Vgl. Kamerstukken II 2013/14, 32399, nr. 10, p. 43.
HR, 10-12-2021, nr. 21/03548
ECLI:NL:HR:2021:1847
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
10-12-2021
- Zaaknummer
21/03548
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1847, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 10‑12‑2021; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:982, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2021:982, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑10‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1847, Gevolgd
- Vindplaatsen
JGz 2022/4 met annotatie van Redactie
Uitspraak 10‑12‑2021
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 21/03548
Datum 10 december 2021
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: C. Reijntjes-Wendenburg,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT OOST-BRABANT,VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/01/372041/FA RK 21-2826 van de rechtbank Oost-Brabant van 23 juni 2021.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 19 juni 2021 heeft de burgemeester van de gemeente Vught op de voet van art. 7:1 lid 1 Wvggz een crisismaatregel genomen op grond waarvan betrokkene is opgenomen.
(ii) In de crisismaatregel van de burgemeester staat niet de naam van betrokkene, maar die van haar tweelingzus vermeld. Ook de medische verklaring waarop de crisismaatregel is gebaseerd, vermeldt niet de naam van betrokkene, maar die van haar tweelingzus.
(iii) In een e-mailbericht van het Bureau Geneesheer-directeur van 21 juni 2021 aan de afdeling verplichte zorg van het Openbaar Ministerie met als onderwerp “foutieve gegevens in afgegeven crisismaatregel” wordt het volgende vermeld:
“Zaterdag 19-06-2021 is er een crisismaatregel afgegeven voor:
[tweelingzus van betrokkene] geb. [datum] 1983
BSN: (…)
Dit is echter niet de persoon welke is beoordeeld en opgenomen met een CM.
Deze crisismaatregel had moeten worden afgegeven voor de tweelingzus van bovenstaande:
[betrokkene], geb. [datum] 1983
BSN: (…)
Zij is beoordeeld en opgenomen bij Reinier van Arkel, Locatie HIC
Ik heb in Khonraad de foutieve voorletters en het foutieve BSN nummer gewijzigd in de juiste (van [betrokkene]).
Echter (…) de pdf-documenten zoals beschikking en medische verklaring worden niet nog naderhand aangepast. In deze stukken blijft de naam [tweelingzus van betrokkene] staan.
Het is mij niet geheel duidelijk hoe dit correct aan te passen/op te lossen nu het hier om een persoonsverwisseling gaat.”
(iv) Bij verzoekschrift van 21 juni 2021 heeft de officier van justitie verzocht om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel ten aanzien van betrokkene te verlenen.
(v) Op 23 juni 2021 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“Betrokkene
Het klopt dat op 19 juni 2021 voor mij een crisismaatregel is afgegeven.
Rechter
Er was wat verwarring omdat u een tweelingzus heeft. Ik ga ervan uit dat zij niet met een crisismaatregel is opgenomen en dat het over u gaat.
Betrokkene
Dat klopt.
(…)
Advocaat
Primair: niet-ontvankelijkheid, want de crisismaatregel is voor de tweelingzus geschreven. Tot gisteren was voor mij onduidelijk hoe het zat. Ik vind dat er geen basis kan zijn voor een voortzetting. Ik begrijp de belangen maar dit hoort gewoon goed te gaan.”
2.2
De rechtbank heeft een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend tot en met 14 juli 2021. Daartoe heeft zij, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“Ontvankelijkheid
De op 19 juni 2021 afgegeven beschikking tot het nemen van een crisismaatregel is per abuis afgegeven ten behoeve van de tweelingzus van betrokkene. De advocaat van betrokkene heeft daarom verzocht om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in het verzoek tot verlenging van de crisismaatregel. De rechtbank gaat daar niet in mee. Uit de stukken blijkt namelijk dat deze schrijffout door de verzoeker is opgemerkt, maar dat het niet mogelijk bleek om deze te herstellen. Bovendien is het verzoek gedaan ten behoeve van betrokkene en de rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling vastgesteld dat de crisismaatregel is afgegeven ten behoeve van haar en niet van haar tweelingzus.”
3. Beoordeling van het middel
3.1
Het middel klaagt dat de rechtbank een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel heeft afgegeven zonder dat aan de wettelijke vereisten was voldaan. Het middel wijst erop dat ten aanzien van betrokkene geen crisismaatregel en medische verklaring zijn afgegeven. Deze staan namelijk op naam van haar tweelingzus. Uit de gedingstukken blijkt niet dat de burgermeester en de rapporterend psychiater zich in de persoon hebben vergist. De rechtbank heeft dat ook niet geverifieerd, aldus het middel.
3.2
De rechtbank heeft acht geslagen op de melding namens de geneesheer-directeur aan de officier van justitie (zie hiervoor in 2.1 onder (iii)), inhoudende dat de crisismaatregel en de medische verklaring abusievelijk de naam van de tweelingzus van betrokkene en niet die van betrokkene zelf vermelden. Deze melding strookt met de verantwoordelijkheid van de geneesheer-directeur voor een compleet samengesteld dossier en de kwaliteit daarvan1.en past in zijn adviserende rol bij de voorbereiding van een verzoekschrift voor een machtiging tot verplichte zorg,2.die onder meer meebrengt dat hij de officier van justitie op de hoogte stelt van kennelijke fouten in het dossier.
Daarnaast heeft de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling geverifieerd of de crisismaatregel ten aanzien van betrokkene was afgegeven en ten uitvoer gelegd. Betrokkene heeft dit bevestigd (zie hiervoor in 2.1 onder (v)).
Op grond van het voorgaande mocht de rechtbank ervan uitgaan dat de medische verklaring en de crisismaatregel die op naam van de tweelingzus van betrokkene waren gesteld, in werkelijkheid betrekking hadden op betrokkene en dat dit voor betrokkene ook duidelijk was. De rechtbank heeft geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door onder die omstandigheden de machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel ten aanzien van betrokkene af te geven.
Het middel faalt.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident C.A. Streefkerk, als voorzitter, en de raadsheren A.E.B. ter Heide en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op 10 december 2021.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 10‑12‑2021
Vgl. HR 2 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1545, rov. 3.1.3
Conclusie 15‑10‑2021
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/03548
Zitting 15 oktober 2021
CONCLUSIE
M.L.C.C. Lückers
In de zaak
[betrokkene]verzoekster tot cassatie,advocaat: mr. C. Reijntjes-Wendenburg,
tegen
De Officier van Justitie arrondissementsparket Oost-Brabant,verweerder in cassatie,niet verschenen.
