Kamerstukken II 2015/16, 32399, nr. 25, p. 95 en 161.
HR, 02-10-2020, nr. 20/01750
ECLI:NL:HR:2020:1545
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-10-2020
- Zaaknummer
20/01750
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1545, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 02‑10‑2020; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:706, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2020:706, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑07‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1545, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 02‑07‑2020
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑06‑2020
- Vindplaatsen
GZR-Updates.nl 2020-0287
JGz 2021/1 met annotatie van Dijkers, W.J.A.M.
Uitspraak 02‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Zorgmachtiging. Mag geneesheer-directeur van accommodatie waar betrokkene verblijft als psychiater medische verklaring opstellen? Art. 5:8 Wvggz; art. 5 en 6 EVRM.
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 20/01750
Datum 2 oktober 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],verblijvende te [plaats],
VERZOEKER tot cassatie, verweerder in het incidentele cassatieberoep,
hierna: betrokkene,
advocaat: M.E. Bruning,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT MIDDEN-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie, verzoeker in het incidentele cassatieberoep,
hierna: de officier van justitie,
advocaat: M.M. van Asperen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/16/497764 van de rechtbank Midden-Nederland van 11 maart 2020.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De officier van justitie heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Betrokkene heeft geen verweerschrift in het incidentele cassatieberoep ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot verwerping van het principale en incidentele cassatieberoep.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
In deze zaak is aan de orde of een medische verklaring als bedoeld in art. 5:8 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) kan worden opgesteld door een psychiater die tevens geneesheer-directeur is van de accommodatie waar de betrokkene verblijft en als zodanig optreedt bij de voorbereiding van de zorgmachtiging.
2.2
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 21 februari 2020 heeft de officier van justitie verzocht ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging te verlenen, aansluitend op een machtiging tot voortgezet verblijf die op grond van de Wet Bopz (oud) was verleend.
(ii) In het verzoekschrift wordt onder meer verwezen naar de medische verklaring van 19 februari 2020, opgemaakt en ondertekend door een psychiater die tevens geneesheer-directeur is van de instelling waarin betrokkene is opgenomen en wordt behandeld.
2.3
Bij beschikking van 11 maart 2020 heeft de rechtbank een zorgmachtiging verleend ten aanzien van betrokkene en bepaald dat deze geldt tot en met 13 september 2020. De rechtbank heeft, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“2.1 Standpunten
De advocaat heeft als primair verweer gevoerd dat de controlerende taak van de geneesheer-directeur zich niet verdraagt met het opstellen van een medische verklaring, omdat de wetgever die taken uitdrukkelijk heeft gescheiden. (…)
(…)
2.2
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 5:4, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet verplichte ggz (hierna: de wet) bepaalt dat de officier van justitie, zodra hij met de voorbereiding van een verzoekschrift van een zorgmachtiging begint, een geneesheer-directeur aanwijst.
In de integrale artikelsgewijze toelichting op het artikel staat dat het voorbereiden van een zorgmachtiging nauw overleg tussen de officier van justitie en de geneesheer-directeur vraagt, omdat de geneesheer-directeur het zorginhoudelijke deel van de zorgmachtiging voorbereidt.
Artikel 5:8, eerste lid van de wet bepaalt dat de geneesheer-directeur zorgt voor een medische verklaring van een psychiater over de actuele gezondheidstoestand van de betrokkene.
De integrale artikelsgewijze toelichting zegt niets over de vraag of de geneesheer-directeur, die zelf ook psychiater is, ook de medische verklaring mag opstellen. Overigens is de rechtbank niet gebleken dat de wetgever daarover iets heeft gezegd.
Het is juist dat als de medische verklaring en de bevindingen van de geneesheer-directeur zijn opgesteld door een en dezelfde psychiater, die dus ook geneesheer-directeur is, de controlerende taak van de geneesheer-directeur illusoir wordt (hij controleert dan immers zichzelf). Toch leidt dat naar het oordeel van de rechtbank er niet toe dat het verzoek om die reden moet worden afgewezen omdat de geneesheer-directeur de zorginhoudelijk verantwoordelijke functionaris is. En de eerste ervaringen van de rechtbank met aangevraagde zorgmachtigingen geven het beeld dat de bevindingen van de geneesheren-directeuren, vanwege de inhoud en omvang ervan, niet heel veel toevoegen aan de medische verklaringen. En die laatste zijn naar het oordeel van de rechtbank, samen met de zorgplannen, de belangrijkste documenten op basis waarvan de officier van justitie de afweging zal maken of hij een verzoekschrift zal indienen om een zorgmachtiging af te geven. Dat maakt dat ontbreken van de controle op een door een geneesheer-directeur opgestelde medische verklaring door een andere geneesheer-directeur, niet de voorkeur geniet, maar niet leidt tot afwijzing van het verzoek. Het primaire verzoek van de advocaat wijst de rechtbank af.”
3. Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep
3.1.1
Het middel in het principale beroep klaagt dat de rechtbank het verweer heeft verworpen dat de geneesheer-directeur de medische verklaring niet mocht opstellen. Het voert onder meer aan dat niet wordt voldaan aan het vereiste in art. 5:7, aanhef en onder c, Wvggz dat de psychiater die de medische verklaring opstelt, onafhankelijk functioneert ten opzichte van de zorgaanbieder, omdat de geneesheer-directeur in dienst is van de zorgaanbieder. Om dezelfde reden heeft de rechtbank volgens het middel niet geoordeeld en beslist met inachtneming van art. 5 lid 1, onder e, en lid 4 EVRM en art. 6 EVRM.
Het middel in het incidentele beroep klaagt dat het oordeel van de rechtbank dat de controlerende taak van de geneesheer-directeur illusoir wordt als de medische verklaring en de bevindingen van de geneesheer-directeur zijn opgesteld door een en dezelfde psychiater, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
Deze klachten lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.1.2
De geneesheer-directeur is een arts, aangewezen door en in dienst van de zorgaanbieder. De geneesheer-directeur is verantwoordelijk voor de algemene gang van zaken op het terrein van zorg en de verlening van verplichte zorg (art. 1:1 lid 1, aanhef en onder i, Wvggz). De zorgaanbieder draagt er zorg voor dat de geneesheer-directeur zijn taken op grond van de Wvggz naar behoren kan uitvoeren en waarborgt de onafhankelijkheid van de geneesheer-directeur bij de uitvoering van zijn taken op grond van deze wet. De zorgaanbieder geeft de geneesheer-directeur geen aanwijzingen met betrekking tot diens taakuitvoering op grond van de Wvggz (art. 2:3 lid 2 Wvggz).
3.1.3
De officier van justitie die ambtshalve of op aanvraag met de voorbereiding van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging begint, wijst een geneesheer-directeur aan (art. 5:4 lid 1, aanhef en onder a, Wvggz). Deze geneesheer-directeur bereidt samen met de officier van justitie het verzoekschrift voor een zorgmachtiging voor, waarbij de geneesheer-directeur zich richt op het zorginhoudelijke deel.1.De geneesheer-directeur zorgt voor een medische verklaring van een psychiater (art. 5:8 Wvggz). Hij beoordeelt of het zorgplan, dat is vastgesteld door de zorgverantwoordelijke, voldoet aan de uitgangspunten van art. 2:1 Wvggz (art. 5:15 lid 1 Wvggz) en draagt zijn bevindingen, vergezeld van de zorgkaart en het zorgplan, over aan de officier van justitie (art. 5:15 lid 2 Wvggz). Bij de uitoefening van deze taken heeft de geneesheer-directeur geen controlerende rol ten aanzien van de inhoud van de medische verklaring. Hij heeft een adviserende rol ten aanzien van de door de officier van justitie te nemen beslissing over het verzoeken van een zorgmachtiging.
3.1.4
Art. 5:7 Wvggz stelt voorwaarden aan de psychiater die de medische verklaring opstelt. Die voorwaarden dienen als waarborg voor een onafhankelijke, onpartijdige en behoorlijke besluitvorming over verplichte zorg.2.Art. 5:7, aanhef en onder c, Wvggz bepaalt in dat verband dat de psychiater onafhankelijk ten opzichte van de zorgaanbieder functioneert. Deze voorwaarde houdt niet in dat de psychiater niet in dienst mag zijn bij de zorgaanbieder. Wel dient de zorgaanbieder ervoor te zorgen dat de psychiater in de uitoefening van zijn functie onafhankelijk kan functioneren en dient de zorgaanbieder zich te onthouden van het geven van aanwijzingen.3.De psychiater mag gedurende ten minste een jaar geen zorg hebben verleend aan de betrokkene (art. 5:7, aanhef en onder d, Wvggz). Ook daarmee wordt gewaarborgd dat de psychiater die de medische verklaring opstelt, een onafhankelijk oordeel geeft over de betrokkene.
3.1.5
Blijkens de wetsgeschiedenis van de Wvggz mag de geneesheer-directeur die tevens psychiater is, een medische verklaring opstellen als bedoeld in art. 5:8 Wvggz, mits aan de voorwaarden van art. 5:7 Wvggz wordt voldaan.4.Gelet op hetgeen hiervoor in 3.1.2-3.1.4 is overwogen, levert deze werkwijze geen schending op van de art. 5 of 6 EVRM.
3.1.6
Op grond van het voorgaande faalt de hiervoor in 3.1.1 weergegeven klacht van het principale middel. Het incidentele middel is, gelet op hetgeen hiervoor in 3.1.3 is overwogen, gegrond. Dit middel kan, bij gebrek aan belang, echter niet tot cassatie leiden. De rechtbank heeft het verweer van betrokkene dat de medische verklaring niet mocht worden opgesteld door de geneesheer-directeur, immers verworpen.
3.2
De overige klachten van het middel in het principale beroep kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
4. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale en in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter, de vicepresident M.V. Polak, en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op 2 oktober 2020.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 02‑10‑2020
HR 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1012, rov. 4.1.2.
Conclusie 17‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Zorgmachtiging. Mag geneesheer-directeur van accommodatie waar betrokkene verblijft als psychiater medische verklaring opstellen? Art. 5:8 Wvggz; art. 5 en 6 EVRM.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/01750
Zitting 17 juli 2020
CONCLUSIE
M.L.C.C. Lückers
In de zaak
[betrokkene] ,
verzoeker tot cassatie in het principaal cassatieberoep, verweerder in het incidenteel cassatieberoep,
hierna: betrokkene,
advocaat: mr. M.E. Bruning,
tegen
Officier van Justitie Midden-Nederland,
verweerder in het principaal cassatieberoep, verzoeker in het incidenteel cassatieberoep,
hierna: officier van justitie,
advocaat: mr. M.M. van Asperen.
Het gaat in deze Wvggz-zaak in de kern om de vraag of de geneesheer-directeur die zelf psychiater is in dienst van de zorgaanbieder, ook de medische verklaring als bedoeld in art. 5:8 lid 1 Wvggz kan en mag opstellen en wat de rol van de geneesheer-directeur is bij de voorbereiding van de zorgmachtiging.
1. Feiten en procesverloop
1.1
Bij beschikking van 15 november 2019 van de rechtbank Midden-Nederland is op grond van de Wet Bopz een machtiging verleend tot voortgezet verblijf tot en met 15 maart 2020.
1.2
Bij verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 21 februari 2020, heeft de officier van justitie verzocht om een zorgmachtiging te verlenen voor de in dat verzoekschrift aangegeven vormen van verplichte zorg.
1.3
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd: de zorgkaart inclusief bijlagen; het zorgplan inclusief bijlagen; de gegevens over eerder afgegeven machtigingen ingevolge de Wet BOPZ en de Wvgzz. Ook wordt in het verzoekschrift verwezen naar de medische verklaring van 19 februari 2020 opgemaakt en ondertekend door de psychiater, tevens geneesheer-directeur, S. Henselmans.
