HR, 19-06-2007, nr. 00982/06H
ECLI:NL:PHR:2007:BA0427
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
19-06-2007
- Zaaknummer
00982/06H
- LJN
BA0427
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:BA0427, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑06‑2007; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA0427
ECLI:NL:PHR:2007:BA0427, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑06‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BA0427
- Wetingang
art. 457 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2007/254
Uitspraak 19‑06‑2007
Inhoudsindicatie
Herziening. Persoonsverwisseling. Verdachte heeft op de ttz onjuiste personalia opgegeven. Het vonnis staat daardoor ten onrechte op naam van aanvraagster. HR acht de aanvraag gegrond en stelt de situatie gelijk aan die waarvan in art. 457.1, aanhef en onder 2, Sv sprake is, te weten dat de rechter een veroordeelde van het tll zou hebben vrijgesproken. E.e.a. levert het ernstige vermoeden op dat de Pol.r., als deze met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend was geweest, niet tot veroordeling ten name van aanvraagster zou zijn gekomen.
19 juni 2007
Strafkamer
nr. 00982/06 H
IC/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Roermond van 18 februari 2004, nummer 04/017451-03, ingediend door mr. A.C.J. Letmaath, advocaat te Uden, namens:
[Aanvraagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft blijkens de aantekening in het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 februari 2004 van het mondeling vonnis "[aanvraagster], geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ter zake van "medeplichtigheid aan diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak" veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, voorwaardelijk.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvraagster voert daartoe aan dat sprake is van een persoonsverwisseling.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraagster niet-ontvankelijk zal verklaren in haar aanvrage tot herziening, met opneming in het arrest van een overweging dat in het vonnis waarvan herziening wordt gevraagd kennelijk bij vergissing de voornaam [van aanvraagster] in plaats van de voornaam [van verdachte] is opgenomen.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1.1. Als bijlagen bij de aanvrage zijn onder meer gevoegd:
- het strafdossier in de zaak onder parketnummer 04/017451-03, inhoudende verschillende processen-verbaal waarin telkens als naam van de verdachte is vermeld:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1984 in [geboorteland], en waaruit kan worden opgemaakt dat de verdachte die met die naam wordt aangeduid van het mannelijke geslacht is;
- een zogenoemd W-document gesteld op de naam [aanvraagster], waarop een foto van een vrouw is aangebracht;
- een afschrift uit de Gemeentelijke Basisadministratie personen van de gemeente Venlo waaruit blijkt dat de persoon met de naam [aanvraagster] staat ingeschreven in genoemde gemeente en dat die persoon van het vrouwelijke geslacht is;
- een pagina uit een zogenoemd Eerste Gehoor van een persoon genaamd [aanvraagster], geboren op [geboortedatum] 1984, afgenomen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst, waaruit blijkt dat die persoon van het vrouwelijk geslacht is.
4.1.2. De aan de Hoge Raad ter beschikking staande stukken houden, voor zover hier van belang, het volgende in omtrent het procesverloop.
(i) Aan de verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1984 in [geboorteland], is op 11 augustus 2003 in persoon uitgereikt de dagvaarding in de zaak onder parketnummer 04/017451-03 om op 10 november 2003 te verschijnen ter terechtzitting van de Politierechter te Roermond.
(ii) Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft de op de terechtzitting van 10 november 2003 als verdachte aanwezige persoon opgegeven te zijn genaamd [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1984 in [geboorteland]. Op die terechtzitting is het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst, omdat een tolk in de Armeense taal ontbrak en "niet volstaan kan worden met de diensten die zijn vriend dienaangaande wil verlenen".
Uit het proces-verbaal kan worden opgemaakt dat de verdachte van het mannelijk geslacht is.
(iii) De verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1984 in [geboorteland], is in januari 2004 opgeroepen om op 18 februari 2004 (opnieuw) te verschijnen ter terechtzitting van de Politierechter te Roermond.
(iv) Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft de op de terechtzitting van 18 februari 2004 als verdachte aanwezige persoon opgegeven te zijn genaamd [aanvraagster], geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats]. Het proces-verbaal van de terechtzitting houdt voorts onder meer in dat de verdachte heeft verklaard "dat zijn voornaam [van aanvraagster] en niet [van verdachte] is en dat de voornaam van zijn tweelingzus [voornaam verdachte] is". Uit het proces-verbaal kan worden opgemaakt dat de verdachte van het mannelijk geslacht is.