In deze zaak is op grond van art. 7:7 Wvggz door de rechtbank een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor betrokkene verleend. Wat deze zaak bijzonder maakt is dat de voorafgaande crisismaatregel per abuis is afgegeven ten behoeve van de tweelingzus van betrokkene. Ook de medische verklaring staat op naam van deze tweelingzus. De rechtbank was van mening dat sprake is van een schrijffout die niet hersteld kon worden. De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling vastgesteld dat de crisismaatregel ten behoeve van de juiste tweelingzus was afgegeven. De betrokkene klaagt dat de machtiging is afgegeven zonder dat aan de wettelijke vereisten is voldaan, nu bij het verzoekschrift afschriften van een crisismaatregel en een medische verklaring ten aanzien van betrokkene ontbraken en het oordeel dat een persoonsverwisseling heeft plaatsgevonden niet volgt uit de gedingstukken.
1. Feiten en procesverloop
1.1
Op zaterdag 19 juni 2021 heeft de burgemeester van de gemeente Vught op grond van art. 7:1 lid 1 Wvggz een crisismaatregel genomen op grond waarvan betrokkene is opgenomen. In de medische verklaring, het Episode journaal van Khonraad, de beschikking van de burgemeester en de uitmelding van de Raad voor de Rechtsbijstand staat niet de naam van betrokkene, maar die van haar tweelingzus [betrokkene 1] vermeld.
1.2
Op maandag 21 juni 2021 is hierover in een e-mail van het Bureau Geneesheer-directeur van Reinier van Arkel het volgende opgeschreven (bijlage 3 bij verzoekschrift van verlenging crisismaatregel).
“(…)
Zaterdag 19-06-2021 is er een crisismaatregel afgegeven voor:
[betrokkene 1] [geboortedatum] /1983
BSN: (…)
Dit is echter niet de persoon welke is beoordeeld en opgenomen met een CM. Deze crisismaatregel had moeten worden afgegeven voor de tweelingzus van bovenstaande:
[betrokkene] , [geboortedatum] /1983
BSN: (…)
Zij was beoordeeld en opgenomen bij Reinier van Arkel, Locatie HIC
Ik heb in Khonraad de foutieve voorletters en het foutieve BSN nummer gewijzigd in de juiste (van [betrokkene] ). Echter in de pdf-documenten zoals beschikking en medische verklaring worden niet nog naderhand aangepast. In deze stukken blijft de naam [betrokkene 1] staan.
Het is mij niet geheel duidelijk hoe dit correct aan te passen/op te lossen nu het hier om een persoonsverwisseling gaat.
(…)
1.3
Het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel van 21 juni 2021 is door de officier van justitie ten name van betrokkene, [betrokkene] , gedaan. De officier van justitie heeft daartoe een uittreksel uit het curatele- en bewindregister en justitiële documentatie van betrokkene overgelegd.
1.4
Op 23 juni 2021 heeft de behandeling van het verzoek via een skypeverbinding plaatsgevonden, omdat als gevolg van het COVID-19-virus geen mondelinge behandeling in elkaars aanwezigheid op de verblijfplaats van betrokkene kon plaatsvinden. De rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) heeft de volgende personen gehoord: betrokkene, bijgestaan door haar advocaat en de arts-assistent.
1.5
De advocaat van betrokkene heeft primair verzocht om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in het verzoek tot verlenging van de crisismaatregel, omdat de crisismaatregel voor de tweelingzus is afgegeven.
1.6
Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 23 juni 2021 blijkt dat ten aanzien van de persoonsverwisseling bij de crisismaatregel het volgende is verklaard.
“Betrokkene
Het klopt dat op 19 juni 2021 voor mij een crisismaatregel is afgegeven.
Rechter
Er was wat verwarring omdat u een tweelingzus heeft. Ik ga ervan uit dat zij niet met een crisismaatregel is opgenomen en dat het over u gaat.
Betrokkene
Dat klopt.”
1.7
Bij beschikking van 23 juni 2021 heeft de rechtbank de machtiging verleend tot voortzetting van de crisismaatregel voor het tijdvak tot en met 14 juli 2021. Bij wijze van verplichte zorg konden de maatregelen worden getroffen zoals in het dictum aangegeven. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de officier van justitie heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“Ontvankelijkheid
De op 19 juni 2021 afgegeven beschikking tot het nemen van een crisismaatregel is per abuis afgegeven ten behoeve van de tweelingzus van betrokkene. De advocaat van betrokkene heeft daarom verzocht om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in het verzoek tot verlenging van de crisismaatregel. De rechtbank gaat daar niet in mee. Uit de stukken blijkt namelijk dat deze schrijffout door de verzoeker is opgemerkt, maar dat het niet mogelijk bleek om deze te herstellen. Bovendien is het verzoek gedaan ten behoeve van betrokkene en de rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling vastgesteld dat de crisismaatregel is afgegeven ten behoeve van haar en niet van haar tweelingzus."
1.8
Namens betrokkene is - tijdig1.- beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van 23 juni 2021 betreffende de voortzetting van de crisismaatregel. Betrokkene is ontvankelijk in haar cassatieberoep op grond van art. 7:8 Wvggz tegen de voortzetting van de crisismaatregel2.waarbij het verstrijken van het tijdvak waarvoor de maatregel is gegeven ook geen beletsel vormt voor haar ontvankelijkheid.3.Er is geen verweerschrift ingediend door de officier van justitie.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel bestaat uit één onderdeel4.met toelichting in de randnummers 1.1 t/m 1.7. De randnummers 1.8-1.9 doen een uitnodiging aan Uw Raad om zich uit te laten over de gevolgen van een vernietiging, namelijk niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie of een toe- of afwijzende beslissing op het verzoek (art. 23 Rv).
2.2
Het cassatieverzoekschrift klaagt in de kern als volgt.
