Einde inhoudsopgave
De procesovereenkomst (BPP nr. XIII) 2012/11.3.5
11.3.5 Het Hof van Justitie en de 'anti-suit injunction'
M.W. Knigge, datum 24-10-2012
- Datum
24-10-2012
- Auteur
M.W. Knigge
- JCDI
JCDI:ADS384691:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HvJ EG 27 april 2004, NJ 2007,152, m.nt. P. Vlas (Turner/Grovit c.s.), r.o. 31; HvJ EG 10 februari 2009, nr. C-185/07 (Allianz c.s./West Tankers), r.o. 34.
HvJ EG 27 april 2004, NJ 2007,152, m.nt. P. Vlas (Turner/Grovit c.s.), r.o. 31
HvJ EG 10 februari 2009, nr. C-185/07 (Allianz c.s./West Tankers), r.o. 34.
De EEX brengt mee dat de tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis waarbij een dergelijk procedeerverbod is opgelegd door de overheidsrechter geweigerd dient te worden, zo is aannemelijk. Weigeringsgrond zal in dat geval strijd met de openbare orde of de goede zeden zijn (zie art. 1063 lid 1 Rv). Anders Van Leyenhorst 2009, p. 74-75.
Zo ook Van Leyenhorst 2009, p. 74; Vlas in zijn noot bij HvJ EG 27 april 2004, NJ 2007,152, m.nt. P. Vlas (Turner/Grovit c.s.), nr. 2.
Kramer 2005, p. 134; Vlas in zijn noot bij HvJ EG 27 april 2004, NJ 2007,152, m.nt. P. Vlas (Turner/ Grovit c.s.), nr. 2.
HvJ EG 9 december 2003, NJ 2007,151, m.nt. P. Vlas (Gasser/MISAT), r.o. 48.
HvJ EG 9 december 2003, NJ 2007,151, m.nt. P. Vlas (Gasser/MISAT), r.o. 49.
Zie conclusie A-G Léger voor HvJ EG 9 december 2003, NJ 2007,151, m.nt. P. Vlas (Gasser/MISAT), nr. 55.
HvJ EG 9 december 2003, NJ 2007,151, m.nt. P. Vlas (Gasser/MISAT), r.o. 41.
HvJ EG 9 december 2003, NJ 2007, 151, m.nt. P. Vlas (Gasser/MISAT), r.o. 51. Zie ook het overeenkomstige standpunt van de Commissie, weergegeven in r.o. 38.
Conclusie A-G Léger voor HvJ EG 9 december 2003, NJ 2007, 151, m.nt. P. Vlas (Gasser/MISAT), nr. 67.
HvJ EG 9 december 2003, NJ2007, 151, m.nt. P. Vlas (Gasser/MISAT), r.o. 53.
Bekend is de zogenaamde 'Italiaanse torpedo'. Zie Vlas in zijn noot bij HvJ EG 9 december 2003, NJ 2007,151, m.nt. P. Vlas (Gasser/MISAT), nr. 4; Kramer 2005, p. 137.
HvJ EG 9 december 2003, NJ 2007,151, m.nt. P. Vlas (Gasser/MISAT), r.o. 70 e.v.
HvJ EG 27 april 2004, NJ 2007,152, m.nt. P. Vlas (Turner/Grovit c.s.), r.o. 24-26.
Turner v Grovit and others [2002] 1 WLR 107, HL, nr. 22 e.v., p. 116 e.v. (L.J. Hobhouse). De regering van het Verenigd Koninkrijk ondersteunde deze zienswijze; zie HvJ EG 27 april 2004, NJ 2007,152, m.nt. P. Vlas (Turner/Grovit c.s.), r.o. 21-22.
HvJ EG 27 april 2004, NJ 2007,152, m.nt. P. Vlas (Turner/Grovit c.s.), m.n. r.o. 27-28.
HvJ EG 27 april 2004, NJ 2007,152, m.nt. P. Vlas (Turner/Grovit c.s.), r.o. 28.
HvJ EG 27 april 2004, NJ 2007,152, m.nt. P. Vlas (Turner/Grovit c.s.), r.o. 31.
HvJ EG 27 april 2004, NJ 2007,152, m.nt. P. Vlas (Turner/Grovit c.s.), r.o. 23.
HvJ EG 27 april 2004, NJ 2007,152, m.nt. P. Vlas (Turner/Grovit c.s.), r.o. 30.
HvJ EG 10 februari 2009, nr. C-185/07 (Allianz c.s./West Tankers), r.o. 23-24.
