HR, 28-10-2008, nr. 01693/07 H
ECLI:NL:HR:2008:BF5300
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
28-10-2008
- Zaaknummer
01693/07 H
- LJN
BF5300
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BF5300, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑10‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BF5300
ECLI:NL:HR:2008:BF5300, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑10‑2008; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BF5300
- Vindplaatsen
Conclusie 28‑10‑2008
Inhoudsindicatie
Herziening. Persoonsverwisseling. De inhoud van de i.c. genoemde stukken geeft steun aan de stelling waarop de aanvrage berust, te weten dat de zaak die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening is gevraagd, ten onrechte op naam van aanvrager is gesteld. E.e.a. levert het ernstig vermoeden op dat de Pr, ware deze met de f&o bekend geweest, aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
Nr. 01693/07 H
Mr. Fokkens
Zitting: 26 augustus 2008
Conclusie inzake:
[Aanvrager]
1. De Politierechter te Haarlem heeft aanvrager bij onherroepelijk vonnis van 2 december 2004 wegens "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Namens aanvrager heeft mr. T.N. van Riel, advocaat te Amsterdam, herziening gevraagd van het vonnis van de Politierechter op de grond dat er sprake zou zijn geweest van een persoonsverwisseling. Dit was niet bekend ten tijde van de berechting.
3. Uit de stukken van het geding blijkt dat op 16 oktober 2004 op Schiphol een persoon is aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet. Gebleken is dat deze persoon, die als zijn personalia opgaf [aanvrager], bolletjes had geslikt. Deze persoon is vervolgens in verzekering gesteld en in voorlopige hechtenis genomen. Ten tijde van de op tegenspraak gewezen bestreden uitspraak was hij preventief gedetineerd in het Detentiecentrum Roermond.
4. In de aanvraag wordt gesteld dat aanvrager uit een andere zaak is gebleken dat iemand zich voor hem heeft uitgegeven en dat hij in samenspraak met een verbalisant te Amsterdam tot de conclusie is gekomen dat dit in meerdere zaken is gebeurd. Hierop heeft aanvrager de Officier van Justitie te Amsterdam verzocht een identiteitsonderzoek uit te voeren. Een kopie van het proces-verbaal van dit onderzoek is als bijlage bij de aanvraag gevoegd. Uit dit proces-verbaal van de Politie Amsterdam-Amstelland d.d. 1 februari 2007 blijkt dat (i) op 1 februari 2007 en 5 oktober 2004 de vingerafdrukken zijn afgenomen van aanvrager, en dat (ii) de op 18 oktober 2004 afgenomen vingerafdrukken van diegene die op 16 oktober 2004 onder de personalia van aanvrager was aangehouden, niet overeenkomen met de vingerafdrukken van aanvrager.
Voorts is bij de aanvraag een kopie van een proces-verbaal van de Politie Amsterdam-Amstelland d.d. 13 februari 2007 gevoegd waaruit onder meer valt op te maken dat de foto van de persoon die als [aanvrager] in het Herkenningsdienst systeem voorkomt onder nummer [001] (ik neem aan: de persoon die op 16 oktober 2004 is aangehouden) niet overeenkomt met de foto van aanvrager.
5. De inhoud van deze processen-verbaal geeft steun aan de stelling waarop de aanvraag berust, te weten dat in de zaak die leidde tot de uitspraak waarvan herziening is gevraagd, sprake is geweest van een persoonsverwisseling.
6. Deze zaak onderscheidt zich echter van de meeste zaken waarin sprake is van een persoonsverwisseling doordat in dit geval de als verdachte aangehouden persoon ter terechtzitting is verschenen en de straf heeft ondergaan, zij het onder de verkeerde naam. In de meeste gevallen waarin sprake is van een persoonsverwisseling, wordt de verkeerde persoon gedagvaard en wordt deze, meestal bij verstek, veroordeeld.