“Onderdeel: De rechtbank heeft gehandeld in strijd met de artikelen 3:3, 5:7, 5:9, 7:7 en 7:8 in combinatie met 6:1 en 6:4 Wvggz en art. 5 lid 3 EVRM doordat zij een machtiging tot voorzetting van een crisismaatregel heeft afgegeven zonder dat aan de wettelijke vereisten was voldaan. Bij het verzoekschrift ontbraken namelijk afschriften van een crisismaatregel en een medische verklaring van een onafhankelijke psychiater ten aanzien van de persoon waarop het verzoek tot voortzetting betrekking had, te weten betrokkene. Het getuigt van een onjuiste rechtsopvatting dat de rechtbank ondanks het ontbreken van deze stukken een machtiging tot voorzetting van een crisismaatregel kon verlenen. Volgens de rechtbank had een persoonsverwisseling plaatsgevonden. Zij heeft geoordeeld dat de crisismaatregel per abuis was afgegeven op naam van de tweelingzus van betrokkene, zonder dat dit uit de gedingstukken kan volgen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat betrokkene aan een psychische stoornis leed waardoor ernstig nadeel werd veroorzaakt, zonder dat haar oordeel steun vindt in een medische verklaring van een onafhankelijke psychiater. Uit de gedingstukken blijkt niet dat de burgemeester en de rapporterende psychiater zich in de persoon hebben vergist. De rechtbank heeft dat ook niet geverifieerd. Haar oordeel vindt aldus geen grondslag in de gedingstukken en is evenmin begrijpelijk.”5.
2.3
De machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel is geregeld in de artikelen 7:7 tot en met 7:10 Wvggz. De officier van justitie ontvangt van de burgemeester die een crisismaatregel heeft genomen een afschrift van dat besluit en van de daaraan ten grondslag liggende medische verklaring (art. 7:2 lid 2 Wvggz) om te beoordelen of ten aanzien van betrokkene de grondslag die heeft geleid tot het nemen van een crisismaatregel (art. 7:1 lid 1 Wvggz) nog steeds aanwezig is. Indien dat het geval is dan dient hij uiterlijk de dag na ontvangst van de stukken van de burgemeester bij de rechtbank een verzoek in tot voortzetting van de crisismaatregel. De officier van justitie voegt bij het verzoekschrift voor een machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel de afschriften toe van de stukken die hij van de burgemeester heeft ontvangen en uittreksels uit toepasselijke registers (art. 7:7 lid 2 jo. 7:2 lid 2 jo. 5:17 lid 6 Wvggz).6.De rechter beslist zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen drie dagen na de dag van ontvangst van het verzoekschrift (art. 7:8 lid 3 Wvggz).
2.4
In cassatie staat vast dat het besluit van de burgemeester tot het nemen van een crisismaatregel per abuis is afgegeven ten aanzien van de verkeerde persoon. De eventuele onrechtmatigheid van de crisismaatregel doet echter niet af aan de mogelijkheid om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel af te geven, mits op dat moment aan de wettelijke vereisten voor een voortzetting is voldaan. De rechterlijke toetsing bij de voortzetting biedt alleen de mogelijkheid om de rechtmatigheid van de voortzetting van de verplichte zorg te toetsen, maar niet de rechtmatigheid van de daaraan voorafgaande crisismaatregel.7.Voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de crisismaatregel heeft de wetgever in art. 7:6 Wvggz de mogelijkheid van beroep bij de rechtbank in het leven geroepen.8.Van deze mogelijkheid heeft betrokkene volgens de procesinleiding ook gebruik gemaakt.9.De rechtbank heeft haar beroep gegrond verklaard en een schadevergoeding toegekend. De crisismaatregel afgegeven door de burgemeester en de machtiging tot voortzetting daarvan verleend door de rechtbank moeten in dat opzicht onafhankelijk van elkaar worden beoordeeld.10.
2.5
In de toelichting gaat het middel in op de uitspraak van de Hoge Raad van 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1314, NJ 2020/31111.en de conclusie van mijn ambtgenoot Langemeijer, ECLI:NL:PHR:2020:61112.en betoogt dat in casu, anders dan in die zaak, er geen sprake is van een gebrek in de voorafgaande crisismaatregel dat de aansluitende titel voor vrijheidsbeneming niet raakt, maar dat het in de onderhavige zaak gaat om een situatie waar een crisismaatregel ten aanzien van betrokkene geheel ontbreekt, omdat zij geen normadressaat was.13.
2.6
Plv. P-G Langemeijer heeft in zijn conclusie opgemerkt.
“3.20 (…) In elk geval is niet juist de in het cassatiemiddel verdedigde opvatting dat de rechtbank de officier van justitie in zijn verzoek tot het verlenen van een machtiging te verlenen tot voortzetting van de crisismaatregel niet-ontvankelijk had behoren te verklaren op de grond dat de in de tijd daaraan voorafgaande crisismaatregel was genomen door een onbevoegde burgemeester. In deze zaak is geen sprake van een geval waarin een voorafgaande crisismaatregel geheel ontbrak en de rechtbank daarzonder een initiële machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel heeft gegeven in strijd met art. 7:7 en 7:8 Wvggz.”
2.7
Ik ben het met de steller van het middel eens dat een voortzetting van een crisismaatregel logischerwijs pas mogelijk is als daaraan voorafgaand een crisismaatregel is afgegeven. De vraag die naar voren komt is of, zoals het middel stelt, de onrechtmatigheid van de crisismaatregel doordat deze per abuis ten aanzien van de verkeerde persoon is afgegeven, en de verkeerde tenaamstelling van de medische verklaring, met zich meebrengen dat een voorafgaande crisismaatregel ten aanzien van betrokkene in zijn geheel ontbrak. Daarbij is de aanvullende vraag of een verkeerde tenaamstelling geheeld kan worden door een verklaring van de geneesheer-directeur over die verkeerde tenaamstelling en de verklaring van betrokkene zelf van belang. Om tot beantwoording van die vragen te komen zal ik in het volgende rechtskader eerst bespreken wat in de parlementaire geschiedenis van de Wvggz over mogelijke persoonsverwisselingen is vermeld, de aanpak van persoonsverwisselingen in het strafrecht en hoe de verklaring van de geneesheer-directeur en van betrokkene bij de beoordeling van de voortzetting van de crisismaatregel moet worden gewogen.