1.4
Op 11 maart 2020 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden in een gebouw van GGZ Centraal te Hilversum. Daarbij waren aanwezig: betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat, een psychiater, de verpleegkundige en de mentor van betrokkene. Tijdens deze mondelinge behandeling heeft de advocaat – voor zover in cassatie van belang – als primaire verweer tegen toewijzing van het verzoek aangevoerd dat de controlerende taak van de geneesheer-directeur zich niet verdraagt met het opstellen van een medische verklaring omdat de wetgever die taken uitdrukkelijk heeft gescheiden.
1.5
Bij mondelinge beschikking van 11 maart 20201.heeft de rechtbank de zorgmachtiging verleend tot en met 13 september 2020 en ten aanzien van het primaire verweer van de advocaat van betrokkene het volgende overwogen:
“Artikel 5:4, eerste lid, aanhef en onder a. van de Wet verplichte ggz (hierna: de wet) bepaalt dat de officier van justitie, zodra hij [begint] met de voorbereiding van een verzoekschrift van een zorgmachtiging begint, een geneesheer-directeur aanwijst.
In de integrale artikelsgewijze toelichting op het artikel staat dat het voorbereiden van een zorgmachtiging nauw overleg tussen dé officier van justitie en de geneesheer-directeur vraagt, omdat de geneesheer-directeur het zorginhoudelijke deel van de zorgmachtiging voorbereidt.
Artikel 5:8, eerste lid van de wet bepaalt dat de geneesheer-directeur zorgt voor een medische verklaring van een psychiater over de actuele gezondheidstoestand van de betrokkene.
De integrale artikelsgewijze toelichting zegt niets over de vraag of de geneesheer-directeur, die zelf ook psychiater is, ook de medische verklaring mag opstellen. Overigens is de rechtbank niet gebleken dat de wetgever daarover iets heeft gezegd.
Het is juist dat als de medische verklaring en dé bevindingen van de geneesheer-directeur zijn opgesteld door een en dezelfde psychiater, die dus ook geneesheer-directeur is, de controlerende taak van de geneesheer-directeur illusoir wordt (hij controleert dan immers zichzelf). Toch leidt dat naar het oordeel van de rechtbank er niet toe dat het verzoek om die reden moet worden afgewezen omdat de geneesheer-directeur de zorginhoudelijk verantwoordelijke functionaris is. En de eerste ervaringen van de rechtbank met aangevraagde zorgmachtigingen geven het beeld dat de bevindingen van de geneesheren-directeuren, vanwege de inhoud en omvang ervan, niet heel veel toevoegen aan de medische verklaringen. En die laatste zijn naar het oordeel van de rechtbank, samen met de zorgplannen, de belangrijkste documenten op basis waarvan de officier van justitie de afweging zal maken of hij een verzoekschrift zal indienen om een zorgmachtiging af te geven. Dat maakt dat ontbreken van de controle op een door een geneesheer-directeur opgestelde medische verklaring door een andere geneesheer-directeur, niet de voorkeur geniet, maar niet leidt tot afwijzing van het verzoek. Het primaire verzoek van de advocaat wijst de rechtbank af.”
1.6
Namens betrokkene is – tijdig – beroep in cassatie ingesteld. Namens de officier van justitie is verweer gevoerd en is tevens incidenteel cassatieberoep ingediend. Namens betrokkene is afgezien van het indienen van een verweerschrift in incidenteel cassatieberoep.
2. Bespreking van het principaal en incidenteel cassatiemiddel
2.1
Het principaal en incidenteel cassatiemiddel zien op de rol van de geneesheer-directeur in de Wvggz en lenen zich dan ook voor gezamenlijke behandeling.
2.2
Het principaal cassatiemiddel valt uiteen in twee onderdelen die weer zijn onderverdeeld in verschillende subonderdelen.
Onderdeel 1 klaagt dat het oordeel van de rechtbank in rov. 2.2 blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting over de door de Wvggz, met inachtneming van art. 5 en 6 EVRM, aan de 'medische verklaring' van een 'onafhankelijk psychiater' te stellen eisen. Het onderdeel valt uiteen in drie subonderdelen.
Subonderdeel a betoogt dat de geneesheer-directeur niet voldoet aan de voorwaarde van art. 5:7 onderdeel c Wvggz dat de psychiater die de medische verklaring over de actuele gezondheidstoestand van de betrokkene opstelt ‘onafhankelijk ten opzichte van de zorgaanbieder’ functioneert.
Subonderdeel b voegt daaraan toe dat de geneesheer-directeur optreedt als 'bestuursorgaan' in de zin van de Awb bij uitoefening van de zorginhoudelijke kerntaak in het kader van de voorbereiding van het verzoek van de officier van justitie voor een zorgmachtiging, de uitvoering en (tussentijdse) beëindiging van de verplichte zorg voor psychiatrische patiënten, en de geneesheer-directeur als bestuursorgaan voor de zorgaanbieder handelt en beslist.
Volgens subonderdeel c is de rechtbank dan ook ten onrechte tot het oordeel gekomen dat was voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz.
2.3
Onderdeel 2 bouwt voort op onderdeel 1 en klaagt met drie subonderdelen dat om de onder 1 aangevoerde redenen de rechtbank niet heeft geoordeeld en beslist “in accordance with a procedure prescribed by law” ten behoeve van “lawful detention of [a person] of unsound mind” in de zin bedoeld in art. 5 lid 1, onderdeel e, en lid 4 EVRM (en de daarop gevormde jurisprudentie van het EHRM) en dat de rechtbank heeft geoordeeld en beslist met schending van het in art. 6 lid 1 EVRM neergelegd beginsel van 'equality of arms', c.q. berechting in een eerlijk proces, door de beslissing te baseren op de door de geneesheer-directeur opgestelde medische verklaring.
Subonderdeel 2a betoogt dat niet wordt voldaan aan het vereiste van ‘objective medical expertise’ van art. 5, lid 1 en onder e , EVRM indien de geneesheer-directeur in dienst van de zorgaanbieder als psychiater de wettelijk vereiste medische verklaring opstelt in het kader van de voorbereiding van een zorgmachtiging en vervolgens de officier van justitie adviseert over verdere voorbereiding van een verzoek aan de rechter voor een zorgmachtiging. De geneesheer-directeur moet onafhankelijk kunnen besluiten om deze voorbereiding te beëindigen bij gebleken alternatieven voor verplichte zorg (plan van aanpak; zorgplan), of om bij uitvoering van een zorgmachtiging de verplichte zorg voortijdig te beëindigen. Daarom bestaat 'objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid'.
Subonderdeel 2b voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat volgens vaste rechtspraak van het EHRM de 'equality of arms', c.q. berechting in een eerlijk proces, is geschonden omdat niet is voldaan aan de door het EHRM bedoelde onafhankelijke positie van de psychiater ('medical expert') in de hiërarchie ten opzichte van het bestuursorgaan ('the experts' position within the hierarchy of the opposing party'; zie EHRM 5 juli 2007, NJ 2010/323 Eggertsdóttir vs. IJsland, rov. 47; EHRM 8 oktober 2015, AB 2016/167 Korosec vs. Slovenië, rov. 52 en 54). Aldus miskende de rechtbank ook dat de onafhankelijkheid van de geneesheer-directeur als psychiater ('medical expert'), die de medische verklaring opstelt als bedoeld in art. 5 lid 1 en onder e EVRM, in de gegeven omstandigheden ten opzichte van de zorgaanbieder niet voldoende is gewaarborgd nu volgens de wet er niet een ander dan de geneesheer-directeur als 'toetser op afstand' optreedt, waardoor de controlerende taak van de geneesheer-directeur illusoir is (geworden).
Subonderdeel 2c bouwt voort op de vorige subonderdelen en klaagt dat de rechtbank, naar aanleiding van het primaire verweer van betrokkene, haar beslissing ten onrechte niet heeft aangehouden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen door een, in de hiërarchie ten opzichte van de zorgaanbieder, daadwerkelijk onafhankelijke psychiater een nieuwe medische verklaring te laten opstellen, dan wel op de voet van art. 6:1 lid 5 Wvggz de contra-expertise van een andere deskundige te gelasten.
2.4
Het incidenteel cassatieberoep klaagt dat het oordeel van de rechtbank dat als de medische verklaring en de bevindingen van de geneesheer-directeur zijn opgesteld door een en dezelfde psychiater, de controlerende taak van de geneesheer-directeur illusoir wordt omdat hij dan zichzelf controleert, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.
De middelen en onderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
2.5
Art. 5, lid 1 onder e, EVRM stelt eisen aan een vrijheidsbeneming indien deze is gebaseerd op een geestelijke stoornis. In het arrest-Winterwerp2.heeft het EHRM aangegeven dat op deze grond aan een persoon niet de vrijheid mag worden ontnomen ‘unless he has been reliably shown to be of ‘unsound mind’. The very nature of what has to be established before the competent national authority — that is, a true mental disorder — calls for objective medical expertise’. Het EHRM maakte een uitzondering voor spoedgevallen (‘emergency cases’).
2.6
In het arrest Varbanov3.heeft het EHRM de maatstaf van het arrest-Winterwerp uitgewerkt:
“47.
The Court considers that no deprivation of liberty of a person considered as being of unsound mind may be deemed in confirmity with Article 5 par. 1 (e) of the Convention if it has been ordered without seeking the opinion of a medical expert. Any other approach falls short of the required protection against arbitrariness, inherent in Article 5 of the Convention. The particular form and procedure in this respect may vary depending on the circumstances. It may be acceptable, in urgent cases or where a person is arrested because of his violent behaviour, that such an opinion be obtained immediately after the arrest. In all other cases a prior consultation should be necessary. Where no other possibility exists, for instance due to a refusal of the person concerned to appear for an examination, at least an assessment by a medical expert on the basis of the file must be sought, failing which it cannot be maintained that a person has reliably been shown to be of unsound mind. (…)
48.
In the present case (…). The Court is of the opinion, however, that a prior appraisal by a psychiatrist, at least on the basis of the available documentary evidence, was possible and indespensable. There was no claim that the case involved an emergency. (…)”.
2.7
Uw Raad heeft deze rechtspraak van het EHRM in de uitspraak van 15 december 20064.samengevat als volgt:
“(…) dat vrijheidsbeneming van geesteszieken in beginsel slechts toelaatbaar is indien op deugdelijke wijze is aangetoond dat de betrokkene geestesziek is. Niettemin heeft het EHRM aanvaardbaar geacht dat iemand voor korte tijd onvrijwillig in een psychiatrisch ziekenhuis wordt opgenomen opdat kan worden onderzocht of hij aan een geestesziekte lijdt, maar dat alleen in spoedeisende gevallen of wanneer de betrokkene in verband met diens gewelddadige gedrag is gedetineerd, terwijl dat onderzoek dan wel onmiddellijk na de vrijheidsbeneming behoort plaats te vinden. (…)”
2.8
Het EHRM vereist een ‘objective medical expertise’. De expertise betreft de deskundigheid van de arts juist als het gaat om geestesstoornissen. Het EHRM heeft zich niet uitdrukkelijk uitgesproken over de (nationaalrechtelijke) kwalificaties waaraan de arts moet voldoen. In EHRM 5 oktober 2000 (BJ 2001, 36, m.nt. Dijkers), rov. 47–48, werd gesproken over een ‘medical expert’ respectievelijk een ‘psychiatrist’. Onder de vroegere Krankzinnigenwet (art. 16) was voor het verkrijgen van een rechterlijke machtiging een verklaring van een zenuwarts vereist, maar kon met goedkeuring van de inspecteur van het Staatstoezicht op krankzinnigen en krankzinnigengestichten onder bijzondere omstandigheden worden volstaan met een verklaring van een andere arts. Art. 5 Wet Bopz verlangde voor een voorlopige machtiging een verklaring van een psychiater. Dat is een arts die bevoegd is de titel van psychiater of zenuwarts te voeren (art. 1 lid 1 onder j Wet Bopz). De objectiviteit heeft vooral betrekking op het niet-geïnvolveerd zijn met de patiënt en zijn situatie. De Hoge Raad heeft bepaald dat tussen het laatste behandelcontact met de patiënt en het opstellen van de verklaring minimaal een jaar moet zijn verlopen, wil de betreffende psychiater als ‘onafhankelijk’ kunnen worden aangemerkt.
