Einde inhoudsopgave
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/2.2.2.2
2.2.2.2 Het recht op een eerlijk proces in de jurisprudentie
T. de Jong, datum 01-03-2017
- Datum
01-03-2017
- Auteur
T. de Jong
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Zie paragraaf 2.2.2.1.
Vgl. White & Ovey 2014, p. 263.
Jansen 2004, p. 49. Vgl.: Van Dijk e.a. 2006, p. 580-584; Peçi 2013a, p. 263.
White & Ovey 2014, p. 264.
Harris e.a. 2014, p. 417.
Wenders 2010, p. 93. Wenders geeft de voorkeur aan de hantering van het beginsel hoor en wederhoor tegenover het gebruik van de term verdedigingsbeginsel (waarvan De Waard stelt dat voornoemde begrippen inwisselbaar zijn). Zie ook: Peçi 2013a, p. 260 e.v.; Harris e.a. 2014, p. 416-418; White & Ovey 2014, p. 264-265.
EHRM 20 februari 1996, RJ&D 1996 – I, par. 33 (Grote Kamer) (Vermeulen t. België).
White & Ovey 2014, p. 264.
Jansen 2004, p. 51 e.v.
EHRM 18 maart 1997, NJ 1998, 278 (Mantovanelli t. Frankrijk). Vgl. ook meer recent: EHRM 27 maart 2014, EHRC 2014, 148 (Matytsina t. Rusland) (schending verdedigingsrechten: verdediging heeft deskundigen niet kunnen horen, noch was de verdediging betrokken bij de initiële deskundigenberichten).
Jansen 2004, p. 52; Wenders 2010, p. 92 e.v.
Harris e.a. 2014, p. 413, en uitvoerig (ook voor de betekenis van dit beginsel in strafzaken): p. 413-418. Het recht is overigens niet absoluut. Beperkingen zijn onder omstandigheden toegestaan: White & Ovey 2014, p. 263.
EHRM 7 juni 2001, zaaknr. 39594/98 (Grote Kamer) (Kress t. Frankrijk).
EHRM 7 juni 2001, zaaknr. 39594/98, par. 72 (Grote Kamer) (Kress t. Frankrijk).
Vgl.: Harris e.a. 2014, p. 414; White & Ovey 2014, p. 263-264
Alkema 1996, p. 18.
Barkhuysen & Van Emmerik 2011, p. 56-57.
Harris e.a. 2014, p. 418-421. Waarbij Harris e.a. deze bewijsregels overigens niet behandelen onder het principe van equality of arms, maar onder de overkoepelende procedurele eis van een eerlijk proces. Zie ook: EHRM 23 oktober 2014, AB 2016, 70, m.nt. T. Barkhuysen & M.L van Emmerik (Furcht t. Duitsland) (onrechtmatig bewijs, bewijs uitgesloten).
EHRM 15 februari 2005, EHRC 2005, 37, m.nt. J.H. Gerards (Steel en Morris t. Verenigd Koninkrijk): Barkhuysen & Van Emmerik 2006, p. 138.
Vgl.: Jansen 2004, p. 49 e.v.; Barkhuysen & Van Emmerik 2006, p. 138 e.v.; Barkhuysen e.a. 2007, p. 196 e.v.; Barkhuysen, Van Emmerik & Gerards 2009, p. 16; Wenders 2010; Barkhuysen & Van Emmerik 2011, p. 57 en daar genoemd: EHRM 5 juli 2007, AB 2009, 319, m.nt. T. Barkhuysen & M.L. van Emmerik (Sara Lindt t. IJsland); Harris e.a. 2014, p. 416. Zie van latere datum: EHRM 8 oktober 2015, RSV 2016, 27, m.nt. W.A. Faas, AB 2016,167, m.nt. T. Barkhuysen & M.L. van Emmerik (Korošec t. Kroatië) (rechtbank wijst verzoek om inschakeling onafhankelijk medisch deskundige af; vraag naar onafhankelijkheid medische deskundigen in dienst van uitvoeringsorganen; strijd equality of arms). Zie ook de uitspraak van het Hof van eerdere datum over het belang van de neutraliteit van deskundigen: EHRM 6 mei 1985, NJ 1989, 385, m.nt. Van Dijk (Bönisch t. Oostenrijk) (als een deskundigenadvies zwaar weegt dan is voldoende neutraliteit een vereiste).
