De aanvrager is bij arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 18 april 2012 bij verstek niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep dat tegen het vonnis van de politierechter was ingesteld, omdat blijkens de aantekening van dit mondeling vonnis afstand was gedaan van het recht dit rechtsmiddel aan te wenden.
HR, 01-12-2015, nr. 15/02761
ECLI:NL:HR:2015:3435
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-12-2015
- Zaaknummer
15/02761
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3435, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑12‑2015; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2322, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:2322, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑10‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3435, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0553
Uitspraak 01‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Herziening; persoonsverwisseling. Aanvraag gegrond.
Partij(en)
1 december 2015
Strafkamer
nr. S 15/02761 H
NA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Amsterdam van 4 april 2011, nummer 13/020625-11, ingediend door mr. J.J.A.P van Breukelen, advocaat te Rotterdam, namens:
[aanvrager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast" veroordeeld tot een werkstraf van dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis.
2. De aanvraag tot herziening
2.1.
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2.
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat een ander dan de aanvrager, te weten zijn neef [betrokkene 1] , het bewezenverklaarde feit heeft begaan en dat die ander gebruik heeft gemaakt van de persoonsgegevens van de aanvrager.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvraag vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar een ander gerechtshof, opdat de zaak zal worden berecht en afgedaan op de wijze als in art. 472, tweede lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvraag
4.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2.
Hetgeen door de Advocaat-Generaal in zijn conclusie is vermeld, geeft steun aan de stelling waarop de aanvraag berust, te weten dat in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening is gevraagd sprake is geweest van een persoonsverwisseling.
4.3.
Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Politierechter, ware deze hiermee bekend geweest, de aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat hier sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv, zodat de aanvraag gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvraag tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op de voet van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 december 2015.
Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Conclusie 27‑10‑2015
Inhoudsindicatie
Herziening; persoonsverwisseling. Aanvraag gegrond.
Nr. 15/02761 H Zitting: 27 oktober 2015 | Mr. Bleichrodt Conclusie inzake: [aanvrager] |
1. De aanvrager is bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in de Rechtbank Amsterdam van 4 april 2011 wegens “opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast” veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 30 uur, subsidiair 15 dagen hechtenis.1.
2. Namens de aanvrager heeft mr. J.J.A.P. van Breukelen, advocaat te Rotterdam, een aanvraag tot herziening van dit vonnis ingediend.
3. De aanvraag is gestoeld op de stelling dat een ander dan de aanvrager, te weten zijn neef [betrokkene 1]2., het bewezen verklaarde feit heeft begaan en dat die ander gebruik heeft gemaakt van de persoonsgegevens van de aanvrager.
4. Ter onderbouwing van de aanvraag zijn onder meer de volgende stukken bij de aanvraag gevoegd:
- Een bezwaarschrift tegen de omzetting van de in de onderhavige zaak opgelegde taakstraf in hechtenis, met als onderbouwing dat het desbetreffende strafbaar feit is begaan door de neef van de aanvrager (“ [betrokkene 1] ”), die zich uitgeeft voor de aanvrager. De aanvrager had al in 2008 naar aanleiding van een op zijn naam gesteld gebiedsverbod daarover contact gezocht met de politie, bureau Warmoesstraat (bijlage 3);3.