2.9
In het Korošec-arrest5.heeft het hof overwogen dat de opinie van een medisch deskundige, nu deze doorgaans valt buiten de expertise van de rechter, waarschijnlijk een overwegende invloed heeft op de beoordeling van de feiten en daarmee een essentieel onderdeel van het bewijs vormt, zodat een gebrek aan neutraliteit van de benoemde deskundige onder omstandigheden kan leiden tot een inbreuk op het beginsel van equality of arms:
“47.
The Court also reiterates that it has already held that an opinion of a medical expert, as it falls outside the probable area of expertise of judges, is likely to have a preponderant influence on the assessment of the facts and to be considered as an essential piece of evidence (see Feldbrugge v. the Netherlands, 29 May 1986, § 44, Series A no. 99; Mantovanelli v. France, 18 March 1997, § 36, Reports of Judgments and Decisions 1997-II; and Augusto v. France, no. 71665/01, § 51, 11 January 2007).
48.
In this connection, the Court reiterates that it has recognised in its case-law that a lack of neutrality on the part of an appointed expert may in certain circumstances give rise to a breach of the principle of equality of arms (see, for instance, Sara Lind Eggertsdóttir v. Iceland, no. 31930/04, § 47, 5 July 2007; Placì v. Italy, no. 48754/11, § 79, 21 January 2014; and Sarıdaş v. Turkey, no. 6341/10, § 35, 7 July 2015).”
2.10
Ter beantwoording van de vraag of in een concreet geval al dan niet sprake is van een schending van het beginsel van equality of arms zijn voor het hof drie factoren van belang: (1) de aard van de aan de deskundige opgedragen taak, (2) de positie van de deskundige in de hiërarchie ten opzichte van het bestuursorgaan en (3) de rol van de deskundige in de procedure en dan met name het gewicht dat aan diens bevindingen wordt toegekend door de rechter6.:
“52
The Court reiterates that in Sara Lind Eggertsdóttir (...) it found a violation of Article 6 § 1 on account of non-compliance with the principle of equality of arms by taking into account three factors: (1) the nature of the task entrusted to the experts; (2) the experts’ position within the hierarchy of the opposing party; and (3) their role in the proceedings, in particular the weight attached by the court to their opinions”.
2.11
In zijn conclusie voor HR 15 september 20177.is de plv. P-G Langemeijer8.uitgebreid ingegaan op het Korošec-arrest in Bopz-zaken. Hij kwam tot de volgende conclusie:
2.16.
In Bopz-machtigingsprocedures is de constellatie niet dezelfde als in een procedure bij de bestuursrechter over, bijvoorbeeld, een sociale verzekeringsuitkering. Het inleidend verzoekschrift wordt ingediend door de officier van justitie. Deze moet bij het verzoekschrift een geneeskundige verklaring voegen die aan de wettelijke eisen voldoet. Het psychiatrisch onderzoek vindt kort tevoren plaats met het oog op de aan te vragen machtiging. Op de Bopz-machtigingsprocedure is art. 5 EVRM van toepassing. Het beginsel van equality of arms is ontwikkeld in het kader van de toetsing aan art. 6 lid 1 EVRM (het fair trial-beginsel). Niettemin worden de eisen die het EVRM aan de rechterlijke toetsing van een (voorgenomen) vrijheidsbeneming stelt, beïnvloed door de normen van art. 6 lid 1 EVRM. Bij toepassing van het beginsel van equality of arms in Bopz-zaken moet niet alleen worden gelet op wederzijdse mogelijkheden tijdens het geding om het deskundigenonderzoek te beïnvloeden, maar ook op de fase die vooraf gaat aan het indienen van het inleidend verzoekschrift. Anderzijds is van belang dat de officier van justitie in de voorfase nauwelijks méér mogelijkheden heeft dan de patiënt om de keuze te bepalen van de niet bij de behandeling betrokken psychiater die het onderzoek zal uitvoeren dat aan de geneeskundige verklaring ten grondslag ligt, of om de wijze van uitvoering van diens onderzoek te beïnvloeden, laat staan het onderzoeksresultaat. Het initiatief tot het opmaken van een geneeskundige verklaring – en dus tot het daaraan ten grondslag liggende onderzoek door een niet bij de behandeling betrokken psychiater – gaat in gevallen als het onderhavige uit van (de geneesheer-directeur of patiëntenadministratie van) het ziekenhuis waar de patiënt in behandeling is, zonder voorafgaand overleg over de vraagstelling die vastligt in de door de minister vastgestelde modelverklaring.
(…)
2.20.
Voor zover het eerste middelonderdeel doelt op een gebrek aan institutionele onafhankelijkheid (d.w.z. dat de geneesheer-directeur verbonden is aan dezelfde instelling als die waarin betrokkene wordt behandeld) stuit de klacht af op de rechtspraak, genoemd in alinea 2.5 hiervoor. In het arrest Korošec heb ik geen aanwijzing gevonden dat het EHRM zou hebben willen terugkomen van het genoemde arrest Nakach. De Bopz-rechter mag bij de motivering van zijn beslissing dus nog steeds gebruik maken van het rapport van een niet bij de behandeling betrokken psychiater die in dienst is van de rechtspersoon die het psychiatrisch ziekenhuis exploiteert waar de betrokkene wordt behandeld. Andere waarborgen voor een objectief en onpartijdig onderzoek kunnen toereikend zijn om tot een oordeel te komen dat de oordeelsvorming niet door de behandelaars of een instellingsbelang wordt gedicteerd. Met het arrest Korošec is er een regel bijgekomen: ook al is het onderzoek waarop de rechter zijn beslissing baseert - ongeacht of dit in de voorfase of tijdens de procedure bij de rechtbank is verricht - uitgevoerd door een voldoende neutrale deskundige aan de hand van objectieve medische maatstaven, dan nóg moet nog worden beoordeeld of de patiënt voldoende mogelijkheden heeft gehad – niet minder dan de partij die hem onvrijwillig in het psychiatrisch ziekenhuis wil doen opnemen en verblijven – om inbreng te hebben in het psychiatrisch onderzoek en om het resultaat daarvan te kunnen tegenspreken.”
2.12
In de hiervoor genoemde uitspraak was het onderzoek voor de geneeskundige verklaring verricht door de geneesheer-directeur. Onder de Wet Bopz was dat dus geen belemmering indien hij niet bij de behandeling van de reeds opgenomen patiënt betrokken was9.. Indien de geneesheer-directeur wel bij de behandeling van de reeds opgenomen patiënt was betrokken, was hij weliswaar degene die de in art. 5 Wet Bopz bedoelde verklaring afgaf, maar liet hij het voorafgaande medisch onderzoek verrichten door een niet bij de behandeling betrokken psychiater.
2.13
Onder de Wvggz is de officier van justitie verantwoordelijk voor het voorbereiden van de zorgmachtiging en het indienen van een verzoekschrift bij de rechter. Voor het zorginhoudelijke deel van de zorgmachtiging wijst de officier van justitie een geneesheer-directeur aan (art. 5:4 lid 1, aanhef en onder a, Wvggz). Art. 5:8 Wvggz bepaalt dat de geneesheer-directeur zorgdraagt voor een medische verklaring van een psychiater. Net als onder de Wet Bopz dient de onafhankelijke arts via een medische verklaring een oordeel te geven over de psychische stoornis, het gedrag dat daaruit voortkomt en het risico op ernstige schade die dat gedrag teweeg brengt (art. 5:9 lid 1 Wvggz). Ook dient de geneesheer-directeur te zorgen dat de psychiater de zelfbindingsverklaring verkrijgt en indien de medische verklaring dient ter beoordeling van het plan van aanpak, bepaalt lid 3 van art. 5:9 Wvggz dat de geneesheer-directeur ervoor zorgt dat de beoordeling van het zorgplan op een later tijdstip plaatsvindt. Uit de Nota van wijziging volgt dat de toets van de psychiater op het plan van aanpak ertoe dient om de geneesheer-directeur in staat te stellen vanwege het plan van aanpak een beslissing te nemen over het al dan niet beëindigen van de voorbereidingen van het verzoekschrift.10.In de Nota van wijziging is over de onafhankelijke arts het volgden opgenomen:
De onafhankelijke arts
De daartoe gespecialiseerde onafhankelijke arts dient via een medische verklaring een oordeel te geven over de psychische stoornis, het gedrag dat daaruit voortkomt en het risico op ernstige schade die dat gedrag teweeg brengt. Die taak wordt onder de Wet bopz ook al door een niet bij de behandeling betrokken arts verricht. Voorgesteld wordt de onafhankelijke arts tevens een inhoudelijk toets van het zorgplan te laten verrichten, welk is vastgesteld door de zorgverantwoordelijke. Hij beoordeelt of de maatregelen opgenomen in het zorgplan voldoen om het aanzienlijke risico op ernstige schade weg te nemen en of het zorgplan voldoet aan de eisen van subsidiariteit, proportionaliteit, doelmatigheid en veiligheid. De beoordeling van het zorgplan door de onafhankelijke arts kan gezien worden als een intercollegiale toets en is bedoeld om de kwaliteit van de zorgplannen te verbeteren en te bezien of aan de algemene uitgangspunten voor het verlenen van verplichte zorg is voldaan. Dat houdt onder meer in dat de onafhankelijke arts moet toetsen of verplichte zorg echt noodzakelijk is en of alle alternatieven voor vrijwillige zorg zijn uitgeput. Ook moet hij toetsen of het familieperspectief of het perspectief vanuit de naaste en het maatschappelijk perspectief zijn meegenomen.11.
De rol van de geneesheer-directeur ziet dus voornamelijk op het verstrekken van informatie aan de psychiater. Dat blijkt tevens uit art. 5:10 en 5:11 Wvggz. Op basis van die informatie beoordeelt de psychiater of de verplichte zorg noodzakelijk is en of alle alternatieven voor vrijwillige zorg zijn uitgeput.
2.14
In art. 5:7 Wvggz zijn een aantal eisen opgenomen om als psychiater een medische verklaring af te kunnen geven. Aan een psychiater worden, kort samengevat, de volgende eisen gesteld (art. 5:7 Wvggz): Hij dient zonder beperkingen in het BIG-register als psychiater te zijn ingeschreven (sub a en b). De deskundige functioneert onafhankelijk ten opzichte van de zorgaanbieder (sub c). Ook mag de deskundige minimaal één jaar geen zorg aan betrokkene hebben verleend (sub d).
