Zelf heb ik dat uit de betreffende aangifte niet kunnen afleiden. In cassatie wordt evenwel niet bestreden dat het hof dit uit deze aangifte heeft kunnen afleiden.
HR, 29-11-2022, nr. 20/04350
ECLI:NL:HR:2022:1720
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-11-2022
- Zaaknummer
20/04350
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1720, Uitspraak, Hoge Raad, 29‑11‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:923
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2020:2428
ECLI:NL:PHR:2022:923, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 11‑10‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1720
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2022-0239
Uitspraak 29‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Witwassen door sieraden afkomstig uit kluis van oudere dame, die woont in appartement naast hotel waar verdachte werkt, in onderling overleg mee te nemen teneinde deze te laten taxeren maar sieraden vervolgens te koop aan te bieden op veiling (art. 420bis.1.b Sr). Bewijsklacht witwassen. Kan overdragen en/of omzetten van sieraden uit bewijsvoering volgen? Bewezenverklaring houdt o.m. in dat verdachte “een aantal sieraden (...) heeft overgedragen en/of heeft omgezet”. Deze onderdelen van bewezenverklaring kunnen echter niet zonder meer worden afgeleid uit bewijsvoering. ’s Hofs uitspraak is ten aanzien daarvan dus ontoereikend gemotiveerd. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 21/04251 P.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/04350
Datum 29 november 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 17 december 2020, nummer 22-004918-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.W. Noorduyn, advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij [benadeelde] heeft T. Fuchs, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat van deze benadeelde partij heeft ook een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen inzake het in de zaak met parketnummer 09-852061-18 ten laste gelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het derde cassatiemiddel dat namens de verdachte is voorgesteld
2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 09-852061-18 tenlastegelegde ontoereikend is gemotiveerd, nu het overdragen en/of omzetten van de sieraden niet uit de bewijsvoering kan volgen.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is in de zaak met parketnummer 09-852061-18 bewezenverklaard dat:
“hij op meerdere tijdstip(pen) in de periode van 19 november 2007 tot en met 15 maart 2016 in Nederland, een aantal sieraden (die hij, verdachte, had verduisterd) [slachtoffer] en/of [benadeelde] , heeft overgedragen en/of heeft omgezet, terwijl hij wist dat die sieraden, afkomstig waren uit enig misdrijf.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 23 mei 2016 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2016131557-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 367 e.v.):
als de op 10 mei 2016 afgelegde verklaring van [benadeelde] :
Ik ben de dochter van [slachtoffer] .
Mijn vader en moeder hebben in een appartement naast [A] gewoond.
Ik wist dat mijn ouders een prachtige verzameling juwelen hadden. Op een dag was ik bij mijn moeder en vroeg ik haar of ik de juwelen mocht zien. Ik hoorde mijn moeder toen zeggen dat zij juwelen aan [verdachte] had meegegeven. Toen mijn moeder dit aan mij vertelde zag ik dat zij wit wegtrok en onvast ter been werd. Ik zag ook dat mijn moeder meteen begon te huilen.
[verdachte] kwam vaak bij mijn moeder over de vloer. Mijn moeder vertelde dat [verdachte] had voorgesteld om de juwelen te laten taxeren. Toen heeft mijn moeder de juwelen aan [verdachte] meegegeven voor taxatie. Mijn moeder heeft [verdachte] nooit toestemming gegeven voor het verkopen van de sieraden.
Na mijn telefoongesprek met de politie heb ik contact opgenomen met mijn accountant. Op 13 april 2016 ontving ik van hem het taxatierapport. Ik heb deze lijst vergeleken met de sieraden bij mijn moeder. Toen ik het taxatierapport zag schrok ik enorm. Ik zag dat bijna alle juwelen van mijn ouders verdwenen zijn. En op het taxatierapport staan alleen de sieraden van mijn ouders, terwijl ik mijn eigen sieraden ook bewaarde bij mijn moeder thuis. Deze sieraden zijn ook verdwenen.
Ik heb op het taxatierapport, gedateerd van 20 juni 1986, aangegeven welke spullen niet meer in ons bezit zijn. Een kopie van dit rapport is overhandigd aan de politie en zal als bijlage gevoegd worden bij deze aangifte (Hof: staat op blz. 386-393). Op het taxatierapport staan 70 verschillende sieraden, welke genummerd zijn van 1 tot en met 70. Ik zag dat de volgende sieraden verdwenen zijn: nummers 1, 4 t/m 21, 23, 24, 26 t/m 42, 45, 48 t/m 59, 66, 68, 70. Dit betekent dat er 54 van de 70 sieraden, genoemd op het taxatierapport, verdwenen zijn.
U toont mij foto's van sieraden. Tijdens het gesprek hoor ik van de politie dat deze sieraden, op de foto's, bij [C] zijn aangeboden voor de verkoop. Mijn moeder en ik hebben nooit toestemming gegeven voor de verkoop van deze sieraden. Daarnaast hebben wij geen geld hiervoor ontvangen, en geen officieel taxatierapport met waardebepaling.
Foto 11: Deze peergeslepen diamant hoort bij nummer 26 van het taxatierapport, dit betreft een witgouden choker. Op het taxatierapport wordt een waarde van 315.000 gulden toegekend aan de choker. Deze choker is ook weg, maar de peergeslepen diamant zat nog wel tussen de sieraden die mijn moeder nog in haar bezit heeft. Ik heb deze diamant bekeken en ik twijfelde aan de echtheid van deze diamant. Na het gesprek met de recherche ben ik dezelfde dag nog naar juwelier Schaap en Citroen gegaan. Daar is het sieraad van foto 11 gecheckt op echtheid. Hier kwam uit dat beide diamanten, dus zowel de peervormige, als de ronde diamant, vals zijn.
Aan mij wordt gevraagd wanneer de diefstal van die sieraden zou moeten hebben plaatsgevonden:
Mijn vader is op 18 november 2007 overleden. Mijn vader was een persoon die niet makkelijk mensen om hem en mijn moeder toeliet. Hij was van nature achterdochtig.
Daarnaast was hij heel zuinig op de sieraden. Dus dat de diefstal heeft plaatsgevonden voor het overlijden van mijn vader lijkt mij onwaarschijnlijk.
Vanaf 2010 heb ik twee jaar in Nederland gewoond. Toen ik een half jaar in Nederland was heb ik aan mijn moeder gevraagd of ik de doos met sieraden mocht zien. Ik kreeg toen van mijn moeder te horen dat sieraden door [verdachte] waren meegenomen voor taxatie en niet door hem geretourneerd zijn. Daarom ga ik ervan uit dat de diefstal tussen november 2007 en eind 2010 heeft plaatsgevonden. Maar ik weet niet of alle sieraden al weg waren in 2010. Toen ik in 2010 in de doos keek misten er heel veel sieraden, maar er lagen nog wel sieraden in de doos. Het is mogelijk dat [verdachte] na 2010 nog meer sieraden uit de doos heeft ontvreemd.
2. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Den-Haag van 1 december 2017. Dit proces-verbaal houdt onder meer in ‑ zakelijk weergegeven -:
als de op 1 december 2017 tegenover deze rechter-commissaris afgelegde verklaring van [benadeelde] :
Mijn sieraden lagen in een kluis van mijn moeder in een eigen doos.
U vraagt wanneer ik de sieraden voor het laatst heb gezien. Toen ik twee jaar na het overlijden van mijn vader bij mijn moeder kwam, zei ik: zullen we weer eens in de sieradendozen kijken? Het was in 2009 of 2010, ongeveer twee jaar na de dood van mijn vader. Mijn moeder trok helemaal wit weg. Ze begon te huilen. Ze deed de kluis bibberend open, maar die twee sieradendozen waren weg. Ze zei: die heeft [verdachte] van [A] meegenomen.
Ik vroeg waarom zij die dozen aan hem had meegegeven. Ze zei dat hij had gevraagd of zij die sieraden wilde laten taxeren. Ik vroeg naar het taxatierapport. Ze zei dat dat er niet was.
Ik heb [verdachte] gebeld en gevraagd waar die sieraden zijn. [verdachte] zei toen dat mijn moeder ze wilde verkopen. Ik zei: absoluut niet. Mijn moeder zei me dat zij de sieraden niet had meegegeven om ze te verkopen, maar dat [verdachte] had gevraagd of zij ze wilde laten taxeren.
Ik heb gezegd dat ik wilde dat die sieraden heel snel terug zouden komen en dat er een taxatierapport zou worden gegeven. Hij heeft een juwelendoos van mijn moeder teruggebracht, waar een collier van mijn moeder in zat. Dat was een collier dat in het taxatierapport stond met een peervormige diamant. Hij bracht de doos van mijn moeder terug met rommel erin: piepkleine oorbelletjes en een broche (die niet van ons was), maar ook met het collier. Ik vond het collier er een beetje vreemd uit zien. Ik vond de peervormige diamant niet zo shiny. Toen de andere sieraden niet meer terugkwamen begreep ik dat er iets heel erg mis was. Die doos is teruggelegd in de kluis van mijn moeder met wat er toen nog inzat.
Ook mijn eigen sieraden zijn nooit teruggevonden.
Toen ik las dat [verdachte] tegen de lamp was gelopen, vertelde de recherche dat hij stukken vervalste. Ik dacht toen: waarom heeft hij dat collier met die peervorm teruggebracht? Ik heb toen meteen laten onderzoeken of het collier echt was of niet. Dat collier was dus nep.