Rechtskader: persoonsverwisselingen in de Wvggz en het strafrecht
2.8
Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat bij het verlenen van verplichte zorg op grond van de Wvggz er geen centraal landelijk informatieuitwisselingssysteem tot stand is gebracht, omdat dit moeilijk realiseerbaar was. In plaats daarvan hebben de ketenpartijen (OM, GGZ Nederland, de NVvP, MIND, de VNG, de politie, de rechtspraak en de Ministeries van VWS en VenJ) gekozen voor een andere invulling om de informatieuitwisseling soepel en veilig te laten verlopen, namelijk het gebruik van twee ICT-systemen:
- een systeem voor de crisismaatregel binnen het gemeentelijk domein en;
- een systeem bij het OM dat de regiefunctie van het OM ondersteunt voor het zorgmachtiging-proces en het landelijk overzicht van zorgmachtigingen en crisismaatregelen bevat.14.
2.9
Een eventuele persoonsverwisseling binnen de keten zou volgens de parlementaire geschiedenis door het gebruik en uitwisseling van het burgerservicenummer (BSN)15.zo goed als onmogelijk worden gemaakt.
"De uitwisseling van BSN tussen overheidsdomein en zorgdomein kan spelen in het kader van de aanvraag, tenuitvoerlegging, uitvoering en beëindiging van verplichte zorg, voor zover dat noodzakelijk is voor ieders taken op grond van de Wvggz. Het is noodzakelijk te waarborgen dat de informatie die verwerkt wordt daadwerkelijk betrekking heeft op de juiste persoon. Het gebruik van het BSN, een uniek persoonsgebonden nummer, is de meest aangewezen identificatiewijze voorhanden, omdat het de kans op gegevens- of persoonsverwisselingen zo goed als onmogelijk maakt. Deze problematiek kan spelen wanneer een betrokkene op verschillende manieren wordt aangeduid of wanneer gegevens van verschillende betrokkenen nagenoeg overeenkomen. Dat zou persoonsverwisselingen tot gevolg kunnen hebben, hetgeen ertoe kan leiden dat de beoordeling van ernstig nadeel op basis van verkeerde gegevens plaatsvindt, of dat de gedwongen zorg aan de verkeerde persoon wordt verleend. Met BSN worden personen over de gehele keten op een eenduidige manier aangeduid, hetgeen dergelijke persoonsverwisselingen kan voorkomen. Daarnaast vermindert het gebruik van het BSN de regeldruk van ketenpartners omdat er geen extra inspanningen noodzakelijk zijn om met zekerheid vast te kunnen stellen dat bepaalde gegevens in hun systemen van de betrokkene zijn.”16.
2.10
De crisismaatregel en de medische verklaring vallen binnen het ICT-systeem van het gemeentelijk domein. Uit de verklaring van de geneesheer-directeur blijkt dat die documenten per abuis zijn afgegeven ten aanzien van de verkeerde persoon, de tweelingzus van betrokkene, maar dat die documenten in het systeem niet meer konden worden gewijzigd. Bij het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel - het ICT-systeem van het OM - heeft de officier van justitie op de juiste naam het verzoek gedaan en aanvullende gegevens op naam van betrokkene kunnen overleggen, namelijk een uittreksel uit het curatele- en bewindregister en de justitiële documentatie. Dat sprake is geweest van een persoonsverwisseling dat tussen de twee systemen is hersteld, is kennelijk een unieke situatie waar bij de totstandkoming van de Wvggz geen rekening mee is gehouden. Een persoonsverwisseling zou immers met het gebruik van de BSN zo goed als onmogelijk zijn gemaakt. Ik vermoed dat betrokkene op basis van achternaam en geboortedatum is opgezocht in het systeem van het gemeentelijk domein en niet op basis van haar BSN-nummer. Wat daar ook van zij, de parlementaire geschiedenis van de Wvggz biedt dus geen (rechtstreeks) antwoord op de vraag hoe met persoonsverwisselingen om moet worden gegaan.
2.11
In het strafrecht komen persoonsverwisselingen vaker voor en daar zijn dan ook wettelijke mechanismen ingebouwd om dergelijke verwisselingen te voorkomen dan wel te corrigeren.
2.12
Op grond van artikel 457 lid 1 sub c Wetboek van Strafvordering (Sv) kan bijvoorbeeld herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest een oplossing bieden voor het geval dat naar het inzicht van de persoon die - blijkens de personalia in het vonnis - is veroordeeld iemand anders zich voor hem heeft uitgegeven tegenover politie of justitie (identiteitsverwisseling). De feitelijk verdachte persoon die ook feitelijk is veroordeeld heeft in dat geval de identiteit aangenomen van die persoon op wiens conto en strafblad nu de veroordeling staat. Ook kan herziening worden gevraagd in het geval van vergissing in het individu (dat wil zeggen uiterlijk waarneembare individualiteit van de verdachte) die het feit heeft begaan ('error in persona').17.
2.13
Tot 1 januari 2020 kon via art. 579 Sv op initiatief van het openbaar ministerie ook een rechtsgeding tot herkenning van veroordeelden of van andere gevonniste personen in de fase van de tenuitvoerlegging worden gestart.18.De herkenningsprocedure van art. 579 Sv was erop gericht om vast te stellen of een tot het ondergaan van een straf of maatregel aangehouden persoon inderdaad de gevonniste persoon was. De feitelijk verdachte persoon had in dat geval niet de identiteit van de persoon die feitelijk veroordeeld was en op wiens conto en strafblad de veroordeling stond. Anders dan bij een gegronde herzieningsaanvrage, werd in de herkenningsprocedure de onherroepelijke veroordeling niet aangetast, omdat die wel ten aanzien van de juiste persoon was uitgesproken maar feitelijk uitgevoerd werd op de verkeerde persoon.
2.14
De herkenningsprocedure is geschrapt door de nieuwe mogelijkheden tot identiteitsvaststelling, waaronder biometrie, en de vaste toepassing daarvan in de opsporing, vervolging en tijdens de tenuitvoerlegging. Deze aparte rechtsgang was volgens het kabinet niet meer relevant, want navraag bij de Justitiële informatiedienst (voor de afgelopen 10 jaar) en het openbaar ministerie (voor de afgelopen 5 jaar) over het aantal gevallen waarin het rechtsgeding tot herkenning feitelijk was toegepast, leverde op dat dit in de afgelopen periode nul keer het geval was geweest.19.Hieruit maakte het kabinet op dat de huidige wijze van identiteitsvaststelling, waarbij gebruik wordt gemaakt van een strafrechtketennummer20., inderdaad met voldoende zekerheid discussie over de identiteit van veroordeelden uitsluit, zodat het artikel over identiteitsvaststelling door de rechter is geschrapt.21.