2.15
Over het vereiste dat de deskundige onafhankelijk dient te zijn ten opzichte van de zorgaanbieder is in de Nota van wijziging het volgende opgemerkt:
“De arts dient verder onafhankelijk te functioneren van de zorgaanbieder. Dat houdt niet in dat de arts niet in dienst mag zijn van de zorgaanbieder. Dat laatste zou niet praktisch zijn gelet op de schaalgrootte van de ggz-instellingen. GGZ Nederland en de NVvP hebben hier naar aanleiding van de consultatie over de nota van wijziging ook op gewezen. De zorgaanbieder moet er wel voor zorgen dat de arts in de uitoefening van zijn functie ten behoeve van deze wet onafhankelijk kan functioneren. Zo dient de zorgaanbieder zich ter zake te onthouden van het geven van aanwijzingen. De omstandigheid dat de arts daarbij in dienst is van de zorgaanbieder hoeft hieraan niet in de weg te staan, aldus ook de Hoge Raad (HR 15 april 2011, JVGGZ 2011/17). De onafhankelijkheid moet vooral gewaarborgd zijn in de relatie tot betrokkene. Daarom is de eis uit de Wet bopz overgenomen dat de arts minimaal één jaar geen zorg heeft verleend aan betrokkene. Dit voorkomt dat de arts als zorgverlener wellicht een dusdanige band met betrokkene heeft opgebouwd dat dat een obstakel zou kunnen zijn voor het vormen van een onafhankelijk oordeel. De LPGGZ heeft er naar aanleiding van de consultatie over de nota van wijziging nog op gewezen dat de rol van de onafhankelijke arts om een extra waarborg vraagt, namelijk een roulatiesysteem waardoor voorkomen kan worden dat steeds dezelfde arts wordt gevraagd om medische verklaringen af te geven. Het is aan het veld om indien gewenst hier nadere invulling aan te geven.”12.
2.16
De geneesheer-directeur is vaak een psychiater. Uit de parlementaire geschiedenis volgt met zoveel woorden dat ook een geneesheer-directeur gevraagd kan worden een medische verklaring op te stellen.
“De geneesheer-directeur
De geneesheer-directeur is degene die belast is met de zorg voor de algemene gang van zaken en de gang van zaken op geneeskundig gebied in de accommodatie waar zorg en verplichte zorg worden verleend door of namens een zorgaanbieder. Dit hoeft overigens niet één geneesheer-directeur per instelling te zijn. Vanwege de schaalgrootte van de meeste ggz-instellingen kunnen er per instelling meerdere artsen zijn die de functie van geneesheer-directeur vervullen. De geneesheer-directeur zal altijd een op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg geregistreerde arts moeten zijn. In de praktijk zal hij veelal een psychiater zijn. Het is echter ook denkbaar dat de geneesheer-directeur een verslavingsarts, een specialist ouderengeneeskunde of een arts voor verstandelijk gehandicapten is, hoewel de laatstgenoemden vooral te vinden zullen zijn in resp. instellingen voor geriatrische ouderen en instellingen voor verstandelijk beperkte mensen. Mocht een geneesheer-directeur worden gevraagd op basis van eigen onderzoek een onafhankelijke medische verklaring af te geven als bedoeld in artikel 5:10, dan zal ook hij moeten voldoen aan alle eisen genoemd in artikel 5:913. [onderstreping A-G].”14.
2.17
Het cassatiemiddel stelt de vraag aan de orde of de geneesheer-directeur ook een medische verklaring kan afgeven voor een betrokkene die verblijft bij een zorgaanbieder waar de geneesheer-directeur in dienst is. Is de geneesheer-directeur dan wel 'onafhankelijk ten opzichte van de zorgaanbieder' zoals art. 5:7 Wvggz vereist? In art. 2:3 Wvggz is bepaald dat de zorgaanbieder er zorg voor draagt dat de geneesheer-directeur zijn taken op grond van de Wvggz naar behoren kan uitvoeren en dat de zorgaanbieder de onafhankelijkheid van de geneesheer-directeur jegens de raad van bestuur van de zorgaanbieder waarborgt. De zorgaanbieder geeft geen aanwijzingen aan de geneesheer-directeur ten aanzien van zijn taakuitoefening. Zo mag de raad van bestuur geen instructies geven over de wijze waarop de voorbereiding van een zorgmachtiging plaatsvindt voor een bepaalde patiënt of bepaalde categorieën van patiënten. Ook instructies over het ontslag van een bepaalde patiënt of bepaalde categorieën van patiënten behoren achterwege te blijven.15.Over de onafhankelijke positie van de geneesheer-directeur is in de eerste Nota van wijziging opgenomen:
“De geneesheer-directeur kan de regierol nu en straks vervullen, omdat hij voldoende distantie heeft tot de werkvloer en verstand van zaken en bewezen ervaring heeft. Ook ten opzichte van een raad van bestuur heeft de geneesheer-directeur een onafhankelijke positie, omdat hij op grond van dit wetsvoorstel zelfstandig een aantal bevoegdheden heeft. Het gaat hier bijvoorbeeld om het besluit om de zorgmachtiging voortijdig en al dan niet voorwaardelijk te beëindigen, verlof te verlenen of om het besluit betrokkene over te plaatsen. De geneesheer-directeur dient zijn taken op grond van deze wet onafhankelijk uit te kunnen voeren ten opzichte van de raad van bestuur. Als extra waarborg hiervoor zijn in het met deze nota van wijziging aangepaste artikel 2.3 van dit voorstel nog enkele bepalingen ter zake opgenomen. Op grond hiervan dient de raad van bestuur ervoor te zorgen dat de geneesheer-directeur bovengenoemde taken/bevoegdheden naar behoren en op onafhankelijke wijze kan uitvoeren. Daarbij is gesteld dat de raad van bestuur hierover geen aanwijzingen kan geven. Overigens is bij een aantal instellingen de onafhankelijke positie van de geneesheer-directeur nu al extra gewaarborgd via de benoeming van de geneesheer-directeur door de raad van toezicht. Benoeming door de raad van toezicht wordt met dit wetsvoorstel echter niet verplicht gesteld omdat dat niet passend is binnen de werkingssfeer van dit wetsvoorstel.”16.
2.18
De officier van justitie is uiteindelijk verantwoordelijk voor het voorbereiden van de zorgmachtiging en het indienen van een verzoekschrift bij de rechter. Enkel voor het zorginhoudelijke deel van de zorgmachtiging wijst de officier van justitie dus een geneesheer-directeur aan (art. 5:4 lid 1, aanhef en onder a, Wvggz). Er vindt nauw overleg plaats tussen de officier van justitie en de geneesheer-directeur en gezamenlijk dragen zij er zorg voor dat de rechter zal kunnen beschikken over een volledig dossier, waarin alle relevante informatie (zorginhoudelijk, naasten en familie, lokaal domein, strafrechtelijke informatie) is gebundeld ten behoeve van de rechterlijke toets. Over wie welke rol vervult is in de Tweede nota van wijziging nog het volgende opgemerkt:
“Het feit dat de verzoekerrol bij het openbaar ministerie wordt belegd, laat onverlet dat de geneesheer-directeur een belangrijke rol heeft bij de voorbereiding, uitvoering en (tussentijdse) beëindiging van de verplichte zorg. Hij wijst de zorgverantwoordelijke aan, zorgt voor een onafhankelijke medische verklaring en adviseert de officier van justitie over het door de zorgverantwoordelijke opgestelde zorgplan (zijn bijvoorbeeld de alternatieven voor verplichte zorg voldoende overwogen) en of het eventuele eigen plan van aanpak voldoende is om verplichte zorg te voorkomen. Daarnaast bewaakt hij intern de kwaliteit van de verplichte zorg en beslist hij over de beëindiging daarvan, behoudens uitzonderingen. Wat betreft de verantwoordelijkheid voor het feitelijk in gang zetten van de zorgverlening aan de betrokkene dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de tenuitvoerlegging en de uitvoering van de zorgmachtiging. De geneesheer-directeur is verantwoordelijk voor de uitvoering van de zorgmachtiging. De tenuitvoerlegging is bij het openbaar ministerie belegd. Deze tenuitvoerlegging houdt in dat het openbaar ministerie een afschrift van de zorgmachtiging doet toekomen aan de in die zorgmachtiging opgenomen zorgaanbieder. Daarmee is de officier van justitie eindverantwoordelijke voor het proces en is de geneesheer-directeur eindverantwoordelijk voor de zorginhoud. Het verzoekschrift aan de rechter bereiden zij gezamenlijk voor. De officier van justitie is uiteindelijk diegene die op grond van alle informatie beslist of hij een verzoekschrift voor een zorgmachtiging indient bij de rechter. Een aantal personen, bedoeld in artikel 5:2, vijfde lid, kan hem vragen alsnog een verzoekschrift in te dienen indien hij besluit geen zorgmachtiging in te dienen. Indien uit de medische verklaring blijkt dat er sprake is van een psychische stoornis en als gevolg daarvan ernstig nadeel, is de officier van justitie verplicht dit alsnog te doen.”17.
2.19
Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de geneesheer-directeur een regierol heeft en er voor moet zorgen dat het openbaar ministerie de beschikking krijgt over alle zorg inhoudelijke informatie. De taken van de geneesheer-directeur zien, zoals het incidenteel cassatieberoep terecht opmerkt, echter niet op een controle van de (materiele inhoud van de) medische verklaring. De wet geeft de geneesheer-directeur wel een taak om de officier van justitie te adviseren over het door de zorgverantwoordelijke opgestelde zorgplan en het opgestelde eigen plan van aanpak. Deze plannen staan echter los van de medische verklaring. De geneesheer-directeur kan als van de zorgaanbieder onafhankelijke deskundige een medische verklaring afgeven, mist hij voldoet aan de eisen die aan een onafhankelijke deskundige worden gesteld in art. 5.7 Wvggz. De klacht in het incidentele middel is dan ook gegrond, maar kan bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. De rechtbank heeft immers de zorgmachtiging toegewezen.
2.20
Zoals uit het voorgaande volgt belet de regierol van de geneesheer-directeur hem niet om een medische verklaring op te stellen. Ook kan de geneesheer-directeur zijn taak onafhankelijk van de zorgaanbieder uitvoeren, zodat ook de geneesheer-directeur een onafhankelijk deskundige is overeenkomstig de jurisprudentie van het EHRM. Niet is gebleken dat het Korošec-arrest onder de Wvggz een andere betekenis heeft gekregen. Dit betekent dat net als onder de Wet Bopz ook de geneesheer-directeur de medische verklaring kan afgeven, mits hij ook aan de andere voorwaarden van art. 5:7 Wvggz voldoet. In de onderhavige zaak is niet gebleken dat de geneesheer-directeur niet voldoet aan de vereisten van art. 5:7 Wvggz. De rechtbank mocht de beslissing dan ook baseren op de in het geding gebrachte medische verklaring. De onderdelen van het principaal cassatieberoep falen dan ook.
3. Conclusie in het principale en incidentele cassatieberoep
De conclusie strekt tot verwerping van het principale en incidentele cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑07‑2020
De beschikking is later schriftelijk uitgewerkt. In de schriftelijke uitwerking (p. 4) ontbreekt de datum waarop de schriftelijke uitwerking heeft plaatsgevonden.
EHRM 24 oktober 1979, ECLI:NL:XX:1979:AC6700, NJ 1980/114, m.nt. EAA, rov. 39.
EHRM 5 oktober 2000, ECLI:NL:XX:2000:AS7846, BJ 2001/36, m.nt. W. Dijkers.
Zie rov. 4.4 HR 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ1112, NJ 2007/132, m.nt. J. Legemaate (BJ 2007/2, m.nt. W. Dijkers).
EHRM 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, AB 2016/167
Zie ook W.J.A.M. Dijkers, 'Korosec in de psychiatrie', Trema 2018/1, p. 3-4.
HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2383, NJ 2017/353..
ECLI:NL:PHR:2017:916.