HvJ EG 10 februari 2009, nr. C-185/07 (Allianz c.s./West Tankers), m.n. r.o. 26-27.
HvJ EG 10 februari 2009, nr. C-185/07 (Allianz c.s./West Tankers), r.o. 28-30.
HvJ EG 10 februari 2009, nr. C-185/07 (Allianz c.s./West Tankers), r.o. 33.
Zie de conclusie van A-G Kokott voor HvJ EG 10 februari 2009, nr. C-185/07 (Allianz c.s./West Tankers), nr. 64.
HvJ EG 10 februari 2009, nr. C-185/07 (Allianz c.s./West Tankers), r.o. 31.
Zie het Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, COM(2010)748, p. 9-10.
In paragraaf 11.3.3 is gebleken dat naar Engels recht een partij verboden kan worden om een procedure in het buitenland te beginnen of voort te zetten. In de arresten Turner/Grovit c.s. en Allianz c.s./West Tankers was de vraag aan de orde in hoeverre een dergelijke 'anti-suit injunction' verenigbaar is met de EEX-regeling. Het Hof van Justitie oordeelde daarbij dat de EEX-regeling zich ertegen verzet dat een gerecht van een EEX-staat een gerechtelijk bevel uitvaardigt teneinde een persoon te verbieden een rechtsvordering in te stellen of voort te zetten bij een gerecht van een andere EEX-staat.1 Dit geldt zelfs indien de partij die de procedure in de andere EEX-staat is begonnen, te kwader trouw handelt om een reeds aanhangige procedure te belem-meren.2 Ook is dit het geval indien de buitenlandse procedure in strijd is met een arbitragebeding, al is de EEX-regeling in principe niet van toepassing op arbitrage (zie artikel 1 lid 2 sub d EEX-Vo).3
De Nederlandse rechter of een scheidsgerecht in een arbitrage in Nederland4 kan kortom niet, om de nakoming van een procesovereenkomst af te dwingen, een partij een verbod opleggen om in een andere lidstaat te procederen. De EEX-verordening staat, naar valt aan te nemen, echter niet aan een bevel om een procedure buiten het EEX-territoir te staken in de weg.5 Ook staat het de Nederlandse rechter of een scheidsgerecht vrij een verbod op te leggen om voor een andere Nederlandse rechter een procedure te beginnen of voort te zetten.6
Het is interessant om te zien welke argumenten het Hof van Justitie aan zijn beslissing tot afwijzing van de 'anti-suit injunction' ten grondslag legt. In dit verband moet ten eerste naar het arrest Gasser/MISAT gekeken worden. In dit arrest ging het om de vraag welke rechter de geldigheid van een overeenkomst tot forumkeuze dient te beoordelen. MISAT was in Italië een procedure tegen Gasser begonnen. Vervolgens stelde Gasser een vordering tegen MISAT bij een gerecht in Oostenrijk in, waarbij zij zich beriep op een forumkeuze voor dit gerecht. In hoger beroep rees de vraag of de Oostenrijkse rechter overeenkomstig artikel 21 EEX-Verdrag (artikel 27 EEX-Vo) de zaak moest aanhouden in afwachting van het oordeel van de Italiaanse rechter over zijn bevoegdheid, of dat artikel 21 EEX-Verdrag niet van toepassing is indien het laatst aangezochte gerecht exclusief bevoegd is op grond van een forumkeuze. De regering van het Verenigd Koninkrijk, die in de procedure voor het Hof opmerkingen had ingediend, betoogde dat het aan het aangewezen gerecht is om de geldigheid van de forumkeuze te beoordelen, en niet aan de als eerst aangezochte rechter. Daarbij wees zij erop dat het door het forumkeuzebeding aangewezen gerecht in het algemeen beter in staat is om zich over de werking van het beding uit te spreken, voor zover dit beding wordt beheerst door het materiële recht van de lidstaat waar het aangewezen gerecht zich bevindt. Deze redenering werd door het Hof niet gevolgd. Volgens het Hof is het laatst aangezochte gerecht in geen geval beter dan het eerst aangezochte gerecht in staat om te beoordelen, of dit laatste al dan niet bevoegd is. Daarbij wees het Hof erop dat de bevoegdheid rechtstreeks bepaald wordt door de regels van het Executieverdrag, die voor de twee gerechten gelijkelijk gelden en door elk van hen met hetzelfde gezag kunnen worden uitgelegd en toegepast.7 Bovendien hoeft het bestaan van een exclusief forumkeuzebeding niet per definitie te betekenen dat een niet aangewezen gerecht zich onbevoegd dient te verklaren. Het staat partijen immers vrij om zich uiteindelijk niet op het beding te beroepen, en in het bijzonder is stilzwijgende forumkeuze overeenkomstig artikel 18 EEX-Verdrag (24 EEX-Vo) mogelijk.8