(v) Bij het in voormeld proces-verbaal van de terechtzitting van 18 februari 2004 aangetekende mondeling vonnis is "[aanvraagster], geboren [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats]", veroordeeld zoals hiervoor onder 1 vermeld.
4.2. De inhoud van de hiervoor onder 4.1.1 en 4.1.2 vermelde gegevens, in onderling verband en samenhang beschouwd, geeft steun aan de stelling dat de uitspraak waarvan herziening is gevraagd ten onrechte op naam van de aanvraagster is gesteld. Die situatie moet gelijk worden gesteld met die waarvan in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv sprake is, te weten dat de rechter een veroordeelde van het tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken. Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat Politierechter, als deze met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend was geweest, niet tot veroordeling ten name van de aanvraagster zou zijn gekomen.
5. Slotsom
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, W.A.M. van Schendel en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 19 juni 2007.
Conclusie 19‑06‑2007
Inhoudsindicatie
Herziening. Persoonsverwisseling. Verdachte heeft op de ttz onjuiste personalia opgegeven. Het vonnis staat daardoor ten onrechte op naam van aanvraagster. HR acht de aanvraag gegrond en stelt de situatie gelijk aan die waarvan in art. 457.1, aanhef en onder 2, Sv sprake is, te weten dat de rechter een veroordeelde van het tll zou hebben vrijgesproken. E.e.a. levert het ernstige vermoeden op dat de Pol.r., als deze met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend was geweest, niet tot veroordeling ten name van aanvraagster zou zijn gekomen.
Nr. 00982/06 H
Mr. Knigge
Zitting: 6 maart 2007
Conclusie inzake:
[Aanvraagster]
1. De aanvrage tot herziening betreft een uitspraak van de Politierechter in de Rechtbank te Roermond van 18 februari 2004 waarbij een persoon die in het vonnis is aangeduid als [aanvraagster], wegens "medeplichtigheid waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak" is veroordeeld tot 50 uren werkstraf subsidiair 25 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De veroordeling is onherroepelijk geworden.
2. De herzieningsaanvrage is namens aanvraagster ingediend door mr. A.C.J. Letmaath, advocaat te Uden.
3. De aanvrage steunt op de stelling dat er sprake is van een novum in de zin van art. 457 lid 1 sub 2° Sv, omdat er sprake zou zijn van een persoonsverwisseling. Kort samengevat wordt in de aanvrage aangevoerd dat het bestreden vonnis weliswaar de personalia bevat van de aanvraagster, maar dat dit vonnis niet tegen haar gericht kan zijn. De aanvraagster wijst er in dit verband (onder meer) op dat de ter terechtzitting van de Politierechter aanwezige verdachte blijkens het proces-verbaal van het mannelijke geslacht was (terwijl zij een vrouw is). Bij de aanvrage zijn documenten gevoegd die deze stelling ondersteunen. Zo zijn onder meer een kopie van een identiteitsbewijs, te weten een zogenaamd W-document, en een afschrift uit de Gemeentelijke Basisadministratie van de gemeente Venlo (gedateerd 7 april 2006) bijgevoegd, waaruit volgt dat de aanvraagster van het vrouwelijke geslacht is en is genaamd: [aanvraagster], geboren [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats].
4. Ik zal het procesverloop bij de Politierechter, voorzover hier van belang, kort samenvatten:
(a) in augustus 2003 is [verdachte] gedagvaard om op 10 maart 2003 te verschijnen ter terechtzitting van de Politierechter te Roermond;
(b) ter terechtzitting van 10 november 2003 antwoordt de aldaar aanwezige verdachte op vragen van de Politierechter te zijn genaamd: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteland]. Blijkens het proces-verbaal van deze terechtzitting is de verdachte van het mannelijke geslacht;(1)
(c) op de terechtzitting van 10 november 2003 schorst de Politierechter het onderzoek voor onbepaalde tijd, kort gezegd omdat er geen tolk aanwezig is;
(d) in januari 2004 wordt [verdachte] (vervolgens) opgeroepen om op 18 februari 2004 te verschijnen ter terechtzitting van de Politierechter te Roermond;
(e) ter terechtzitting van de Politierechter te Roermond van 18 februari 2004 is de verdachte (wederom) aanwezig. De verdachte is blijkens het proces-verbaal van deze terechtzitting van het mannelijke geslacht;(2)
(f) op deze zitting antwoordt de verdachte op vragen van de Politierechter te zijn genaamd: [aanvraagster], geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats]. Daarnaast verklaart hij (voorzover hier van belang) dat zijn voornaam [voornaam aanvraagster] is, en niet [voornaam verdachte], en dat de voornaam van zijn tweelingzus [voornaam verdachte] is;
(g) op 18 februari 2004 komt de Politierechter tot de in rubriek 1 vermelde veroordeling jegens: [aanvraagster], geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats].