U vraagt wat ik heb besproken met [verdachte] na de ontdekking van het verdwijnen van de sieraden. Ik was woedend en zei dat ik de sieraden terug wilde hebben. Ik heb gezegd dat mijn moeder die sieraden helemaal niet wilde verkopen en dat ik die sieraden terug wilde. De sieraden waren voor mijn moeder dierbare herinneringen aan haar leven met mijn overleden vader en ze wilde deze heel graag aan mijn dochter, haar enige kleindochter, geven. Toen mijn vader nog leefde had mijn moeder minder contact met [verdachte] . Mijn vader was de pitbull. Zo'n type als [verdachte] zou met hem nooit in huis komen.
3. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 3 december 2020 - zakelijk weergegeven - verklaard:
U bespreekt met mij de zaak van [slachtoffer] . Rond 2008 besprak ik met [slachtoffer] dat zij een aantal sieraden had die ze eigenlijk nooit droeg. Zij heeft mij toen een doosje met sieraden meegegeven.
Rond 2011 kwamen wij weer over de sieraden te spreken. Toen heeft [slachtoffer] mij een aantal sieraden gegeven. Het ging op precies dezelfde manier als in 2008: er stond een leren doosje/juwelenkistje klaar met daarin de sieraden.
Ik ben toen met de sieraden naar Amsterdam gegaan. Bij [C] is een inbrenglijst opgesteld.
Ik heb de sieraden in januari 2012 bij [C] achtergelaten. Een maand later, rond 20 februari 2012, werd ik gebeld door [betrokkene 6] . Hij zei dat [slachtoffer] vroeg naar de sieraden. Ik heb direct gezegd dat ik de sieraden had. [betrokkene 6] zei toen dat [benadeelde] mij daarover wilde spreken. Ik heb [benadeelde] toen dezelfde avond nog gebeld.
Ik heb toen met [benadeelde] afgesproken dat ik zou proberen een aantal sieraden uit de veiling terug te halen. Toen ik een paar dagen later terug in Nederland was ben ik bij [C] langsgegaan. Vanuit Spanje had ik al gebeld om te zeggen dat de dochter van [slachtoffer] de sieraden terug wilde. Een deel van de sieraden kon nog uit de veiling worden teruggetrokken.
U houdt mij voor dat ik zojuist heb verklaard dat ik heb getracht de sieraden terug te geven, maar dat [betrokkene 7] had gezegd dat de catalogus al gedrukt was en u vraagt mij waarom ik toen niet heb geprobeerd om alle sieraden uit de catalogus te laten halen. Er waren hoge kosten aan verbonden om de sieraden uit de catalogus te halen.
U vraagt mij naar de oorstekers die bij [D] zijn ingebracht. Die oorstekers stonden in de catalogus van [C] , maar zijn uiteindelijk niet geveild. [betrokkene 7] belde mij en zei dat het om een relatief klein veilingstuk ging en adviseerde mij om de oorstekers bij [D] te brengen.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Op basis van het onderzoek ter terechtzitting gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[benadeelde] (hierna: [benadeelde] ) heeft op 10 mei 2016 aangifte gedaan van verduistering van sieraden van haarzelf en van haar moeder [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). [benadeelde] heeft verklaard dat zij er in 2010 achter kwam dat haar moeder sieraden had meegegeven aan de verdachte om te laten taxeren en dat deze sieraden nooit terug waren gekomen. [benadeelde] heeft verder verklaard dat zij begin 2012 met de verdachte heeft gesproken en heeft aangegeven dat zij de sieraden terug wilde.
De verdachte heeft verklaard dat hij een doosje met sieraden van [slachtoffer] heeft meegekregen en dat hij toestemming van haar had gekregen om deze sieraden te verkopen. Uit de inbrenglijst van [C] , gehecht aan het tussen de verdachte en [C] afgesloten inbrengcontract van 3 januari 2012, kan worden opgemaakt dat de verdachte 54 sieraden heeft ingebracht om te laten veilen (zie blz. 847 e.v.).
De verdachte heeft voorts bevestigd dat [benadeelde] hem in 2012 heeft gevraagd de sieraden terug te geven. Dit was nog voordat de veiling in april 2012 zou plaatsvinden, aldus de verdachte. Verdachte heeft bovendien verklaard te hebben geprobeerd de sieraden uit de veiling terug te halen om deze te kunnen teruggeven. Omdat niet alle sieraden (zonder kosten) uit de veiling konden worden teruggetrokken, is een aantal sieraden in de catalogus blijven staan. Uiteindelijk zijn 16 sieraden via [C] verkocht, de rest van de door de verdachte ingebrachte sieraden is aan de verdachte teruggegeven (zie blz. 840 e.v.).
Nog daargelaten wat de afspraak tussen de verdachte en [slachtoffer] was over het laten taxeren dan wel verkopen van haar sieraden, feit blijft dat de verdachte begin 2012 van [benadeelde] te kennen heeft gekregen - en dit ook zo door verdachte is begrepen - dat de sieraden terug moesten. De 38 sieraden die door [C] aan de verdachte zijn geretourneerd zijn echter niet teruggegeven aan [slachtoffer] en/of [benadeelde] . De verdachte heeft een aantal sieraden aan hen gegeven, maar dit waren sieraden die [benadeelde] niet herkende als de sieraden van haar of haar moeder. Van een hanger die de verdachte heeft teruggegeven was bovendien de diamant vervangen door een zirkonia, een imitatiediamant.
Ten slotte is gebleken dat de verdachte in december 2015 twee van de sieraden die bij [C] niet waren verkocht, te weten twee witgouden oorstekers met diamant, bij Venduhuis [D] heeft ingebracht, waarna deze in januari 2016 zijn geveild (zie blz. 899 e.v.). Dit is ruim 3 jaar nadat de verdachte van [benadeelde] te horen had gekregen dat hij de sieraden moest terugbrengen.
Tot slot maakt het hof bij de bewezenverklaring van het onderhavige feit gebruik van schakelbewijs, nu de unieke modus operandi van de verdachte hierbij - te weten het in sieraden vervangen van diamanten door zirkonia's - om de diamanten te kunnen verkopen hetzelfde is als bij de feiten zoals gepleegd in de zaak met parketnummer 09-857213-16, welke feiten de verdachte heeft bekend.
Nu de niet aan [slachtoffer] en/of [benadeelde] teruggegeven sieraden ten tijde van zijn aanhouding niet meer in het bezit waren van de verdachte, is naar het oordeel van het hof op grond van het vorenstaande wel genoegzaam komen vast te staan dat de verdachte die sieraden heeft witgewassen.”
2.3
De bewezenverklaring houdt onder meer in dat de verdachte “een aantal sieraden (...) heeft overgedragen en/of heeft omgezet”. Deze onderdelen van de bewezenverklaring kunnen echter niet zonder meer worden afgeleid uit de bewijsvoering. De uitspraak van het hof is ten aanzien daarvan dus ontoereikend gemotiveerd.
2.4
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, slaagt het.
3. Beoordeling van de cassatiemiddelen van de verdachte en de benadeelde partij voor het overige
De beoordeling door de Hoge Raad van het eerste cassatiemiddel en het tweede cassatiemiddel dat namens de verdachte is voorgesteld en de cassatiemiddelen die namens de benadeelde partij zijn voorgesteld heeft als uitkomst dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het restant van het derde cassatiemiddel, het vierde cassatiemiddel en het vijfde cassatiemiddel dat namens de verdachte is voorgesteld niet nodig.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het in de zaak met parketnummer 09-852061-18 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2022.
Conclusie 11‑10‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Diefstal door middel van valse sleutels (art. 311.5 Sr) en witwassen (art. 420bis Sr). Onder meer klachten over de bewezenverklaring van het overdragen en/of omzetten van sieraden en over de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel. Conclusie strekt tot partiële vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 20/04351 P.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer20/04350
Zitting 11 oktober 2022
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 17 december 2020 door het gerechtshof Den Haag in de zaak met parketnummer 09-857213-16 wegens 1. ‘diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels’, 2. ‘diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd’ en 3. ‘witwassen’ en in de zaak met parketnummer 08-852061-18 wegens ‘witwassen’ veroordeeld tot 28 maanden gevangenisstraf, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr. Het hof heeft voorts de teruggave aan de rechthebbende gelast van een kluissleutel, de vordering van een benadeelde partij toegewezen, de vordering van een andere benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard en twee schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.
Er bestaat samenhang met de zaak 20/04351. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. C.W. Noorduyn, advocaat te 's‑Gravenhage, heeft vijf middelen van cassatie voorgesteld. T. Fuchs, advocaat te Amsterdam, heeft namens de [benadeelde] een ‘verweerschrift op de cassatieschriftuur tevens houdende cassatiemiddelen namens [benadeelde] ’ ingediend.
Het eerste namens de verdachte voorgestelde middel
4. Het eerste middel betreft de bewijsvoering van feit 1 in de zaak met parketnummer 09-857213-16. Voordat ik het middel bespreek geef ik de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en ’s hofs bewijsoverweging weer.
5. Het hof heeft onder 1 ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij in de periode van 15 februari 2016 tot en met 15 maart 2016 te [plaats] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een kluis van hotel [A] heeft weggenomen een aantal sieraden (te weten vijf ringen en een hanger) met diamanten, toebehorende aan [aangever ] en/of [aangeefster] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen sieraden met diamanten onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (te weten door wederrechtelijk gebruik te maken van een (reserve- of kopie-)kluissleutel);’
6. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
‘1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 16 maart 2016 van de politie Eenheid Den Haag ([…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven – (…):
als de op 16 maart 2016 afgelegde verklaring van [aangever ] :
Ik ben woonachtig te [plaats] . Mijn appartement is naast [A] gelegen. Ik heb via [A] [verdachte] leren kennen. Ik heb hem leren kennen als de Personal Assistent van [betrokkene 1] . In het weekend van 14/15 februari 2016 gingen wij naar Oostenrijk. In de eerste week van mijn vakantie in Oostenrijk werd ik gebeld door [betrokkene 2] van [B ] te Amsterdam. [betrokkene 2] vertelde mij dat mijn diamanten te koop werden aangeboden. Dit zou gebeurd zijn door [verdachte] .