Vgl. ook: Barkhuysen & Van Emmerik 2017, p. 71 e.v.
White & Ovey 2014, p. 266-267; Harris e.a. p. 410-412.
Beide voorbeelden ontleend aan: Harris e.a. 2014, p. 413.
Harris e.a. 2014, p. 413 en White & Ovey 2014, p. 267-268. Voornoemde auteurs refereren aan dezelfde EHRM zaken.
EHRM 19 maart 1997, JB 1997, 98, m.nt. A.W. Heringa, NJ 1998, 434 (Hornsby t. Griekenland); EHRM 5 februari 2015, EHRC 2015, 84, m.nt. L.R. Glas (Grote Kamer) (Bochan t. Oekraïne (nr.2)) (o.m. niet tenuitvoerlegging uitspraak, geen mogelijkheid van herziening van in het nadeel van klaagster gewezen uitspraken en derhalve geen eerlijk proces, de motivering van de nationale rechters is ook onvoldoende).
Peçi 2013b, p. 288 e.v.; Harris e.a. 2014, p. 430-431;White & Ovey 2014, p. 265.
EHRM 19 februari 1998, zaaknr. 20124/92, par. 42 (Higgins e.a. t. Frankrijk).
Barkhuysen & Van Emmerik 2011, p. 59; EHRM 19 april 1994, NJ 1995, m.nt. E.A. Alkema (Van de Hurk t. Nederland).
Harris e.a. 2014, p. 430, overigens wordt dit wel weer genuanceerd: onder omstandigheden kan ook een impliciete afwijzing volstaan.
Harris e.a. 2014, p. 431. Vgl. ook Peçi 2013b, p. 289.
White & Ovey 2014, p. 431.
EHRM 2 oktober 2014, AB 2015, 54, m.nt. T. Barkhuysen & M.L. van Emmerik, EHRC 2015, 7 (Hansen t. Noorwegen).
Aldus Barkhuysen en Van Emmerik in hun noot onder punt 3.
EHRM 2 oktober 2014, AB 2015, 54, m.nt. T. Barkhuysen & M.L. van Emmerik, EHRC 2015, 7, o.m. par. 83 (Hansen t. Noorwegen).
Zie ook de press release bij deze zaak.
EHRM 15 maart 2016, AB 2016, 132, m.nt. T. Barkhuysen & M.L. van Emmerik (Gillissen t. Nederland).
EHRM 15 maart 2016, AB 2016, 132, m.nt. T. Barkhuysen & M.L. van Emmerik (Gillissen t. Nederland).
Zoals eerder opgemerkt, omvat het eerste lid van artikel 6 EVRM het recht op een eerlijk proces. Dit overkoepelende procedurele recht is opgebouwd uit de hiervoor besproken eisen van artikel 6 EVRM, eerste lid.1 Aan de hand van de Straatsburgse jurisprudentie is dit begrip verder ingevuld.2 Het recht op een eerlijk proces wordt in de jurisprudentie van het Hof ook wel aangeduid met de term fair trial of fair hearing. Dit recht op een eerlijk proces is onder te verdelen in een aantal procedurele eisen. Zo omvat het recht op een eerlijk proces onder meer het beginsel van een adversarial proceeding en het principe van equality of arms.3 Met de eerstgenoemde term wordt het beginsel van hoor en wederhoor bedoeld, ook wel aangeduid met de term recht op tegenspraak. Het beginsel van hoor en wederhoor en het equality of arms principe houden nauw verband met elkaar.4 In die zin dat beide beginselen zien op verdedigingsrechten. Toch verschillen voornoemde begrippen. Bij het equality of arms principe gaat het om een gelijke behandeling van de partijen. Bij het beginsel van hoor en wederhoor gaat het erom dat de toegang tot relevante stukken is gewaarborgd. Dit laatste staat los van de vraag of de tegenpartij ook toegang heeft tot de betreffende stukken, wat een element van het equality of arms principe is.5
Hoor en wederhoor
In de kern komt het beginsel van hoor en wederhoor (adversarial proceeding) op het volgende neer. Het recht om informatie te verschaffen – en daarmee dus het eigen standpunt voor het voetlicht te brengen. Daarnaast omvat het principe van hoor en wederhoor het recht om informatie te ontvangen waarmee het standpunt van de wederpartij wordt bedoeld, waarop vervolgens kan worden gereageerd.6 Het Hof verwoordde dit in de zaak Vermeulen tegen België als volgt:
‘the opportunity for the parties to a civil or criminal trial to have knowledge of and comment on all evidence adduced or observations filed (…)’.7
Zowel in civiele als strafrechtelijke procedures geldt dat het recht op hoor en wederhoor niet absoluut is.8 Het recht op tegenspraak beperkt zich evenmin tot de rechterlijke fase: ook in de bestuurlijke fase kan dit recht al aan de orde zijn.9 Dit was het geval in de zaak Mantovanelli waarin een vrouw na diverse operaties aan haar duim was komen te overlijden.10 In casu zijn klagers (de ouders van de vrouw) niet tijdig betrokken bij de ondervraging van getuigen in de bestuurlijke fase door medische deskundigen en zijn de documenten waaraan in het rapport werd gerefereerd niet aan hen ter beschikking gesteld.11 De mogelijkheid voor klagers om op het deskundigenrapport (het belangrijkste bewijsstuk) te reageren na bekendmaking achtte het Hof ineffectief. In het bijzonder nu het eerder betrekken van de klagers bij de totstandkoming van het rapport niet op praktische bezwaren stuitte. Dit had de ineffectiviteit van de mogelijkheid om pas in de rechterlijke fase op het rapport te mogen reageren weg kunnen nemen. Het beginsel van hoor en wederhoor had hier dus reeds in de fase voorafgaand aan de rechterlijke fase moeten worden toegepast. Het Hof concludeert dat geen sprake is van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
Equality of arms
Bij het principe van de equality of arms gaat het erom dat beide partijen over dezelfde mogelijkheden beschikken om hun zaak te verdedigen.12 Het EHRM heeft dit als volgt verwoord in de zaak Kress: 13
‘the principle of equality of arms – one of the elements of the broader concept of a fair trial – requires each party to be given a reasonable opportunity to present his case under conditions that do not place him at a substantial disadvantage vis-à-vis his opponent.’14
Bij het beginsel van equality of arms dient binnen de procedure sprake te zijn van een fair balance tussen de partijen.15 Alkema spreekt in dit kader van een ‘processueel evenwicht’.16 Om dit processuele evenwicht te realiseren is in de jurisprudentie van het Hof een aantal procedurele waarborgen ontwikkeld. Hierbij kan gedacht worden aan (niet uitputtend) een inzagerecht voor procespartijen (participeren in de procedure),17 regeling omtrent bewijs,18 (in sommige gevallen) het vergoeden van de kosten van de rechtsbijstand19 en bepalingen ten aanzien van (de neutraliteit van) deskundigen.20
Overige procedurele eisen ontwikkeld in het kader van artikel 6 EVRM
De volgende procedurele eisen zijn niet direct te scharen onder de beginselen van hoor en wederhoor en het beginsel van equality of arms. Deze eisen zijn in het kader van het recht op een eerlijk proces ontwikkeld door het Hof.21
Allereerst het vereiste dat de betrokkene in principe aanwezig dient te zijn tijdens de rechterlijke behandeling van zijn zaak. De aard van de procedure is hierbij bepalend.22 Daarnaast is het van belang dat betrokkene effectief kan deelnemen aan de procedure. Dit kan zien op het daadwerkelijk kunnen horen van wat er in de rechtszaal wordt gezegd of op de toegankelijkheid van iemand met een beperking tot de rechtbank.23 Daarnaast kan de effectieve participatie van betrokkene zien op de vraag of hij voldoende begrijpt wat er wordt gezegd in de rechtszaal tijdens de behandeling van zijn zaak. Indien dit niet het geval is en op nationaal niveau onvoldoende is gedaan om betrokkene voldoende van de zaak te laten begrijpen, kan dit resulteren in een schending van artikel 6 EVRM.24 Van een eerlijk proces in de zin van 6 EVRM is evenmin sprake wanneer de uitspraak niet ten uitvoer is gelegd.25