5. Het voorgaande kan naar mijn mening als volgt worden samengevat. De ter terechtzitting van de Politierechter gedagvaarde [verdachte] verklaart op de terechtzitting in strijd met de waarheid dat hij niet de voornaam [voornaam verdachte] draagt, maar de voornaam [voornaam aanvraagster]. De naam [voornaam aanvraagster] behoort echter toe aan zijn tweelingzus.(3) De Politierechter neemt (vervolgens) de verklaring van de verdachte omtrent zijn voornaam over, waardoor in het vonnis waarvan herziening wordt gevraagd als naam van de veroordeelde staat vermeld: [aanvraagster]. Doordat de vervolgde en veroordeelde persoon en de aanvraagster tot herziening (kennelijk) een tweeling zijn, kan niet uit de overige in het vonnis opgenomen personalia, zoals geboortedatum en -plaats, worden afgeleid dat de veroordeling niet de 'echte' [aanvraagster] kan betreffen. De 'echte' [aanvraagster] vraagt nu herziening van het vonnis.
6. De aanvraagster tot herziening heeft naar mijn mening duidelijk gemaakt dat het vonnis waarvan herziening wordt gevraagd wat betreft de voornaam van de veroordeelde niet correct is. De vraag is echter of dit een grond voor herziening kan opleveren. Daartoe dienen we ons af te vragen of er sprake is van een novum als bedoeld in art. 457 lid 1 sub 2° Sv. Om van een dergelijk novum te kunnen spreken moet het gaan om een omstandigheid van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet is gebleken en die het ernstig vermoeden wekt dat, ware zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
7. Duidelijk is dat er in de onderhavige zaak sprake is van een omstandigheid van feitelijke aard die op de terechtzitting niet is gebleken. Immers, de omstandigheid dat de veroordeelde niet de voornaam [voornaam aanvraagster] heeft, maar [voornaam verdachte], was de Politierechter niet bekend. Maar, het is nog maar de vraag of deze omstandigheid, ware zij de Politierechter bekend geweest, zou hebben geleid tot vrijspraak. Deze vraag beantwoord ik ontkennend, op grond van het volgende.
8. Deze zaak wijkt af van 'normaaltypische' gevallen van persoonsverwisseling. In de regel gaat het er bij persoonsverwisselingszaken namelijk om dat de persoon die het strafbare feit heeft gepleegd in een vroeg stadium van het strafrechtelijke traject, te weten bij de politie, de naam van iemand anders opgeeft. Resultaat hiervan is dat de verkeerde persoon wordt gedagvaard, en, in de regel bij verstek, wordt veroordeeld. In herziening wordt vervolgens duidelijk (gemaakt) dat de verkeerde persoon is veroordeeld, hetgeen een novum oplevert als bedoeld in art. 457 lid 1 sub 2° Sv.
9. In de zaak die nu voorligt is, in tegenstelling tot het hiervoor beschreven normaaltypische geval, de juiste persoon, te weten [verdachte], gedagvaard en ter terechtzitting verschenen. Pas op de terechtzitting heeft de verschenen verdachte een valse (voor)naam opgegeven, te weten de (voor)naam van zijn tweelingzus [aanvraagster]. Hierdoor is in het vonnis waarvan herziening wordt gevraagd de naam van iemand anders, te weten de tweelingzus van de veroordeelde, gebezigd. In andere woorden: hier is de juiste persoon veroordeeld, onder de verkeerde voornaam. Dat de als verdachte verschenen persoon valse personalia heeft opgegeven, neemt (namelijk) niet weg dat hij de veroordeelde is.(4)
10. Naar aanleiding van de in art. 457 lid 1 sub 2° Sv vervatte eisen die aan een novum worden gesteld, heb ik mij afgevraagd wat er zou zijn gebeurd in het hypothetische geval dat de Politierechter er wel van op de hoogte zou zijn geweest dat de echte voornaam van de verdachte niet [voornaam aanvraagster], maar [voornaam verdachte] is. Deze vraag lijkt niet moeilijk te beantwoorden; de Politierechter zou de juiste voornaam van de verdachte in zijn vonnis hebben opgenomen. Tot vrijspraak had een en ander naar mijn mening beslist niet geleid. Immers, de onjuiste voornaam impliceert niet, zoals wel het geval is in het eerder beschreven normaaltypische geval, dat de Politierechter de verkeerde persoon voor zich had. Zoals gezegd: de juiste persoon is veroordeeld, maar onder een verkeerde voornaam.