2.15
In het kader van de thans ontstane persoonsverwisseling in de Wvggz kan de herkenningsprocedure in het strafrecht mijns inziens enig licht laten schijnen op de vraag hoe – voordat gebruik werd gemaakt van biometrische gegevens voor identiteitsvaststelling en een strafrechtketennummer – een dergelijke procedure over een mogelijke persoonsverwisseling werd aangepakt. Er is immers een soort vloeiende lijn tussen de twee rechtsgebieden waar te nemen.22.In beide gevallen, verplichte zorg door plaatsing in een psychiatrisch inrichting in het kader van straf of in het kader van zorg, gaat het om een vorm van vrijheidsbeneming, waarbij er (mogelijke) verwarring is over de identiteit van de persoon waarop die vrijheidsbeneming moet worden toegepast.23.
2.16
Tot het voeren van een herkenningsprocedure bestond in twee gevallen aanleiding:
- als een aangehouden persoon ontkende degene te zijn voor wie men hem hield en deze ontkenning bleef volhouden en;
- als, ondanks de erkentenis van de aangehouden persoon, bij het openbaar ministerie twijfel omtrent diens identiteit bleef bestaan.
Volgens Pelser was het toepassingsgebied van de herkenningsprocedure daarmee bescheiden. In de eerste plaats was het beperkt tot de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen. Dit impliceerde dat bij strijd of twijfel over de identiteit van personen, die werden aangehouden ter voorgeleiding of tot (verdere) tenuitvoerlegging van een bevel tot voorlopige hechtenis, het openbaar ministerie zelfstandig moest beslissen. In de tweede plaats beperkte de herkenningsprocedure zich tot de situatie dat de twijfel omtrent de identiteit bij de aanhouding ter (verdere) executie ontstond. De herkenningsprocedure was derhalve niet van toepassing als iemand, die zonder bij de aanhouding te hebben ontkend dat hij de gevonniste persoon was, met een ontkenning kwam als hij reeds in de penitentiaire inrichting was opgenomen of als bij het openbaar ministerie twijfel rees over de identiteit van een reeds opgenomen persoon. Ook in die situatie moest het openbaar ministerie zelfstandig over de identiteit van de betrokkene beslissen.24.
Rechtskader: geneesheer-directeur en de crisismaatregel
2.17
De geneesheer-directeur is verantwoordelijk voor de algemene gang van zaken op het terrein van zorg en de verlening van verplichte zorg (art. 1:1 lid 1, aanhef en onder i, Wvggz). De geneesheer-directeur vervult een onafhankelijke regierol. In de parlementaire geschiedenis is daarover onder meer opgenomen:
“De geneesheer-directeur is degene die belast is met de zorg voor de algemene gang van zaken en de gang van zaken op geneeskundig gebied in de accommodatie waar zorg en verplichte zorg worden verleend door of namens een zorgaanbieder.25.
(…)
De geneesheer-directeur is eindverantwoordelijk voor een compleet samengesteld dossier en de kwaliteit daarvan, zoals dat in kader van de voorbereiding en het aanvragen van de zorgmachtiging opgesteld wordt. Voordat hij het verzoekschrift naar de rechter stuurt, toetst de geneesheer-directeur het dossier.26.
(…)
De reden om de geneesheer-directeur een regierol te geven, is dat de geneesheer-directeur onder de Wet bopz deze rol in de praktijk ook al heeft. Wat betreft de verzoekerrol heeft hij deze rol niet formeel, omdat de geneesheer-directeur niet als taak heeft om het verzoekschrift bij de rechtbank in te dienen. In de praktijk bereidt de geneesheer-directeur dergelijke aanvragen echter wel voor en stuurt deze daarna naar het openbaar ministerie.
(…)
De geneesheer-directeur kan de regierol nu en straks vervullen, omdat hij voldoende distantie heeft tot de werkvloer en verstand van zaken en bewezen ervaring heeft.27.
(…)
De Wvggz stelt, onder andere door verbeterde mogelijkheden tot op- en afschaling in de zorg en de explicietere relatie met gemeenten op het gebied van samenwerking, de mogelijkheid om zorg ook ambulant te verlenen veel meer centraal. In deze constellatie zou de geneesheer-directeur als «spin in het web» kunnen worden gezien. Dat komt onder meer tot uitdrukking in het feit dat de geneesheer-directeur bij de voorbereiding van de zorgmachtiging het zorginhoudelijke deel coördineert (de zorgregie), daar waar het OM de procesregie heeft.28.
(…)
De officier van justitie zal in nauwe samenwerking met de geneesheer-directeur bij het verzoekschrift onderbouwen waarom verplichte zorg noodzakelijk is. De officier brengt zelf de informatie en deskundigheid in die te maken heeft met de handhaving van de strafrechtelijke rechtsorde, zoals politiemutaties en rapportages van de persoon afkomstig uit strafzaken. Hiermee draagt de officier van justitie bij aan een inschatting van het gevaar. De onafhankelijk psychiater en de geneesheer-directeur doen de beoordeling of er sprake is van een psychische stoornis en de mate waarin als gevolg van die psychische stoornis in de toekomst een dreigend gevaar oplevert voor de persoon zelf of anderen.”29.
2.18
In een uitspraak van Uw Raad van 2 oktober 2020 over de rol van de geneesheer-directeur is als volgt overwogen.
“3.1.3 De officier van justitie die ambtshalve of op aanvraag met de voorbereiding van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging begint, wijst een geneesheer-directeur aan (art. 5:4 lid 1, aanhef en onder a, Wvggz). Deze geneesheer-directeur bereidt samen met de officier van justitie het verzoekschrift voor een zorgmachtiging voor, waarbij de geneesheer-directeur zich richt op het zorginhoudelijke deel. De geneesheer-directeur zorgt voor een medische verklaring van een psychiater (art. 5:8 Wvggz). Hij beoordeelt of het zorgplan, dat is vastgesteld door de zorgverantwoordelijke, voldoet aan de uitgangspunten van art. 2:1 Wvggz (art. 5:15 lid 1 Wvggz) en draagt zijn bevindingen, vergezeld van de zorgkaart en het zorgplan, over aan de officier van justitie (art. 5:15 lid 2 Wvggz). Bij de uitoefening van deze taken heeft de geneesheer-directeur geen controlerende rol ten aanzien van de inhoud van de medische verklaring. Hij heeft een adviserende rol ten aanzien van de door de officier van justitie te nemen beslissing over het verzoeken van een zorgmachtiging.”30.
