Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/4.3.5.2.8
4.3.5.2.8 Houdt de eerste volzin van art. 475h lid 1 een limitatieve opsomming in?
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS401623:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie aldus Asser/Hartkamp 2000 (4-1), nr. 619.
Zie daarvoor Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 118-121, waar ook telkens naar wordt verwezen in de toelichting bij de andere blokkeringsbepalingen.
Zie daarvoor Kluwer Rv (Stein/Van Mierlo), aant. 3 bij art. 475h. Andere schrijvers hebben zich over deze vraag weliswaar niet expliciet uitgelaten, maar zij lijken van een limitatieve opsomming uit te gaan.
Schuldvernieuwing in het huidige recht is immers een overeenkomst houdende afstand van het vorderingsrecht, gevolgd door het aangaan van een nieuwe verbintenis (vgl. AsserfHartkamp 2000 (4-1), nrs. 620 e.v.).
Zie daarover AsserfHartkamp 2000 (4-1), nrs. 604 en 619; zie ook Mon. Nieuw BW B44 (Van Achterberg), 1999, nr. 65.
Aangenomen ten minste dat de 'oude' schuldenaar als derde-beslagene in zijn overeenkomstig art 476a lid 1 gedane Verklaring heeft opgegeven wie de 'nieuwe' schuldenaar is. In dat geval kan de beslaglegger onmiddellijk onder hem beslag leggen.
Zie aldus Parl. Gesch. Boek 6, p. 575, waar uitdrukkelijk als mogelijk benadeelde partij wordt genoemd de schuldeiser die derdenbeslag heeft gelegd en ook een oplossing te zijnen gunste wordt bepleit.
Wanneer de 'nieuwe' schuldenaar echter solventer blijkt te zijn dan de 'oude', doet de beslaglegger er natuurlijk verstandig aan zo spoedig mogelijk onder hém beslag te leggen.
Zie ook daarover Mon. Nieuw BW B44 (Van Achterberg), 1999, nr. 80; zie ook Asser/Hartkamp 2000 (4-1), nrs. 610-612.
Zie aldus Mon. Nieuw BW B44 (Van Achterberg), 1999, nr. 48; zie voorts over subrogatie Asser/ Hartkamp 2000 (4-1), nrs. 574 e.v.
Schuldvernieuwing, schuld- en contractsoverneming en subrogatie
166. Ter afsluiting van het in § 43.5.2 betoogde over de blokkeringsregel die in de eerste volzin van art. 475h lid 1 is neergelegd, zal ten slotte nog de vraag onder ogen worden gezien, of de opsomming van benadelende rechtshandelingen in deze bepaling (vervreemding, bezwaring, afstand en onderbewindstelling), een limitatief karakter heeft. Of kunnen er - in de woorden van Hartkamp1 - ook
'verwante rechtshandelingen (...) onder art. 475h vallen.'
Dezelfde vraag rijst uiteraard ook bij de andere blokkeringsbepalingen (art. 453a lid 1, 474e, 505 lid 2, enz.). Het is dan ook merkwaardig te moeten vaststellen dat de wetgever zich - met name in de MvT lnv bij art. 453a2 - daarover op geen enkele wijze heeft uitgelaten. Gelet zowel op de specifieke opsomming van rechtshandelingen in de verschillende bepalingen, als ook op het bijzonder karakter er van, zal aan Stein/Van Mierlo3 moeten worden toegegeven dat een en ander door de wetgever vermoedelijk als limitatief is bedoeld.
Dat neemt echter niet weg dat er verschillende niet in art. 475h lid 1 opgesomde rechtshandelingen zijn, zoals bijv. schuldvernieuwing, waardoor de verhaalspositie van de beslaglegger evenzeer kan worden aangetast. Indien ook déze zijn verricht nadat er beslag is gelegd, is het de vraag of de regel van art. 475h lid 1 daarop niet bij wege van analogie zal mogen worden toegepast. Het lijkt verdedigbaar deze vraag in beginsel bevestigend te beantwoorden, met dien verstande dat het wel moeten gaan om rechtshandelingen die ten minste 'verwant' zijn aan de wél uitdrukkelijk in de wet genoemde rechtshandelingen. Zo zal de figuur van objectieve schuldvernieuwing - indien deze al niet zonder meer onder afstand valt4 - zonder twijfel onder het bereik van art. 475h lid 1 mogen worden gebracht (zie ook nr. 160). Bij subjectieve schuldvernieuwing ligt dat anders, aangezien daardoor een wezenlijk andere juridische constellatie ontstaat, waarop het gelegde beslag niet meer is toegesneden. En dat is zéker het geval wanneer zowel de schuldeiser/beslagdebiteur (B) als de schuldenaar/derde-beslagene (C) wordt vervangen. Wordt alleen de schuldeiser (B) vervangen dan is er eigenlijk sprake van 'vervreemding' of 'afstand' van de beslagen vordering, zodat art. 475h lid 1 rechtstreeks van toepassing kan zijn. Wordt echter alleen de schuldenaar (C) vervangen dan is in wezen sprake van de in de volgende alinea te bespreken schuldoverneming, zodat het daar betoogde hier van overeenkomstige toepassing is.