Voordat wij op vakantie naar Oostenrijk gingen zei [verdachte] tegen ons, omdat hij wist dat wij op vakantie zouden gaan, dat wij onze juwelen in de kluis in [A] moesten opbergen. [verdachte] zei dat dat veel veiliger was. Zodoende heb ik de dag voordat we op vakantie gingen, onze juwelen naar de kluis gebracht. De kluis bevindt zich, als je voor de receptie van [A] staat, aan de linkerzijde. Daar zit een deur. In deze ruimte kun je alleen komen met een sleutel. Ik had een eigen kluis met kluisnummer […] . [verdachte] heeft de sleutel van kluisnummer […] voor mij geregeld.
Bij terugkomst van onze vakantie opende ik mijn kluis. Ik zag direct dat er een ring ontbrak met een diamant. Ik zag dat er nog twee kettingen met diamanten in lagen en nog 1 andere ring met diamanten. De sieraden die nog in de kluis lagen, zagen er nog goed uit. Toch vertrouwde ik dit niet helemaal.
Ik ben samen met mijn vrouw op maandag 14 maart 2016 naar [B ] gegaan. Ik heb daar de juwelen laten zien die nog in de kluis lagen. [betrokkene 3] en [betrokkene 4] hebben naar de juwelen gekeken en zagen direct dat het niet goed zat. In de twee kettingen en de ring waren nepdiamanten geplaatst.
Op maandagavond om 20.00 uur had ik een afspraak met onder andere [betrokkene 1] . Omstreeks 20.30 uur waren alle personen in het kantoor van [betrokkene 1] aanwezig. Ik heb daar uitgelegd wat mijn ervaringen waren. Rond 22.00 uur kwam [verdachte] zelf binnen lopen. Ik heb [verdachte] geconfronteerd met wat ik wist en vroeg aan hem of hij nepdiamanten in onze juwelen had laten plaatsen. Ik hoorde dat [verdachte] dit bevestigde.
2. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 21 mei 2016 van de politie Eenheid Den Haag (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (…) :
als de op 17 mei 2016 afgelegde verklaring van [aangeefster] :
Plaats delict: [plaats]
Pleegdatum: tussen 14 februari 2016 en 14 maart 2016
Ik doe aangifte van diefstal van twee gouden ringen met twee diamanten. Ik kan u hierover het volgende verklaren: Op 16 maart 2016 heeft mijn man, [aangever ] , aangifte gedaan van diefstal van diamanten. Wij hadden, op aanraden van [verdachte] , tijdens onze vakantie naar Oostenrijk onze sieraden in kluisnummer […] van [A] gelegd.
Opmerking verbalisant: De foto's 1 tot en met 6 worden getoond aan aangever [aangever ] .
Foto 2: Ik zag hierop een ring die sterk overeenkomt met een ring die ik ook had.
Naar aanleiding van de ring op foto 2 ben ik naar mijn kluis in mijn woning gelopen. Ik wilde aan de rechercheurs mijn ring laten zien die sterk leek op de ring van foto 2. Toen ik in mijn kluis keek, zag ik dat deze ring niet meer in de kluis lag. Ik heb deze ring voor het laatst om gehad met de Kerst van 2015. Na de kerst heb ik deze ring teruggelegd in mijn kluis in mijn woning. Waarschijnlijk heb ik deze ring toch ook in de koffer gelegd, die wij later in kluisnummer […] hebben gestopt. Ik heb namelijk alle dure stukken in die sieradenkoffer gelegd en deze in de kluis van [A] gedaan.
Ik ben vervolgens, op aanraden van rechercheur [verbalisant] , nogmaals in mijn kluis gaan kijken of ik nog meer sieraden miste. Ik merkte vervolgens dat ook mijn trouwring niet meer in mijn kluis lag.
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 15 maart 2016 van de politie Eenheid Den Haag (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (…):
als de op 15 maart 2016 afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik ben de assistent van de directeur van hotel [A] . Dat is [betrokkene 1] .
V: Gisteren kwam de melding bij de politie binnen dat er diamanten uit de kluis van Hotel [A] zijn verdwenen. Wat kun jij daarover verklaren?
A: Het is waar. Het zijn vrienden van mij die in de appartementen naast [A] wonen. Dat waren [aangever 1 en 2] . Ik heb deze mensen geadviseerd om de spullen in de kluis van [A] te bewaren. Ik had hiervan een reservesleutel. Ik heb omstreeks 16 februari de kluis opengemaakt en de vier ringen eruit gehaald en meegenomen. Dit waren ringen met stenen, diamanten. Deze diamanten heb ik laten omzetten in zirkonia stenen. De echte stenen heb ik te koop aangeboden bij [B ] . De ringen met zirkonia stenen heb ik later weer teruggelegd in de kluis.’
7. Het hof heeft inzake dit feit het volgende overwogen:
‘De rechtbank heeft geoordeeld dat de diefstal van twee ringen waarvan de verdachte in eerste aanleg partieel is vrijgesproken, buiten de aangifte door [aangeefster] , geen steun vinden in enig ander bewijsmiddel. De verdediging heeft wederom om vrijspraak van de twee ringen verzocht.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
[aangever ] heeft op 16 maart 2016 aangifte gedaan van diefstal van drie ringen en een hanger. In een aanvullende aangifte op 17 mei 2017 heeft zijn echtgenote, [aangeefster] , verklaard nog twee ringen te missen, waaronder haar trouwring. De verdachte heeft op 15 maart 2016 verklaard dat hij vier ringen uit de kluis heeft gehaald.
Het hof stelt voorop dat naar vaste rechtspraak niet is vereist dat ieder onderdeel van een bewezenverklaring wordt gedekt door twee bewijsmiddelen.
Het hof acht de aanvullende aangifte en de daarin beschreven gang van zaken annex verklaring volstrekt geloofwaardig en ziet in redelijkheid geen reden om aan deze aangifte te twijfelen.
Op basis van de aangiftes en bovendien de hiervoor weergegeven verklaring van de verdachte is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte vijf ringen en een hanger heeft weggenomen. Het hof zal dan ook de diefstal van al deze sieraden bewezen verklaren. Dat alleen drie ringen en een hanger tijdens het onderzoek van de politie zijn teruggevonden, betekent geenszins dat de verdachte de overige sieraden, waarvan aangifte van diefstal is gedaan, niet heeft meegenomen.
Met de advocaat-generaal is het hof dan ook van oordeel dat de diefstal van de sieraden van [aangever ] en/of [aangeefster] integraal kan worden bewezen.’
8. Het eerste middel bevat de klacht dat het bewezenverklaarde voor zover het betreft het wegnemen van vijf ringen en een hanger niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, althans dat de bewezenverklaring op dit punt onvoldoende met redenen is omkleed.
9. Het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte vijf ringen en een hanger met diamanten, toebehorend aan [aangever ] en/of [aangeefster] , heeft weggenomen. Uit de voor het bewijs gebezigde aangifte van [aangever ] van 16 maart 2016 volgt dat hij bij terugkomst van vakantie constateerde dat één ring met een diamant in de kluis ontbrak (bewijsmiddel 1). Een andere ring met diamanten en twee kettingen met diamanten, die nog wel in de kluis lagen, heeft hij laten onderzoeken bij [B ] . Daar bleek dat in de kettingen en de ring nepdiamanten waren geplaatst. In de bewijsoverweging geeft het hof aan dat [aangever ] op 16 maart 2016 aangifte heeft gedaan van de diefstal van drie ringen en een hanger.1.Uit de (aanvullende) aangifte van [aangeefster] blijkt dat nog twee ringen, waaronder haar trouwring, niet meer in de kluis lagen (bewijsmiddel 2). Uit de tot het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte volgt dat de verdachte heeft verklaard dat hij vier ringen uit de kluis heeft gehaald en meegenomen, de diamanten uit deze ringen heeft laten omzetten in zirkonia stenen en deze ringen later heeft teruggelegd in de kluis.
10. Naar ik begrijp richten de bezwaren van de steller van het middel zich op de bewezenverklaring van twee van de vijf ringen; de aanvullende aangifte van aangeefster [aangeefster] zou onvoldoende zijn om de diefstal door de verdachte van deze twee ringen op te baseren. De steller van het middel miskent daarmee dat het wegnemen van deze twee ringen niet alleen steun vindt in de aanvullende aangifte. De diefstal van de sieraden van [aangever ] en [aangeefster] - [aangever ] in zijn algemeenheid vindt steun in de bewijsmiddelen 1 en 3. Niet elk onderdeel van de bewezenverklaring behoeft daarbij op meer dan één bewijsmiddel te zijn gebaseerd.2.Voor zover de steller van het middel zich beroept op (een) verklaring(en) van de verdachte waarin andersluidende opgaven van gestolen sieraden zijn gedaan, merk ik op dat selectie en waardering van het bewijs aan de feitenrechter is.3.
11. Geheel ten overvloede merk ik op dat ook als uit de bewijsvoering alleen de (door de verdachte bekende) diefstal van vier ringen zou volgen cassatie achterwege had kunnen blijven. Aan aard en ernst van het bewezenverklaarde wordt niet wezenlijk afbreuk gedaan als daaruit een ring en de hanger zouden wegvallen.4.
