 primair is tenlastegelegd medeplegen van gekwalificeerde diefstal uit een woning van onder meer bankpas(sen) op 11 november 2007 te Breda, terwijl subsidiair is tenlastegelegd medeplegen van diefstal van geld door middel van een (gestolen) pinpas in de periode 11 november 2007 tot en met 12 december 2007 te Breda. Uit de bewijsoverweging van de rechtbank in het vonnis blijkt dat de diefstal uit de woning plaatsvond op 11 november 2007 tussen 01.50 uur en 05.00 uur, terwijl er gepind is om 05.25 uur en 05.47 uur (ING en Rabobank te Breda) en om 06.46 uur en 07.09 uur (filialen Shell en Esso te Breda). Het subsidiaire feit is bewezenverklaard voor zover het pinnen op beide laatstgemelde tijdstippen plaatsvond. De rechtbank heeft als tijdsbepaling bewezenverklaard: in de periode 11 november 2007 tot en met 12 november 2007 en overwogen dat voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen deze in de bewezenverklaring zijn verbeterd.
5.
In hoger beroep heeft de Advocaat-Generaal wijziging van de tijdsbepaling in het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit gevorderd: 12 november in plaats van 12 december. Deze vordering is door het Hof toegewezen. Het Hof heeft in het arrest in verband hiermee nog overwogen: "Het hof is van oordeel dat de grondslag van het onderzoek door de wijziging van de tenlastelegging niet is gewijzigd, nu de wijziging betrekking had op de pleegperiode van het onder 2 sub 2 tenlastegelegde (tweede zin: 'november' in plaats van 'december') en de rechter in eerste aanleg het woord 'december' terecht reeds had opgevat als een kennelijke verschrijving . Aldus kan het beroepen vonnis in stand blijven."
6.
Volgens de steller van het middel is door de wijziging van de tenlastelegging de grondslag van het onderzoek ter terechtzitting gewijzigd en daarom was bevestiging niet meer mogelijk. Ik kan dit niet volgen. Grondslag van het onderzoek in eerste aanleg was volgens de rechtbank juist niet de tijdsbepaling in de periode 11 november 2007 tot en met 12 december 2007. Dat was immers een kennelijke verschrijving en de tijdsbepaling werd voor de rechtbank: in de periode 11 november 2007 tot en met 12 november 2007. Na wijziging van de tenlastelegging was dit eveneens de grondslag voor het onderzoek in hoger beroep. Het Hof heeft dat in een overweging ook nog eens een keer expliciet toegelicht. Het arrest maakt een duidelijke keuze tussen bevestigen en vernietigen, en glashelder is welke feiten ter zitting van rechtbank en Hof zijn onderzocht en bewezenverklaard en die feiten waren in beide instanties dezelfde.1. Het eerste middel slaagt dus niet.
7.
Het tweede middel klaagt over de bewezenverklaring van feit 2. De motivering van het bewijs van medeplegen ontbreekt volgens de steller van het middel.
8.
Het Hof heeft de bewezenverklaring van de rechtbank van feit 2 (het pinnen met een gestolen pas op 11 november 2007 om 06.46 uur en 07.09 uur bij filialen Shell en Esso te Breda) bevestigd en daarmee dus de bewezenverklaring van de diefstal van geld door twee of meer verenigde personen. Door de rechtbank is onder meer overwogen dat verdachte heeft bekend dat hij de twee transacties heeft verricht en dat hij ook wist dat het om gestolen bankpasjes ging. In de door het Hof bevestigde Promis bewijsredenering van de rechtbank zie ik echter geen enkel aanknopingspunt voor enige betrokkenheid van een ander dan verdachte bij dit feit.2. Het middel slaagt derhalve.
9.
Het tweede middel is terecht voorgesteld.
10.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoren te leiden.
11.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend voor wat betreft de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde feit en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch teneinde haar in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑06‑2012
Uit het proces-verbaal van de zitting van het Hof van 20 juli 2010 blijkt dat de Advocaat-Generaal zich voor zover het gaat om de vraag of verdachte de diefstal van feit 2 in vereniging heeft gepleegd refereert aan het oordeel van het Hof.
Uitspraak 26‑06‑2012
Inhoudsindicatie
Slagende bewijsklacht medeplegen.
