NJ 2012/500
IPR. Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961 (HKbV 1961); gezagsvoorziening; rechtsmacht Nederlandse rechter gebaseerd op Nederlandse nationaliteit kind?; art. 4 HKbV 1961; maatstaf; terughoudende toepassing; kennisgevingsplicht.
HR 07-09-2012, ECLI:NL:HR:2012:BW7355
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
7 september 2012
- Magistraten
Mrs. J.B. Fleers, J.C. van Oven, F.B. Bakels, W.D.H. Asser, M.A. Loth
- Zaaknummer
12/01231
- Conclusie
A-G mr. P. Vlas
- LJN
BW7355
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht / Internationaal bevoegdheidsrecht
Burgerlijk procesrecht / Cassatie
Internationaal privaatrecht / Internationaal erkennings- en executierecht
Personen- en familierecht / Kinderbescherming
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2012:BW7355, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑09‑2012
ECLI:NL:HR:2012:BW7355, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 07‑09‑2012
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑03‑2012
- Wetingang
HKbV 1961 art. 4
Essentie
IPR. Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961 (HKbV 1961); gezagsvoorziening; rechtsmacht Nederlandse rechter gebaseerd op Nederlandse nationaliteit kind?; art. 4 HKbV 1961; maatstaf; terughoudende toepassing; kennisgevingsplicht.
Onder bijzondere omstandigheden is ingevolge art. 4 HKbV 1961 de rechter van de verdragsstaat waarvan de minderjarige onderdaan is, bevoegd met toepassing van zijn eigen recht maatregelen tot bescherming van persoon of goed te nemen ten aanzien van een minderjarig kind dat in een andere verdragsstaat zijn gewone verblijfplaats heeft, indien hij zulks in het belang van de minderjarige oordeelt. Gezien het uitzonderlijke karakter van deze bevoegdheid ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.