12. Het middel faalt.
Het tweede en derde namens de verdachte voorgestelde middel
13. Het tweede en derde middel betreffen de bewijsvoering van het feit dat in de zaak met parketnummer 09-852061-18 is bewezenverklaard. Voordat ik deze middelen bespreek, geef ik de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en ’s hofs bewijsoverweging weer.
14. Het hof heeft in deze zaak ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij op meerdere tijdstip(pen) in de periode van 19 november 2007 tot en met 15 maart 2016 in Nederland, een aantal sieraden (die hij, verdachte, had verduisterd) van [slachtoffer] en/of [benadeelde] ), heeft overgedragen en/of heeft omgezet, terwijl hij wist dat die sieraden, afkomstig waren uit enig misdrijf’
15. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
‘1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 23 mei 2016 van de politie Eenheid Den Haag (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (…):
als de op 10 mei 2016 afgelegde verklaring van [benadeelde] :
Ik ben de dochter van [slachtoffer] .
Mijn vader en moeder hebben in een appartement naast [A] gewoond.
Ik wist dat mijn ouders een prachtige verzameling juwelen hadden. Op een dag was ik bij mijn moeder en vroeg ik haar of ik de juwelen mocht zien. Ik hoorde mijn moeder toen zeggen dat zij juwelen aan [verdachte] had meegegeven. Toen mijn moeder dit aan mij vertelde zag ik dat zij wit wegtrok en onvast ter been werd. Ik zag ook dat mijn moeder meteen begon te huilen.
[verdachte] kwam vaak bij mijn moeder over de vloer. Mijn moeder vertelde dat [verdachte] had voorgesteld om de juwelen te laten taxeren. Toen heeft mijn moeder de juwelen aan [verdachte] meegegeven voor taxatie. Mijn moeder heeft [verdachte] nooit toestemming gegeven voor het verkopen van de sieraden.
Na mijn telefoongesprek met de politie heb ik contact opgenomen met mijn accountant. Op 13 april 2016 ontving ik van hem het taxatierapport. Ik heb deze lijst vergeleken met de sieraden bij mijn moeder. Toen ik het taxatierapport zag schrok ik enorm. Ik zag dat bijna alle juwelen van mijn ouders verdwenen zijn. En op het taxatierapport staan alleen de sieraden van mijn ouders, terwijl ik mijn eigen sieraden ook bewaarde bij mijn moeder thuis. Deze sieraden zijn ook verdwenen.
Ik heb op het taxatierapport, gedateerd van 20 juni 1986, aangegeven welke spullen niet meer in ons bezit zijn. Een kopie van dit rapport is overhandigd aan de politie en zal als bijlage gevoegd worden bij deze aangifte (…). Op het taxatierapport staan 70 verschillende sieraden, welke genummerd zijn van 1 tot en met 70. Ik zag dat de volgende sieraden verdwenen zijn: nummers 1, 4 t/m 21, 23, 24, 26 t/m 42, 45, 48 t/m 59, 66, 68, 70. Dit betekent dat er 54 van de 70 sieraden, genoemd op het taxatierapport, verdwenen zijn.
U toont mij foto's van sieraden. Tijdens het gesprek hoor ik van de politie dat deze sieraden, op de foto's, bij [C] zijn aangeboden voor de verkoop. Mijn moeder en ik hebben nooit toestemming gegeven voor de verkoop van deze sieraden. Daarnaast hebben wij geen geld hiervoor ontvangen, en geen officieel taxatierapport met waardebepaling.
Foto 11: Deze peergeslepen diamant hoort bij nummer 26 van het taxatierapport, dit betreft een witgouden choker. Op het taxatierapport wordt een waarde van 315.000 gulden toegekend aan de choker. Deze choker is ook weg, maar de peergeslepen diamant zat nog wel tussen de sieraden die mijn moeder nog in haar bezit heeft. Ik heb deze diamant bekeken en ik twijfelde aan de echtheid van deze diamant. Na het gesprek met de recherche ben ik dezelfde dag nog naar juwelier Schaap en Citroen gegaan. Daar is het sieraad van foto 11 gecheckt op echtheid. Hier kwam uit dat beide diamanten, dus zowel de peervormige, als de ronde diamant, vals zijn.
Aan mij wordt gevraagd wanneer de diefstal van die sieraden zou moeten hebben plaatsgevonden: Mijn vader is op 18 november 2007 overleden. Mijn vader was een persoon die niet makkelijk mensen om hem en mijn moeder toeliet. Hij was van nature achterdochtig. Daarnaast was hij heel zuinig op de sieraden. Dus dat de diefstal heeft plaatsgevonden voor het overlijden van mijn vader lijkt mij onwaarschijnlijk.
Vanaf 2010 heb ik twee jaar in Nederland gewoond. Toen ik een half jaar in Nederland was heb ik aan mijn moeder gevraagd of ik de doos met sieraden mocht zien. Ik kreeg toen van mijn moeder te horen dat sieraden door [verdachte] waren meegenomen voor taxatie en niet door hem geretourneerd zijn. Daarom ga ik ervan uit dat de diefstal tussen november 2007 en eind 2010 heeft plaatsgevonden. Maar ik weet niet of alle sieraden al weg waren in 2010. Toen ik in 2010 in de doos keek misten er heel veel sieraden, maar er lagen nog wel sieraden in de doos. Het is mogelijk dat [verdachte] na 2010 nog meer sieraden uit de doos heeft ontvreemd.
2. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Den Haag van 1 december 2017. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven-:
als de op 1 december 2017 tegenover deze rechter-commissaris afgelegde verklaring van [benadeelde]:
Mijn sieraden lagen in een kluis van mijn moeder in een eigen doos.
U vraagt wanneer ik de sieraden voor het laatst heb gezien. Toen ik twee jaar na het overlijden van mijn vader bij mijn moeder kwam, zei ik: zullen we weer eens in de sieradendozen kijken? Het was in 2009 of 2010, ongeveer twee jaar na de dood van mijn vader. Mijn moeder trok helemaal wit weg. Ze begon te huilen. Ze deed de kluis bibberend open, maar die twee sieradendozen waren weg. Ze zei: die heeft [verdachte] van [A] meegenomen. Ik vroeg waarom zij die dozen aan hem had meegegeven. Ze zei dat hij had gevraagd of zij die sieraden wilde laten taxeren. Ik vroeg naar het taxatierapport. Ze zei dat dat er niet was.
Ik heb [verdachte] gebeld en gevraagd waar die sieraden zijn. [verdachte] zei toen dat mijn moeder ze wilde verkopen. Ik zei: absoluut niet. Mijn moeder zei me dat zij de sieraden niet had meegegeven om ze te verkopen, maar dat [verdachte] had gevraagd of zij ze wilde laten taxeren.
Ik heb gezegd dat ik wilde dat die sieraden heel snel terug zouden komen en dat er een taxatierapport zou worden gegeven. Hij heeft een juwelendoos van mijn moeder teruggebracht, waar een collier van mijn moeder in zat. Dat was een collier dat in het taxatierapport stond met een peervormige diamant. Hij bracht de doos van mijn moeder terug met rommel erin: piepkleine oorbelletjes en een broche (die niet van ons was), maar ook met het collier. Ik vond het collier er een beetje vreemd uit zien. Ik vond de peervormige diamant niet zo shiny. Toen de andere sieraden niet meer terugkwamen begreep ik dat er iets heel erg mis was. Die doos is teruggelegd in de kluis van mijn moeder met wat er toen nog inzat.
Ook mijn eigen sieraden zijn nooit teruggevonden.
Toen ik las dat [verdachte] tegen de lamp was gelopen, vertelde de recherche dat hij stukken vervalste. Ik dacht toen: waarom heeft hij dat collier met die peervorm teruggebracht? Ik heb toen meteen laten onderzoeken of het collier echt was of niet. Dat collier was dus nep.
U vraagt wat ik heb besproken met [verdachte] na de ontdekking van het verdwijnen van de sieraden. Ik was woedend en zei dat ik de sieraden terug wilde hebben. Ik heb gezegd dat mijn moeder die sieraden helemaal niet wilde verkopen en dat ik die sieraden terug wilde. De sieraden waren voor mijn moeder dierbare herinneringen aan haar leven met mijn overleden vader en ze wilde deze heel graag aan mijn dochter, haar enige kleindochter, geven. Toen mijn vader nog leefde had mijn moeder minder contact met [verdachte] . Mijn vader was de pitbull. Zo'n type als [verdachte] zou met hem nooit in huis komen.
3. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 3 december 2020 - zakelijk weergegeven - verklaard:
U bespreekt met mij de zaak van [slachtoffer] . Rond 2008 besprak ik met [slachtoffer] dat zij een aantal sieraden had die ze eigenlijk nooit droeg. Zij heeft mij toen een doosje met sieraden meegegeven.
Rond 2011 kwamen wij weer over de sieraden te spreken. Toen heeft [slachtoffer] mij een aantal sieraden gegeven. Het ging op precies dezelfde manier als in 2008: er stond een leren doosje/juwelenkistje klaar met daarin de sieraden.
Ik ben toen met de sieraden naar Amsterdam gegaan. Bij [C] is een inbrenglijst opgesteld.
