Einde inhoudsopgave
Bijzonder ontslagprocesrecht (MSR nr. 67) 2015/6.7.2.2
6.7.2.2 Schending EVRM door de rechter
Mr. D.M.A. Bij de Vaate, datum 30-12-2014
- Datum
30-12-2014
- Auteur
Mr. D.M.A. Bij de Vaate
- JCDI
JCDI:ADS359422:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Burgerlijk procesrecht / Rechtspleging van onderscheiden aard
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Zie o.a. EHRM 13 augustus 1981, nrs. 7601/76, 7806/77, § 49 (Young James and Webster v. United Kingdom); EHRM 28 oktober 1999, nr. 28396/95, § 46 (Wille v. Liechtenstein); EHRM 18 februari 2009, nr. 55707/00, § 56 (Andrejeva v. Latvia). Vgl. De Krijf 2012, p. 33.
ECRM 18 december 1980, nr. 8603/79, p. 183 (Crociani v. Italy); ECRM 12 juli 1990, nr. 13585/88 (rapport), § 92-95 (Observer en Guardian Newspapers v. United Kingdom). Vgl. Barkhuysen 1998, p. 89-92; Barkhuysen, Van Emmerik & Van der Hulle 2012, p. 245-246. Het EHRM heeft zich nog nooit in algemene zin uitgesproken over de vraag of op grond van art. 13 EVRM ook een effectief nationaal rechtsmiddel moet bestaan voor een vermeende schending van het EVRM door de rechter.
EHRM 26 oktober 2000, nr. 30210/96 (Kudla v. Poland).
Kuijer 2013, p. 786.
Vgl. EHRM 29 maart 2006, nr. 36813/97 (Scordino v. Italy). Vgl. Kuijer 2013, p. 787.
EHRM 11 september 2002, nr. 57220/00 (Mifsud). Vgl. Barkhuysen & Jansen 2003, p. 595; Barkhuysen 2006, p. 21; Barkhuysen, Van Emmerik & Van der Hulle 2012, p. 246.
EHRM 29 maart 2006, nr. 36813/97, § 204 (Scordino v. Italy). Vgl. concl. A-G Widdershoven 23 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1586.
Onder het EVRM is een verdragsstaat zonder meer aansprakelijk voor handelen of nalaten van officiële Staatsorganen in strijd met het EVRM.1 Het maakt daarbij niet uit of ze tot de wetgevende macht, de uitvoerende of de rechterlijke macht behoren. Deze aansprakelijkheid kan door het EHRM vastgesteld worden. Tot nu toe is er geen uitspraak van het EHRM voorhanden waaruit in zijn algemeenheid zou volgen dat de staatsaansprakelijkheid voor een schending van het EVRM door een van zijn organen ook op nationaal niveau moet kunnen worden vastgesteld. Volgens rechtspraak van de Europese Commissie vereist art. 13 EVRM niet dat er op nationaal niveau een beroepsmogelijkheid wordt gecreëerd tegen uitspraken van hoogste rechterlijke instanties bij vermeende strijd met het EVRM.2 In de zaak Kudla tegen Polen heeft het EHRM niettemin duidelijk gemaakt dat de Verdragsstaten op grond van art. 13 EVRM een effectief nationaal rechtsmiddel moeten creëren tegen schending van de redelijke termijn uit art. 6 EVRM door de rechter.3 Dit vanwege de overbelasting in Straatsburg met redelijketermijnklachten.4 In de zaak ging het, voor zover hier van belang, om een procedure die al negen jaar duurde, zonder dat het tot een uitspraak was gekomen. De betrokkene stelde voor het EHRM, dat art. 6 EVRM daardoor was geschonden en tevens dat er in strijd met art. 13 EVRM in de Poolse rechtsorde een rechtsmiddel ontbrak met betrekking tot de vermeende overschrijding van de redelijke termijn door de rechter. Het EHRM gaat hierin mee en bepaalt dat op grond van art. 13 EVRM ten aanzien van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM door de rechter op nationaal niveau rechtsbescherming moet bestaan.5 Daarbij kunnen Verdragsstaten kiezen uit een preventief rechtsmiddel, ofwel een compensatoir rechtsmiddel, dan wel beide.6 Een compensatoir rechtsmiddel waarmee alleen schadevergoeding kan worden verkregen ter zake van schending van de redelijke termijn door de rechter wordt in ieder geval als voldoende effectief beschouwd, ook voor nog lopende procedures.7 Deze vergoeding moet niet alleen materiële schade, maar ook immateriële schade betreffen. Daarbij geldt dat de overschrijding van de redelijke termijn een sterk, maar weerlegbaar, vermoeden in het leven roept dat immateriële schade is geleden.8