Onderdeel van het recht op een eerlijk proces is voorts dat de rechterlijke uitspraak wordt gemotiveerd.26 Hoe ver de motiveringsplicht reikt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en de aard van het te geven oordeel.27 Overigens is een (hogere) rechter niet verplicht om op elk detail van de uitspraak in te gaan.28 Op het moment echter dat een argument doorslaggevend is voor de uitkomst van het proces is de (hogere) rechter doorgaans verplicht om nadrukkelijk op het betreffende argument in te gaan.29 Verder is het naar het oordeel van het EHRM toegestaan dat de hogere beroepsrechter de motivering van de lagere rechter overneemt. De hogere beroepsrechter dient daarbij echter wel in te gaan op de wezenlijke onderwerpen.30 Ook geldt dat bij een afwijzing van een hoger beroep de hogere beroepsrechter in principe niet verplicht is om gedetailleerde redenen te geven of in sommige gevallen überhaupt de afwijzing te motiveren.31
Illustratief voor de grote rol die wordt toegekend aan de omstandigheden van het specifieke geval bij de invulling van de motiveringsplicht is de zaak Hansen.32 In beginsel is een rechterlijk filtersysteem, waarbij bepaalde type zaken verkort kunnen worden afgedaan (en een uitgebreide motivering dus achterwege kan blijven) Straatsburg-proof.33 De omstandigheden in deze zaak hebben er toch toe geleid dat het EHRM oordeelt dat de Noorse hoger beroepsrechter, met full jurisdiction, zijn oordeel om het hoger beroep in een eigendomszaak te weigeren met onvoldoende redenen heeft omkleed.34 De motivering van de Noorse hoger beroepsrechter dat het beroep van klager geen vooruitzicht bood op succes was naar het oordeel van het EHRM ontoereikend. Daarnaast is de Noorse hoger beroepsrechter niet ingegaan op het essentiële onderdeel van het hoger beroep (de ingekorte hoorzitting bij de lagere rechter). Tot slot heeft klager niet effectief zijn recht op hoger beroep kunnen uitoefenen. Het is de eerste keer dat het Hof tot een schending van artikel 6 EVRM (fair hearing) komt vanwege de ontoereikende motivering van een hoger beroepsrechter het hoger beroep niet te behandelen (nu in casu vooruitzicht op succes zou ontbreken).35
Het Hof constateerde in een zaak van latere datum een motiveringsgebrek en een schending van het equality of arms-principe.36 In deze zaak heeft de Nederlandse bestuursrechter ten onrechte het verzoek van betrokkene om getuigen te horen geweigerd, zonder dit te motiveren. Het gaat in casu om een voormalig politieambtenaar. De politieambtenaar stelt dat hij mondeling met een ambtenaar van het tegenwoordige UWV heeft afgesproken dat hij als zelfstandige tijdelijk extra inkomen mocht verdienen (boven het toegestane maximum). Nu schriftelijk bewijs van deze afspraak ontbreekt, wil de voormalige politieambtenaar twee betrokken ambtenaren oproepen als getuigen. Het Hof oordeelt dat het bewijs van getuigen zag op een essentieel feitelijk punt in de procedure. De Centrale Raad van Beroep heeft in casu nagelaten om te motiveren waarom de mondelinge afspraak niet van betekenis was. De Raad heeft volstaan met het oordeel dat de afspraak niet bestond. Daarnaast is de Raad ten onrechte niet ingegaan op de strafrechtelijke vrijspraak van betrokkene voor sociale zekerheidsfraude (vanwege de afspraak tussen klager en de betrokken ambtenaar). Het Hof komt tot een schending van artikel 6, eerste lid EVRM.37