2.19
De geneesheer-directeur heeft dus volgens Uw Raad een adviserende rol ten aanzien van de door de officier van justitie te nemen beslissing over het verzoeken van een zorgmachtiging, maar heeft geen controlerende rol ten aanzien van de inhoud van de medische verklaring.
2.20
Dijkers meent bij de annotatie bij die uitspraak dat die overweging hem onjuist lijkt. Op grond van art. 5:17 lid 4 Wvggz doet de geneesheer-directeur een ‘voorstel voor een zorgmachtiging’ aan de officier. Bij die advisering baseert de geneesheer-directeur zich vanzelfsprekend mede op de bevindingen van de verklarend psychiater. Volgens Dijkers kan hij daarbij de medische verklaring natuurlijk niet voor zoete koek slikken; hij controleert de verklaring en kan aanvulling/verbetering vragen als hij met de voorliggende tekst geen advies (‘voorstel’) voor zijn rekening kan nemen. De medische verklaring raakt volgens hem alleszins de zorginhoudelijke kant waar de geneesheer-directeur over gaat. Deze moet de verklaring natuurlijk juist op die zorginhoud controleren; als hij dat niet doet, heeft de officier onvoldoende aan het advies.31.
2.21
Mijn ambtgenoot A-G Snijders overweegt in zijn conclusie bij de uitspraak van 16 juli 202132.dat hij geen grond ziet om terug te komen van de uitspraak van 2 oktober 2020, omdat zijns inziens Uw Raad de wet - begrijpelijk - iets beperkter heeft uitgelegd dan Dijkers in zijn annotatie. De controle van de geneesheer-directeur is volgens hem beperkt tot art. 5:15 Wvggz, dus in beginsel slechts of verplichte zorg nodig is en niet dat hij mede moet nagaan of hetgeen in de medische verklaring is vermeld over betrokkene – symptomen, de diagnose van een stoornis, de relatie met het gedrag, enz. – wel juist is. Een dergelijke vergaande controle zou betekenen dat hij het werk van de psychiater die de verklaring heeft opgesteld overdoet en dat volgt niet uit de wettelijke taak van de geneesheer-directeur. Wat wel volgens Snijders onder zijn taak valt, is dat als de geneesheer-directeur in het kader van de beoordeling op grond van art. 5:9 lid 1 Wvggz meent dat de medische verklaring niet de vereiste elementen bevat – waaronder zijns inziens begrepen de gevallen dat de diagnose niet volgt uit de beschreven symptomen of het beschreven gedrag niet uit de gediagnosticeerde stoornis, enz. –, en dat hij daarop dus zijn advies niet kan baseren, hij eventueel om aanvulling van de verklaring kan vragen. Een verdergaande taak kent de wet hem met betrekking tot de verklaring echter niet toe.
Behandeling van de klachten
2.22
De klachten in het middel resulteren mijns inziens in de vraag of de verklaring van de geneesheer-directeur, dat sprake is van een persoonsverwisseling en dat betrokkene is beoordeeld en opgenomen, voldoende is om een voortzetting van de crisismaatregel te verzoeken. Met andere woorden: valt een dergelijke verklaring onder de adviserende (en daarmee tot art. 5:15 Wvggz beperkt controlerende) regierol van de geneesheer-directeur en kan het verzoek tot de voortzetting mede op die verklaring worden gebaseerd of ziet een dergelijke verklaring op de inhoud van de medische verklaring en valt dit niet onder de wettelijke taak van de geneesheer-directeur?
2.23
Een verduidelijkende verklaring van de geneesheer-directeur over een kennelijke (schrijf)fout bij het afgeven van de crisismaatregel en de medische verklaring valt mijns inziens onder de adviserende regierol van de geneesheer-directeur. De geneesheer-directeur doet door een dergelijke verduidelijking het werk van de onafhankelijke psychiater inhoudelijk niet over, maar controleert en adviseert in lijn met art. 5:8 jo. 5:9 lid 1 jo. 5:15 Wvggz of en voor wie verplichte zorg bij de voortzetting noodzakelijk is.
2.24
Bij een verzoek tot voortzetting van een crisismaatregel dient steeds te worden uitgegaan van de actuele situatie ten tijde van de te nemen beslissing (beoordeling ‘ex nunc’), dus de gezondheidstoestand van de betrokkene op het moment van de beoordeling is bepalend voor het antwoord op de vraag welke vormen van zorg noodzakelijk zijn om de crisissituatie af te wenden.33.Een (voortzetting van de) crisismaatregel wordt afgegeven voor mogelijk zeer ernstig zieke personen met een gezondheidstoestand die een aanzienlijk risico voor zichzelf en/of de maatschappelijke veiligheid kunnen betekenen, waardoor de procedure voor een gewone zorgmachtiging niet kan worden afgewacht.34.Voorop staat dat het van essentieel belang is dat de beschikking de juiste gegevens van de juiste betrokkene bevat gelet op de gevolgen van het effectueren van een beschikking. Het vasthouden van de verkeerde persoon door een persoonsverwisseling is immers één van de ergste vormen van vrijheidsbeneming. Het is daarom van groot belang dat de rechtbank de juiste gegevens heeft om tot een beslissing tot voortzetting van een crisismaatregel ten aanzien van de juiste betrokkene te komen. Ik meen echter dat in dit geval de rechtbank over die juiste gegevens beschikte door de aanvullende verklaring van de geneesheer-directeur. Het belang van tijdige zorg in een acute crisissituatie van - vaak suïcidale - personen weegt mijns inziens zwaarder dan het belang dat de beschikking geen kennelijke schrijffouten bevat, vooral als er sprake is van een door de rechtbank geverifieerde kennelijke (schrijf)fout.