11. Het voorgaande brengt mij tot de conclusie dat herziening in deze zaak niet aangewezen is. Daartoe bieden de in de wet vervatte herzieningsgronden geen ruimte. De aanvraagster zal niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in haar aanvrage. Herziening kan immers op grond van art. 458 lid 1 Sv slechts worden aangevraagd door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, de veroordeelde persoon, en zijn of haar raadsman. De aanvraagster bezit geen van deze identiteiten.
12. Natuurlijk heb ik mij afgevraagd hoe het nu verder moet. Duidelijk is dat de aanvraagster veel last heeft van het vonnis waarvan herziening wordt gevraagd. Zij bevindt zich in een zeer vervelende situatie, doordat (verschillende) instanties kennelijk aannemen dat het onderhavige vonnis wel degelijk ten laste van haar is gewezen. Voorzover het gaat om de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf wijs ik op de procedure van art. 579 Sv. Wanneer het Openbaar Ministerie de aanvraagster tot het ondergaan van de onder 1 genoemde vervangende hechtenis zou aanhouden,(5) en zij blijft ontkennen de veroordeelde te zijn, dan zal het gerecht dat in eerste aanleg van het feit kennis heeft genomen dienen te beslissen of zij al dan niet de veroordeelde is. Die beslissing zal dit gerecht gelet op het voorgaande niet moeilijk vallen.
13. Wat betreft andere instanties ligt een en ander gecompliceerder. De onderhavige veroordeling is op de naam van de aanvraagster uitgesproken en (daarom) opgenomen in haar justitiële gegevens. Door deze registratie kan de aanvraagster in allerlei moeilijke situaties belanden. Zij voert bijvoorbeeld aan dat zij door de Immigratie- en Naturalisatiedienst op basis van de bedoelde veroordeling wordt beschouwd als een gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Ik kan me voorstellen dat het zeer lastig voor de aanvraagster is om ten opzichte van dit soort instanties aan te tonen dat niet zij de werkelijk veroordeelde persoon is, maar iemand anders.
14. Een voor de hand liggende oplossing zou zijn dat de Hoge Raad het vonnis waarvan herziening wordt gevraagd simpelweg verbeterd leest, in die zin dat de voornaam van de werkelijk veroordeelde persoon niet [voornaam aanvraagster] luidt. In de herzieningsprocedure zie ik voor een dergelijke oplossing echter weinig ruimte. Voor inhoudelijke wijzigingen in het vonnis zou immers pas na herziening ruimte zijn. En zoals ik eerder heb betoogd, zie ik in de onderhavige zaak geen grond voor herziening. De Hoge Raad zou de aanvraagster naar mijn mening wel van dienst kunnen zijn door in zijn arrest bij de motivering van de niet-ontvankelijk verklaring van de aanvraagster (uitdrukkelijk) te overwegen dat in het vonnis waarvan herziening wordt gevraagd kennelijk bij vergissing de voornaam [voornaam aanvraagster] is opgenomen. Een dergelijk arrest brengt op zichzelf geen verandering in de justitiële gegevens van de aanvraagster, maar kan daartoe wel de basis vormen. Op grond van een dergelijk arrest zou de aanvraagster immers op de voet van art. 22 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens een (sterk onderbouwd) verzoek kunnen doen tot verwijdering van de onderhavige veroordeling uit haar justitiële gegevens.
15. Gelet op het bovenstaande concludeer ik dat de Hoge Raad de aanvraagster niet-ontvankelijk zal verklaren in haar aanvrage tot herziening, met opneming van een overweging als onder 14 bedoeld.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 In het proces-verbaal wordt immers voorzover hier van belang van zijn vriend gesproken.
2 Zou houdt het proces-verbaal onder meer in dat de verdachte verklaart over zijn voornaam.
3 Dit verklaart waarom de personalia van [voornaam verdachte] en [voornaam aanvraagster], op de voornaam na, gelijk zijn.
4 Vgl. Melai, aant. 7 op art. 579 Sv (suppl. 102, maart 1997).
5 Tot aanhouding tot het ondergaan van de vervangende hechtenis zou het kunnen komen wanneer op enig moment het voorwaardelijke karakter aan de in het onderhavige vonnis opgelegde werkstraf zou komen te ontvallen, en de werkelijk veroordeelde persoon de werkstraf niet uitvoert.