Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/4.3.2
4.3.2 Het juridisch karakter van de blokkeringsregel
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS394476:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie daarvoor Mijnssen, Materieel beslagrecht, 1992, § 1.3, p. 9-10; Asser/Mijnssen/De Haan, Goederenrecht 3-1, 2001, nrs. 210 en 247; Snijders/Rank-Berenschot, Goederenrecht, 2001, nrs. 187, 361, 408; zie ook E.M. Hemmen, 'Beslag en rechtsgevolg', in: Discussies omtrent beslag, verhaal en beschikkingsbevoegdheid, 1997, p. 27 e.v.; Oudelaar, Recht halen, 2000, § 52, p. 60; SteinfRueb, Compendium, 2002, p. 292-293; Snijders/Ynzonides/Meijer, 2002, nr. 408; H.A. Stein, Beslag en executie, 2002, § 7, p. 18-20.
Zie daarvoor DJ. van der Kwaak, Het rechtskarakter van het beslagrecht (diss. Groningen), 1990 p. 174-181 (met in noot 29 (p. 174) een verwijzing naar andere - oudere - schrijvers); zie ook Oude-laar, Recht halen, 2000, § 52, p. 60 (met daarbij noot 2); PitlofReehuis-Heisterkamp, Goederenrecht, 2001, nr. 140.
Zie aldus Dl van der Kwaak, Het rechtskarakter van het beslagrecht (diss. Groningen), 1990, p. 174
Zie aldus Asser/Hartkamp 2001 (4-11), nr. 464. Overigens is Hartkamp - terecht - van mening dat het 'systematisch onjuist voorkomt een rechtshandeling die vernietigbaar is (dat wil zeggen geldig totdat zij is vernietigd), relatief nietig te noemen'.
Zie daarover Asser/Hartkamp 2001 (4-11), nr. 464.
Ook in het Belgisch beslagrecht is dat de heersende opvatting; zie daarvoor Dirix/Broecloc, Beslag, 1992, nrs. 21 en 22 (algemeen) en nr. 681 (derdenbeslag).
Zie daarvoor DJ. van der Kwaak, Het rechtskarakter van het beslagrecht (diss. Groningen), 1990, p. 174-181, en dezelfde in de Brunner-bundel, 1994, p. 242; H. Stein/H.A. Stein, Goed beslagen, 2002, 58, p. 74-75; Kluwer Rv (Stein/Van Mierlo), aant. 8 bij Inleiding op Boek I; zie ook Jac. Hijma, Nietigheid en vernietigbaarheid van rechtshandelingen (diss. Leiden), 1988, p. 246 e.v.; L Groefsema, Bevoegd beschikken over andermans recht (diss. Groningen), 1993, p. 31; zie voorts Oudelaar, Recht halen, 2000, § 53, p. 60 (met noot 2).
Mogelijk anders S.E. Bartels/W.H. Heyman, 'Het beschermingsmechanisme van het beslag (tot levering) bij vervreemding en bezwaring van het beslagen goed', WPNR (1998), 6306-6307.
Zie aldus J.H.M. van Swaaij, Beschikken en rechtsovergang (diss. Groningen), 2000, nr. 287, p. 203.
Zie daarvoor HR 21 juli 1944, NJ 1944145, 576 (Landbouwersbank/Ringel), waarin de eigenaar/beslagdebiteur van de beslagen onroerende zaak ná verkoop en levering er van aan de koper failleerde. De Hoge Raad besliste dat de geleverde onroerende zaak niet in het faillissement van de verkoper viel, zodat de beslaglegger zijn rechten uit het beslag zonder meer tegenover de nieuwe eigenaar kon blijven uitoefenen.
In die zin E.M. Hemmen, 'Beslag en rechtsgevolg', in: Discussies omtrent beslag, verhaal en beschikkingsbevoegdheid, 1997, p. 33-35.
Zie aldus Pari. Gesch. Wijz. Rv, p. 119. Bij alle overige blokkeringsbepalingen wordt telkens verwezen naar de toelichting bij art. 453a.
Zie (o.a.) HR 8 november 1985, NJ 1987, 170, m.nt. WIE; zie voorts Asser/Hartkamp 2001 (4-11), nrs. 450-451.
Dit was aanvankelijk wel zo door Mijnssen verdedigd (preadvies KNB, 1983, p. 36), maar is door de wetgever uitdrukkelijk niet nodig geoordeeld (vgl. Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 121).
Zie daarvoor HR 25 oktober 1985, NJ 1987, 18 (OntvangersfAmrobank), m.nt. WHH.
Zie aldus Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 118 (MvT Inv. bij art. 453a).
