HR 9 december 2008, LJN BG6318 en HR 25 mei 2010, LJN BM5545.
HR, 25-10-2011, nr. 11/00224 H
ECLI:NL:HR:2011:BS7980
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
25-10-2011
- Zaaknummer
11/00224 H
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BS7980
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BS7980, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑10‑2011; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BS7980
ECLI:NL:PHR:2011:BS7980, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑08‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BS7980
- Vindplaatsen
Uitspraak 25‑10‑2011
Inhoudsindicatie
Herziening. Persoonsverwisseling. Aanvrage gegrond.
25 oktober 2011
Strafkamer
nr. 11/00224 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan bij verstek gewezen vonnis van de politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 10 april 2002, nummer 09/090388-02, ingediend door mr. H. Sytema, advocaat te 's-Gravenhage, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "medeplegen van poging tot oplichting", gepleegd op 5 februari 2002, veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf weken.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat sprake is van een persoonsverwisseling.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvrage vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Als bijlage bij de aanvrage is onder meer gevoegd een verklaring van [betrokkene 1] van 14 oktober 2010, welke ten kantore van advocaat mr. H. Sytema is afgelegd en op schrift is gesteld en door [betrokkene 1] is ondertekend, voor zover inhoudende:
"Ondergetekende, [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] wonende [a-straat 1] te [woonplaats] verklaart hierbij als volgt:
Ik ben hier bij u, mr. H. Sytema, op uw kantoor om een verklaring af te leggen over het gebruik van de personalia van mijn broer [aanvrager], geboren op [geboortedatum] 1976. U zegt mij dat u de advocaat van mijn broer bent in een herzieningsprocedure. U legt mij uit dat ik de waarheid moet verklaren. Ik zal dat doen. Ik vind het goed dat u een foto van mij maakt.
Ik toon u mijn paspoort. U zegt dat u een kopie ervan achter deze verklaring zult hechten.
Ik heb onder meer op 5 februari 2002 en 26 november 2000 zijn naam opgegeven toen ik ben aangehouden door de politie op verdenking van oplichting. Ik heb deze feiten gepleegd en niet mijn broer. Ik kan daarover het volgende verklaren.
Zonder details weet ik niet zonder meer over welke zaken het gaat. Ik heb namelijk destijds veel vaker dit soort delicten gepleegd. Het ging dan om het aangaan van abonnementen en leningen etc. op andermans naam en met andermans papieren. Ik ben lang niet altijd gepakt, maar heel vaak heb ik bij mijn aanhouding de naam van mijn broer Iwan genoemd. In een aantal gevallen dat ik naar de rechter moest - met de dagvaarding op naam van Iwan - heb ik bij de rechter wel mijn eigen naam genoemd. Ik ben al vele malen voor vermogensdelicten veroordeeld en heb hiervoor vele, soms lange detentiestraffen gehad.
Over de zaak van 26 november 2000 kan ik niets zeggen zonder dat u enige specifieke informatie hebt uit die zaak. Het is ook al erg lang geleden, en als gezegd pleegde ik vaker dit soort feiten.
[betrokkene 1]."
4.2. Mede gelet op de overige overgelegde bewijsstukken, geeft de inhoud van de hiervoor weergegeven verklaring steun aan de stelling waarop de aanvrage berust, te weten dat in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening is gevraagd, sprake is geweest van persoonsverwisseling, in die zin dat de broer van de aanvrager zich op 5 februari 2002 voor de aanvrager heeft uitgegeven. De Hoge Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat de resultaten van het op verzoek van het Openbaar Ministerie door de politie ingestelde onderzoek naar de gestelde persoonsverwisseling niet onverenigbaar zijn met voormelde verklaring.
4.3. Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Politierechter, ware deze met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend geweest, de aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 10 april 2002;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 25 oktober 2011.
Conclusie 30‑08‑2011
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Aanvrager]
1.
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de Politierechter te 's‑Gravenhage van 10 april 2002 met parketnummer 09/090388-02, is de aanvrager wegens ‘medeplegen van poging tot oplichting’ bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf weken.
2.
Namens de aanvrager heeft mr. H. Sytema, advocaat te 's‑Gravenhage, een aanvrage tot herziening van de genoemde uitspraak ingediend.
3.
De aanvrage berust op de stelling dat een ander dan de aanvrager indertijd het bewezenverklaarde feit heeft begaan en gebruik heeft gemaakt van de persoonsgegevens van de aanvrager. Ter ondersteuning van deze stelling wordt verwezen naar verschillende, met documenten onderbouwde, feiten en omstandigheden.
4.
In de aanvrage wordt het volgende aangevoerd. Bij de aanhouding ter zake van het onder 1 genoemde feit zou de broer van de aanvrager, [betrokkene 1], de personalia van aanvrager hebben opgegeven.
5.
De aanvrager heeft met betrekking tot het onder 1 genoemde feit reeds twee maal eerder op dezelfde gronden aanvragen tot herziening gedaan.1. Deze aanvragen zijn door de Hoge Raad afgewezen, omdat uit de overgelegde stukken niet bleek dat [betrokkene 1] zich ook op 5 februari 2002, ten tijde van de aanhouding terzake van het feit waarvoor herziening wordt gevraagd, heeft bediend van de persoonsgegevens van de aanvrager.
6.