Ik heb de sieraden in januari 2012 bij [C] achtergelaten. Een maand later, rond 20 februari 2012, werd ik gebeld door [betrokkene 6] . Hij zei dat [slachtoffer] vroeg naar de sieraden. Ik heb direct gezegd dat ik de sieraden had. [betrokkene 6] zei toen dat [benadeelde] mij daarover wilde spreken. Ik heb [benadeelde] toen dezelfde avond nog gebeld.
Ik heb toen met [benadeelde] afgesproken dat ik zou proberen een aantal sieraden uit de veiling terug te halen. Toen ik een paar dagen later terug in Nederland was ben ik bij [C] langsgegaan. Vanuit Spanje had ik al gebeld om te zeggen dat de dochter van [slachtoffer] de sieraden terug wilde. Een deel van de sieraden kon nog uit de veiling worden teruggetrokken.
U houdt mij voor, dat ik zojuist heb verklaard dat ik heb getracht de sieraden terug te geven, maar dat [betrokkene 7] had gezegd dat de catalogus al gedrukt was en u vraagt mij waarom ik toen niet heb geprobeerd om alle sieraden uit de catalogus te laten halen. Er waren hoge kosten aan verbonden om de sieraden uit de catalogus te halen.
U vraagt mij naar de oorstekers die bij [D] zijn ingebracht. Die oorstekers stonden in de catalogus van [C] , maar zijn uiteindelijk niet geveild. [betrokkene 7] belde mij en zei dat het om een relatief klein veilingstuk ging en adviseerde mij om de oorstekers bij [D] te brengen.’
16. Het hof heeft inzake dit feit het volgende overwogen (met weglating van verwijzingen):
‘Op basis van het onderzoek ter terechtzitting gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[benadeelde] (hierna: [benadeelde] ) heeft op 10 mei 2016 aangifte gedaan van verduistering van sieraden van haarzelf en van haar moeder [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). [benadeelde] heeft verklaard dat zij er in 2010 achter kwam dat haar moeder sieraden had meegegeven aan de verdachte om te laten taxeren en dat deze sieraden nooit terug waren gekomen. [benadeelde] heeft verder verklaard dat zij begin 2012 met de verdachte heeft gesproken en heeft aangegeven dat zij de sieraden terug wilde.
De verdachte heeft verklaard dat hij een doosje met sieraden van [slachtoffer] heeft meegekregen en dat hij toestemming van haar had gekregen om deze sieraden te verkopen. Uit de inbrenglijst van [C] , gehecht aan het tussen de verdachte en [C] afgesloten inbrengcontract van 3 januari 2012, kan worden opgemaakt dat de verdachte 54 sieraden heeft ingebracht om te laten veilen (…).
De verdachte heeft voorts bevestigd dat [benadeelde] hem in 2012 heeft gevraagd de sieraden terug te geven. Dit was nog voordat de veiling in april 2012 zou plaatsvinden, aldus de verdachte. Verdachte heeft bovendien verklaard te hebben geprobeerd de sieraden uit de veiling terug te halen om deze te kunnen teruggeven. Omdat niet alle sieraden (zonder kosten) uit de veiling konden worden teruggetrokken, is een aantal sieraden in de catalogus blijven staan. Uiteindelijk zijn 16 sieraden via [C] verkocht, de rest van de door de verdachte ingebrachte sieraden is aan de verdachte teruggegeven (…).
Nog daargelaten wat de afspraak tussen de verdachte en [slachtoffer] was over het laten taxeren dan wel verkopen van haar sieraden, feit blijft dat de verdachte begin 2012 van [benadeelde] te kennen heeft gekregen - en dit ook zo door verdachte is begrepen - dat de sieraden terug moesten. De 38 sieraden die door [C] aan de verdachte zijn geretourneerd zijn echter niet teruggegeven aan [slachtoffer] en/of [benadeelde] . De verdachte heeft een aantal sieraden aan hen gegeven, maar dit waren sieraden die [benadeelde] niet herkende als de sieraden van haar of haar moeder. Van een hanger die de verdachte heeft teruggegeven was bovendien de diamant vervangen door een zirkonia, een imitatiediamant.
Ten slotte is gebleken dat de verdachte in december 2015 twee van de sieraden die bij [C] niet waren verkocht, te weten twee witgouden oorstekers met diamant, bij Venduhuis [D] heeft ingebracht, waarna deze in januari 2016 zijn geveild (…). Dit is ruim 3 jaar nadat de verdachte van [benadeelde] te horen had gekregen dat hij de sieraden moest terugbrengen.
Tot slot maakt het hof bij de bewezenverklaring van het onderhavige feit gebruik van schakelbewijs, nu de unieke modus operandi van de verdachte hierbij - te weten het in sieraden vervangen van diamanten door zirkonia's - om de diamanten te kunnen verkopen hetzelfde is als bij de feiten zoals gepleegd in de zaak met parketnummer 09-857213-16, welke feiten de verdachte heeft bekend.
Nu de niet aan [slachtoffer] en/of [benadeelde] teruggegeven sieraden ten tijde van zijn aanhouding niet meer in het bezit waren van de verdachte, is naar het oordeel van het hof op grond van het vorenstaande wel genoegzaam komen vast te staan dat de verdachte die sieraden heeft witgewassen.’
17. Het tweede middel bevat de klacht dat het afkomstig zijn uit eigen misdrijf (verduistering) niet of onvoldoende uit de bewijsmiddelen kan volgen, althans dat de bewezenverklaring op dit punt ontoereikend is gemotiveerd en/of de bewijsconstructie innerlijk tegenstrijdig is.
18. Uit de voor het bewijs gebezigde verklaringen van [benadeelde] volgt dat zij op een dag in 2010 bij haar moeder was en haar vroeg of zij de juwelen mocht zien. Zij hoorde haar moeder toen zeggen dat zij juwelen aan verdachte had meegegeven voor taxatie (bewijsmiddel 1). Daaruit heeft het hof kunnen afleiden dat de verdachte de sieraden anders dan door misdrijf onder zich heeft gekregen. Daaraan doet, anders dan de steller van het middel meent, niet af dat [benadeelde] in de verklaring die zij bij de politie heeft afgelegd spreekt over ‘de diefstal’ van de sieraden. Tot de redengevende feiten en omstandigheden die het hof aan haar verklaringen heeft ontleend behoort niet de kwalificatie die [benadeelde] aan het handelen van de verdachte heeft gegeven.
19. Het hof overweegt dat de verdachte begin 2012 van [benadeelde] te kennen heeft gekregen, en dit door de verdachte ook zo is begrepen, dat de sieraden terug moesten. Dat heeft het hof eveneens uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden. [benadeelde] verklaart dat zij verdachte heeft gebeld en gevraagd waar de sieraden waren en dat zij wilde dat de sieraden heel snel terug zouden komen en dat er een taxatierapport zou worden gegeven (bewijsmiddel 2). De verdachte heeft verklaard dat hij de sieraden in januari 2012 bij [C] had achtergelaten, dat hij een maand later is gebeld door [betrokkene 6] die zei dat [slachtoffer] vroeg naar de sieraden en dat hij dezelfde avond [benadeelde] heeft gebeld (bewijsmiddel 3).
20. Het hof overweegt vervolgens dat de 38 sieraden die door [C] zijn teruggeven aan de verdachte niet zijn teruggegeven aan [slachtoffer] en/of [benadeelde] . Ook dat heeft het hof uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden. [benadeelde] verklaart dat de verdacht een juwelendoos heeft teruggebracht met ‘rommel’ en een collier met een peervormige diamant die bij onderzoek nep bleek te zijn (bewijsmiddel 2). En het hof stelt vast dat de verdachte in december 2015 twee oorstekers die bij [C] niet waren verkocht bij Venduhuis [D] heeft ingebracht. Die vaststelling vindt steun in de voor het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte. Het hof wijst tenslotte op de overeenkomst in modus operandi met andere bewezenverklaarde feiten: het in sieraden vervangen van diamanten door zirkonia’s. Het hof heeft uit een en ander kunnen afleiden dat de verdachte zich de sieraden wederrechtelijk heeft toegeëigend die hij anders dan door misdrijf onder zich had
21. De steller van het middel brengt ook enkele meer specifieke klachten naar voren. Zo voert zij aan dat het hof het moment waarop de verdachte de sieraden zou hebben verduisterd ‘later in de tijd (zou hebben) geplaatst dan waarop de tenlastelegging vermoedelijk het oog heeft gehad’. Dat zie ik anders. De tenlastelegging ziet op witwassen in de periode van 19 november 2007 tot en met 15 maart 2016 en laat open op welk moment in deze periode het zich wederrechtelijk toe-eigenen van de sieraden heeft plaatsgevonden.
22. Anders dan de steller van het middel meen ik voorts dat in de verklaring van [benadeelde] wel degelijk aanknopingspunten zijn te ontwaren voor verduistering door de verdachte. Ik wijs in het bijzonder op het telefoongesprek dat zij met de verdachte heeft gevoerd en de doos met ‘rommel’ die hij nadien terugbrengt (bewijsmiddel 2). Dat [slachtoffer] als rechthebbende van (het merendeel van) de sieraden moet worden aangemerkt, doet evenmin aan de toereikendheid van de bewijsvoering af. Het hof heeft kennelijk uit de bewijsmiddelen afgeleid en daaruit kunnen afleiden dat [benadeelde] ook namens haar moeder duidelijk heeft gemaakt dat de sieraden terug moesten, en dat de verdachte dit ook zo heeft begrepen. Daar komt bij dat de verdachte zelf heeft verklaard dat hij begin 2012 door iemand is gebeld die namens [slachtoffer] vroeg naar de sieraden (bewijsmiddel 3). Anders dan de steller van het middel meent, doet de omstandigheid dat de verdachte zou hebben gesteld ‘dat zijn handelingen ten aanzien van de sieraden allemaal in overleg met de oorspronkelijk rechthebbende van die sieraden hebben plaatsgevonden’ er ook niet aan af dat het hof (delen van) de verklaring van de verdachte als bewijsmiddel heeft kunnen gebruiken. Ik merk op dat in cassatie niet wordt gesteld (en beargumenteerd) dat de verklaring van de verdachte zou zijn gedenatureerd.