- Een proces-verbaal van politie van 14 november 2012, waarbij de aanvrager aangifte doet van oplichting. Als verklaring van de aanvrager is in het proces-verbaal opgenomen dat zijn neef, genaamd [betrokkene 1] , wonende te Amsterdam Zuidoost, sinds 2005 misbruik maakt van zijn naam en van de naam van een andere neef, genaamd [betrokkene 2] . Ook verklaart de aanvrager dat [betrokkene 1] in een telefoongesprek op 7 november 2012 aan de aanvrager heeft toegegeven bij aanhoudingen de identiteitskaart van de aanvrager te hebben misbruikt (bijlage 5);
- Twee arresten van het Gerechtshof Amsterdam van 19 juni 2014, waarbij de aanvrager is vrijgesproken van het zich ophouden in (een deel van het centrum van) Amsterdam terwijl aannemelijk is dat zulks gebeurde om middelen als bedoeld in art. 2 of 3 van de Opiumwet althans daarop gelijkende waar, en/of slaapmiddelen en/of kalmeringsmiddelen en/of stimulerende middelen of daarop gelijkende waar te kopen en/of te koop aan te bieden op 19 maart 2011 respectievelijk 30 maart 2012. In beide arresten overwoog het hof dat, gelet op het ter zitting getoonde paspoort (van de aanvrager) met daarin visa en in- en uitreisstempels, niet kon worden vastgesteld dat de aanvrager op de in de tenlasteleggingen opgenomen data in Nederland was (bijlage 6 en 7);
- Een proces-verbaal van bevindingen van de politie eenheid Amsterdam van 25 juni 2014. Hierin relateert een verbalisant dat in de politiesystemen in de periode van 2010 tot 2013 veelvuldig politiecontact is geregistreerd op naam van de aanvrager, onder andere voor het aanbieden en verkopen van (nep) verdovende middelen en het overtreden van gebiedsverboden. Vier verbalisanten die zich veel bezig houden met de aanpak van drugsgerelateerde delicten in het centrum van Amsterdam verklaren, nadat zij de aanvrager in persoon hebben gezien, hem niet te kennen. Eén van de verbalisanten herkent de aanvrager wel van een fotobijlage, maar zegt voorts zeker te weten dat hij de aanvrager nooit heeft aangehouden en niet persoonlijk heeft ontmoet. Als de aanvrager zich gedurende lange periode geregeld schuldig zou hebben gemaakt aan het verkopen van (nep) verdovende middelen of het overtreden van een gebiedsverbod, zou de verbalisant hem naar eigen zeggen zeker kennen. Op een politiefoto waarop een verbalisant een persoon genaamd [betrokkene 2] herkent, die zich veelvuldig bezighoudt met het verkopen van (nep) verdovende middelen en zich geregeld ophoudt in het Wallengebied en aan wie in het verleden gebiedsverboden zijn opgelegd, is volgens de aanvrager zijn neef [betrokkene 1] afgebeeld. De verbalisanten vermoeden dat de tussen 2010 en 2013 gepleegde strafbare feiten die hebben geleid tot straffen ten laste van de aanvrager zijn gepleegd door de genoemde [betrokkene 1] (bijlage 8);
- Een proces-verbaal van politie van 30 juli 2014, waarin wordt gerelateerd dat in de Reguliers Dwarsstraat (in het centrum van Amsterdam) een man is aangehouden die opgaf [betrokkene 2] te zijn. Uit onderzoek van de Vreemdelingenpolitie is gebleken dat de man in werkelijkheid [betrokkene 1] is genaamd (bijlage 9);
- Een proces-verbaal van politie, bureau vreemdelingenpolitie, van 21 augustus 2014, waarin wordt gerelateerd dat aan de hand van identificerende documenten is vastgesteld dat de op 30 juli 2014 aangehouden man de genoemde [betrokkene 1] betreft. Voorts houdt het proces-verbaal in dat uit een overzicht van dactyloscopische signalementen is af te leiden dat [betrokkene 1] in het verleden de personalia van de aanvrager en [betrokkene 2] heeft misbruikt.4.[betrokkene 1] heeft dit alles toegegeven in een verhoor (bijlage 10);
- Kopieën van de dossierstukken in de onderhavige zaak. Hierbij bevindt zich een “dagrapportage” van 18 oktober 2010, inhoudende klaarblijkelijk politieregistraties die op naam staan van de aanvrager. Afgaande op de registratienummers, gaat het om incidenten tussen 2000 en 2010, die hoofdzakelijk in het centrum van Amsterdam plaatsvonden.
