Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/220
220 Schrappen van art. 164 lid 2 Rv?
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691560:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie voor een overzicht Vos 2011, p. 529-540; Asser Procesrecht/Asser 3 2023/169 en 263 en De Bock 2011/6.8, A-G G.R.B. van Peursem randnr. 2.10 in zijn conclusie vóór HR 7 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1271, RvdW 2017/812 (art. 81 RO) en Krans & Taelman 2016, p. 287 e.v.
Kamerstukken II 2019/20, 35 498, nr. 2, art. 1, onderdeel K en P en nr. 3, p. 32 en 33 (MvT). Ook de Expertgroep pleitte voor afschaffing van de uitsluiting (art. 88 lid 2 en art. 179 lid 4 Rv) respectievelijk de beperking (art. 164 lid 2 Rv) (Rapport Modernisering burgerlijk bewijsrecht, nr. 157, p. 83). Indertijd is naar aanleiding van de kritiek van Rutgers (Rutgers 2000) art. 164 lid 2 Rv op het nippertje door het amendement Santi/Weekers niet geschrapt bij wetsontwerp 26 855 (TK 2000/01, nr. 9 en Van Mierlo/Bart 2002, p. 355 e.v.).
Parl. Gesch. Nieuw bewijsrecht, p. 177. Zie verder concl. A-G W.D.H. Asser vóór HR 22 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1928 en ECLI:NL:HR:1995:ZC1932, NJ 1997/22 en 23 met nt. H.J. Snijders onder 23 (Reprotechniek/Traugott resp. Masteco/TopPharm), JBPr 2007/74 met nt. H.L.G. Wieten.
Niet als partij wordt aangemerkt de echtgenoot van een partij (HR 29 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1940, NJ 1996/303 (Van Tongeren/Lustenhouwer)).
Asser in zijn noot bij HR 7 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5404, NJ 2001/32 met nt. W.D.H. Asser (Meijering & Benus/Jan Meijer) en HR 25 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5804, r.o. 3.3, NJ 2011/138, JBPr 2011/40 met nt. M. De Tombe-Grootenhuis.
HR 22 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1928 en ECLI:NL:HR:ZC1932, NJ 1997/22 en 23 met nt. H.J. Snijders.
Een in het vooronderzoek in de strafzaak afgelegde verklaring is niet gebonden aan de beperkingen van art. 164 lid 2 Rv (HR 2 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3807, NJ 2003/468). Ander bewijsmateriaal is dus met een partijgetuigenverklaring aanvulbaar, zelfs al is het andere bewijs uit dezelfde bron afkomstig (noot H.L.G. Wieten bij HR 15 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS2710, NJ 2005/272, JBPr 2005/49).
HR 24 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9384, NJ 2003/166, JBPr 2003/39 met nt. M.J.A.M. Ahsmann (Erven Adrichem/Reek). Zie hierover Hidma 2005b/7, p. 305 e.v. en Vos 2011.
HR 17 november 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1882, NJ 1996/666 met nt. JdB, JBPr 2003/39 met nt. M.J.A.M. Ahsmann. Zie in dit verband HR 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL8422, NJ 2004/151 (Van Mierlo/Gem Asten).
De rechtvaardiging om de beperkte bewijskracht van de partijgetuige ex art. 164 lid 2 Rv te schrappen en de hoofdregel van vrije bewijskracht te verkiezen, is uitgebreid in de literatuur met goede argumenten besproken.1 Bovendien biedt art. 164 lid 3 Rv de rechter de mogelijkheid om uit de weigering van de partijgetuige om te verschijnen, vragen te beantwoorden of haar verklaring te ondertekenen, conclusies te trekken. De rechter wordt ook zonder de wettelijke beperking van art. 164 lid 2 (alsmede art. 88 lid 2 en 179 lid 4) Rv in staat geacht verklaringen van getuigen die belang hebben bij de uitkomst, waaronder partijgetuigen, met de nodige behoedzaamheid te beoordelen ook als verder geen aanvullend, ondersteunend bewijsmateriaal aanwezig is. De beperkte bewijskracht van de partijgetuigenverklaring zal, als het Wetsvoorstel Herziening bewijsrecht op dit punt wordt aangenomen, vervallen.2
Knelpunten partijgetuigenverklaring (art. 164 lid 2 Rv)
Wie als ‘partij’ dient te worden aangemerkt, is door de wetgever aan de rechtspraak overgelaten:3slechts een beperkte kring van betrokkenen kan als partijgetuige worden aangemerkt.4 De rechter kan rekening houden met het feit dat een getuige belanghebbende is bij de uitkomst van de procedure, ook al kan de getuige niet worden aangemerkt als een partijgetuige; getuigen kunnen in een nauwe relatie staan tot de partij bij wie die het bewijsrisico berust en/of zij zijn van hem afhankelijk. Bovendien kan per instantie verschillen bij welke partij voor welke feiten het bewijsrisico berust; tot aan de Hoge Raad kan verschillend worden geoordeeld over het bewijsrisico en bestaat dus twijfel welke partij het bewijsrisico van art. 150 Rv draagt.5 Art. 164 lid 2 Rv heeft betrekking op een mondelinge getuigenverklaring van een partij die ten overstaan van de rechter een verklaring heeft afgelegd.6 De schriftelijke verklaring van iemand die later partij is – met bewijsrisico – in een procedure, wordt niet beschouwd als een partijverklaring; 7de verklaring heeft vrije bewijskracht.8 Ook een deskundigenrapport opgesteld aan de hand van verklaringen van degene die later partij in een procedure is, heeft niet beperkte bewijskracht. Wel zal de rechter dit bewijsmateriaal met een bijzondere behoedzaamheid moeten waarderen.9