23. Anders dan de steller van het middel meen ik voorts dat het hof gebruik heeft kunnen maken van schakelbewijs. Zowel in de onderhavige zaak als bij het in de zaak met parketnummer 09-857213-16 onder 1 bewezenverklaarde feit is sprake van een slinkse wijze van handelen die de sieraden in de feitelijke macht van de verdachte brengt (het deponeren in een kluis van [A] dan wel het afgeven ten behoeve van een taxatie) en het verhullen van de diefstal van diamanten in de sieraden door daar zirkonia’s voor in de plaats te zetten. Dat is een betrekkelijk specifieke modus operandi. In de zaak met parketnummer 09-857213-16 is onder 2 eveneens diefstal van sieraden (twee ringen en een hanger) met diamanten uit een kluis van Hotel [A] bewezenverklaard. De aangifte van [betrokkene 8] houdt onder meer in: ‘Ik doe aangifte van diefstal. Ik ben in het bezit van twee ringen en een hanger. Dit zijn waardevolle sieraden vanwege de diamanten die er in zitten. Ik ben er gisteren achter gekomen dat de diamanten niet meer in de sieraden zitten, maar dat die vervangen zijn door zirkonias’. De verdachte heeft daar tijdens het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg op 20 november 2018 over verklaard: ‘Ik heb ze in twee keer gepakt, voor de zomer van 2013. Ik heb de diamanten die hierin zaten ook weer laten vervangen door [betrokkene 9] ’ Uit de bewezenverklaring onder 3 blijkt dat verdachte zeven diamanten uit gestolen sieraden heeft laten verwijderen en vervangen door zirkonia’s. Ik merk daarbij nog op dat de bewijsvoering inzake de afkomst uit het misdrijf verduistering in de onderhavige zaak ook toereikend zou zijn als schakelbewijs zou ontbreken.
24. Het middel faalt.
25. Het derde middel behelst de klacht dat het overdragen en/of omzetten van de sieraden niet of onvoldoende uit de bewijsmiddelen kan volgen, althans dat de bewezenverklaring op dit punt ontoereikend gemotiveerd is, althans dat de kwalificatiebeslissing van dit feit niet juist is. Dat de sieraden zijn omgezet zou ‘hooguit enkel’ kunnen gelden voor de peervormige diamant die volgens de voor het bewijs gebezigde verklaring van [benadeelde] is vervangen door een zirkonia en voor de oorstekers die klaarblijkelijk zijn aangeboden en geveild bij Venduhuis [D] . Voor de overige sieraden zou niet uit de bewijsmiddelen kunnen volgen dat deze door de verdachte zijn omgezet of overgedragen.
26. Het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte ‘een aantal sieraden ((die hij, verdachte, had verduisterd) van [slachtoffer] en/of [benadeelde] ), heeft overgedragen en/of heeft omgezet, terwijl hij wist dat die sieraden, afkomstig waren uit enig misdrijf.’ Uit de bewijsoverwegingen van het hof volgt dat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte 54 sieraden heeft ingebracht bij [C] om te laten veilen. Nadat [benadeelde] hem in 2012 te kennen heeft gegeven de sieraden terug te geven heeft hij geprobeerd deze uit de veiling terug te halen. Daarop zijn 16 sieraden via [C] verkocht, de rest is aan de verdachte teruggeven. Het hof spitst de bewijsoverwegingen vervolgens toe op de sieraden die aan de verdachte zijn teruggegeven en heeft ‘daargelaten wat de afspraak tussen de verdachte en [slachtoffer] was over het laten taxeren dan wel verkopen van haar sieraden’. Een en ander brengt mee dat de bewezenverklaring naar het mij voorkomt niet ziet op de sieraden die door [C] verkocht zijn.
27. Het hof heeft vervolgens vastgesteld dat de 38 sieraden die door [C] zijn geretourneerd aan de verdachte door deze niet zijn teruggegeven aan [slachtoffer] en/of [benadeelde] . De sieraden die hij wel heeft gegeven waren sieraden die [benadeelde] niet herkende. Uit ’s hofs overwegingen valt niet af te leiden dat het hof in het teruggeven van andere sieraden dan de verdachte onder zich had gekregen omzetten in de zin van de witwasbepaling heeft gezien. En een dergelijke interpretatie zou naar het mij voorkomt wel enige uitleg behoeven.5.
28 . Het hof stelt tenslotte vast dat de verdachte in december 2015 twee sieraden die bij [C] niet waren verkocht bij Venduhuis [D] heeft ingebracht waarna deze in januari 2016 zijn geveild. Dat deze sieraden daadwerkelijk zijn geveild blijkt niet uit de bewijsmiddelen; daar wordt in cassatie evenwel niet over geklaagd. Het veilen van deze sieraden impliceert naar het mij voorkomt het omzetten en overdragen van deze voorwerpen. Daarmee is de bewezenverklaring voor zover deze op de onderhavige sieraden betrekking heeft toereikend met redenen omkleed. Daartegen formuleert de steller van het middel ook geen bezwaren.
29. Inzake de (overige) niet aan [slachtoffer] en/of [benadeelde] teruggegeven sieraden overweegt het hof dat deze ‘ten tijde van zijn aanhouding niet meer in het bezit waren van de verdachte’. Daarmee zou naar ’s hofs oordeel ‘op grond van het vorenstaande wel genoegzaam (…) vast (…) staan dat de verdachte die sieraden heeft witgewassen’. Met de steller van het middel meen ik dat deze overweging als onderbouwing van de bewezenverklaring voor zover deze op het omzetten en/of overdragen van andere sieraden dan beide oorstekers ziet, tekortschiet. Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat de sieraden aan het eind van de bewezenverklaarde periode niet meer in het bezit waren van de verdachte. Dat de verdachte, zoals het hof overweegt, ruim drie jaren nadat hij van [benadeelde] te horen had gekregen dat hij sieraden moest terugbrengen nog twee oorstekers aanbiedt bij Venduhuis [D] , in december 2015, duidt er niet op dat de verdachte sieraden die hij onder zich krijgt zo snel mogelijk te gelde maakt. En concreet bewijs van het daadwerkelijk overdragen of omzetten van deze sieraden ontbreekt.
30. Voor zover het derde middel erover klaagt dat de bewezenverklaring van het omzetten en/of overdragen van andere sieraden dan de twee oorstekers – dus inclusief de hanger met peervormige diamant – niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, slaagt het.
31. Ik merk daarbij op dat de verdachte niet duidelijk is geweest over het lot van de sieraden. Tijdens de terechtzitting in eerste aanleg op 20 november 2018 heeft de verdachte onder meer verklaard: ‘Allereerst wil ik zeggen dat ik het heel erg vervelend vind dat er sieraden kwijt zijn, maar dat ik ze niet heb. (…) Ik heb het geld naar [slachtoffer] gebracht met de overige sieraden en zo was het eigenlijk al afgehandeld, tot de veiling kwam. (…) U vraagt mij welke sieraden precies zijn teruggegaan naar [slachtoffer] en van wie die sieraden waren. Dat is voor mij ook niet duidelijk. Het enige dat duidelijk is, is dat ik maar één doos met door [slachtoffer] zelf geselecteerde sieraden heb meegekregen. Ik weet niet of er nog iets achter is gebleven. Ik weet niet wat er in haar kluis lag. U houdt mij voor dat niet is gebleken dat er sieraden achter zijn gebleven en dat daaruit naar voren komt dat ik alles zou hebben meegenomen. Ik kan alleen maar verklaren over hetgeen ik weet. Die inbreng- en retourlijsten zitten in het dossier. Meer is er naar mijn weten niet. Ik heb het niet. (…) De rest van de sieraden heb ik nooit gehad.’ Tijdens de terechtzitting in hoger beroep op 3 december 2020 heeft de verdachte onder meer verklaard: ‘Nadat ik het geld aan [slachtoffer] had betaald, was de zaak afgerond, ook met [benadeelde] . (…) Ik begrijp niet waarom [benadeelde] nu ineens zegt dat ik meer sieraden zou hebben. De lijst die in het dossier zit is uit 1986. Dat is erg lang geleden. Er staan sieraden op waarvan ik nog nooit heb gehoord en die ik nooit heb gezien. Ik heb niets meer en als dat wel zo zou zijn, zou ik dat zeggen en de sieraden teruggeven. (…) De sieraden die op de inbrenglijst van [C] staan, zijn de enige sieraden die ik ook gehad of gezien heb.’
32. Uw Raad heeft erop gewezen dat in een geval waarin niet alle onderdelen van de bewezenverklaring kunnen worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, het verhandelde ter terechtzitting onder omstandigheden aanleiding kan zijn voor het oordeel ‘dat een hernieuwde behandeling van de zaak niet tot een andere uitkomst ten aanzien van de bewezenverklaring zal leiden’. Belang bij cassatie kan dan ontbreken. Bijzondere voorzichtigheid is daarbij volgens Uw Raad evenwel geboden; ongegrondverklaring van de klacht op deze grond is slechts mogelijk ‘indien over de toereikendheid en de betrouwbaarheid van het bewijs in redelijkheid geen twijfel kan bestaan’.6.Dat geval doet zich in deze naar het mij voorkomt niet voor. Rechtstreeks bewijs van omzetten en overdragen van de andere sieraden is er niet. En de verklaring van de verdachte dat hij die sieraden niet (meer) heeft, lijkt (in de kern) een uitvloeisel van zijn stelling dat hij ze nooit heeft gehad of heeft teruggegeven.