5. Ingevolge art. 457, eerste lid, aanhef en onder c, Sv kan als grondslag voor een herziening dienen een gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat op zichzelf of in verband met de vroeger geleverde bewijzen met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt en wel zodanig dat het ernstige vermoeden ontstaat dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
6. Uit de stukken van het geding blijkt dat op 21 januari 2011 in de Warmoesstraat in Amsterdam een man is aangehouden die door een verbalisant werd herkend als een persoon die zich daar op grond van een door de burgemeester van Amsterdam opgelegd “dealerverblijfsverbod” op dat moment niet mocht ophouden. De aangehouden persoon werd op 22 januari 2011 heengezonden, kennelijk na de uitreiking van de op dezelfde dag aangemaakte dagvaarding met de oproeping te verschijnen op de zitting van de politierechter in de Rechtbank Amsterdam van 4 april 2011. Bij de stukken van het geding bevindt zich een aantekening mondeling vonnis, waaruit valt af te leiden dat de politierechter de verdachte in die zaak heeft veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis. Op de aantekening staat voorts vermeld “Afstand van rechtsmiddelen door de verdachte en de officier van justitie”. De aantekening van het monding vonnis houdt niet de bewijsmiddelen in waarop de veroordeling rust, terwijl zich evenmin een proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg bij de stukken bevindt.
7. De aanvraag tot herziening van dit vonnis komt mij gegrond voor. Uit het dossier rijst het ernstige vermoeden dat de neef van de aanvrager, [betrokkene 1], er een slechte gewoonte van heeft gemaakt zich te doen uitgeven voor de aanvrager en voor een andere neef van hen. [betrokkene 1] heeft, kennelijk in algemene zin, toegegeven zich valselijk van de naam van de aanvrager te hebben bediend. Uit onderzoek aan de hand van vingerafdrukken is bovendien gebleken dat er zaken op naam van de aanvrager staan waarbij kennelijk in werkelijkheid niet de aanvrager maar [betrokkene 1] betrokken was. De bekentenis van [betrokkene 1] zich voor de aanvrager te hebben uitgegeven, in samenhang met de hierna te noemen omstandigheden, doen vermoeden dat de identificatie aan de hand van een foto niet juist is geweest.
8. Het onderhavige feit maakt deel uit van reeks drugsgerelateerde delicten en incidenten die op naam van de aanvrager zijn geregistreerd en die in het centrum van Amsterdam zijn begaan. De aanvrager, die een adres heeft in Rotterdam en wiens paspoort door de burgemeester van Rotterdam is uitgegeven, is in twee zaken vrijgesproken omdat het hof, gelet op het getoonde paspoort van de aanvrager met daarin visa en in- en uitreisstempels, niet kon vaststellen dat de aanvrager ten tijde van de ten laste gelegde feiten in 2011 en 2012 in Nederland verbleef. De onderhavige zaak vertoont hiermee sterke gelijkenis. Eén van de feiten waarvoor vrijspraak is gevolgd, vond bovendien ongeveer twee maanden na het onderhavige feit plaats. Daarbij komt dat vier verbalisanten die zich bezig houden met de bestrijding van drugsgerelateerde delicten in het centrum van Amsterdam verklaren de aanvrager niet te herkennen en/of hem zeker te moeten kennen als hij zich wel veelvuldig aan dergelijke delicten zou hebben schuldig gemaakt. Daarbij merk ik nog op dat het stamnummer van één van de verbalisanten die het desbetreffende proces-verbaal van bevindingen hebben opgemaakt hetzelfde is als het stamnummer van de verbalisant die de persoon als verdachte heeft aangehouden die zich in de onderhavige zaak op 21 januari 2011 aan de Warmoesstraat bevond.5.Reeds op grond van het voorafgaande meen ik dat het ernstige vermoeden bestaat dat indien dit gegeven aan de feitenrechter bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot een vrijspraak van de aanvrager.
9. Daarbij komt dat de genoemde [betrokkene 1] op 30 juli 2014 is aangehouden in het centrum van Amsterdam en zich ook toen van een valse naam heeft bediend, te weten die van zijn familielid [betrokkene 2] . Aan de hand van vingerafdrukken is gebleken dat ook op naam van deze [betrokkene 2] feiten zijn geregistreerd waarbij kennelijk in werkelijkheid [betrokkene 1] betrokken was. Deze bevindingen ondersteunen de stelling van de aanvrager, die in zijn aangifte in 2012 reeds had verklaard dat [betrokkene 1] zich niet alleen valselijk voor hemzelf, maar ook voor [betrokkene 2] uitgaf.