7. Een vergelijkbare situatie deed zich wel voor in de zaak die heeft geleid tot het arrest HR 19 juni 2007, LJN: BA0427. Ook in die zaak was ook de juiste persoon ter terechtzitting verschenen. Hij gaf tijdens de zitting echter de naam op van zijn tweelingzuster. Hierdoor was in het vonnis de verkeerde voornaam gebezigd. Mijn ambtgenoot mr. Knigge wees er in zijn conclusie op dat dit niet wegnam dat de juiste persoon was veroordeeld (zie Melai aant. 7 op art. 579-584 Sv, T&C Sv art. 579 aant. 4 en Strijards, Revisie, Arnhem 1989, p. 182). Hij concludeerde dat hier geen sprake was van een novum als bedoeld in art. 457 lid 1 sub 2° Sv. Immers; indien de rechter er wel van op de hoogte zou zijn geweest dat de persoon ter zitting de verkeerde personalia op had gegeven, zou hij die persoon niet hebben vrijgesproken, maar slechts in zijn vonnis de juiste naam hebben opgenomen. Verder merkte hij op dat herziening ingevolge art. 458 lid 1 Sv slechts kan worden aangevraagd door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, de veroordeelde persoon en zijn of haar raadsman en dat aanvrager geen van deze identiteiten bezat. Volgens de Advocaat-Generaal was aanvraagster dan ook niet-ontvankelijk in haar aanvraag. Hij wees aanvraagster op de procedure van art. 579 Sv in geval zij zou worden aangehouden tot het ondergaan van de opgelegde straf (zie ook HR 11 december 1990, DD 91.151) en op de mogelijkheid van het indienen van een verzoek tot verwijdering van de veroordeling op de voet van art. 22 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. De Hoge Raad volgde deze conclusie echter niet en verklaarde de aanvraag gegrond. Hij overwoog:
"4.2. De inhoud van de hiervoor onder 4.1.1 en 4.1.2 vermelde gegevens, in onderling verband en samenhang beschouwd, geeft steun aan de stelling dat de uitspraak waarvan herziening is gevraagd ten onrechte op naam van de aanvraagster is gesteld. Die situatie moet gelijk worden gesteld met die waarvan in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv sprake is, te weten dat de rechter een veroordeelde van het tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken. Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat (ik lees: de) Politierechter, als deze met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend was geweest, niet tot veroordeling ten name van de aanvraagster zou zijn gekomen."
8. De inhoud van de hiervoor onder 4 vermelde gegevens geven steun aan de stelling dat de uitspraak waarvan herziening is gevraagd ten onrechte op naam van de aanvrager is gesteld. Ingevolge HR 19 juni 2007, LJN: BA0427, moet deze situatie gelijk worden gesteld met die waarvan in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv sprake is, te weten dat de rechter een veroordeelde van het tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken. Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Politierechter, indien hij met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend was geweest, niet tot de veroordeling ten name van de aanvrager zou zijn gekomen.
9. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren, voorzover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvraag vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar een gerechtshof, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 28‑10‑2008
Inhoudsindicatie
Herziening. Persoonsverwisseling. De inhoud van de i.c. genoemde stukken geeft steun aan de stelling waarop de aanvrage berust, te weten dat de zaak die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening is gevraagd, ten onrechte op naam van aanvrager is gesteld. E.e.a. levert het ernstig vermoeden op dat de Pr, ware deze met de f&o bekend geweest, aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
28 oktober 2008
Strafkamer
nr. 01693/07 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Haarlem van 2 december 2004, nummer 15/003424-04, ingediend door mr. T.N. van Riel, advocaat te Amsterdam, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat sprake is van een persoonsverwisseling.
3. De conclusie van de Procureur-Generaal
De Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvrage vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar een gerechtshof, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1.1. De aan de Hoge Raad ter beschikking staande stukken houden, voor zover hier van belang, het volgende in:
- op 16 oktober 2004 is op Schiphol een persoon zich noemende [aanvrager] aangehouden als verdachte van overtreding van art. 2 van de Opiumwet;
- de aangehouden persoon is op 16 oktober 2004 in verzekering gesteld;
- op 19 oktober 2004 is, nadat de aangehouden persoon is gehoord door de Rechter-Commissaris, zijn bewaring bevolen;
- op 27 oktober 2004 is, nadat de aangehouden persoon in raadkamer is gehoord, zijn gevangenhouding bevolen;
- de gevangenhouding is op 24 november 2004, na verhoor van de aangehouden persoon, verlengd met dertig dagen;
- de aangehouden persoon is ter terechtzitting van de Politierechter in de Rechtbank te Haarlem van 2 december 2004 verschenen. De Politierechter heeft tegen hem, onder de naam [aanvrager], op diezelfde dag vonnis gewezen;
- tegen de uitspraak van de Politierechter is geen rechtsmiddel aangewend.
4.1.2. Als bijlage bij de aanvrage is onder meer gevoegd een kopie van een proces-verbaal betreffende identiteitsonderzoek van 1 februari 2007. Dit proces-verbaal houdt onder meer in dat op 1 februari 2007 een dactyloscopisch signalement is vervaardigd van een man die opgaf te zijn [aanvrager], geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats]. Laatstgenoemde identificeerde zich met een Nederlandse identiteitskaart. Het op 18 oktober 2004 te Schiphol vervaardigde dactyloscopisch signalement gesteld ten name van [aanvrager] is niet identiek aan het eerder genoemde signalement.
4.2. De inhoud van de hiervoor onder 4.1.1 en 4.1.2 vermelde gegevens, in onderling verband en samenhang beschouwd, geeft steun aan de stelling dat de uitspraak waarvan herziening is gevraagd ten onrechte op naam van de aanvrager is gesteld. Die situatie moet gelijk worden gesteld met die waarvan in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv sprake is, te weten dat de rechter een veroordeelde van het tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken. Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Politierechter, als deze met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend was geweest, niet tot veroordeling ten name van de aanvrager zou zijn gekomen.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 28 oktober 2008.