33. De steller van het middel klaagt voorts (subsidiair) dat de kwalificatie-uitsluitingsgrond zich voordoet nu het gaat om een verdenking van witwassen uit eigen misdrijf en het overdragen en/of omzetten heeft plaatsgevonden onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van het enkele verwerven of voorhanden hebben van die voorwerpen.
34. Nu ik het standpunt heb ingenomen dat de bewijsvoering van omzetten en overdragen bij andere sieraden dan de twee oorstekers ontoereikend is, zie ik af van een bespreking van deze deelklacht in relatie tot deze sieraden.
35. Bij de twee oorstekers meen ik dat deze deelklacht faalt. De oorstekers zijn blijkens de voor het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte ter veiling aangeboden en in cassatie wordt niet bestreden dat zij daadwerkelijk zijn verkocht. Daarmee doet zich bij deze sieraden niet de situatie voor dat het overdragen en omzetten van door eigen misdrijf verkregen voorwerpen ‘plaatsvindt onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van gevallen waarin een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die daarmee de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig zou maken aan het witwassen van die voorwerpen’.7.
36. Het middel slaagt.
Het vierde en vijfde namens de verdachte voorgestelde middel
37. Het vierde middel betreft de oplegging van één van beide schadevergoedingsmaatregelen. De steller van het middel refereert aan de randnummers 77 t/m 81 van de pleitnotities, waarin ‘gemotiveerd (is) aangegeven dat en waarom in casu geen schadevergoedingsmaatregel kon worden opgelegd’, en voorts aan ‘hetgeen in deze schriftuur is aangevoerd ten behoeve van het tweede en derde middel’ en geeft aan dat de verdachte zich ‘op het standpunt (stelt) dat de naar billijkheid geschatte schade onjuist, althans onvoldoende is onderbouwd’.
38. Het hof heeft inzake de betreffende schadevergoedingsmaatregel het volgende overwogen:8.
‘Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde]
De beslissing dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding, staat niet in de weg aan oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het hof acht het in deze zaak wenselijk dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd, nu de benadeelde partij materiële schade is toegebracht door het in de zaak met parketnummer 09-852061-18 bewezenverklaarde feit.
Het hof zal de geleden schade naar maatstaven van billijkheid schatten. Het hof baseert zich voor wat betreft de hanger met peervormige diamant op het taxatierapport uit 1986 waarin dat sieraad werd getaxeerd op 315.000 gulden (omgerekend € 142.940,77). Voor de overige sieraden die door [C] aan de verdachte zijn geretourneerd en die niet zijn teruggegeven aan de benadeelde partij en/of [slachtoffer] , en die de verdachte dus heeft witgewassen, zal het hof de schade eenvoudshalve schatten op een totaalbedrag van € 10.000,-. Tot slot zijn door de verdachte witgouden oorstekers met diamant verkocht via Venduhuis [D] voor een bedrag van € 453,59. Dit maakt een totaalbedrag van € 153.394,36, voor welk bedrag het hof aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] , vermeerderd met de wettelijke rente.’
39. De raadsvrouw heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 december 2020 het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig overgelegde pleitnotities. De randnummers 77 t/m 81 van deze pleitnotities houden het volgende in (met weglating van voetnoten):
‘77. Primair bepleit de verdediging afwijzing van de schadevergoedingsmaatregel nu geen civiele aansprakelijkheid kan worden vastgesteld. De schadevergoedingsmaatregel is geen veiligheidsmaatregel maar beoogt - evenals maatregel ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel - uitsluitend herstel van de rechtmatige toestand. Het gaat niet om leedtoevoeging.
78. Kosten rechtsbijstand vormen geen rechtstreekse schade. Derhalve kunnen deze niet worden betrokken bij het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
79. De rechter is overigens niet gehouden om het bedrag van de schadevergoedingsmaatregel op hetzelfde bedrag te stellen als het bedrag waarvoor hij de daarmee verband houdende vordering benadeelde partij heeft toegewezen (of zou hebben toegewezen).
80. Ten aanzien van de vordering van [benadeelde] als erfgenaam van [slachtoffer] is de verdediging van oordeel dat toepassing van de schadevergoedingsmaatregel niet mogelijk is. De HR heeft weliswaar geoordeeld dat de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr ook kan worden opgelegd ten behoeve van de in artikel 51a lid 2 genoemde personen. Dat geldt ook indien het slachtoffer anders dan ten gevolge van het strafbare feit is overleden, maar dat moet dan wel tijdens de strafprocedure zijn. I.c. had [slachtoffer] zich juist nog niet als benadeelde partij gevoegd.
81. Bovendien is op basis van het dossier en de onderbouwing van de vordering niet vast te stellen wat de hoogte van de schade zou zijn. De verdediging verwijst naar wat hierover is aangevoerd ten aanzien van de vordering benadeelde partij.’
40. In verband met de vordering van benadeelde partij [benadeelde] (mede als erfgenaam van [slachtoffer] ) is in de pleitnotities het volgende naar voren gebracht:
‘75. Primair is de verdediging van oordeel dat deze vordering moet worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege de bepleitte integrale vrijspraak.
76. Subsidiair, meer subsidiair en uiterst subsidiair komt de verdediging tot de volgende conclusies, zoals opgenomen in de schriftelijke reactie:
‘(kennelijk) niet-ontvankelijk, omdat [slachtoffer] geen vordering heeft ingediend bij leven en [benadeelde] haar eigen vordering niet heeft gespecificeerd. Juist in deze zaak is in het geheel niet duidelijk of en zo ja voor welke hoogte [slachtoffer] daadwerkelijk een vordering tot schadevergoeding zou hebben ingediend, gelet op de verhouding tussen [slachtoffer] en cliënt en de onduidelijkheid over de sieraden. De wet biedt niet de mogelijkheid dat erfgenamen van een inmiddels overleden slachtoffer een vordering indienen. Artikel 51 f Sv is hierover helder; (…)’
41. Ik begrijp dat de klacht zich in de eerste plaats richt tegen het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de erfgenaam ( [benadeelde] ), op de grond dat het slachtoffer ( [slachtoffer] ) voorafgaand aan de strafprocedure is overleden en zich niet als benadeelde partij heeft gevoegd. Voor oplegging van de schadevergoedingsmaatregel is evenwel geen voorwaarde dat het slachtoffer zich (bij leven) als benadeelde partij heeft gevoegd.9.
42. Ik begrijp dat de klacht zich voorts richt tegen de onderbouwing van de toegekende vergoeding, die uit drie componenten bestaat. De eerste betreft de vergoeding voor de hanger met peervormige diamant. Het hof baseert zich daarbij op een taxatierapport uit 1986 waarin dat sieraad werd getaxeerd op (omgerekend) € 142.940,77. De tweede component bestaat uit de niet teruggegeven sieraden, deze post schat het hof ‘eenvoudshalve’ op € 10.000,-. De derde component bestaat uit de witgouden oorstekers die zijn verkocht voor een bedrag van € 453,59. In hoger beroep is geen verweer gevoerd inzake de bedragen die als vergoeding voor door de benadeelde partij geleden schade in aanmerking genomen zouden kunnen worden. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat een schadevergoedingsmaatregel zou worden opgelegd voor een bedrag van € 908.150,-. De verdediging diende alleen al in dat licht op de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel bedacht te zijn. Mede in dat licht meen ik dat het hof de geschatte hoogte van de schade aldus voldoende heeft onderbouwd.
43. In middel en toelichting ligt naar het mij voorkomt evenwel ook de klacht besloten dat niet alle schade is toegebracht door een strafbaar feit als bedoeld in art. 36f, tweede lid, Sr. Dat begrip wijst terug naar het eerste lid, en ziet daarmee (voor zover in dit verband van belang) onder meer op het strafbare feit waar de verdachte (kort gezegd) voor is veroordeeld.10.In de onderhavige zaak betreft het feit waarvoor is veroordeeld, zo begrijp ik ’s hofs overwegingen, het witwassen van de 38 sieraden die door [C] aan de verdachte zijn geretourneerd. De steller van het middel refereert expliciet aan ‘hetgeen in deze schriftuur is aangevoerd ten behoeve van het tweede en derde middel’. In het derde middel is aangevoerd dat het omzetten en overdragen niet bij alle sieraden uit de bewijsvoering volgt. Die referte in de toelichting op het vierde middel mist zin als het middel zich enkel op de onderbouwing van de schade richt. Tegelijk is een klacht over de toegekende vergoeding wegens twee van de drie componenten een logisch vervolg op het derde middel, en behoeft deze weinig eigen toelichting. Daar komt bij dat in de passages uit de pleitnotities waarnaar verwezen wordt, primair het standpunt is ingenomen dat ‘geen civiele aansprakelijkheid kan worden vastgesteld’.
44. Uit het standpunt dat ik bij het derde middel heb ingenomen volgt dat het vierde middel mijns inziens slaagt voor zover het zich richt tegen de vergoeding toegekend wegens de hanger met peervormige diamant en de schade toegekend wegens de overige sieraden die door [C] aan de verdachte zijn geretourneerd maar die niet aan de benadeelde partij en/of [slachtoffer] zijn teruggegeven. De bewezenverklaring van het omzetten en overdragen van deze sieraden volgt niet uit de bewijsmiddelen. Bij vernietiging van de bewezenverklaring (voor zover betrekking hebbend op deze sieraden) valt de basis in zoverre weg onder de opgelegde schadevergoedingsmaatregel.11.