Het Hof benadrukte ook het belang van rechtszekerheid dat door artikel 21 EEX-Verdrag wordt gediend. De Commissie had er al op gewezen dat indien artikel 21 EEX-Verdrag buiten toepassing wordt gelaten, dit tot onverenigbare uitspraken kan leiden. Het is dan immers mogelijk dat zowel het eerst aangezochte gerecht, als het door forumkeuze aangewezen gerecht beide tot de conclusie komen dat zij bevoegd zijn en beide hetzelfde geschil beoordelen.9 Het Hof van Justitie overwoog dat artikel 21 EEX-Verdrag tot doel heeft uit te sluiten dat onverenigbare beslissingen ontstaan.10 Volgens het Hof strookt het met de door het Executieverdrag verlangde rechtszekerheid dat bij aanhangigheid duidelijk en nauwkeurig wordt bepaald wie van de twee nationale rechters moet uitmaken of hij bevoegd is.11
De regering van het Verenigd Koninkrijk had nog aangevoerd dat toepassing van artikel 21 EEX-Verdrag in geval van forumkeuze vertragingsmanoeuvres in de hand werkt. A-G Léger schaarde zich achter dit betoog. Volgens hem kan een partij die de bodembeslissing wil vertragen, snel een vordering instellen bij een onbevoegde rechter om op die manier elke vordering van de wederpartij lam te leggen totdat deze rechter zich onbevoegd verklaart.12 Het Hof overwoog daarentegen dat de moeilijkheden die voortvloeien uit vertragingsmanoeuvres van partijen niet afdoen aan de uitlegging van een van de bepalingen van het Executieverdrag, zoals zij voortvloeit uit de tekst en de doelstelling ervan.13 Dit wordt ook niet anders, indien de procedures bij het eerst aangezochte gerecht buitengewoon lang duren.14 Volgens het Hof van Justitie is de lange duur van de behandeling in een bepaalde lidstaat geen reden om artikel 21 EEX-Verdrag buiten toepassing te laten. Daarbij wijst het Hof op het feit dat de EEX-regeling gegrond is op het vertrouwen van de verdragsluitende staten in elkaars rechtssystemen en gerechtelijke instanties.15
In het arrest Gasser/MISAT benadrukte het Hof kortom dat het aan de als eerst aangezochte rechter is om zijn eigen bevoegdheid te beoordelen. Dit mag een andere rechter niet voor hem doen. Hieruit kan reeds afgeleid worden dat er onder de EEX-regeling weinig ruimte bestaat voor een 'anti-suit injunction'. Een belangrijk argument voor het gebruik van een dergelijke maatregel is immers dat partijen er in geval van een overeenkomst tot forumkeuze van uit mogen gaan dat het de door hen aangewezen rechter is die de geldigheid van de overeenkomst zal beoordelen (zie paragraaf 11.3.3).
Door het arrest Turner/Grovit c.s. werd inderdaad bevestigd dat onder de EEX geen ruimte bestaat voor een 'anti-suit injunction'. Het ging in deze zaak om een arbeidsgeschil waarbij de Engelse rechter op verzoek van Turner, de werknemer, aan Grovit c.s., de werkgever, het bevel had gegeven om een procedure die Grovit c.s. in Spanje tegen Turner waren begonnen niet voort te zetten. De procedure in Spanje was volgens de Court of Appeal namelijk te kwader trouw ingsteld, aangezien Turner al eerder een procedure in Londen aanhangig had gemaakt. De procedure in Spanje zou alleen tot doel hebben Turner onder druk te zetten om hem ertoe te bewegen zijn vordering in Londen in te trekken. Nadat de Engelse rechter had bevolen de procedure in Spanje te beëindigen, hebben Grovit c.s. daadwerkelijk de procedure in Spanje gestaakt. Zij hebben echter wel bezwaar gemaakt bij de House of Lords tegen de afgifte van de 'anti-suit injunction'. Hierop heeft de House of Lords een prejudiciële vraag gesteld aan het Hof van Justitie.