Zie art. 5 en 16 Wet Bopz.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 32 399, nr. 10, p. 87.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 32 399, nr. 10, p 46.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 32 399, nr. 10, p. 86.
Oorspronkelijk was dit art. 5:9 van het wetsvoorstel (Kamerstukken II 32 399, nr. 2). Bij Nota van wijziging (Kamerstukken II, 2013-2014, 32 399, nr. 10, p. 85) is dit gewijzigd in art. 5:7.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 32 399, nr. 10, p. 41-42.
Zie P. Vlaardingerbroek, T&C PFR, commentaar op art. 2:3 Wvggz.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 32 399, nr. 10, p. 44
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 32 399, nr. 25, p. 95.
Beroepschrift 02‑07‑2020
[Hoge Raad der Nederlanden
PDA BALIE
Ingekomen]
[- 2 JULI 2020]
[Behandelaar:
Zaaknummer:]
VERWEERSCHRIFT
TEVENS HOUDENDE INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP
C 20/01750
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen:
De Officier van Justitie in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de Officier van Justitie) kiest in deze zaak domicilie te Den Haag aan de Bezuidenhoutseweg nr. 57 (2594 AC), gebouw New Babylon (postbus 11756, 2502 AT), ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad mr. M.M. van Asperen, die door de Officier van Justitie is aangewezen om dit verweerschrift in te dienen en hem ook overigens in cassatie te vertegenwoordigen.
De Officier van Justitie heeft kennis genomen van het verzoekschrift tot cassatie dat op 9 juni 2020 ter griffie van de Hoge Raad is ingediend door mr. M.E. Bruning, advocaat bij de Hoge Raad, en kantoorhoudende aan de Alexanderstraat nr. 10 (2514 JL) te Den Haag, namens
[verzoeker] (hierna: verzoeker), wonende te [woonplaats],
bij welk verzoekschrift beroep in cassatie is ingesteld tegen de beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland van 11 maart 2020 onder rekestnr. C/16/497764 FL RK 20-303 gegeven tussen de Officier van Justitie als verzoeker en verzoeker als verweerder.
De zaak betreft de verlening van een zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).
De Officier van Justitie legt hierbij het dossier van de feitelijke instantie over.
De Officier van Justitie verweert zich als volgt tegen dit cassatieberoep.
Inleiding
1
In de in cassatie bestreden beschikking heeft de rechtbank een zorgmachtiging verleend, geldig tot en met 13 september 2020, met als vorm van verplichte zorg onder meer opname in een accommodatie.
2
Ten behoeve van het verzoek van de Officier van Justitie tot verlening van deze zorgmachtiging is een medische verklaring overgelegd die is opgesteld door de geneesheer-directeur (hierna ook: gd) van het psychiatrisch ziekenhuis waarin verzoeker op grond van de Wet Bopz gedwongen was opgenomen.
3
Blijkens de in cassatie bestreden beschikking (rov. 2.1) heeft de advocaat van verzoeker primair aangevoerd dat de controlerende taak van de geneesheer-directeur zich niet verdraagt met het opstellen van een medische verklaring, omdat de wetgever die taken uitdrukkelijk heeft gescheiden. De rechtbank heeft dat primaire verweer afgewezen.
4
De beide onderdelen van het middel komen op tegen dit oordeel, onderdeel 1 uit nationaalrechtelijk perspectief, onderdeel 2 met een beroep op art. 5 EVRM. De Officier van Justitie meent dat de rechtbank het primaire verweer terecht heeft afgewezen, zij het dat zij daarvoor (in de eerste plaats) een ander uitgangspunt had moeten kiezen. Voordat hij ingaat op het middel formuleert de Officier van Justitie hierna daarom allereerst zijn incidenteel cassatieberoep.
Incidenteel cassatieberoep
5
De rechtbank overweegt in rov. 2.2, de laatste alinea, dat het juist is dat, als de medische verklaring en de bevindingen van de geneesheer-directeur zijn opgesteld door een en dezelfde psychiater, die dus ook de geneesheer-directeur is, de controlerende taak van de geneesheer-directeur illusoir wordt (omdat hij dan zichzelf controleert). De rechtbank overweegt in het verlengde hiervan dat om de door haar genoemde redenen, te weten dat (i) de gd de zorginhoudelijk verantwoordelijke functionaris is, (ii) de eerste ervaringen met de aangevraagde zorgmachtigingen het beeld geven dat de bevindingen van de gd, vanwege de inhoud en omvang ervan, niet heel veel toevoegen aan de medische verklaringen en (iii) de medische verklaringen, samen met de zorgplannen, de belangrijkste documenten zijn op basis waarvan de officier van justitie de afweging zal maken of hij een verzoekschrift om verlening van een zorgmachtiging zal indienen, het ontbreken van de controle op een door een gd opgestelde medische verklaring door een andere gd, niet de voorkeur geniet, maar niet leidt tot afwijzing van het verzoek.
Door aldus te oordelen geeft de rechtbank blijk van een onjuiste rechtsopvatting over de rol van de geneesheer-directeur in de Wvggz (in het kader van een verzoek om verlening van een zorgmachtiging) en de betekenis van de medische verklaring (in het kader van een verzoek om verlening van een zorgmachtiging). De gd heeft in de Wvggz immers geen controlerende rol ten opzichte van de ((materiële) inhoud van) de medische verklaring. De medische verklaring wordt opgesteld door een psychiater die voldoet aan de in art. 5:7 Wvggz gestelde eisen. De gd zorgt er in verband met de voorbereiding van het verzoek om een zorgmachtiging voor
- •
dat als zodanig een medische verklaring wordt opgesteld (art. 5:8, eerste lid, Wvggz);
- •
dat in die medische verklaring op bepaalde aspecten wordt ingegaan (art. 5:9, eerste lid; (en — uiteraard — niet hoe die aspecten in een individueel geval moeten worden beoordeeld en aan de orde zijn);
- •
dat de psychiater de zelfbindingsverklaring verkrijgt, voor zover aanwezig (art. 5:9, tweede lid);
- •
verstrekking aan de psychiater van de op grond van art. 5:4 lid 1 onder b en c verkregen gegevens1. (art. 5:10);
- •
verstrekking van de medische verklaring aan de officier van justitie (art. 5:11, eerste lid).
Geen van deze in de wet aan de gd toebedeelde taken ziet op een controle van de (materiële inhoud van de) medische verklaring of van het inhoudelijke werk van de psychiater die de medische verklaring opstelt2.. Van een controlerende taak van de gd die in de weg zou staan aan het opstellen van een medische verklaring is dan ook geen sprake. De Officier van Justitie licht dit voor zover nodig hierna nog verder toe.
5.1
Een geneesheer-directeur wordt in art. 1 onder i Wvggz omschreven als: arts als bedoeld in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, aangewezen door en in dienst van de zorgaanbieder en verantwoordelijk voor de algemene gang van zaken op het terrein van zorg en de verlening van verplichte zorg
5.2
De voorganger van de Wvggz, de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz), ging er zonder meer van uit dat de gd in voorkomend geval geneeskundige verklaringen opmaakte, vergelijk art. 16, eerste lid, en art. 5, eerste lid, Wet Bopz.
5.3
De Wvggz heeft de gd een centrale rol gegeven (en dat is iets anders dan een controlerende rol3.) bij onder meer de voorbereiding van een verzoek om een zorgmachtiging. De wet geeft de gd echter geen controlerende taak ten opzichte van de wijze waarop een medische verklaring (naar de inhoud) wordt opgemaakt. De wet geeft de gd slechts een beoordelende taak ten opzichte van het zorgplan (waarmee de psychiater die de medische verklaring opstelt niet van doen heeft).4. De gd draagt zijn bevindingen over dit zorgplan, alsmede de zorgkaart en het zorgplan, over aan de officier van justitie, zie art. 5:15, eerste en tweede lid. Blijkens art. 5:17, vierde lid, Wvggz doet hij de officier van justitie ook het voorstel voor een zorgmachtiging, het artikel schrijft voor welke gegevens daarin moeten worden opgenomen; geen van deze gegevens raakt de (inhoud van de) medische verklaring.5.
‘Blijkens de parlementaire geschiedenis is de gd eindverantwoordelijke voor het dossier, voor de complete samenstelling daarvan, en voor de kwaliteit6.. Uit dit laatste kan niet worden afgeleid dat de gd inhoudelijk de juistheid van de medische verklaring zou ‘toetsen’. Het is een beoordeling of (onder meer) de medische verklaring voldoende is voor de onderbouwing van een verzoekschrift.’
5.4
Art. 2:3, tweede lid, Wvvgz bepaalt dat de gd onafhankelijk is ten opzichte van de zorgaanbieder bij de uitvoering van zijn taken op grond van de Wvggz:
‘De zorgaanbieder draagt er zorg voor dat de geneesheer-directeur zijn taken op grond van deze wet naar behoren kan uitvoeren en waarborgt de onafhankelijkheid van de geneesheer-directeur bij de uitvoering van zijn taken op grond van deze wet. De zorgaanbieder geeft de geneesheer-directeur geen aanwijzingen met betrekking tot diens taakuitvoering op grond van deze wet.’.
5.5
Als een gd een medische verklaring opmaakt, moet hij uiteraard voldoen aan eisen die in art. 5:7 aan een psychiater worden gesteld.
Die eisen aan de psychiater zijn:
- a.
hij staat als psychiater ingeschreven in een register als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;
- b.
aan deze zijn geen beperkingen opgelegd als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onderdeel e, en artikel 80, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;
- c.
hij functioneert onafhankelijk ten opzichte van de zorgaanbieder, en
- d.
hij heeft minimaal één jaar geen zorg verleend aan betrokkene.
5.6
De rechtbank heeft niet vastgesteld dat de gd in dit geval niet onafhankelijk functioneert ten opzichte van de zorgaanbieder, dan wel (overigens) niet voldoet aan de eisen die in art. 5:7 Wvggz aan een psychiater worden gesteld. In cassatie moet dus uitgangspunt zijn dat hij als onafhankelijk deskundige een medische verklaring kan opstellen ten behoeve van het verzoek om verlening van een zorgmachtiging.
5.7
De onafhankelijkheid van de gd als psychiater die een medische verklaring afgeeft is daarenboven gewaarborgd door zijn professionele deskundigheid en de controle die daarop vanuit de beroepsorganisatie wordt uitgeoefend.
5.8
Uit de wet blijkt niet van omstandigheden die aan het opstellen van een medische verklaring als hier aan de orde in de weg staan. Evenmin kan, gelet op het voorgaande, worden geconcludeerd dat de gd geen medical expert zou zijn als bedoeld in de rechtspraak van het EHRM.
5.9
De rechtbank heeft dus terecht het verweer van verzoeker dat de gd geen medische verklaring kon afgeven, gepasseerd.
Verweer tegen het principale middel
6
Het eerste onderdeel van het principale middel formuleert de klacht dat de rechtbank blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van het vereiste van een medische verklaring van een onafhankelijk psychiater. In de eerste plaats omdat deze psychiater onafhankelijk van de zorgaanbieder moet functioneren (onder a), in de tweede plaats omdat hij optreedt als bestuursorgaan in de zin van de Awb en daardoor niet als onafhankelijk psychiater kan fungeren (onder b); subonderdeel c bevat geen afzonderlijke klacht.
6.1
Dit onderdeel stuit af op wat in het incidenteel cassatieberoep naar voren is gebracht. Voorts merkt de Officier van Justitie nog het volgende op.
De gd functioneert onafhankelijk ten opzichte van de zorgaanbieder, en er is geen aanleiding te veronderstellen dat dat plots anders zou worden als hij een medische verklaring opmaakt.