Relatieve beschikkingsonbevoegdheid, relatieve nietigheid of niet-tegenstelbaarheid
146. Na de voorgaande beschouwingen van meer algemene aard over met name de ratio van de blokkeringsregel - bescherming van het verhaalsrecht van de beslaglegger - is het voor een goed begrip van het beslagrecht van belang na te gaan, wat nu precies de juridische gevolgen van deze regel zijn. Dat is ook dáárom van belang, omdat over het rechtskarakter van de blokkeringsregel in de literatuur geen eenstemmigheid bestaat, zulks in tegenstelling tot de rechtsgevolgen er van: vrijwel alle schrijvers zijn het immers eens over de relatieve werking van de regel, welke opvatting ook in overeenstemming is met de rechtspraak. Deze relatieve werking komt er op neer dat de blokkeringsregel (i) uitsluitend werkt ten gunste van de schuldeiser die vóór het verrichten van de benadelende rechtshandelingen beslag heeft gelegd en (ii) alléén voorzover dat nodig is om zijn verhaalsrecht te beschermen. Overigens komt een volkomen geldige overdracht of bezwaring van het beslagen goed tot stand.
De meest gangbare benadering in de literatuur1 van de blokkeringsregel houdt in dat degene te wiens laste op zijn goed beslag wordt gelegd, daardoor ten aanzien van dat goed 'relatief beschikkingsonbevoegd' wordt, derhalve, zoals hiervoor aangestipt, uitsluitend tegenover de beslaglegger. Daarbij wordt deze relatieve beschikkingsonbevoegdheid kennelijk betrokken op alle in de hiervoor (nr. 145) genoemde bepalingen voorkomende - veelal meerzijdige - rechtshandelingen. Dat is juridisch al niet helemaal zuiver. Het is immers duidelijk dat verschillende van deze rechtshandelingen geen 'beschikking' met betrekking tot het beslagen goed inhouden, zoals bijv. de onderbewindstelling van een goed, laat staan het verhuren of verpachten van een onroerende zaak (vgl. art. 475h lid 1 resp. art. 505 lid 2). Maar ook wanneer de term alleen gebruikt zou worden voor beschikkingshandelingen, is zij minder juist omdat de schuldenaar als gevolg van het gelegde beslag rechtens niet beschikkingsonbevoegd wordt (zie hierna nr. 147).
Door sommige schrijvers2 wordt echter betoogd dat de ná het beslag verrichte benadelende rechtshandelingen, 'relatief nietig' zijn. Dat deze opvatting, zoals Van der Kwaak poneert, 'tot dusverre ongetwijfeld de heersende' is3, is in elk geval tegenwoordig niet meer juist. De heersende leer is tegenwoordig, zoals in de vorige alinea is aangegeven, die van de relatieve beschikkingsonbevoegdheid. Onder relatieve nietigheid wordt volgens Hartkamp verstaan4
'die nietigheid (...) die slechts ten aanzien van bepaalde personen werkt.'
In zoverre is er dus geen wezenlijk verschil tussen beide opvattingen. Aangezien echter van enigerlei vorm van nietigheid of vernietigbaarheid in de gebruikelijke betekenis van deze begrippen5 met betrekking tot de ná het beslag verrichte benadelende rechtshandelingen geen sprake is, zal in elk geval de voorkeur moeten worden gegeven aan het begrip 'relatieve beschikkingsonbevoegdheid'6, zij het dat Van der Kwaak gelijk heeft dat ook die kwalificatie niet helemaal gelukkig is.
Sedert enige tijd is nog een andere term in zwang geraakt, te weten de 'niet-tegenstelbaarheid' ('inopposabilité') van het beslag.7 Ook met deze term, die op zich zelf - afgezien van het kromme Nederlands (dan nog beter: 'niet-inroepbaarheid') wel aanspreekt, wordt overigens ook niets anders bedoeld dan dat de benadelende rechtshandelingen niet aan de beslaglegger kunnen worden tegengeworpen. Daarmee is echter nog steeds niets gezegd over de juridische grondslag van de blokkeringsregel, en evenmin over de vraag hoe die niet-tegenstelbaarheid ten opzichte van de beslaglegger precies geduid moet worden. Nu echter vrij algemeen8 een grote mate van eenstemmigheid lijkt te bestaan over reikwijdte en met name gevolgen van de blokkeringsregel, heeft Van Swaaij9 in beginsel gelijk dat het niet heel zinvol is zich verder 'in die discussie (...) te mengen'. Toch zal dat hierna (in nr. 147) nog even worden gedaan.
