Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/4.3.5.2.5
4.3.5.2.5 Afstand
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS398098:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie daarover Part Gesch. Boek 6, p. 588 e.v.; Mon. Nieuw BW A6a (Tjittes), 1992; Asser/Hartkamp 2000 (4-1), nrs. 613-619; Kluwer Verbintenissenrecht (Mellema-Kranenburg), aant. 1-12 bij art. 6:160; zie ook Mon. Nieuw BW B44 (Van Achterberg), 1999, p. 85 e.v.
In de MvT Inv. bij art. 475h lid 1 wordt (het doen van) afstand ook nog omschreven als 'kwijtschelden' (Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 163).
Zie daarover nog Asser/Hartkamp 2000 (4-1), nr. 616.
Voor het doen van afstand van andere rechten, wordt hier verder verwezen naar Asser/Hartkamp 2000 (4-1), nr. 615.
Zie ook Mon. Nieuw BW A6a (Tjittes), 1992, nr. 25.
Zie daarover Asser/Hartkamp 2000 (4-1), nrs. 613 en 620-633; Kluwer Verbintenissenrecht (Meiiema-Kranenburg), aant. 19 e.v. bij art. 6:160 lid 1; zie ook Mon. Nieuw BW B44 (Van Achterberg, 1999, nrs. 84-88.
Heeft afstand van het vorderingsrecht reeds plaatsgevonden op het moment dat het derdenbeslag wordt gelegd, dan zal alleen een beroep op schijnhandeling of de Pauliana de benadeelde schuldeiser nog soelaas kunnen bieden; zie ook Mon. Nieuw BW A6a (Tjittes), 1992, nr. 22; Asser/Hartkamp 2000 (4-1), nr. 619; Kluwer Verbintenissenrecht (Mellema-Kranenburg), aant. 11 bij art. 6:160.
Zie ook Asser/Hartkamp 2000 (4-1), nr. 618; zie tevens Mon. Nieuw BW A6a (Tjittes), 1992, nrs. 14 e.v.; Mon. Nieuw BW B44 (Van Achterberg), 1999, nr. 82.
Zie ook Asser/Hartkamp 2000 (4-1), nr. 617.
Deze vorm van oneigenlijke omkering van de bewijslast is tegenwoordig algemeen aanvaard (vgl. Mon. Nieuw BW A24 (Asser), 1992, p. 63), en wordt inmiddels ook bij derdenbeslag in procedures ex art. 477a toegepast.
Afstand, kwijtschelding en schuldvernieuwing
160. Zoals in § 43.1 (nr. 145) reeds is opgemerkt, is art. 475h lid 1 de enige van de wettelijke blokkeringsbepalingen, waarin de rechtsfiguur 'afstand' uitdrukkelijk als benadelende rechtshandeling is opgenomen. Hoewel afstand zeker ook bij andere voor beslag vatbare goederen zal (kunnen) voorkomen, zoals bijv. bij roerende zaken (vgl. art. 5:18), ligt het niettemin voor de hand om afstand bij derdenbeslag uitdrukkelijk te regelen: dat een schuldeiser, al dan niet 'om niet', van zijn vorderingsrecht afstand doet, komt in de praktijk immers zeer regelmatig voor. En dat door het doen van afstand - waaronder hier ook wordt begrepen 'schuldvernieuwing' (zie hierna) schuldeisers van die schuldeiser benadeeld kunnen worden, ligt eveneens nogal voor de hand. Het is derhalve van belang om na te gaan, op welke wijze (het doen van) afstand, in verband met het bepaalde in art. 475h lid 1 in het huidige recht is geregeld.1
In het oude recht kon een schuldeiser van zijn vorderingsrecht afstand doen door deze kwijt te schelden2 (art. 1474-1479). Wanneer de kwijtschelding 'om niet' plaatsvond, was in elk geval sprake van een eenzijdige rechtshandeling.3 In het huidige recht is kwijtschelding niet meer als afzonderlijke rechtsfiguur teruggekeerd. Afstand van een vorderingsrecht kan tegenwoordig alleen nog bij overeenkomst worden tot stand gebracht, wat uitdrukkelijk maar ook stilzwijgend kan geschieden. De overeenkomst houdende afstand van een vorderingsrecht, wordt wel gekwalificeerd als liberatoire overeenkomst.4 Afstand is geregeld in art. 6:160 lid 1 dat als volgt luidt:
'Een verbintenis gaat te niet door een overeenkomst van de schuldeiser met de schuldenaar, waarbij hij van zijn vorderingsrecht afstand doet.'
Door afstand te doen van een vorderingsrecht - en over die vorm van afstand gaat het in deze bepaling alleen5 - gaat de betreffende verbintenis volledig teniet, waaronder ook begrepen eventuele nevenrechten (art. 6:142). Er blijft óók geen natuurlijke verbintenis over.6
Bij het voorgaande dient voorts nog bedacht te worden dat onder afstand óók kan vallen de in het huidige recht niet meer afzonderlijk - zie de art. 1474-1479 (oud) - geregelde figuur van objectieve en/of subjectieve schuldvernieuwing7 of novatie. Daarvan is bijv. sprake wanneer een schuldeiser jegens zijn schuldenaar afstand doet van zijn vorderingsrecht uit koop, waarna de schuldenaar jegens hem een nieuwe schuld aangaat uit geldlening. Alsdan is sprake van objectieve schuldvernieuwing: de verbintenis wordt vervangen door een andere, de partijen blijven dezelfde. Indien een en ander geschiedt ná het beslag, zal zo'n schuldvernieuwing als (vorm van) afstand niet aan de beslaglegger kunnen worden tegengeworpen, óók niet wanneer de 'vernieuwde' verbintenis voor de beslaglegger gunstiger is, bijv. een grotere vordering van de beslagdebiteur op de derde-beslagene behelst. Hij zal dan opnieuw beslag moeten leggen. In het geval van subjectieve schuldvernieuwing treedt ná het beslag een wijziging op in de persoon van de schuldeiser (beslagdebiteur) of de schuldenaar (derde-beslagene). Daardoor ontstaat een zódanig andere juridische constellatie dat deze reeds dáárom niet aan de beslaglegger zal kunnen worden tegengeworpen, derhalve ook los van het bepaalde in art. 475h lid 1 (zie over een en ander ook hierna nr. 166).