‘Een verwijzing naar art. 26 lid 7 Wet zorg en dwang7. is zonder goede zin, alleen al nu het daar niet gaat om een gd en een wettelijk gegarandeerde onafhankelijkheid van die gd.’
6.2
Dat sprake is van gegevensuitwisseling, zoals het onderdeel nog naar voren brengt8., maakt een beoordeling van de onafhankelijkheid niet anders. De Officier van Justitie ziet geen (voor de onafhankelijkheid) relevant onderscheid tussen een situatie waarin de gd de relevante informatie verstrekt aan een andere psychiater die de medische verklaring opstelt en de situatie dat de gd deze medische verklaring opmaakt met de kennis van dezelfde gegevens.
6.3
Bij beslissingen op grond van de Wvggz fungeert de gd in voorkomend geval als bestuursorgaan9., waardoor regels als zorgvuldige voorbereiding van beslissingen op zijn handelen van toepassing zijn. Waarom dat zou afdoen aan zijn onafhankelijkheid valt niet in te zien. Bij het opstellen van een medische verklaring functioneert een gd overigens niet als bestuursorgaan in de zin van (art. 1:1 lid 1 onder b van) de Awb.
6.4
De rol van de gd als toetser op afstand bij de vraag of verplichte zorg moet voortduren (laatste alinea op p. 5 van het verzoekschrift), is geen andere dan onder de Wet Bopz, vergelijk hoofdstuk IV van die wet. Niettemin bepaalde diezelfde wet, als opgemerkt, dat de gd in voorkomend geval een geneeskundige verklaring kon opstellen. Niet valt ook in te zien wat hieraan, in het algemeen, in de weg zou staan. Dat is in ieder geval niet10. dat de gd in voorkomend geval een betrokkene en een vertegenwoordiger in de gelegenheid kan stellen te worden gehoord over een plan van aanpak dat verplichte zorg kan voorkomen11.. Van behandeling van een betrokkene of verlies van onafhankelijkheid is daarmee geen sprake.
7
Het tweede onderdeel van het principale middel formuleert de klacht dat de rechtbank vanwege de in onderdeel 1 aangevoerde redenen niet heeft geoordeeld en beslist in overeenstemming met een wettelijk voorgeschreven procedure en voorts dat zij heeft beslist met schending van het beginsel van gelijke wapenen (art. 6 lid 1 EVRM).
7.1
Het onderdeel kan, gelet op wat in het kader van onderdeel 1 is opgemerkt, niet slagen. Dat de gd nog andere taken heeft dan het opstellen van een medische verklaring was onder de Wet Bopz geen beletsel om een geneeskundige verklaring op te maken, en is dat ook niet onder de Wvggz. De Wvggz bepaalt nu juist uitdrukkelijk dat ook de gd onafhankelijk van de zorgaanbieder functioneert. De wet sluit in het geheel niet uit dat een gd in voorkomend geval een medische verklaring afgeeft, de procedure is dan ook in overeenstemming met de wet.
7.2
Anders dan het onderdeel (onder b) verder tot uitgangspunt neemt, is de gd, als opgemerkt, geen bestuursorgaan van de zorgaanbieder. De onafhankelijke positie van de gd is voorts nu juist in de wet gewaarborgd.
8
Gelet op al het voorgaande kan het principale middel niet tot cassatie leiden.
Redenen waarom:
de Officier van Justitie Uw Raad verzoekt het incidentele cassatieberoep gegrond te oordelen en het principale cassatieberoep te verwerpen; kosten rechtens.
Den Haag, 2 juli 2020
advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 02‑07‑2020
Achtereenvolgens, kort weergegeven, gegevens over eerdere machtigingen en maatregelen in het kader van verplichte zorg, en relevante politiegegevens of strafvorderlijke gegevens.
Dat de gd in zijn bevindingen aan de officier van justitie bericht dat, na beoordeling van de aanvraag om een zorgmachtiging en de bijbehorende documenten, zijns inziens aan de criteria van verplichte is voldaan, zoals In dit geval, maakt dat niet anders. Dat beperkt op generlei wijze de beoordeling(svrijheid) van de psychiater die de medische verklaring opstelt. De omstandigheid dat een gd bevindingen opstelt, maakt hem, omgekeerd, niet (op voorhand) niet onafhankelijk zoals bedoeld In de wet.
De wetgever heeft het ook een ‘regierol’ genoemd, vergelijk Kamerstukken II 2013–2014, 32 399, nr. 10, p. 44, de eerste zin van de eerste en tweede alinea. Daarvoor geldt hetzelfde: dat is geen controlerende rol of taak zoals kennelijk bedoeld door de rechtbank. Later wordt het woord ‘regierol’ overigens gebruikt voor het openbaar ministerie, vergelijk Kamerstukken II, 2015–2016, 32 399, nr. 25, p. 94, de tweede volle alinea. Daar wordt de rol van de gd als belangrijk gekwalificeerd bij de voorbereiding, uitvoering en (tussentijdse) beëindiging van de verplichte zorg. idem, p. 95, de tweede alinea.
Wat uiteraard niet wegneemt dat een arts — maar dat geldt voor elke arts — die een medische verklaring opstelt in voorkomend geval ook contact heeft met behandelaren en verzorgenden.
In de praktijk zijn de bevindingen over het zorgplan en het voorstel voor een zorgmachtiging veelal opgenomen in een document.
Kamerstukken II 2013–2014, 32 399, nr. 10, p. 43, de eerste twee alinea's.
P. 4 van het verzoekschrift, halverwege.
P. 3 van het verzoekschrift.
Overigens niet als bestuursorgaan van de zorgaanbleder, zoals het middel in de laatste alinea op p. 4 veronderstelt.
En anders dan het middelonderdeel op p. 4, de laatste alinea, doorlopend op p. 5, van het verzoekschrift, suggereert.
Beroepschrift 09‑06‑2020
TOEVOEGING VERLEEND DOOR DE RAAD VOOR RECHTSBIJSTAND (KENMERK 3KU1514)
Verzoekschrift tot cassatie
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen:
Verzoeker tot cassatie is de heer [verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1988, wonende te [woonplaats], verblijvend in GGZ Centraal, locatie De Rembrandthof te (1211 MS) Hilversum aan Laan van de Heelmeesters nr. 2 te dezer zake woonplaats kiezende aan de Alexanderstraat nr. 10 (2514 JL) te 's‑Gravenhage ten kantore van mr M.E. Bruning die als advocaat bij de Hoge Raad verzoekster tot cassatie in deze procedure vertegenwoordigt en dit verzoekschrift voor haar indient en heeft ondertekend.
Verzoeker stelt hierbij beroep in cassatie in tegen de mondelinge uitspraak c.q. de schriftelijk uitgewerkte beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, afdeling familierecht, gegeven en uitgesproken op 11 maart 2020, onder zaak-/rekestnummer C/16/497764 FL RK 20-303, tot verlening van een zorgmachtiging ten aanzien van verzoeker tot en met 13 september 2020 (art. 6:4 Wvggz).
Verzoeker (hierna: betrokkene) voert tegen deze (eind)beschikking(en) aan het navolgende
Middel van cassatie:
schending van het recht en/of tot nietigheid leidend verzuim van (wezenlijke) vormen, doordat de rechtbank heeft overwogen en beslist als in de hier ingelast en herhaald te beschouwen beschikking is vermeld en op die gronden heeft recht gedaan als in het dictum van deze beschikking(en) is omschreven, welk dictum als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, ten onrechte zulks om één of meer van de navolgende, waar nodig (MEDE) IN HUN ONDERLINGE VERBAND EN SAMENHANG te lezen redenen.
Achtergrond en essentie van deze zaak en klachten in cassatie
Het gaat in deze Wvggz-zaak om de verlening van een zorgmachtiging voor de duur van zes maanden in vervolg op een op 15 november 2019 verleende machtiging tot voortgezet verblijf onder de Wet Bopz (waarvan de geldigheidsduur verstreek op 15 maart 2020). Ten behoeve van de voorbereiding van het inleidende verzoekschrift heeft de geneesheer-directeur, na een persoonlijk onderhoud met betrokkene, de ‘medische verklaring’ als bedoeld in art. 5:8 en 7:11 lid 4 Wvggz als psychiater opgesteld en ondertekend.
Tijdens de mondelinge behandeling door de rechtbank, in de accommodatie alwaar betrokkene verblijft, heeft de raadsman van betrokkene als primair verweer gevoerd dat de controlerende taak van de geneesheer-directeur zich niet verdraagt met het opstellen van een medische verklaring omdat de wetgever die taken uitdrukkelijk heeft gescheiden, reden waarom het inleidende verzoek diende te worden afgewezen.
In de beschikking(en) heeft de rechtbank dit primair verweer verworpen en de zorgmachtiging verleend. Voor zover in cassatie van belang, overwoog de rechtbank daartoe het volgende (rov. 2.2):
‘Artikel 5:4, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet verplichte ggz (hierna: de wet) bepaalt dat de officier van justitie, zodra hij begint met de voorbereiding van een verzoekschrift van een zorgmachtiging […], een geneesheer-directeur aanwijst.
In de integrale artikelsgewijze toelichting op het artikel staat dat het voorbereiden van een zorgmachtiging nauw overleg tussen de officier van justitie en de geneesheer-directeur vraagt, omdat de geneesheer-directeur het zorginhoudelijke deel van de zorgmachtiging voorbereidt.
Artikel 5:8, eerste lid van de wet bepaalt dat de geneesheer-directeur zorgt voor een medische verklaring van een psychiater over de actuele gezondheidstoestand van de betrokkene.
De integrale artikelsgewijze toelichting zegt niets over de vraag of de geneesheer-directeur, die zelf ook psychiater is, ook de medische verklaring mag opstellen. Overigens is de rechtbank niet gebleken dat de wetgever daarover iets heeft gezegd.
Het is juist dat als de medische verklaring en de bevindingen van de geneesheer-directeur zijn opgesteld door een en dezelfde psychiater, die dus ook geneesheer-directeur is, de controlerende taak van de geneesheer- directeur illusoir wordt (hij controleert dan immers zichzelf). Toch leidt dat naar het oordeel van de rechtbank er niet toe dat het verzoek om die reden moet worden afgewezen omdat de geneesheer-directeur de zorginhoudelijk verantwoordelijke functionaris is. En de eerste ervaringen van de rechtbank met aangevraagde zorgmachtigingen geven het beeld dat de bevindingen van de geneesheren-directeuren, vanwege de inhoud en omvang ervan, niet heel veel toevoegen aan de medische verklaringen. En die laatste zijn naar het oordeel van de rechtbank, samen met de zorgplannen, de belangrijkste documenten op basis waarvan de officier van justitie de afweging zal maken of hij een verzoekschrift zal indienen om een zorgmachtiging af te geven. Dat maakt dat ontbreken van de controle op een door een geneesheer-directeur opgestelde medische verklaring door een andere geneesheer-directeur, niet de voorkeur geniet, maar niet leidt tot afwijzing van het verzoek. Het primaire verzoek van de advocaat wijst de rechtbank af.’
Daarop oordeelde de rechtbank op grond van de ‘overgelegde stukken’ waaronder de medische verklaring dat zij het punt van de advocaat ten aanzien van de medische verklaring niet volgde, dat aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz werd voldaan en dat de zorgmachtiging kon worden verleend voor de verzochte duur van 26 weken (tot en met 13 september 2020).
Betrokkene kan zich niet verenigen met de gang van zaken en beschikkingen van de rechtbank en voert, in het belang van de rechtsontwikkeling, rechtszekerheid en rechtseenheid onder de sinds 1 januari 2020 geldende Wvggz, de volgende TWEE MIDDELONDERDELEN aan.
