Einde inhoudsopgave
RvdW 2021/57
Bijzondere voorwaarde locatiegebod in strijd met art. 14c lid 2 onder 7 Sr nu frequentie en duur van beperkingen geheel is overgelaten aan reclassering.
HR 08-12-2020, ECLI:NL:HR:2020:1957
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
8 december 2020
- Magistraten
Mrs. V. van den Brink, Y. Buruma, A.L.J. van Strien
- Zaaknummer
19/03025
- Conclusie
A-G mr. E.J. Hofstee
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Materieel strafrecht / Sancties
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:1957, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑12‑2020
ECLI:NL:PHR:2020:777, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑09‑2020
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑09‑2019
- Wetingang
Art. 14 lid 2 onder 7 Sr
Essentie
De door het hof opgelegde bijzondere voorwaarde betreffende het locatiegebod is in strijd met art. 14c lid 2 onder 7 Sr, omdat de beslissing over de frequentie van de beperkingen van de bewegingsvrijheid, en over de totale duur van die beperkingen, geheel wordt overgelaten aan de reclassering.
Samenvatting
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de rechter ‘de reikwijdte van een locatiegebod’ dient te bepalen en de duur van het daaraan verbonden elektronisch toezicht moet vaststellen. De wetgever heeft met het oog op de rechtszekerheid en een doeltreffende invulling en uitvoering van het reclasseringstoezicht ten aanzien van alle ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.