Met betrekking tot deze thans in art. 6:155 geregelde figuur van schuldoverneming heeft met name Hartkamp5 zich afgevraagd, of deze als 'verwante rechtshandeling' niet eveneens onder de eerste volzin van art. 475h lid 1 zou moeten vallen. Schuldoverneming komt ingevolge art. 6:155 tot stand, doordat (i) de schuld van de schuldenaar overgaat op een derde die deze overneemt, terwijl (ii) de schuldoverneming pas werking heeft jegens de schuldeiser,
'indien deze zijn toestemming geeft nadat partijen hem van de overneming kennis hebben gegeven.'
Wanneer de schuldoverneming wordt geëffectueerd nádat op de overgenomen schuld (juister: de daaruit voortvloeiende vordering) derdenbeslag is gelegd onder de 'oude' schuldenaar (C), zal de beslaglegger daarvan onder omstandigheden nadeel (kunnen) ondervinden. Niet alleen blijkt hij onder de verkeerde schuldenaar beslag te hebben gelegd - wat op zich zelf nog vrij snel hersteld kan worden6, maar de 'nieuwe' schuldenaar kan ook - aldus de T.M. bij art. 6:1557 -
'minder solvent (zijn) dan de oorspronkelijke schuldenaar.'
Daarmee geconfronteerd kan de beslaglegger er dus zeker belang bij hebben een ná het beslag tot stand gekomen schuldoverneming - bestaande in vervanging van de schuldenaar - op grond van strekking en bedoeling van art. 475h lid 1 te negeren, en de 'oude' - oorspronkelijke - schuldenaar/derde-beslagene tot voldoening of afgifte te nopen 8 Daar toe zal dan betoogd moeten worden dat voormelde ratio van art. 475h lid 1 verhindert dat de schuldeiser - beslagdebiteur (B) - na het beslag nog zijn toestemming geeft aan de voorgenomen schuldoverneming. Dat is immers de enige rechtshandeling van de beslagdebiteur die met een beetje goed wil binnen het bereik van art. 475h lid 1 is te brengen. Zo dit niet mogelijk is, zal de beslaglegger zijn toevlucht moeten nemen tot de Pauliana (art. 3:45) en op grond daarvan trachten het verstoorde verhaalsevenwicht te herstellen. Dat zal echter niet zo eenvoudig zijn, aangezien de beslagen vordering rechtens niet als verhaalsobject uit het vermogen van de beslagdebiteur is verdwenen, maar alleen minder waard is geworden doordat de 'nieuwe' schuldenaar minder solvent blijkt te zijn. In zo'n situatie zal dan ook getracht moeten worden het gehele complex van rechtshandelingen te vernietigen.
Wat hiervoor is aangenomen voor schuldoverneming, heeft in grote lijnen evenzeer te gelden voor de in art. 6:159 specifiek geregelde figuur van contractsoverneming.9Voor de totstandkoming daarvan is tegenwoordig een akte vereist. Bij contractsoverneming zal onderscheid moeten worden gemaakt tussen de vorderingen en de schulden die daardoor overgaan, zodat zowel beslagdebiteur (B) als derde-beslagene (C) door een andere partij kan worden vervangen. Indien een en ander ná het gelegde beslag geschiedt, zal de vervanging van (B) weer als (een vorm van) vervreemding of afstand moeten worden aangemerkt, waarop art. 475h lid 1 min of meer rechtstreeks van toepassing is. Voor de vervanging van (C) als de schuldenaar onder wie beslag is gelegd, geldt hetzelfde als hiervoor is bepleit voor schuldoverneming.
Hetgeen in de voorgaande alinea's is opgemerkt met betrekking tot vervanging ná beslag van (B) als beslagdebiteur, geldt ook voor de figuur van subrogatie. Deze is immers verwant aan die van subjectieve - actieve - schuldvernieuwing. Door subrogatie - wettelijk of contractueel (art. 6:150) - wordt de schuldeiser vervangen door een derde. Wanneer dit plaatsvindt nádat beslag is gelegd ten laste van de 'oude' schuldeiser - beslagdebiteur (B) - zal dit voor de beslaglegger geen nadelige gevolgen hebben. Deze behoeft immers op grond van art. 475h lid 1 niet te dulden dat 'zijn' beslagdebiteur, voorzover het diens in beslag genomen vordering betreft, door een andere partij zou worden vervangen. Hoewel bij subrogatie sprake is van 'overgang' van een vordering, lijkt het niet al te gewaagd om dat óók onder het begrip 'vervreemding' of 'afstand' als bedoeld in deze bepaling te begrijpen. Zou dat anders zijn, dan zou - aldus Achterberg10 -
'het beslag op eenvoudige wijze illusoir kunnen worden gemaakt.'
De derde-beslagene zal in zo'n geval zijn schuld moeten betalen aan de beslaglegger, waarna de in die vordering gesubrogeerde derde regres zal kunnen nemen op (B), wiens vordering immers ondanks het beslag door die derde was voldaan.