1
De rechtbank nam in rov. 2.2 in haar oordeelsvorming terecht tot uitgangspunt dat ‘als de medische verklaring en de bevindingen van de geneesheer-directeur zijn opgesteld door een en dezelfde psychiater, die dus ook geneesheer-directeur is, de controlerende taak van de geneesheer-directeur illusoir wordt (hij controleert dan immers zichzelf)’, en dat ‘medische verklaringen (…), samen met de zorgplannen, de belangrijkste documenten op basis waarvan de officier van justitie de afweging zal maken of hij een verzoekschrift zal indienen om een zorgmachtiging af te geven’. Door te oordelen en beslissen op de wijze en gronden als in rov. 2.2 vermeld, heeft de rechtbank echter blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting over de door de Wvggz, met inachtneming van art. 5 en 6 EVRM, aan de ‘medische verklaring’ van een ‘onafhankelijk psychiater’ te stellen eisen.
Deze algemene rechtsklacht wordt hieronder als volgt nader uitgewerkt.
a.
Immers, de rechtbank heeft in haar oordelen en beslissing miskend dat het hier niet alleen gaat om toepassing van art. 5:4 lid 1, aanhef en onder a, en art. 5:8 lid 1 Wvggz, maar ook en vooreerst om de voorwaarde van art. 5:7 onderdeel c Wvggz dat de psychiater die de medische verklaring over de actuele gezondheidstoestand van de betrokkene opstelt ‘functioneert onafhankelijk ten opzichte van de zorgaanbieder’.
Volgens de uit de parlementaire toelichting blijkende bedoeling van de wetgever wordt daaronder het volgende verstaan en begrepen (Nota van Wijziging):1.
‘(…) De arts dient verder onafhankelijk te functioneren van de zorgaanbieder. Dat houdt niet in dat de arts niet in dienst mag zijn van de zorgaanbieder. Dat laatste zou niet praktisch zijn gelet op de schaalgrootte van de ggz-instellingen. GGZ Nederland en de NVvP hebben hier naar aanleiding van de consultatie over de nota van wijziging ook op gewezen. De zorgaanbieder moet er wel voor zorgen dat de arts in de uitoefening van zijn functie ten behoeve van deze wet onafhankelijk kan functioneren. Zo dient de zorgaanbieder zich ter zake te onthouden van het geven van aanwijzingen. De omstandigheid dat de arts daarbij in dienst is van de zorgaanbieder hoeft hieraan niet in de weg te staan, aldus ook de Hoge Raad (HR 15 april 2011, JVGGZ 2011/17). De onafhankelijkheid moet vooral gewaarborgd zijn in de relatie tot betrokkene. Daarom is de eis uit de Wet bopz overgenomen dat de arts minimaal één jaar geen zorg heeft verleend aan betrokkene. Dit voorkomt dat de arts als zorgverlener wellicht een dusdanige band met betrokkene heeft opgebouwd dat dat een obstakel zou kunnen zijn voor het vormen van een onafhankelijk oordeel. (…)’
Onderstrepingen toegevoegd, adv.
De wetgever gaat in dit verband ervan uit dat de geneesheer-directeur in dienst is van de zorgaanbieder (zie de toelichting bij art. 5:11, Nota van wijziging, blz. 87). Bij de uitoefening van zijn ‘zorginhoudelijke kerntaak’ als bedoeld in hoofdstuk 5 heeft de geneesheer-directeur volgens de wetgever (Tweede nota van wijziging):2.
‘een belangrijke rol (…) bij de voorbereiding, uitvoering en (tussentijdse) beëindiging van de verplichte zorg. Hij wijst de zorgverantwoordelijke aan, zorgt voor een onafhankelijke medische verklaring en adviseert de officier van justitie over het door de zorgverantwoordelijke opgestelde zorgplan (zijn bijvoorbeeld de alternatieven voor verplichte zorg voldoende overwogen) en of het eventuele eigen plan van aanpak voldoende is om verplichte zorg te voorkomen. Daarnaast bewaakt hij intern de kwaliteit van de verplichte zorg en beslist hij over de beëindiging daarvan, behoudens uitzonderingen. (…) De geneesheer-directeur is verantwoordelijk voor de uitvoering van de zorgmachtiging. De tenuitvoerlegging is bij het openbaar ministerie gelegd. Deze tenuitvoerlegging houdt in dat het openbaar ministerie een afschrift van de zorgmachtiging doet toekomen aan de in die zorgmachtiging opgenomen zorgaanbieder. Daarmee is de officier van justitie eindverantwoordelijke voor het proces en is de geneesheer-directeur eindverantwoordelijk voor de zorginhoud. Het verzoekschrift aan de rechter bereiden zij gezamenlijk voor. (…)’
Onderstreping toegevoegd, adv.
Niet alleen tussen de officier van justitie en de geneesheer-directeur vindt in het kader van de voorbereiding van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging een gegevensuitwisseling plaats, ook met onder meer de gemeente, ‘een onafhankelijk arts’ en de rechter wordt informatie uitgewisseld (waaronder aanwezige justitiële, strafvorderlijke en politiegegevens), die de officier van justitie aan de geneesheer- directeur heeft verstrekt voor het beoordelen van het zorgplan en voor het bepalen van de mate van beveiliging bij de uitvoering van de verplichte zorg:3.
‘(…) De geneesheer-directeur verschaft deze gegevens aan de psychiater ten behoeve van het opstellen van de medische verklaring (…). De psychiater moet over deze gegevens beschikken om in de medische verklaring de gevaarzetting te kunnen beoordelen. (…) Deze medische verklaring kan ook als inhoud bevatten dat er geen sprake is van een stoornis of ernstig nadeel.’
Onderstreping toegevoegd, adv.
De toelichting benadrukt dat de medische verklaring moet worden opgesteld door ‘de onafhankelijke psychiater’. Dit betekent dan niet dat de psychiater die de medische verklaring opstelt niet in dienst mag zijn bij de zorgaanbieder die de zorg verleent ‘mits hij aan de eisen van artikel 5:7 voldoet’ (zie Tweede nota van wijziging, blz. 118).
Zoals de rechtbank in rov. 2.2 constateert, bevat deze parlementaire toelichting op de regeling van hoofdstuk 5 Wvggz niet een concrete beantwoording van de vraag of de geneesheer-directeur die zelf psychiater is in dienst van de zorgaanbieder, ook de medische verklaring als bedoeld in art. 5:8 lid 1 BW kan en mag opstellen. Het enkele feit dat de wetgever niet ‘daarover iets heeft gezegd’, betekent echter niet dat de geneesheer-directeur naar de bedoeling van de wetgever aldus wel bevoegd is om als psychiater de medische verklaring op te stellen. Dit strookt namelijk niet met de (letterlijke) tekst van de voorwaarde van art. 5:7 onderdeel c Wvggz dat hij als psychiater ‘onafhankelijk ten opzichte van de zorgaanbieder’ moet functioneren, en de daaraan ten grondslag liggende bedoeling van de wetgever dat de geneesheer-directeur bij de uitoefening van zijn zorginhoudelijk kerntaak in het kader van de voorbereiding van het verzoek van de officier van justitie voor een zorgmachtiging ‘zorgt voor een onafhankelijke medische verklaring’. Daarin ligt besloten dat deze van een andere psychiater dan de geneesheer-directeur afkomstig zal dienen te zijn nu volgens de wetgever de zorgaanbieder bij wie de geneesheer-directeur in dienst is, ervoor moet zorgen dat die arts ‘in de uitoefening van zijn functie ten behoeve van deze wet onafhankelijk kan functioneren’, reden waarom de zorgaanbieder zich ook dient te onthouden van het geven van aanwijzingen aan die andere, onafhankelijke, arts. Dat naar het oordeel van de rechtbank de geneesheer-directeur die zelf psychiater is, de medische verklaring mag opstellen, is dus in strijd met de wet (art. 5:7 onder c) en vindt bovendien geen steun in de bedoeling van de wetgever bij de Wvggz.
Dit oordeel wijkt overigens, systematisch, ook af van de regeling van art. 26 Wzd, waarvan lid 7 voorschrijft dat als een cliënt volgens die wet al in een accommodatie verblijft, de (in lid 5 onder d bedoelde) medische verklaring niet kan/mag worden verstrekt door een ‘arts die verbonden is aan de desbetreffende zorgaanbieder’.
b.
Als de rechtbank van oordeel was dat de geneesheer-directeur, die ‘in dienst’ is ‘van de zorgaanbieder’, als psychiater kon worden geacht (voldoende) ‘onafhankelijk’ te zijn omdat zij niet bij de behandeling van betrokkene betrokken was (geweest), en in de hoedanigheid van zorginhoudelijk verantwoordelijk functionaris steeds bevoegd is om een medische verklaring op te stellen, heeft de rechtbank miskend dat de geneesheer-directeur optreedt als ‘bestuursorgaan’ in de zin van de Awb bij uitoefening van de zorginhoudelijke kerntaak in het kader van de voorbereiding van het verzoek van de officier van justitie voor een zorgmachtiging, de uitvoering en (tussentijdse) beëindiging van de verplichte zorg voor psychiatrische patiënten, en de geneesheer-directeur als bestuursorgaan voor de zorgaanbieder handelt en beslist. Daardoor kan de geneesheer-directeur niet worden geacht ‘onafhankelijk ten opzichte van de zorgaanbieder’ te functioneren als bedoeld in art. 5:7 onder c Wvggz.
Immers, nadat de officier van justitie in het kader van de voorbereiding van een verzoek voor een zorgmachtiging de geneesheer-directeur heeft aangewezen en de in art. 5:4 lid 1 vermelde gegevens heeft verstrekt, dient de geneesheer-directeur als bestuursorgaan van de zorgaanbieder daarvan onder anderen de betrokkene, de advocaat en de patiëntenvertrouwenspersoon schriftelijk te informeren (lid 2), stelt de geneesheer-directeur na overleg met de officier van justitie de betrokkene en de vertegenwoordiger in de gelegenheid om te worden gehoord over de vraag of de voorbereiding van een verzoek wordt geschorst om de betrokkene een plan van aanpak te laten opstellen die verplichte zorg voorkomt (art. 5:5), vraagt hij een ‘medische verklaring’ van de onafhankelijk psychiater — als bedoeld in art. 5:7 (zie ONDER 1.A) — over de actuele gezondheidstoestand van betrokkene en of uit diens gedrag als gevolg van zijn psychische stoornis ernstig nadeel voortvloeit (art. 5:8) om te kunnen beoordelen of verplichte zorg kan worden voorkomen met dit plan van aanpak (artt. 5:9,5:10) waarna de geneesheer-directeur de medische verklaring verstrekt aan de officier van justitie die op grond van haar inhoud beoordeelt de voorbereiding van een verzoekschrift wel of niet te beëindigen (artt. 5:11, 5:16 e.v.). Als uit de medische verklaring blijkt dat met het plan van aanpak verplichte zorg wordt voorkomen, kan de geneesheer-directeur de officier van justitie adviseren om de voorbereiding van een verzoek voor een zorgmachtiging te beëindigen.4.