Partij(en)
26 juni 2012
Strafkamer
nr. S 10/03688
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 3 augustus 2010, nummer 20/002969-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Haarlem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend wat betreft de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde feit en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch teneinde haar in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 2 wat het "medeplegen" betreft ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.1.
Het Hof heeft - met aanvulling van gronden - het vonnis van de Rechtbank bevestigd. De Rechtbank heeft ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen in de periode van 11 november 2007 tot en met 12 november 2007 te Breda tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld, toebehorende aan buurthuis [A], waarbij verdachte en zijn mededaders de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een niet op hun naam gestelde pinpas."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
"Onder feit 2 wordt verdachte primair verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een inbraak op 11 november 2007 bij buurthuis [A] in Breda. Bij deze inbraak zijn portemonnees, een laptop, bankpassen, mobiele telefoons, een compressor en een Tom Tom navigatiesysteem weggenomen. De inbraak heeft plaatsgevonden tussen 01.50 uur en 05.00 uur 's nachts. Blijkens informatie van de Rabobank zijn er op 11 november 2007 diverse transacties verricht met één van de weggenomen bankpassen.
De eerste twee pintransacties werden gedaan bij geldautomaten van de ING en de Rabobank in Breda, respectievelijk om 05.25 uur en 05.47 uur in die bewuste nacht. Verdachte heeft ontkend dat hij bij de inbraak betrokken is geweest en dat hij de hiervoor genoemde twee pintransacties heeft verricht.
Voorts hebben er op diezelfde dag om 06.46 uur en 07.09 uur pintransacties plaatsgevonden met de bij de inbraak weggenomen bankpas. In dit geval ging het om handelingen bij filialen van de Shell en de Esso in Breda. Hierbij zijn bij een betaalautomaat bedragen van € 5,15 en € 3,90 gepind. Naast het feit dat van deze handelingen camerabeelden zijn veiliggesteld en door verbalisanten is geconstateerd dat de dader bij beide pintransacties soortelijke kleding draagt en dat het gelaat van de persoon die op de beelden bij de Esso te zien is sterke gelijkenis vertoont met het gelaat van de hen ambtshalve bekende verdachte [verdachte], heeft verdachte bekend dat hij deze twee transacties heeft verricht en dat hij ook wist dat het om een gestolen bankpas ging. Gelet op deze bewijsmiddelen kan het tweede deel van het onder feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Hoewel de rechtbank de ontkennende verklaring van verdachte over zijn betrokkenheid bij de inbraak en het opnemen van de geldbedragen bij de geldautomaten volkomen ongeloofwaardig acht, bevindt zich in het strafdossier onvoldoende overig bewijs om verdachte aan deze strafbare feiten te kunnen linken. Naar het oordeel van de rechtbank zit er een te groot tijdsbestek tussen de inbraak (gepleegd tussen 01.00 uur en 05.00 uur) en de eerste keer dat verdachte tijdens het pinnen in beeld is gekomen (06.47 uur) om met 100% zekerheid vast te kunnen stellen dat verdachte voor de inbraak bij [A] en de pintransacties bij de ING en de Rabobank verantwoordelijk moet worden gehouden, hetgeen ook door de officier van justitie en de verdediging is betoogd. De rechtbank zal verdachte derhalve van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken."
3.2.3.
Het Hof heeft in zijn arrest nog het volgende overwogen:
"De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, verbetering.
Naast de door de eerste rechter gebruikte bewijsmiddelen komt de bewezenverklaring mede te berusten op de verklaring van de aangeefster, [betrokkene 1], afgelegd op 12 november 2007, voor zover deze inhoudt: "Ik ben tot de ontdekking gekomen dat er een betaalpas van de Rabobank met rekeningnummer [001] bij mijn woninginbraak is weggenomen. De pas behoort toe aan het buurthuis "[A]". Vanochtend, maandag 12 november 2007, kwamen wij erachter dat er met voornoemde pas op diverse locaties in Breda gepind was."
3.3.
Aangezien de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde, voor zover behelzende dat de verdachte "tezamen en in vereniging met anderen" een hoeveelheid geld heeft weggenomen, niet zonder meer uit de bewijsvoering kan worden afgeleid, is de bestreden uitspraak in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.4.
Het middel slaagt.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 26 juni 2012.