45. Het middel slaagt.
46. Ik merk nog op dat het slagen van het derde middel, op zichzelf beschouwd, naar het mij voorkomt niet tot cassatie zou behoeven te leiden. Ik neem daarbij in aanmerking dat het hof vier feiten bewezen heeft verklaard die alle een maximale gevangenisstraf kennen van zes jaren, en één van die feiten heeft gekwalificeerd als meermalen gepleegd. Ik neem voorts in aanmerking dat bewezenverklaring en kwalificatie van het feit in de zaak met parketnummer 09-852061-18 niet gewijzigd behoeven te worden als de andere sieraden dan de oorstekers buiten beschouwing worden gelaten. En ik neem tenslotte in aanmerking dat in de bewezenverklaring en bewijsoverwegingen besloten ligt dat de verdachte zich bij deze andere sieraden wel schuldig heeft gemaakt aan verduistering. Een zorgvuldige besluitvorming over de schadevergoedingsmaatregel is er evenwel bij gebaat dat het hof zich bij dit feit opnieuw buigt over de bewijsvraag.
47. Het vijfde middel behelst een klacht over schending van de redelijke termijn, in het bijzonder de inzendingstermijn in cassatie.
48. Namens de verdachte is op 24 december 2020 cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 15 december 2021 op de griffie van de Hoge Raad ontvangen. Daarmee is de inzendingstermijn met bijna vier maanden overschreden.
49. Het middel slaagt. Bij terugwijzing kan het middel onbesproken blijven en kan de opgetreden vertraging bij de nieuwe behandeling van de zaak door het hof aan de orde worden gesteld.
De namens de [benadeelde] voorgestelde middelen
50. Het eerste namens de [benadeelde] voorgestelde middel houdt in dat het hof ontoereikend heeft gemotiveerd waarom de benadeelde partij niet in haar vordering kan worden ontvangen. De voeging van [slachtoffer] zou niet worden erkend ‘ondanks de niet mis te verstane wens en de door haar genomen acties bij leven om haar schade te verhalen op de dader.’ Het zou niet zijn in te zien waarom ‘dochter [benadeelde] niet treedt in alle rechten en plichten van haar moeder na overlijden.’
51. Het hof heeft inzake de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde] als volgt overwogen en beslist (met weglating van een voetnoot):
‘In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte in de zaak met parketnummer 09-852061-18 tenlastegelegde, tot een totaalbedrag van € 913.897,07.
Dit bedrag bestaat uit vervangingswaarde kostbaarheden ad € 908.150,- en reiskosten [benadeelde] ad € 5.747,07. Voorts wordt vergoeding gevraagd voor € 15.555,52 aan kosten rechtsbijstand.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering, maar dat wel de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd voor een bedrag van € 908.150,-.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Gelet op vaste rechtspraak van de Hoge Raad is het op grond van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering niet mogelijk dat een erfgenaam zich als benadeelde partij in het strafproces kan voegen na het overlijden van het slachtoffer, behoudens in het geval dat het slachtoffer ten gevolge van het bewezenverklaarde is overleden, hetgeen zich hier niet voordoet.
Naar het oordeel van het hof is dan ook niet komen vast te staan, dat de gestelde schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 09-852061-18 bewezenverklaarde.
De benadeelde partij dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
(…)
Vordering van de [benadeelde]
Verklaart de [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.’
52. Het hof wijst in de voetnoot op een arrest van Uw Raad van 5 juni 2018.12.In dat arrest overwoog Uw Raad onder meer het volgende:
‘3.4. Voor zover het Hof heeft geoordeeld dat de door de erfgenamen [betrokkene 2] en [betrokkene 3] ingediende vordering moet worden aangemerkt als een vordering tot schadevergoeding van de erflater, heeft het Hof miskend dat art. 51f, eerste lid, Sv inhoudt dat enkel degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij kan voegen in het strafproces.
Voor zover het Hof heeft geoordeeld dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] als erfgenamen hun onder algemene titel verkregen vordering hebben ingediend, heeft het Hof miskend dat art. 51f Sv niet de mogelijkheid opent dat erfgenamen zich in het strafproces voegen na het overlijden van het slachtoffer, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat het slachtoffer ten gevolge van het ten laste van de verdachte bewezenverklaarde is overleden (vgl. Hoge Raad 19 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS9225, NJ 2007/510, rov. 4.5).
Een en ander brengt mee dat het Hof de benadeelde partij "de erven van [betrokkene 1] " niet-ontvankelijk had dienen te verklaren in haar vordering.’
53. De bewezenverklaring in de zaak met parketnummer 09-852061-18 ziet op sieraden van ‘ [slachtoffer] en/of [benadeelde] ’. Uit de bewijsvoering volgt evenwel dat het daarbij hoofdzakelijk ging om sieraden die aan [slachtoffer] toebehoorden. Inzake de eigen sieraden van [benadeelde] heeft zij alleen verklaard: ‘Ook mijn eigen sieraden zijn nooit teruggevonden’ (bewijsmiddel 2) De benadeelde partij spreekt tijdens de terechtzitting in hoger beroep van 3 december 2020 niet over haar eigen sieraden; in de vordering en bijgevoegde stukken wordt geen onderscheid gemaakt tussen sieraden die aan [slachtoffer] toebehoren en sieraden die aan [benadeelde] toebehoren. En tegen ’s hofs beslissing wordt in cassatie alleen een klacht geformuleerd die op de positie van [benadeelde] als erfgenaam ziet.
54. ‘s Hofs oordeel dat [benadeelde] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding die zij als erfgenaam van haar moeder als benadeelde partij heeft ingediend is mede in dit licht toereikend gemotiveerd.
55. Het middel faalt.
56. Het tweede namens de [benadeelde] ingediende middel houdt in dat de beslissing tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 153.394,36 in de zaak met parketnummer 09-852061-18 ontoereikend is gemotiveerd.
57. Deze klacht betreft niet een rechtspunt dat de vordering van de benadeelde partij betreft.
58. Het middel faalt.
Afronding
59. Het eerste en tweede namens de verdachte voorgestelde middel alsmede de namens [benadeelde] voorgestelde middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering. Het derde, vierde en vijfde namens de verdachte voorgestelde middel slagen. Ambtshalve merk ik op dat het hof de duur van de gijzeling bij de beide schadevergoedingsmaatregelen samen in totaal op (30 plus 335 =) 365 dagen heeft bepaald, dat zijn er 5 te veel.13.Voor het overige heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
60. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen inzake het in de zaak met parketnummer 09-852061-18 ten laste gelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑10‑2022
Art. 342, tweede lid, Sv betreft de tenlastelegging in haar geheel en niet een onderdeel daarvan. Vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515 m.nt. Borgers; HR 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1594, NJ 2022/32 m.nt. Vellinga.
Vgl. HR 31 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6064; HR 21 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:780, NJ 2019/338 m.nt. Reijntjes. Ik merk nog op dat in cassatie niet wordt aangevoerd dat in dit verband een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is ingenomen, en dat het hof het gebruik voor het bewijs van de aanvullende aangifte heeft toegelicht. Ik merk tenslotte op dat de vordering die [aangever ] en [aangeefster] als benadeelde partij hebben ingediend in hoger beroep slechts aan de orde was tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 2.000,-.
Vgl. HR 27 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015;133; HR 15 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:399, NJ 2016/432 m.nt. Van Kempen; HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005, NJ 2016/430 m.nt. Van Kempen.
Fokkens omschrijft omzetten als ‘het wisselen van geld of ruilen van goederen: door vervanging, ruil of investering krijgt de witwasser een ander voorwerp’ (Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, aant. 5 bij art. 420bis Sr (actueel t/m 15 september 2019). Zie ook Kamerstukken II 1999/2000, 27 159, nr. 3, p. 15. Hier kreeg de benadeelde andere voorwerpen.
HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005, NJ 2016/430 m.nt. Van Kempen, rov. 2.5.3. Zie in dit verband behalve de door Uw Raad genoemde arresten ook HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1904 en de conclusie van A-G Paridaens.
Zie onder meer HR 2 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:321 en eerder HR 7 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2913, NJ 2012/500 m.nt. Keijzer alsmede HR 8 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2527, NJ 2016/479.
Ik merk op dat het hof in deze overweging [benadeelde] als slachtoffer heeft aangemerkt, terwijl uit de overwegingen van het hof ten aanzien van de vordering benadeelde partij van [benadeelde] volgt dat het hof van oordeel is dat niet [benadeelde] , maar [slachtoffer] als slachtoffer moest worden aangemerkt. Kennelijk heeft het hof beoogd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen ten behoeve van [benadeelde] als erfgenaam van [slachtoffer] . Daarbij verdient opmerking dat het hof ook had kunnen volstaan met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ‘ten behoeve van het slachtoffer’. Zie HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL9105 en HR 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:833.
Vgl. F.W. Bleichrodt en P.C. Vegter, Sanctierecht, 3e druk, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 416.
Zie over de formulering van het eerste lid nader Kamerstukken II 2011/12, 33 295, nr. 3, p. 12; Kamerstukken II 2005/06, 30 143, nr. 17.
Ten overvloede merk ik op dat de verduistering geen ad informandum gevoegd feit in de zin van art. 36f, eerste lid, Sr is.
HR 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:833.
Vgl. onder meer HR 24 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:714.