Zoals onder de Wet Bopz, zijn in de voorbereidingsfase op de geneesheer-directeur bij uitoefening van zijn taken als bestuursorgaan de Awb-normen van toepassing waarbij de regels voor zorgvuldige voorbereiding en besluitvorming (zie o.m. artt. 3:2-3:4 en 3:46 Awb) samenvallen met de gezondheidsrechtelijke kwaliteitseisen.5. Volgens de uit de parlementaire toelichting blijkende bedoeling van de wetgever treedt de geneesheer-directeur in het kader van zijn zorginhoudelijke kerntaak zo niet alleen op als ‘bewaker van de kwaliteit van de verplichte zorg’ maar ook steeds als ‘toetser op afstand’ van de uitgangspunten daarvoor in hoofdstuk 2 van de Wvggz.6. Daarom zal de geneesheer-directeur ook bij de uitvoering van de zorgmachtiging de noodzaak voor verplichte zorg voortdurend toetsen, en (moeten) beslissen tot tussentijdse beëindiging van verplichte zorg als naar zijn overtuiging geen noodzaak meer bestaat en niet langer wordt voldaan aan de criteria van artt. 3:3 en 3.47.
Gelet op het vorenstaande kan, anders dan de rechtbank kennelijk en ten onrechte van oordeel was, de geneesheer-directeur als de zorginhoudelijk verantwoordelijk functionaris die ook psychiater is, niet worden geacht ‘onafhankelijk ten opzichte van de zorgaanbieder’ te kunnen functioneren, zoals art. 5:7, aanhef en onder c, Wvggz voorschrijft. De geneesheer-directeur zal bij voorbereiding van een verzoek voor een zorgmachtiging als (onafhankelijk) bestuursorgaan binnen de zorgaanbieder de noodzaak voor verplichte zorg in zijn hoedanigheid van ‘toetser op afstand’ ook voortdurend moeten toetsen aan de uitgangspunten in hoofdstuk 2 van de Wvggz. Zoals de rechtbank (in cassatie onbestreden) overweegt, wordt deze controlerende taak van de geneesheer-directeur illusoir ‘als de medische verklaring en de bevindingen van de geneesheer-directeur zijn opgesteld door een en dezelfde psychiater, die dus ook geneesheer-directeur is’ omdat hij als bestuursorgaan dan zichzelf controleert, en de wet niet voorziet in de controle op een door een geneesheer-directeur opgestelde medische verklaring door een andere geneesheer-directeur. Zulks verdraagt zich evenwel niet met de bedoeling van de wetgever bij het vereiste in art. 5:7, onder c, waardoor de medische verklaring niet voldoet aan de door de wet gestelde eisen en niet is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg in de Wvggz.
c.
Gelet op het voorgaande oordeelde en besliste de rechtbank aldus ten onrechte dat was voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz en zij het punt van de advocaat ten aanzien van de medische verklaring niet zou volgen, waardoor de beslissing tot verlening van de zorgmachtiging mede is gebaseerd op de door de geneesheer-directeur opgestelde medische verklaring. Dat volgens eigen ervaring van de rechtbank ‘bevindingen van geneesheer-directeuren niet heel veel toevoegen aan de medische verklaringen’, laat dit alles onverlet. Het gaat eraan voorbij dat in deze zaak de geneesheer-directeur in de medische verklaring nu juist als psychiater zijn bevindingen, na persoonlijk onderhoud met betrokkene, neerlegde voor het verzoek van de officier van justitie voor een zorgmachtiging.
2
Om de ONDER 1 aangevoerde redenen heeft de rechtbank dan ook niet geoordeeld en beslist ‘in accordance with a procedure prescribed by law’ ten behoeve van ‘lawful detention of [a person] of unsound mind’ in de zin bedoeld in art. 5 lid 1, onderdeel e, en lid 4 EVRM (en de daarop gevormde jurisprudentie van het EHRM) en heeft de rechtbank geoordeeld en beslist met schending van het in art. 6 lid 1 EVRM neergelegd beginsel van ‘equality of arms’, c.q. berechting in een eerlijk proces, door de beslissing te baseren op de door de geneesheer-directeur opgestelde medische verklaring. Deze rechtsklachten worden hieronder als volgt nader uitgewerkt.
a.
Immers, in gevallen als het onderhavige waar de geneesheer-directeur in dienst van de zorgaanbieder is en als psychiater de wettelijk vereiste medische verklaring opstelt in het kader van de voorbereiding van een verzoek aan de rechter voor een zorgmachtiging wordt niet voldaan aan het vereiste van ‘objective medical expertise’ onder art. 5, lid 1 en onder e, EVRM volgens de jurisprudentie van het EHRM. De geneesheer-directeur kan als bestuursorgaan dat de wet aanwijst als ‘bewaker van de kwaliteit van de verplichte zorg’ en ‘toetser op afstand’ binnen de zorgaanbieder (zie ONDER 1.B), niet worden geacht voldoende onafhankelijk en onpartijdig te zijn om ook in de hoedanigheid van psychiater (‘medical expert’) de medische verklaring op te stellen en het daarvoor onderzoek te doen die voor verplichte zorg is vereist. Het zal dezelfde geneesheer-directeur zijn die de officier van justitie adviseert over verdere voorbereiding van een verzoek aan de rechter voor een zorgmachtiging én die onafhankelijk moet kunnen besluiten om deze voorbereiding te beëindigen bij gebleken alternatieven voor verplichte zorg (plan van aanpak; zorgplan), of om bij uitvoering van een zorgmachtiging de verplichte zorg voortijdig te beëindigen. Daarom bestaat ‘objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid’, die eraan in de weg stond dat de door de geneesheer-directeur opgestelde medische verklaring door de rechtbank, als zodanig en zonder meer, in de beoordeling werd betrokken en aan de beslissing tot verlening van de zorgmachtiging ten grondslag is gelegd (vaste rechtspraak over art. 5 EVRM; zie o.m. EHRM 24 oktober 1979, NJ 1980/114Winterwerp vs. Nederland; EHRM 5 oktober 2000, BJ 2001/36Varbanou vs. Bulgarije).
b.
Daarmee, of daarnaast,8. miskende de rechtbank dat de omstandigheid dat de geneesheer-directeur als bestuursorgaan van de zorgaanbieder niet onafhankelijk c.q. onpartijdig was om ook als psychiater betrokkene persoonlijk te onderzoeken en de medische verklaring op te stellen ter voorbereiding van een verzoek voor de zorgmachtiging, volgens vaste rechtspraak van het EHRM leidt tot een schending van het door art. 6 lid 1 EVRM gewaarborgd recht(sbeginsel) van ‘equality of arms’, c.q. berechting in een eerlijk proces, omdat niet is voldaan aan de door het EHRM bedoelde onafhankelijke positie van de psychiater (‘medical expert’) in de hiërarchie ten opzichte van het bestuursorgaan (‘the experts' position within the hierarchy of the opposing party’; zie EHRM 5 juli 2007, NJ 2010/323Eggertsdóttir vs. Ijsland, rov. 47; EHRM 8 oktober 2015, AB 2016/167Korošec vs. Slovenië, rov. 52 en 54). Voor zover de rechtbank van oordeel was dat de in rov. 2.2 vermelde gronden voldoende zijn om in de hiërarchie ten opzichte van de zorgaanbieder objectief te rechtvaardigen dat de geneesheer-directeur als psychiater de vereiste medische verklaring opstelt ter voorbereiding van een verzoek aan de rechter voor een zorgmachtiging, en dat daaraan niet afdoet dat hij ook optreedt als bestuursorgaan van de zorgaanbieder, is dat oordeel onjuist omdat de in rov. 2.2 vermelde gronden deze conclusie niet kunnen dragen. Aldus miskende de rechtbank ook dat de onafhankelijkheid van de geneesheer-directeur als psychiater (‘medical expert’), die de medische verklaring opstelt als bedoeld in art. 5 lid 1 en onder e EVRM, in de gegeven omstandigheden ten opzichte van de zorgaanbieder niet voldoende is gewaarborgd nu volgens de wet er niet een ander dan de geneesheer-directeur als ‘toetser op afstand’ optreedt, waardoor de controlerende taak van de geneesheer-directeur illusoir is (geworden).
c.
Om de hiervóór ONDER 2.A EN 2.B aangevoerde redenen heeft de rechtbank, naar aanleiding van het primaire verweer van betrokkene, haar beslissing ten onrechte niet aangehouden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen door een, in de hiërarchie ten opzichte van de zorgaanbieder, daadwerkelijk onafhankelijke psychiater een nieuwe medische verklaring te laten opstellen, dan wel op de voet van art, 6:1 lid 5 Wvggz de contra-expertise van een andere deskundige te gelasten.
Conclusie
Op voormelde gronden vraagt betrokkene de Hoge Raad om de mondelinge uitspraak c.q. de schriftelijke beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, afdeling familierecht, gegeven en uitgesproken op 11 maart 2020, onder zaak- en rekestnummer C/16/497764 FL RK 20-303, te vernietigen en met zodanige afdoening als de Hoge Raad zal vermenen te behoren.
Den Haag, 9 juni 2020
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 09‑06‑2020
Kamerstukken II 2015–2016, 32 399, nr. 25, blz. 102. Zie ook blz. 164 bij art. 5:10: ‘De geneesheer-directeur verstrekt de ten behoeve van het opstellen van de medische verklaring de gegevens die hij heeft verkregen van de officier van justitie. De onafhankelijk psychiater heeft deze nodig voor een goed oordeel. Omdat het hier om vanuit privacy oogpunt gevoelige informatie gaat, is deze informatie alleen beschikbaar voor de geneesheer-directeur en de onafhankelijk psychiater.’
Zie de Nota van wijziging, kamerstukken II 2013–2014, nr. 10, blz. 84 (toelichting bij art. 5.7) en Tweede nota van wijziging, kamerstukken II 2015–2016, 32 399, nr. 25, blz. 95.
MvT, kamerstukken II 2009–2010, nr. 3, blz. 38.
Zie in deze zin ook bijv. in het kader van de beslissingen over tijdelijke interventies in crisissituaties waarin een zorgmachtiging of crisismaatregel met voorziet de MvT, kamerstukken II 2009–2010, nr. 3, blz. 92 (toelichting bij art. 8:11): ‘Indien de geneesheer-directeur vanuit zijn verantwoordelijkheid twijfelt aan de noodzaak van de interventies zal hij e zorgverantwoordelijke daar op aan moeten spreken, om daarmee invulling te geven aan zijn taak als bewaker van de kwaliteit van de verplichte zorg en toetser op afstand aan de uitgangspunten van hoofdstuk 2.’
Zie om de MvT kamerstukken II 2009–2010, 32 399, nr. 3, blz. 75–76 (toelichting bij art. 6.5) en blz. 95 (toelichting bij art. 8:20) en de Tweede nota van wijziging, kamerstukken II 2015-20916, 32 399, nr. 25, blz. 95 (zie ook hiervóór in en bij voetnoot 2).
Vgl. EHRM 27 maart 2008, Shtukaturov vs. Rusland, BJ 2008/41: ‘the Court has consistently held that the ‘procedural’ guarantees under Article 5 §§ 1 and 4 are broadly similar to those under Article 6 § 1 of the Convention.’ Zie in dezelfde zin HR 8 november 2013, ECLI:NX:HR:2013:1138, NJ 2014/150, JVggz 2014/4: ‘(…) te waarborgen dat hij als onafhankelijk psychiater de rechter in staat stelt op het verzoek te beslissen in een procedure die als geheel voldoet aan het vereiste van een eerlijk proces in de zin van art. 6 lid 1 EVRM’. Volgens W.J.A.M. Dijkers, ‘Korošec in de psychiatrie’, Trema 2018/1 par. 2: ‘Normen die zijn ontwikkeld voor een fair trial, doen zich ook gelden in rechtszaken waarin de persoonlijke vrijheid centraal staat. Als het gaat om een eerlijk proces betreffende maatregelen aangaande psychiatrische patiënten, vormen art 5 en 6 EVRM in verband hiermee als het ware een Siamese tweeling.’