Bij de onderhavige aanvrage zijn deels dezelfde stukken ingebracht. Voor zover voor de beoordeling van de aanvrage van belang, zijn thans overgelegd:
- (i)
een uitdraai uit het urenregistratiesysteem van het Hoofdproductschap Akkerbouw te 's‑Gravenhage, toenmalig werkgever van de aanvrager, betreffende het jaar 2002, waaruit blijkt dat de aanvrager 40 uren heeft gewerkt in de week waarin het onder 1 genoemde feit is gepleegd (bijlage 2);
- (ii)
een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen de aanvrager en het Hoofdproductschap Akkerbouw van 24 september 2001 (bijlage 2);
- (iii)
een tweetal werkgeversverklaringen van het Hoofdproductschap Akkerbouw betreffende de aanvrager van 30 mei 2001 en 30 januari 2001 (bijlage 2);
- (iv)
een verklaring van [betrokkene 1] van 14 oktober 2010, welke ten kantore van advocaat mr. H. Sytema is afgelegd en op schrift is gesteld en door [betrokkene 1] is ondertekend en welke verklaring onder meer inhoudt dat hij, [betrokkene 1], het onder 1 genoemde feit heeft gepleegd en bij zijn aanhouding de personalia van zijn broer, de aanvrager, heeft opgegeven (bijlage 3);
- (v)
een fotokopie van het paspoort van [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] (bijlage 3);
- (vi)
een fotokopie van een proces-verbaal van bevindingen van de politie Haaglanden van 10 april 2009, onder meer inhoudende een zakelijk weergegeven verklaring van [betrokkene 1] van 23 maart 2009 inhoudende dat zijn broertje [aanvrager] ten onrechte een celstraf van vijf weken uitzit, dat hij zichzelf voor zijn broertje had uitgegeven, dat hij het feit heeft begaan waarvoor zijn broertje in de gevangenis zit en dat hij zeker weet dat de celstraf welke zijn broertje uitzit een celstraf is welke hij uit moet zitten, omdat hij een valse naam had gebruikt (bijlage 4);
- (vii)
een fotokopie van een aanvullend proces-verbaal van de politie Regio Friesland van 17 juli 1998, onder meer inhoudende een zakelijk weergegeven verklaring van [betrokkene 1] van 15 juli 1998 inhoudende dat hij bij zijn aanhouding op 1 maart 1998 ter zake van het onbevoegd ledigen van parkeermeters de naam van zijn broer [aanvrager] heeft opgegeven. In datzelfde proces-verbaal relateert de politie op basis van dactyloscopisch onderzoek dat de op 1 maart 1998 aangehouden verdachte inderdaad [betrokkene 1] was (bijlage 4);
- (viii)
een fotokopie van een handgeschreven verklaring van [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1975, van 21 januari 2002, in welke verklaring hij erkent dat hij de persoonsgegevens van zijn broer, de aanvrager, heeft gebruikt toen hij door de politie werd ondervraagd in verband met een door hem gepleegde poging tot oplichting op 26 januari 2000, waarvoor zijn broer onder parketnummer 09/092693–00 is veroordeeld. Deze verklaring houdt tevens in dat [betrokkene 1] wel eens meer gebruik heeft gemaakt van de persoonsgegevens van zijn broer [aanvrager] (bijlage 4).
7.
Het stuk (vi) is reeds bij de voorgaande aanvrage tot herziening overgelegd en de stukken (vii) en (viii) zijn reeds bij de beide eerdere aanvragen tot herziening overgelegd. Thans zijn daaraan toegevoegd de bescheiden (i) tot en met (v). Daaronder bevindt zich dus de ten kantore van advocaat H. Sytema afgelegde en op schrift gestelde verklaring van [betrokkene 1] van 14 oktober 2010. Anders dan de stukken welke bij de eerdere aanvragen tot herziening zijn overgelegd, ziet deze verklaring er niet slechts op dat hij vaker bij aanhoudingen de naam van zijn broer, de aanvrager, heeft genoemd, maar ook en meer in het bijzonder dat hij de naam van zijn broer heeft opgegeven toen hij werd aangehouden voor het feit ten aanzien waarvan herziening wordt gevraagd. [betrokkene 1] verklaart immers dat hij op 5 februari 2002 de naam van zijn broer heeft opgegeven toen hij door de politie is aangehouden op verdenking van oplichting. Hij verklaart dat hij, en dus niet zijn broer, het betreffende feit heeft gepleegd.2.
8.
Het voorgaande wekt het ernstige vermoeden, zoals bedoeld in art. 457, eerste lid en onder 2, Sv, dat als de Politierechter hiervan op de hoogte was geweest, de aanvrager van het hem tenlastegelegde zou zijn vrijgesproken. Er is immers voldoende reden om aan te nemen dat sprake is van een persoonsverwisseling.
9.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren, voor zoveel nodig de opschorting en schorsing van de tenuitvoerlegging van het gewijsde zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's‑Gravenhage, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑08‑2011
Ik wil nog opmerken dat [betrokkene 1] bij deze gelegenheid tevens heeft verklaard dat één van zijn bijnamen ‘[naam]’ is. [Medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], beiden medeverdachte in de strafzaak betreffende het feit waarvoor herziening wordt gevraagd, hebben op 5 februari 2002 een verklaring afgelegd bij de politie. [Medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij met een jongen was die hij kent als ‘[naam]’ en dat zijn echte naam iets is als ‘[naam]’ (p. 29 proces-verbaal politie) en [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij samen was met twee jongens, waaronder ‘[naam]’ (p. 35 proces-verbaal politie). Deze verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren de politierechter ten tijde van de terechtzitting van 10 april 2002 reeds bekend. Maar aan de politierechter was niet bekend dat met de aanduidingen ‘[naam]’ en iets als ‘[naam]’ niet aanvrager maar zijn broer is bedoeld, zodat deze verklaringen het door [betrokkene 1] gestelde in zijn verklaring van 14 oktober 2010 mijns inziens wel aannemelijker maken.