2.25
Het middel klaagt dat betrokkene niet normadressaat was van de crisismaatregel, maar bestrijdt het oordeel van de rechtbank niet dat op 23 juni 2021 nog altijd sprake was van een onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, door het bestaan van of het aanzienlijk risico op levensgevaar en van een ernstig vermoeden dat dit nadeel werd veroorzaakt door gedrag dat voortvloeit uit een psychische stoornis van betrokkene, naast een stoornis in middelengebruik. Betrokkene verbleef op vrijwillige basis op de HIC, waar zij tegen het advies in met ontslag is gegaan. Onmiddellijk daarna heeft ze een ongeval gehad en ze deed een suïcidepoging met medicatie. Ook op het moment dat de rechtbank de beslissing nam was de situatie nog onvoldoende gestabiliseerd - tijdens de crisisopname is zij door hoog oplopende emoties in de separeercel geplaatst en werd haar behandelproces belemmerd door het slikken van pijnstillende medicatie - en voldeed betrokkene aan de vereisten voor voortzetting van de crisismaatregel.
2.26
De klachten missen feitelijke grondslag voor zover wordt betoogd dat de rechtbank niet heeft geverifieerd of er een persoonsverwisseling heeft plaatsgevonden. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt immers dat de rechtbank bij betrokkene heeft geverifieerd of de crisismaatregel voor betrokkene is afgegeven (zie randnummer 1.5). Betrokkene of haar advocaat hebben nimmer ontkend dat zij de persoon is op wie de crisismaatregel en de medische verklaring betrekking hebben. Het gestelde gebrek in de crisismaatregel is daarmee in zoverre hersteld, dat de geneesheer-directeur in het kader van zijn adviserende regierol heeft verklaard op wie de verplichte zorg van toepassing is voordat de rechtbank de verzochte machtiging verleende en betrokkene en haar advocaat door de rechtbank daarover zijn gehoord en betrokkene uitdrukkelijk ter zitting heeft verklaard: “Het klopt dat op 19 juni 2021 voor mij een crisismaatregel is afgegeven. ”Op de opmerking van de rechter; “Er was wat verwarring omdat u een tweelingzus heeft. Ik ga ervan uit dat zij niet met een crisismaatregel is opgenomen en dat het over u gaat”, antwoordt betrokkene: “Dat klopt.”
2.27
De situatie zou anders zijn als er geen sprake is van een kennelijke (schrijf)fout bij het vaststellen van de identiteit van de betrokkene, dus in het geval – net als bij de herkenningsprocedure van het geschrapte art. 579 Sv – de betrokkene of diens advocaat ontkent degene te zijn voor wie men hem hield en deze ontkenning blijft volhouden dan wel indien bij de rechtbank twijfel rijst over de identiteit van de betrokkene. In dat geval heeft de rechtbank een nadere onderzoeksplicht naar de identiteit van betrokkene en kan bijvoorbeeld de psychiater die de medische verklaring heeft opgesteld verplicht worden ter zitting te verschijnen of kan de rechter een verzoek tot informatieverschaffing doen op grond van art. art. 6:1 lid 6 en lid 8 jo. art. 7:8 lid 2 Wvggz of kan een nieuwe medische verklaring ten name van betrokkene worden opgemaakt.
2.28
Op grond van het voorgaande falen de klachten.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑10‑2021
Hoge Raad 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1012, rov. 3.1.2-3.1.4.
Zie ECLI:NL:PHR:2019:600, alinea 2.5 en de vindplaatsen, namelijk Hoge Raad 24 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2292, NJ 2011/390 m.nt. S.F.M. Wortmann; JVggz 2011/28 m.nt. W. Dijkers, rov. 3.6 – 3.8.; EHRM 7 juni 2011, 277/05, NJ 2012/207 m.nt. T. Schalken (S.T.S./Nederland), punt 61. Zie over het recht op een retrospectief oordeel over de rechtmatigheid van een vrijheidsbeneming ook: Hoge Raad 17 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2996, NJ 2014/483; JVggz 2014/38 m.nt. W. Dijkers, rov. 3.4.2.
Op p. 2 van het cassatieverzoekschrift worden inleidende opmerkingen gemaakt.
Cassatieverzoekschrift, p. 3.
Vlaardingerbroek, in: T&C Personen- en familierecht, commentaar op art. 7:7 Wvggz; C. Reijntjes-Wendenburg, Gedwongen psychiatrische zorg (Praktijkwijzer Strafrecht nr. 12), Deventer: Wolters Kluwer 2020, par. 2.3.
Kamerstukken II 2009/10, 32399, nr. 3, p. 80-81.
Kamerstukken II 2009/10, 32399, nr. 3, p. 27-28. Hoge Raad 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1314, rov. 3.2. Zie ook de conclusie ECLI:NL:PHR:2020:611 van plv. P-G Langemeijer bij die uitspraak.
Het middel verwijst naar de beschikking van de rechtbank van 29 juli 2021 en voegt daaraan toe onder verwijzing naar de conclusie van toenmalige plv. PG Langemeijer, ECLI:NL:PHR:2020:611, voor Hoge Raad 17 juli 2020, onder 3.5 dat de steller zich terdege realiseert dat ingevolge het bepaalde in art. 419 lid 2 Rv de feitelijke grondslag van een cassatiemiddel slechts kan worden gevonden in de bestreden uitspraak en in de stukken van het geding. De beschikking van 29 juli 2021 is van latere datum dan de hier in cassatie bestreden beschikking en behoort (dus) niet tot de gedingstukken. Hoewel dit nieuwe feit niet aan het cassatiemiddel ten grondslag kan worden gelegd, kan bij de uitleg van het ten tijde van de bestreden beschikking geldende recht acht worden geslagen op een uit latere rechterlijke uitspraken blijkende rechtsopvatting.
Zie randnummer 3.14-3.15 van de conclusie van plv P-G Langemeijer (ECLI:NL:PHR:2020:429) bij de uitspraak van de Hoge Raad van 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1017, waarin hij aangeeft dat taalkundig ‘verlenging’ of ‘voortzetting’ enigszins een bedrieglijke indruk geeft, omdat niet alleen de bestaande maatregel wordt verlengd. Het is de rechter ook toegestaan om in de machtiging minder of meer vormen van verplichte zorg op te nemen dan de burgemeester in de crisismaatregel had opgenomen. De rechtbank moet immers oordelen naar de actuele situatie ten tijde van haar beslissing. Dan kan blijken dat een of meer in de crisismaatregel opgenomen vormen van verplichte zorg ten tijde van de beslissing van de rechtbank niet langer of juist nodig zijn.
