Einde inhoudsopgave
Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
Artikel 48
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2022
- Bronpublicatie:
22-12-2021, Stb. 2022, 15 (uitgifte: 11-01-2022, kamerstukken: 35547)
- Inwerkingtreding
01-04-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-02-2022, Stb. 2022, 98 (uitgifte: 01-03-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Klacht- en tuchtrecht
Gezondheidsrecht / Ordening en verzekering
1.
Het berechtende college kan ten aanzien van een aan de tuchtrechtspraak onderworpen persoon een van de volgende tuchtrechtelijke maatregelen opleggen:
- a.
waarschuwing;
- b.
berisping;
- c.
geldboete van ten hoogste € 4 500;
- d.
schorsing van de bevoegdheid de aan de inschrijving verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor ten hoogste één jaar;
- e.
gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid in het register ingeschreven staande het betrokken beroep uit te oefenen;
- f.
doorhaling van de inschrijving in het register;
- g.
binding aan bijzondere voorwaarden om het beroep uit te oefenen waarvoor de beroepsbeoefenaar in het register is ingeschreven.
2.
Bij de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het register kan het berechtende college aan de beroepsbeoefenaar, indien gedragingen van de beroepsbeoefenaar een gevaar kunnen opleveren voor de veiligheid van personen, beperkingen opleggen met betrekking tot het beroepsmatig handelen op het gebied van de individuele gezondheidszorg.
3.
De volgende maatregelen kunnen gezamenlijk worden opgelegd en gelden voor de toepassing van de aanhef van het eerste lid en van artikel 69, derde lid, als één maatregel:
- a.
de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onder c en d;
- b.
de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onder d en e;
- c.
de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onder e en g.
4.
In gevallen waarin de berechting plaatsvindt met toepassing van artikel 47, vierde lid, kan, in plaats van de in het eerste lid van het onderhavige artikel, onder f, bedoelde maatregel, als maatregel worden opgelegd een ontzegging van het recht wederom in het register te worden ingeschreven.
5.
Opgelegde geldboeten komen ten bate van de Staat. Bij het opleggen van een geldboete kunnen twee of meer termijnen worden vastgesteld, waarin zij moet worden voldaan.
6.
De maatregel van doorhaling, bedoeld in het eerste lid, onder f, wordt vanwege Onze Minister ten uitvoer gelegd. Indien de maatregel van doorhaling van de inschrijving niet ten uitvoer kan worden gelegd omdat de inschrijving reeds om andere redenen is doorgehaald, geldt de datum van de om andere reden uitgevoerde doorhaling als datum waarop de maatregel is uitgevoerd. Onze Minister doet hiervan mededeling aan de betrokkene.
7.
De maatregelen, genoemd in het eerste lid, onder d en f, kunnen voorwaardelijk worden opgelegd en worden alsdan niet ten uitvoer gelegd dan nadat het college dat de maatregel heeft opgelegd, zulks heeft gelast op grond dat de betrokkene binnen een bij die oplegging te bepalen proeftijd van ten hoogste twee jaar een gestelde voorwaarde niet is nagekomen.
8.
Een maatregel als bedoeld in het eerste lid, onder c, d of f, kan niet ten uitvoer worden gelegd zolang de beslissing waarbij hij is opgelegd, niet onherroepelijk is geworden. Een maatregel als in dat lid, onder e, g, tweede of in het vierde lid bedoeld, wordt eerst bij het onherroepelijk worden van de desbetreffende beslissing van kracht, tenzij het college, indien het belang van de bescherming van de individuele gezondheidszorg zulks vordert, bij zijn beslissing heeft bepaald dat hij onmiddellijk van kracht wordt. Bij toepassing van het zevende lid gaat de in dat lid bedoelde proeftijd eerst bij het onherroepelijk worden van de desbetreffende beslissing in.
9.
Bij een beslissing tot het opleggen van de maatregel van doorhaling van de inschrijving kan het college tevens, indien het belang van de bescherming van de individuele gezondheidszorg zulks vordert, bij wijze van voorlopige voorziening een maatregel als bedoeld in het eerste lid, onder d of e, opleggen. Deze maatregelen kunnen bij wijze van de voorlopige voorziening gezamenlijk worden opgelegd. De voorlopige voorziening wordt terstond van kracht en wordt vanwege Onze Minister onverwijld ten uitvoer gelegd. De voorlopige voorziening blijft van kracht totdat de beslissing tot doorhaling van de inschrijving onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is vernietigd.
10.
Een tot het eerste lid, onder d, strekkende maatregel of voorlopige voorziening wordt ten uitvoer gelegd door het plaatsen van een aantekening van de maatregel in het register overeenkomstig het bepaalde in artikel 9.
11.
Indien het belang van de individuele gezondheidszorg dat vordert kan het tuchtcollege bij het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, besluiten tot openbaarmaking van de opgelegde maatregel, al dan niet met de gronden waarop zij berust, op de door hem te bepalen wijze.