Vaststelling moment van afstand
161. Het is duidelijk dat de gerechtvaardigde belangen van schuldeisers geschaad kunnen worden, wanneer hun schuldenaar als schuldeiser afstand doet van zijn vorderingsrecht(en). Bij derdenbeslag worden de belangen van die schuldeisers door de eerste volzin van art. 475h lid 1 beschermd, mits door hen vóórdien8op geldige wijze beslag op de vordering is gelegd. Het is daarom weer van cruciaal belang zo nauwkeurig mogelijk vast te stellen, op welk moment de overeenkomst houdende afstand van het vorderingsrecht is (c.q. geacht moet worden te zijn) tot stand gekomen. Dat dit moment niet met eenzelfde precisie zal kunnen worden vastgesteld als veelal mogelijk is bij de in § 43.5.2.2 (vervreemding) en § 43.5.2.4 (bezwaring) besproken rechtshandelingen zal eveneens duidelijk zijn: de totstandkoming van een overeenkomst verloopt immers vaak in fasen, zonder dat heel exact het moment kan worden bepaald waarop het aanbod volledig door de andere partij is aanvaard (art. 6:217).
Op de in het eerste lid van art. 6:160 bedoelde overeenkomst zijn de gewone regels inzake totstandkoming van overeenkomsten van toepassing (art. 6:217-225). Dit betekent onder meer dat het aanbod tot het doen van afstand door de schuldeiser en de aanvaarding ervan door de schuldenaar, elkaar over en weer moeten hebben bereikt om 'werking' te hebben (art. 3:37 lid 3 ). Voorts houdt het in dat de af te leggen verklaringen niet aan een bepaalde vorm zijn gebonden, zodat zij ook in gedragingen besloten kunnen liggen (art. 3:37 lid 1).9 In het tweede lid van art. 6:160 is voorts nog afzonderlijk het geval geregeld dat, wanneer de schuldeiser een 'aanbod tot afstand om niet' tot de schuldenaar heeft gericht, dit aanbod als aanvaard geldt
'wanneer de schuldenaar van het aanbod heeft kennis genomen en het niet onverwijld heeft afgewezen.'
Hoewel de schuldeiser zijn schuldenaar een dergelijke bevoordeling niet mag opdringen, zal anderzijds toch vrij snel mogen worden aangenomen dat een schuldenaar instemt met afstand van een vorderingsrecht waarvoor hij geen enkele tegenprestatie behoeft te leveren.10 Anders gezegd: de schuldenaar die zo'n kwijtschelding niet wil, zal dat inderdaad 'onverwijld' aan zijn schuldeiser kenbaar moeten maken. Ook hier is vaststelling van het moment van (stilzwijgende) aanvaarding weer van belang voor de vraag of afstand vóór of ná het beslag is totstandgekomen. Dat dit moment niet steeds even precies en eenvoudig kan worden bepaald, zal na het voorgaande duidelijk zijn.
Het voert te ver om te trachten hier alle gevallen of situaties in kaart te brengen, waarin tussen partijen (beslagdebiteur en derde-beslagene) een overeenkomst van afstand, al dan niet stilzwijgend, tot stand is gekomen. Juist ook omdat de totstandkoming ervan vaak mede uit gedragingen moet worden afgeleid, is het niet goed mogelijk daarvan een overzicht te geven. Een en ander wordt verder bemoeilijkt door het feit dat over afstand, in relatie tot art. 475h lid 1 geen gepubliceerde rechtspraak aanwezig is. Het zal dus steeds van de omstandigheden van het geval afhangen, of gezegd kan worden dat de schuldenaar pas nádat te zijnen laste derdenbeslag was gelegd, afstand van zijn vorderingsrecht heeft gedaan, dan wel dat hij dat reeds tijdig er vóór op geldige wijze had gedaan. Om dit te kunnen vaststellen is de beslaglegger bovendien in belangrijke mate afhankelijk van gegevens, die de derde-beslagene ingevolge art. 476a lid 2 in zijn Verklaring zal (moeten) opnemen. Daarbij dient echter wél bedacht te worden dat de derde - als schuldenaar van de prijsgegeven vordering partij is bij de in art. 6:160 bedoelde overeenkomst van afstand, zodat hij in elk geval in staat is die gegevens ook daadwerkelijk te verstrekken. Maar de derde zal er onder omstandigheden belang bij kunnen hebben de beslaglegger in dit opzicht niet of niet zo volledig te informeren, teneinde op die manier aan zijn afdrachtplicht te ontkomen. In beginsel rust ingevolge art. 150 de bewijslast dat het beslag doel heeft getroffen bij de beslaglegger, maar het zal voor hem niet eenvoudig zijn om bijv. te bewijzen dat de afstand pas ná het beslag is tot stand gekomen en dus niet aan hem kan worden tegengeworpen. In dat geval is de derde echter verplicht zodanige gegevens te verstrekken dat de beslaglegger daardoor in staat wordt gesteld wel aan zijn bewijslast te voldoen.11