Het Hof van Justitie oordeelde dat de 'anti-suit injunction' onverenigbaar is met de EEX-regeling. Iedere lidstaat is bevoegd te oordelen over zijn eigen bevoegdheid. Het Hof benadrukte dat het Executieverdrag gegrond is op wederzijds vertrouwen van de verdragsluitende staten in elkaars rechtssysteem en rechterlijke instanties. Dit beginsel brengt mee dat de bevoegdheid van een gerecht behoudens bijzondere omstandigheden niet door een gerecht van een andere verdragsluitende staat mag worden getoetst.16
De House of Lords had in zijn verwijzingsbeschikking benadrukt dat door het uitvaardigen van een 'anti-suit injunction' geen oordeel wordt gegeven over de bevoegdheid van de buitenlandse rechter. De rechter laat zich enkel uit over het gedrag van de partij tot wie het bevel gericht is. De 'anti-suit injunction' is ook niet gericht tot een ander gerecht, maar tot de partij die de procedure in het buitenland is begonnen.17 Het Hof van Justitie volgde dit betoog echter niet. Door het geven van een 'anti-suit injunction' wordt volgens het Hof wel degelijk afbreuk gedaan aan de bevoegdheid van het buitenlandse gerecht om het geschil te beslechten. Wanneer een partij wordt verboden een vordering in te stellen, vormt dit een inmenging in de rechtsmacht van het buitenlandse gerecht. Volgens het Hof wordt bij het uitvaardigen van een 'anti-suit injunction' bovendien niet enkel een oordeel gegeven omtrent het gedrag van de verweerder. Wanneer immers aan de verweerder het verwijt wordt gemaakt dat hij een beroep doet op de rechtsmacht van een gerecht van een andere lidstaat, houdt de vaststelling dat deze gedraging een misbruik vormt, een beoordeling in van de relevantie van het instellen van een vordering voor dat gerecht. Door een dergelijke beoordeling wordt dan ook wel degelijk inbreuk gemaakt op het beginsel van wederzijds vertrouwen dat aan de EEX-regeling ten grondslag ligt.18
Volgens het Hof kan de inmenging in de rechtsmacht van het buitenlandse gerecht niet worden gerechtvaardigd doordat zij tot doel heeft misbruik door de verweerder te verhinderen.19 Volgens het Hof verzet de EEX-regeling zich zelfs tegen het opleggen van een 'anti-suit injunction', indien een partij te kwader trouw handelt om een reeds aanhangige procedure te belemmeren.20
De Engelse regering had nog naar voren gebracht dat het rechterlijke bevel de doelstellingen van het Executieverdrag zou kunnen helpen verwezenlijken, doordat hierdoor tegenstrijdige vonnissen zouden kunnen worden voorkomen en een toeneming van het aantal procedures zou kunnen worden vermeden.21 Ook dit argument gaat volgens het Hof niet op. Volgens het Hof doet de 'anti-suit injunction' afbreuk aan het nuttig effect van de specifieke regelingen van het Executieverdrag inzake aanhangigheid en samenhang. Bovendien zou het gebruik van een dergelijk instrument kunnen leiden tot gevallen van collisie die niet door het Executieverdrag zijn geregeld. Zo is denkbaar dat de gerechten van twee verdragsluitende staten tegenstrijdige 'anti-suit injunctions' geven.22
Het arrest Turner/Grovit c.s. liet nog de vraag open of een 'anti-suit injunction' ook onverenigbaar is met de EEX indien deze maatregel gebaseerd is op een overeenkomst tot arbitrage. Hierover kon worden getwijfeld, aangezien arbitrage krachtens artikel 1 lid 2 sub d EEX-Vo uitgesloten is van de werkingssfeer van de EEX-verorde-ning. In het arrest Allianz c.s./West Tankers heeft het Hof van Justitie hierover duidelijkheid verschaft. Het ging in deze zaak om een 'anti-suit injunction' die op vordering van West Tankers aan Allianz c.s. was afgegeven, op grond van het feit dat Allianz c.s. in Italië een procedure waren begonnen die in strijd was met een overeenkomst tot arbitrage in Londen. In beroep diende de House of Lords over deze 'anti-suit injunction' te oordelen, waarbij hij een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie heeft gesteld.