Een pauliana-achtige figuur 'sui generis'
147. Uit het hiervoor (nr. 146) betoogde volgt dat het verrichten van een der benadelende rechtshandelingen, in strijd met een eerder gelegd beslag, in die zin volkomen geldig is dat aan de betreffende rechtshandeling op zich zelf geen gebreken kleven, én daardoor zonder meer rechtsgevolgen in het leven worden geroepen. Dat wordt door alle schrijvers erkend en is in constante rechtspraak aanvaard. Zo leidt verkoop en levering van een onroerende zaak waarop vóórdien beslag was gelegd, tot een in alle opzichten geldige eigendomsverkrijging door de koper ervan10, met dien verstande dat deze alleen het verhaalsrecht van de beslaglegger zal moeten dulden. De in eigendom overgedragen of met hypotheek of pand bezwaarde onroerende of roerende zaak, blijft aldus ten behoeve van de beslaglegger beschikbaar, maar niet verder dan nodig is om tot verhaal van zijn geldvordering te komen. Gegeven dit gevolg van een volkomen geldige eigendomsverkrijging of vestiging van beperkt zekerheidsrecht, is het, zoals eerder (nr. 146) reeds aangestipt, niet juist - en juridisch dus ook niet zuiver - te spreken van 'relatieve beschikkingsonbevoegdheid' of van 'voorwaardelijke beschikkingsbevoegdheid'11, en nog minder van 'relatieve nietigheid'. Een en ander klemt nog te meer, nu de derde bij de verkrijging van het beslagen goed ook niet te goeder trouw behoeft te zijn: óók wanneer hij bekend is met het eerder gelegde beslag, wordt hij zonder meer eigenaar dan wel pand- of hypotheekhouder.
In de parlementaire geschiedenis van de eerder (in nr. 145) opgesomde beslag-bepalingen, zal men vergeefs zoeken naar een overtuigende juridische kwalificatie van de blokkeringsregel. In de MvA II lnv bij art. 453 a12 heeft de wetgever daarover slechts het volgende opgemerkt:
'Ten slotte verdient opmerking dat betwijfeld kan worden of in het geval van artikel 453a sprake is van onbevoegde vervreemding. De eigenaar blijft immers tot vervreemding bevoegd. De vervreemding kan evenwel tegen de beslaglegger niet worden 'ingeroepen'.'
Ook de wetgever heeft dus niet een duidelijke juridische keuze willen maken. Anderzijds lijkt hij echter bepaald niet uit te gaan van enigerlei vorm van 'beschikkingsonbevoegdheid' van de schuldenaar met betrekking tot het in beslag genomen goed.
Wanneer men het geheel nu overziet en daarbij met name let op de ratio van de blokkeringsregel - bescherming van de verhaalspositie van de beslaglegger tegen door de beslagdebiteur nadien verrichte benadelende rechtshandelingen - met dien verstande dat deze bescherming niet verder mag strekken dan daarvoor nodig is, lijken de blokkeringsregels bij beslag de meeste verwantschap te vertonen met de Pauliana13 Ingevolge het eerste lid van art. 3:45 werkt de vernietiging van de rechtshandeling slechts ten opzichte van de benadeelde schuldeiser, en alleen voorzover dat nodig is tot opheffing van het door hem geleden nadeel (art. 3:45 lid 4), terwijl ook de derde, ondanks het inroepen van de Pauliana, eigenaar of anderszins rechthebbende van het verkochte of bezwaarde goed blijft.14 Bij de Pauliana dient de vernietiging van de rechtshandeling echter door een verklaring (art. 3:50) te worden ingeroepen. Dat is niet nodig om tegenover de beslaglegger de werking aan de benadelende rechtshandelingen te ontnemen.15 Een en ander betekent overigens niet dat de in de art. 453a, 474e, 475h, 505 lid 2, neergelegde blokkeringsregels een directe toepassing vormen van de Pauliana - die gedachte is ook uitdrukkelijk door de Hoge Raad verworpen16 - maar alleen dat deze regel, wat zijn eigenlijke rechtsgrond en gevolgen betreft, daarmee wezenlijk vergelijkbaar is.
Het is misschien maar het beste - zij het dogmatisch niet erg bevredigend - het juridisch karakter van de blokkeringsregel bij beslag te kenschetsen als een rechtsfiguur 'sui generis'. De regel vloeit ook naar het oordeel van de wetgever immers voort17
'uit de aard van de rechtsfiguur van beslag.'
Met name zou de neiging verder moeten worden weerstaan te trachten deze beslag-rechtelijke figuur te willen plaatsen binnen het keurslijf van bestaande juridische kaders en vertrouwde rechtsbegrippen als 'beschikkingsonbevoegdheid' of 'nietigheid', al dan niet met de toevoeging 'relatief of 'voorwaardelijk'. Het is vruchtbaarder om, uitgaande van de algemeen erkende aan de blokkeringsregel verbonden rechtsgevolgen, te aanvaarden dat het een zelfstandige rechtsfiguur is, die - als verhaalscorrectief - de meeste verwantschap vertoont met de Pauliana.