Het middel verwijst naar rov. 3.1, 3.5.
Het middel verwijst naar randnummers 3.5, 3.15-3.16, 3.20.
Cassatieverzoekschrift, randnummers 1.2, 1.4-1.7.
Kamerstukken I 2017/18, 32399, D, p. 35.
Het burgerservicenummer (BSN) is een uniek persoonsnummer voor iedereen die ingeschreven staat in de Basisregistratie Personen. Zie www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/privacy-en-persoonsgegevens/burgerservicenummer-bsn.
Kamerstukken II, 2019-2020, 35299, nr. 3, p. 29-30.
M.J.A. Duker, in: WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., artikel 457 Sv, aant. 3.1 (actueel tot en met 15 juni 2014); WvSv, C.M Pelser, in: A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., artikel 579 Sv, aant. 7 (actueel tot en met 1 maart 1997). De uitgave Wetboek van Strafvordering (Melai/Groenhuijsen c.s.) is overigens beëindigd. De uitgave per 1 september 2016 is in het archief opgenomen. Zie ook Hoge Raad 19 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0427, RvdW 2007, 670, waarin de juiste persoon ter terechtzitting was verschenen, maar hij tijdens de zitting de naam van zijn tweelingzus opgaf. Hierdoor was in het vonnis de verkeerde voornaam gebezigd. De Hoge Raad heeft in dat kader tot herziening van de uitspraak beslist, omdat de situatie gelijk moest worden gesteld met die waarvan in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2o, Sv (thans: eerste lid aanhef en onder c) sprake is, te weten dat de rechter een veroordeelde van het tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken indien dit gegeven bekend was. Herziening op grond van een persoonsverwisseling doordat een andere identiteit is aangenomen, komt vaker voor. Zie bijv. Hoge Raad 29 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:520, RvdW 2016/489; Hoge Raad 15 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:410; Hoge Raad 1 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3435; Hoge Raad 29 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6803, RvdW 2012/821; Hoge Raad 25 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BS7980 (persoonsverwisseling doordat broer zich voor aanvrager heeft uitgegeven); Hoge Raad 28 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF5300, RvdW 2008, 1012.
C.M Pelser, in WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., artikel 580 Sv, aant. 27 (actueel tot en met 1 maart 1997).
Zie bijv. Rechtbank Den Haag 19 maart 2015 ECLI:NL:RBDHA:2015:4177.
Met de Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen (wet van 18 juli 2009, Stb. 2009, 317, inwerkingtreding op 1 oktober 2010) is gekozen voor een integrale en systematische benadering van het vaststellen van de identiteit van verdachten en veroordeelden. Betrokkene wordt bij eerste opname in de inrichting gevraagd naar personalia, in de basisregistratie personen opgenomen adres en feitelijk verblijfadres buiten de inrichting. Ook worden vingerafdrukken afgenomen, welke worden vergeleken met eerder overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering of de Vreemdelingenwet 2000 afgenomen en verwerkte vingerafdrukken. Indien nog geen vingerafdrukken van betrokkene voorhanden zijn, zal ook onderzoek van diens identiteitsbewijs plaatsvinden. Op grond van Art. 27b Sv wordt aan de verdachte na de vaststelling van zijn identiteit een strafrechtsketennummer toegekend, tenzij aan hem reeds een strafrechtsketennummer is toegekend. Het strafrechtsketennummer bevat geen informatie over de verdachte en mag slechts worden gebruikt voor het uitwisselen van persoonsgegevens van verdachten en veroordeelden ten behoeve van de toepassing van het strafrecht. Functionarissen in de keten zijn verplicht de identiteit van een verdachte of veroordeelde vast te stellen op daartoe aangewezen momenten. Zie Kamerstukken II 2007/08, 31 436, nr. 3, p. 1; T. de Vette, E.M. Gremmen, Sdu Commentaar Strafvordering, 27a, 27b - Wetboek van Strafvordering; Verpalen, in: T&C Strafvordering, commentaar op art. 6:2:1 Sv.
Kamerstukken II 2014–2015, 34 086, nr. 3, p. 10; Stb. 2019. 507 (inwerkingtreding).
Zie M.H.G. Scharenborg, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht (1886-2017), Deel I, Rotterdam: Mijnmanagementboek.nl 2017, p 305-306 met verwijzing naar Kamerstukken II 1971/72,11932, nr. 3 (MvT), p. 3 . “Wanneer het gepleegde strafbare feit dus niet zo ernstig is, dat terbeschikkingstelling wettelijk toegelaten of gerechtvaardigd zou zijn, maar anderzijds aan het licht komt dat de dader ernstig geestelijk gestoord is en een gevaar vormt voor zijn omgeving, zal langs de weg van het wetsontwerp bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen toch kunnen worden ingegrepen.'
Dat er een samenhang bestaat tussen strafrecht en civielrecht op het gebied van de Wvggz, voorheen BOPZ, wordt al langer aangenomen. Zie bijvoorbeeld de toelichting op art. 37 Sr, plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis en terbeschikkingstelling, waar in de memorie van antwoord de termen voor de civielrechtelijke BOPZ gebruikt zijn voor uitleg van de strafrechtelijke begrippen. Zie Scharenborg 2017, p. 301 met verwijzing naar Kamerstukken II 1980/81,11932, nr. 5 (MvA), p. 31.
C.M Pelser in: WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., artikel 579 Sv, aant. 2, 7.
Kamerstukken II 2013/14, 32399, nr. 10, p. 41-42.
Kamerstukken I 2017/18, 32399, D, p. 31-32.
Hoge Raad 2 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1545, NJ 2020/371, rov. 3.1.2-3.1.4 onder verwijzing naar Kamerstukken II 2015/16, 32399, nr. 25, p. 95 en 161.
Hoge Raad 2 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1545, JGZ 2021/1 met annotatie van W.J.A.M. Dijkers.
Hoge Raad 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1159, randnummers 3.3-3.6.
Hoge Raad 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1017, JGz 2020/46 met annotatie van W.J.A.M. Dijkers, rov. 3.3.2.