Het Hof van Justitie oordeelde dat een dergelijke maatregel onverenigbaar is met de EEX. Weliswaar valt de procedure waarbij de 'anti-suit injunction' wordt vastgesteld buiten de werkingssfeer van de EEX-verordening, maar het is toch mogelijk dat deze procedure onverenigbaar is met de verordening doordat zij de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening verhindert. Dit is volgens het Hof met name het geval wanneer een dergelijke procedure een gerecht van een andere lidstaat verhindert de bevoegdheden uit te oefenen die hem zijn toegekend krachtens de EEX-verordening.23 In dit geval was hiervan sprake, aangezien de procedure voor het Italiaanse gerecht volgens het Hof wel onder de werkingssfeer van de EEX-regeling viel. In die procedure was namelijk een vordering tot schadevergoeding aan de orde, waarbij de toepassing van het arbitragebeding slechts een prealabele vraag vormde. De door West Tankers in de Italiaanse procedure opgeworpen exceptie van onbevoegdheid viel dus binnen de werkingssfeer van de EEX-verordening en het Italiaanse gerecht was krachtens de verordening bij uitsluiting bevoegd zich hierover uit te spreken.24
Een en ander brengt mee dat ook in geval van een overeenkomst tot arbitrage een 'anti-suit injunction' onverenigbaar is met de EEX. Het Hof overwoog dat een gerecht door een dergelijke maatregel de bevoegdheid wordt ontnomen om over zijn eigen rechtsmacht te beslissen. Een dergelijke 'anti-suit injunction' druist volgens het Hof dan ook in tegen het vertrouwen van de verdragsluitende staten in elkaars rechtssystemen en rechterlijke instanties, waarop het stelsel van bevoegdheden van de EEX-verordening berust.25 Het Hof van Justitie wees er verder nog op dat het ook in overeenstemming is met het Verdrag van New York dat de rechter van de staat bij wie een geding aanhangig wordt gemaakt, kan beoordelen of de arbitrageovereenkomst vervallen is, niet van kracht is of niet kan worden toegepast.26
Door de House of Lords was nog aangevoerd dat partijen, door de keuze voor arbitrage, willen voorkomen dat zij in langlopende procedures voor nationale rechters verwikkeld raken. De beslissing van partijen zou door nationale gerechten moeten worden gerespecteerd.27 Het Hof van Justitie overwoog echter dat indien het gebruik van een 'anti-suit injunction' het buitenlandse gerecht zou belemmeren zelf de prealabele vraag naar de geldigheid of toepasselijkheid van een arbitragebeding te onderzoeken, een partij zich reeds met een beroep op dit beding zou kunnen onttrekken aan de procedure. De verzoeker die meent dat geen sprake is van een geldige arbitragebeding, zou zich aldus de toegang ontzegd zien tot het gerecht waarop hij overeenkomstig de EEX-regeling recht heeft.28
Het Hof van Justitie hecht er in zijn jurisprudentie kortom sterk aan dat iedere rechter zijn eigen bevoegdheid mag beoordelen. Daarbij houdt het strikt vast aan de litispendentie-regel van artikel 27 EEX-Vo, op grond waarvan het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak dient aan te houden totdat het gerecht waarbij de zaak eerst is aangebracht zich heeft uitgesproken over zijn bevoegdheid. In het voorstel tot aanpassing van de EEX-verordening wordt deze litispendentie-regel echter aangepast. In dit voorstel wordt het aan het gerecht dat bij de forumkeuze is aangewezen gelaten om over de geldigheid van de overeenkomst te oordelen. Het is aan dit gerecht om te onderzoeken of het bevoegd is, ook als het niet als eerste is aangezocht (zie artikel 29 lid 1 jo. artikel 32 lid 2 EEX-Vo (nieuw)). Op grond van het voorstel is het bovendien aan de gerechten van de lidstaten van de plaats van arbitrage om over de geldigheid van een overeenkomst tot arbitrage te oordelen (zie artikel 29 lid 4 EEX-Vo (nieuw)). De reden voor deze wijzigingen is het tegengaan van misbruik van procesrecht. Voorkomen wordt hierdoor dat een partij de werking van een bevoegdheidsovereenkomst kan frustreren door een procedure te beginnen voor een onbevoegd gerecht van een andere lidstaat.29 Ook indien de EEX-verordening inderdaad op dit punt wordt aangepast, zal dit niet betekenen dat 'anti-suit injunc-tions' daarmee weer toelaatbaar worden. Als uitgangspunt blijft immers ook dan gelden dat de gerechten van de ene lidstaat zich niet mogen mengen in de beslissing over de bevoegdheid van een gerecht van een andere lidstaat. Alleen de regel, welk gerecht zijn eigen bevoegdheid heeft te onderzoeken en welk gerecht zijn beslissing daarover aanhoudt, wijzigt. Ook naar toekomstig recht is het voor de Nederlandse rechter of voor arbiters kortom niet mogelijk een partij op grond van een bevoegdheidsovereenkomst te verbieden voor de rechter van een andere EEX-staat te procederen.