10. Ik merk voorts nog het volgende op. Het “dealerverblijfsverbod” is opgelegd naar aanleiding van een aanhouding door de politie van een persoon op 15 oktober 2010 voor (kortweg) het “aanbieden van nepdope” aan de Ouderzijds Achterburgwal in (wederom) het centrum van Amsterdam. Uit stukken die op die zaak betrekking hebben blijkt dat deze persoon de personalia van de aanvrager heeft opgegeven en dat in deze zaak een fotoherkenning heeft plaatsgevonden aan de hand van dezelfde foto als die in de onderhavige zaak is gebruikt. In het paspoort van de aanvrager, waarvan een kopie zich bij de stukken bevindt, is een stempel van “Immigratie, J.A.P. Luchthaven”6.opgenomen waarin is vermeld “Kort verblijf van 20/9 tot 20/10 ‘10”. Welke duiding hieraan precies moet worden gegeven houdt de aanvraag niet in, maar het is mogelijk een aanwijzing dat de aanvrager ook ten tijde van het delict op 15 oktober 2010 in Suriname verbleef. Daarbij merk ik op dat het Gerechtshof Amsterdam in zijn arresten van 19 juni 2014 op grond van soortgelijke in het paspoort opgenomen stempels niet heeft kunnen vaststellen dat de aanvrager zich ten tijde van de feiten die zijn gepleegd op 19 maart 2011 respectievelijk 30 maart 2012 in Nederland bevond en hem derhalve heeft vrijgesproken. Aangezien de herkenning van de toen aangehouden persoon plaatsvond aan de hand van dezelfde foto als waarmee de fotoherkenning in de onderhavige zaak heeft plaatsgevonden, acht ik de fotoherkenning niet afdoen aan het ernstige vermoeden dat de op 21 januari 2011 aangehouden persoon niet de aanvrager betrof.
11. Het voorgaande roept het ernstige vermoeden op dat indien deze gegevens aan de politierechter bekend waren geweest, het onderzoek zou hebben geleid tot vrijspraak van de aanvrager.
12. Deze conclusie strekt tot gegrondverklaring van de aanvraag, met een bevel tot (voor zover nodig) de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden uitspraak en met verwijzing van de zaak op de voet van art. 472, tweede lid, jo. art. 471, eerste lid, Sv naar een ander gerechtshof, opdat deze in zoverre opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑10‑2015
Uit onderzoek van de vreemdelingenpolitie te Amsterdam is gebleken dat de bedoelde persoon [betrokkene 1] is genaamd (bijlage 9 bij de aanvraag). In de stukken komen ook variaties voor, zoals [betrokkene 1] en “ [betrokkene 1] ” (bijlage 3). In alle gevallen zou het gaan om één en dezelfde neef van de aanvrager. Deze neef heeft volgens de aanvrager vermoedelijk diens identiteitskaart ontvreemd in de periode waarin hij bij de aanvrager woonde. Daarom was de aanvrager genoodzaakt een nieuwe identiteitskaart aan te vragen, die hij heeft aangeschaft op 31 augustus 2010 (bijlage 5).
In het bezwaarschrift schrijft de aanvrager tevens dat hij ten tijde van de gemaakte “overtredingen” in Suriname verbleef, ten bewijze waarvan vliegtickets bij het bezwaarschrift zouden zijn gevoegd. Deze vliegtickets, of kopieën daarvan, zijn niet bij de herzieningsaanvraag gevoegd.
Het overzicht van zaken waarin dit het geval is geweest is niet bij de aanvraag gevoegd.
In het proces-verbaal van bevindingen dat als bijlage 8 is overgelegd zijn de namen van de verbalisanten weggestreept. De stamnummers zijn wel zichtbaar.
Kennelijk het Johan Adolf Pengel International Airport in Suriname.